• No results found

Beschouwingen, verhoudingen en koutingen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Beschouwingen, verhoudingen en koutingen."

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verhoudingen, beschouwingen en koutingen.

Kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar de verschillen in

personagetekst tussen Glazemakers vertalingen van de veelzijdige

roman d’Argenis.

Masterscriptie Nederlandse Taal en Cultuur Universiteit van Amsterdam

Hessel Arensman (10779434)

Begeleider: Prof. dr. E.M.P. van Gemert Tweede lezer: dr. J. Jansen

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding...3

1. Glazemakers leven...5

Glazemaker als vertaler...6

1.2 Glazemaker: vertaalde werken en invloeden...7

2. John Barclay en zijn Argenis...11

2.1 John Barclay...11

2.2 De roman d’Argenis...12

2.3 Meer dan entertainment...15

2.4 Glazemakers mogelijke bronteksten...16

3. Overeenkomsten tussen beide vertalingen...18

3.1 Gedichten en het auteurschap van Glazemaker...18

3.2 De gedichten: vorm en inhoud...22

4. Analyse personagetekst...29

4.1 Kwantitatieve benadering...29

4.2 Keywords...35

4.3 Gedichten versus personagetekst...38

4.4 Personagetekst inhoudelijk benaderd...39

4.5 Kwantitatieve benadering...44

5. Conclusie...46

Bibliografie...50

(3)

Inleiding

Amsterdam, 1643. Aan de Nieuwezijdskolk staat de zaak van boekhandelaar Dirk Cornelisz. Houthaak (1597-1658) waar op dat moment een nieuw boek van de pers rolt. Het is de roman d’Argenis van I. Barclay die door een zekere Jan Hendricksz. Glazemaker in het Nederlands vertaald is. Het boek wordt een gigantisch succes, niet alleen in Nederland. Barclays genre-experiment waarin hij de roman gebruikt om ideeën over politiek, staatsvorm en religie naar voren te brengen, slaat enorm aan. Dat de interesse lang aanblijft, blijkt wel uit het feit dat een andere uitgever, J. ten Hoorn zesendertig jaar later aan Glazemaker voorstelt zijn vertaling te laten herdrukken. Glazemaker stemt daar niet mee in; hij besluit daarentegen om de Latijnse brontekst ter hand te nemen en het boek helemaal opnieuw te vertalen. In 1680 is Glazemaker klaar en verschijnt zijn tweede vertaling van deze lijvige roman.

De unieke situatie doet zich dus voor dat exact hetzelfde verhaal twee keer door exact dezelfde vertaler vertaald is. Zeker wanneer we bedenken dat Glazemaker erom bekend staat zijn bronteksten altijd uitermate trouw te blijven, zou een uitvoerige analyse van de

(verschillen en overeenkomsten tussen beide) romans die grofweg samenvallen met het begin en einde van zijn vertaalcarrière inzicht kunnen bieden in de keuzes en werkwijze van de vertaler. Tot op heden is er met name in Groot-Brittannië onderzoek gedaan naar Barclay; zo is er een zeer uitgebreide editie verschenen van de Latijnse tekst en een Engelse vertaling uit 1623. Ook in Nederland zijn er aantal onderzoekers die geschreven hebben over Glazemaker maar er is nog maar weinig aandacht geweest voor zijn populaire roman d’Argenis. Deze scriptie is bedoeld als overkoepelende studie die een combinatie van de verschillende inzichten met betrekking tot de auteur, de vertaler, het verhaal en de historische context als vertrekpunt gebruikt voor een uitvoerige vergelijking van de twee Nederlandse vertalingen.

De hoofdvraag voor het verdere onderzoek luidt: zijn er in de vertalingen aanwijzingen te vinden die erop duiden dat Glazemakers houding tegenover d'Argenis anders of veranderd is ten opzichte van zijn eerste vertaling uit 1643? Deze vraag krijgt extra lading door het feit dat Glazemaker gedurende zijn vertaalcarrière veel filosofische geschriften vertaalde; heeft dit invloed gehad op zijn tweede vertaling van d’Argenis? Het is bekend dat Glazemaker voor zijn tweede vertaling een Latijnse brontekst gebruikte, maar ook bij zijn eerste vertaling gebruikte hij naast een Franse ook een Latijnse tekst. Welke brontekst is leidend geweest voor de vertaling uit 1643 en wat leert ons dit over Glazemaker? Om deze vragen te kunnen beantwoorden zal ik gebruik maken van digitale tools. In de eerste plaats omdat het binnen

(4)

het beschikbare tijdsbestek niet mogelijk is om de twee vertalingen woord voor woord met elkaar te vergelijken, maar zeker ook omdat de computer in staat is om patronen in een tekst te ontwaren die door de beperkte opslagruimte van het menselijk geheugen bij een traditioneel literatuuronderzoek onopgemerkt zouden zijn gebleven. Met dit onderzoek wil ik dus niet alleen op zoek gaan naar de overeenkomsten en verschillen tussen beide vertalingen van d’Argenis, maar daarnaast ook verkennen of en op welke manier computationele methoden kunnen worden ingezet bij het oplossen van hermeneutische vraagstukken.

Om het onderzoek nog wat meer in te kaderen zal ik de focus leggen op de personagetekst van de twee hoofdkarakters in de roman, namelijk Argenis en Polyarchus. Personagetekst is in dit onderzoek gedefinieerd als het totaal aan linguïstische keuzes die de auteur voor een

personage maakt. Deze keuzes krijgen betekenis doordat de verschillende personages in een roman op eenzelfde of juist een andere manier door de schrijver worden gepresenteerd.1 In praktische zin houdt dit in dat ik alle tekst van een personage die in de directe rede is weergegeven heb meegenomen in de analyses. Mocht het zo zijn dát Glazemakers houding ten opzichte van de roman veranderd is, dan denk ik dat dit te achterhalen is door de personagetekst om vervolgens conclusies te verbinden aan de verschillen in linguïstische keuzes die Glazemaker heeft gemaakt.

De twee tools die ik bij dit onderzoek zal gebruiken zijn AntConc en Stylo. Beide zijn gratis te downloaden en relatief gebruiksvriendelijk (zie literatuurlijst). AntConc is een Python-georiënteerd programma dat gebruik maakt van woordlijsten en bijbehorende frequenties. Het geeft inzicht in de concordantie van woorden (of andere zoektermen) en kan daarnaast ook berekenen welke woorden in een doeltekst (de tekst waar je als onderzoeker meer over wilt weten) vaker voorkomen dan in een referentiecorpus. Daarnaast heeft AntConc nog een aantal andere functies, maar de twee bovengenoemde zal ik voornamelijk toepassen in dit

onderzoek.

Stylo is een R-georiënteerd programma, dat gericht is op statistische analyse. Net als AntConc genereert Stylo woordenlijsten maar het grote verschil is dat Stylo dit niet voor één tekst doet maar voor meerdere teksten (of tekstfragmenten) tegelijkertijd. Op die manier is het mogelijk een corpus teksten met elkaar te vergelijken om vervolgens te bekijken welke teksten veel en welke juist weinig op elkaar lijken. Middels een dergelijke methode heeft men ook getracht de schrijver Hendrik Groen te ontmaskeren2. Stylo kan verschillende soorten grafieken, tabellen

1 Culpeper 2014: 10.

2 Deze anekdote, hoewel niet in gepubliceerde vorm door mij teruggevonden, is aan de orde gekomen in het college Editiewetenschap en Computational Literary Studies 2.

(5)

en figuren genereren. Het voert te ver om het programma verder in detail te bespreken en in de lopende tekst zal ik daar waar nodig terugkomen op de achterliggende principes van het programma.

In het eerste hoofdstuk zal ik ingaan op de vertaler Jan Hendricksz. Glazemaker. Op basis van de weinige biografische gegevens die van hem bekend zijn en de invloed die zijn vertaalde werken op hem en zijn directe omgeving heeft gehad, zal ik een beeld van de vertaler schetsen. Hoofdstuk 2 gaat over de roman zelf. Ik zal kort ingaan op de auteur Barclay en verder de inhoud en bijzonderheden van d’Argenis bespreken. Hoofstuk 3 bevat vervolgens het daadwerkelijke onderzoek. Ik zal de personagetekst niet alleen kwantitatief analyseren, maar ook door middel van keywords aantonen dat er een klein verschil valt op te merken tussen de twee vertalingen en een belangrijker verschil tussen de twee hoofdpersonages Argenis en Polyarchus. Hoofdstuk 4 gaat over de gedichten die de roman rijk is. Ik zal dezelfde tests die ik bij de personagetekst heb toegepast, ook loslaten op de gedichten; zien we dezelfde resultaten of zijn er verschillen? Dit hoofdstuk is daarmee bedoeld om tegenwicht te bieden tegen het vorige hoofdstuk. In hoofdstuk 5 zal ik de belangrijkste resultaten nog eens op een rij zetten om vervolgens over te gaan tot een conclusie, waarbij ook uitgebreid zal worden gereflecteerd op de gebruikte methoden.

1. Glazemakers leven

Jan Hendrikszoon Glazemaker wordt geboren in het jaar 1619 of 1620. Zijn vader, Hendrik Janszoon, overlijdt wanneer zijn zoontje nog maar drie jaar oud is. Het is de professie van de nieuwe man van zijn moeder die Jan Hendrikzoon zijn meer bekende naam ‘Glazemaker’ oplevert.3 Over de precieze invloed die de ouders op het latere intellectuele leven van hun zoon hebben gehad, bestaat er in de literatuur geen consensus. Feit is wel dat Glazemakers moeder, vader en stiefvader lid waren van de doopsgezinde gemeenschap en dat ook Glazemaker zelf ook zijn hele leven aan de gemeenschap verbonden is gebleven.4

Het is heel goed mogelijkheid dat de mennonitische achtergrond de voedingsbodem is geweest voor Glazemakers maatschappelijke opvattingen over orthodoxie en vrijheid. Het probleem bij een dergelijke interpretatie is echter dat die opvattingen vooral worden

gededuceerd uit de selectie aan teksten die Glazemaker gedurende zijn carrière vertaald heeft. Dat is enerzijds logisch omdat het verder aan biografische gegevens ontbreekt, maar

3 Van der Deijl 2018, 2. Voor deze masterscriptie ben ik Lucas van der Deijl veel dank verschuldigd. Hij heeft grote delen van zijn lopende PhD-onderzoek gedeeld. Daarnaast ben ik hem ook zeer erkentelijk voor de feedback en de vele op- en aanmerkingen, waarnaar ik in de loop van dit onderzoek meermaals zal verwijzen. 4 Thijssen-Schouten 1967: 207.

(6)

anderzijds kunnen we er niet zonder meer vanuit gaan dat Glazemaker aanhanger was van de (destijds radicaal) humanistische filosofen die hij vertaalde. Een andere mogelijke ingang tot Glazemakers interesse in de ‘nieuwe filosofie’ wordt ook wel gezocht in het feit dat zijn schoonvader Sybrandt Hansz. Descartes persoonlijk kende.5

Glazemaker als vertaler

Glazemakers vertaalcarrière vangt aan in 1640. Wanneer hij omstreeks twintig jaar oud is, verschijnt zijn vertaling van de moralistische verhandeling L’ Honeste Femme van Jacques du Bosc, uit 1634. Het boek gaat over vrouweneducatie; een onderwerp dat in de zeventiende-eeuwse republiek voor veel discussie zorgt. 6 Daarna gaat het snel: Glazemaker, die bij zijn eerste project al Frans kent leert in de jaren ’40 van de zeventiende eeuw Latijn kennen. Wellicht was zijn leraar Fransiscus van den Enden, die later ook Latijn zou onderwijzen aan Baruch Spinoza. Deze Van den Enden zou een grote invloed hebben gehad op Spinoza’s denkbeelden en het is ook niet ondenkbaar dat hij eenzelfde grote invloed op Glazemaker heeft gehad. Zeker aan de hand van het aantal gedeelde connecties tussen Spinoza, Van den Enden en Glazemaker is het bijna niet uit te sluiten dat de drie elkaar al in de jaren ’50 van de zeventiende eeuw kenden.7

Met het leren van de belangrijke Latijnse taal, opent zich een scala aan teksten voor

Glazemaker. Het duurt niet lang voor hij zeer bedreven wordt in het vertalen. In 1646 vertaalt hij voor het eerst een Latijnse tekst maar in de jaren ’50 en ’60 stijgt zijn productie naar maar liefst 40 werken (bijna 15.000 pagina’s); bij zijn overlijden zijn er maar liefst 77 titels van zijn hand bekend.8 Vanaf het moment dat hij het Latijn meester is, blijkt zijn puristische en humanistische aard.9 Het humanistische zien we vooral terug in de selectie van werken die hij vertaalt: dat zijn voornamelijk beschouwende geschriften waarin verslag werd geleverd van de systematische manier waarop het humanisme de wereld in kaart trachtte te brengen. De voor die tijd moderne denkbeelden van Erasmus, Descartes en later ook Spinoza vormen de hoofdmoot van zijn oeuvre.

Dat Glazemaker een radicaal purist was, laat zich het best begrijpen vanuit een cultureel-linguïstisch perspectief. Hij wilde wetenschappelijke kennis en debatten uit de academische kring beschikbaar maken en doorgeven aan een groot publiek.10 Daarbij was het belangrijk om

5 Glazemaker trouwt in 1651 met Catalijntje Cardinael. Het is opvallend dat hij vanaf dat moment begint met het vertalen van grote filosofen zoals Erasmus (vanaf 1651) en Descartes (vanaf 1656). (Thijssen-Schouten 1967) 6 Thijssen-Schouten 1967: 197-198.

7 Van der Deijl 2018: 5. 8 Ellerbroek, 662. 9 Van der Deijl 2018, 6. 10 Van der Deijl 2018, 16.

(7)

wetenschappelijk jargon om te zetten in nieuwe, begrijpelijkere woorden. De zuiverheid waarmee hij Spinoza’s begrippen verduytscht, is zeker voor die tijd, prijzenswaardig; waar renaissansistische teksten vaak doortrokken zijn van Franse en Latijnse leenwoorden, weet Glazemaker die in de meeste gevallen om te zetten naar een Nederlands equivalent.11

Glazemaker vertaalt snel, vernederlandst wetenschappelijke begrippen en probeert bovendien ook zo dicht mogelijk bij zijn brontekst te blijven. In zijn vertaling van Paul Rycots Verhaal van de tegenwoordige staat van het Turksche kaizerryk uit 1670 zegt hij daarover zelf het volgende:

‘Wat de vertaling aangaat, ik zal in weinig woorden daar af zeggen, dat ik den Schrijver in onze taal niets doe spreken, ’t welk hy niet in de zijne gezegt heeft, en dat, zo ik hem niet van woort tot woort gevolgt heb, dit alleenlijk geschied is om beter verstaan te worden, en om niet aan de Lezer een Werk, dat ten hoogsten aangenaam is, op een onäangename wijze te

vertonen.’12

In 1647 schrijft hij in het voorwoord van Neeros lof dat hij zich ‘zo naau, als ’t mogelijk was’ aan ’t Latijn gehouden heeft. Kortom: Glazemaker vertaalt niet wat er niet staat en wijkt alleen woordelijk af van zijn bronteksten wanneer hij meent dat dit de leesbaarheid van de tekst ten goede komt. Dit is van cruciaal belang voor een vergelijkend onderzoek tussen de twee vertalingen die Glazemaker in 1643 en in 1680 van de roman d’Argenis maakte; we kunnen er dus van uitgaan dat de twee vertalingen de bronteksten zeer goed weergeven, maar het laat ook zien waar Glazemaker het nodig heeft gevonden om wél van de bron af te wijken.

1.2 Glazemaker: vertaalde werken en invloeden

Voordat ik dieper in zal gaan op die roman, is het goed om eerst nog wat uitgebreider stil te staan bij het corpus teksten dat Glazemaker gedurende zijn leven heeft vertaald. In totaal vertaalde hij dus 77 werken, van welke er nu een handvol terloops aan de orde zijn gekomen. Het is niet nodig om stil te staan bij elke door hem bewerkte tekst, maar er zijn een aantal cruciale momenten aan te wijzen die van belang zouden kunnen zijn bij het onderzoek naar de vertaler.

Naast zijn vertaaldebuut in 1640 is ook 1651 in meerdere opzichten een belangrijk jaar voor Glazemaker. Naast dat hij dat jaar in het huwelijk is getreden met Catalijntje Cardinael gaat hij ook een (zakelijke) relatie aan met de uitgever en tevens boekverkoper Jan Rieuwertsz. (1616-1687). 13 Tussen 1651 en 1663 geeft deze Rieuwertsz. 18 vertalingen uit die van Glazemakers hand afkomstig zijn. Een belangrijk deel daarvan behelst de geschriften van

11 Akkerman, ix.

12 Glazemaker 1670Verhaal van de tegenwoordige staat van het Turksche kaizerryk: voorwoord 13 Van der Deijl 2018: 7.

(8)

Descartes. Misschien nog wel belangrijker is het feit dat Rieuwertsz.’ boekenwinkel een ontmoetingsplaats werd voor doopsgezinden, collegianten en andere vrijdenkers. Tijdens deze ontmoetingen kwamen aanhangers van de Cartesiaanse filosofie samen, hield men de Bijbel kritisch tegen het licht en discussieerde men onder andere over godsdienst en filosofie.14 Onder anderen een aantal leden uit Spinoza’s kring zoals Jarig Jelles, Pieter Balling en Lodewijk Meyer zouden bij deze ontmoetingen aanwezig zijn geweest. Over de rol van Glazemaker binnen deze kring en zijn precieze relatie met Spinoza is veel onduidelijk. Gezien de hechte connecties tussen Spinoza, Rieuwertsz. en Glazemaker is het echter moeilijk voor te stellen dat Spinoza de man die in de volgende decennia zijn oeuvre in het Nederlands zou vertalen, niet persoonlijk kende.15

Vanaf 1664 lijkt Glazemaker zijn vleugels uit te slaan. Naast Rieuwertsz. zijn er nu meerdere uitgevers die zijn vertalingen regelmatig uitgeven. Ook lijkt de diversiteit van zijn vertalingen toe te nemen. Waar bij Rieuwertsz. vooral filosofische geschriften van onder meer Homerus, Seneca, Descartes, Erasmus verschenen, produceert Glazemaker vanaf 1664 ook

reisbeschrijvingen, stichtelijk en historische teksten. Hij werkt nauw samen met de uitgevers Pieter Arentsz. en Jan Claesz. ten Hoorn. Er lijkt sprake van een generieke spreiding

aangezien Glazemakers vertalingen van Spinoza’s Nagelaten geschriften en de Brieven van Descartes ‘gewoon’ bij Rieuwertsz. verschijnen.

Naast al deze non-fictionele geschriften vertaalt Glazemaker ook een aantal romans. De meest opvallende daarvan is d’Argenis die oorspronkelijk door John Barclay werd geschreven en verscheen in 1621. Niet zozeer de inhoud van het boek, maar vooral het feit dat Glazemaker het twee keer vertaald heeft (met een tussenperiode van 36 jaar), maakt deze roman een uitermate interessant object voor onderzoek. Daarnaast is de casus interessant omdat de tekst een ware blockbuster is geweest. Voor het einde van de zeventiende eeuw verschenen er maar liefst 44 edities in 11 verschillende talen. Daarnaast zagen vele bewerkingen het levenslicht, bijvoorbeeld bekortingen, toneelbewerkingen en vervolgen op Barclays verhaal.16

De meest voor de hand liggende vraag die we zouden kunnen stellen is waarom Glazemaker de roman opnieuw vertaalt. Op deze vraag is geen eenduidig antwoord te geven, maar men vermoedt dat er zowel financiële als morele motieven een rol hebben gespeeld. In de eerste plaats verdient Glazemaker zijn geld met vertalen. Het is dus goed voor te stellen dat wanneer

14 Meinsma 1980: 153; Van der Deijl 2018: 7. 15 Van der Deijl 2018: 11-12.

(9)

de uitgever, Jan ten Hoorn hem in 1680 opdracht geeft d’Argenis opnieuw te vertalen, hij dit niet kan weigeren: Glazemaker heeft het oeuvre van Spinoza en Descartes inmiddels geheel vertaald en heeft geld en daarom nieuwe opdrachten nodig.

Naast een financieel motief, heeft Glazemaker ook nog een puristische reden om de roman opnieuw te vertalen. Voor de vertaling van 1643 maakte hij voor de vertaling van de tekst gebruik van een Frans afschrift van Barclays tekst.17 In het voorwoord van zijn vertaling uit 1680 wijdt hij zich hierover uit:

In mijn jonge tijt, nu omtrent zesendartig jaren geleden, heb ik, op 't aanraden van verscheide lieden, die groot vermogen op mijn geest hadden, dit werk uit de Fransche taal (dewijl ik toen gantschelijk in de Latijnsche onkundig was) in de Nederlantsche vertaalt, en in dier voegen, gelijk het toen gedrukt is, uitgegeven.18

In hetzelfde voorwoord geeft hij de lezer een aantal regels later te kennen dat hij het

herdrukken van zijn ‘oude’ vertaling altijd heeft tegengestaan juist omdat hij de Latijnse tekst wilde laten spreken, dewelke meer autoriteit had dan de Franse vertaling.

En dewijl, na verloop van tijt, de gedrukte Boeken van dit werk uitverkocht, en niet meer te bekomen waren, zo ben ik tot verscheide malen van verscheide Boekverkopers aangezocht om mijn toestemming te geven tot het zelfde weêr doen drukken; ’t welk ik altijt tegengestaan heb, met voorwending van dat ik voorgenomen had het zelfde uit de gronttaal […] van nieus te vertalen, en niet anders weêr in ’t licht te doen komen.19

Uiteindelijk verschijnt Glazemakers vertaling ‘uit de gronttaal’ dus in 1680. Zijn tweede vertaling van d’Argenis verschijnt bij de uitgever J. Ten Hoorn. Maar voordat ik dieper in zal gaan op de precieze verschillen tussen Glazemakers vertalingen, moeten we eerst weten met wat voor roman we precies te maken hebben. Wie schreef het boek? Wat is er zo bijzonder aan d’Argenis en waarom was de roman zo immens populair? Deze en andere vragen zullen in het volgende hoofdstuk aan de orde komen.

17 Het is zeer waarschijnlijk dat Glazemaker de Franse tekst van De Marcassus gebruikte voor de vertaling van het verhaal. De vertaling van Marcassus was echter niet compleet. Er zitten in Glazemakers vertaling uit 1643 elementen die ontbreken in zijn Franse brontekst. In hoofdstuk drie zal ik de problematiek rondom de brontekst(en) uitgebreider aan de orde stellen.

18 Argenis 1680, p. 3 19 D’Argenis 1680: 3.

(10)

2. John Barclay en zijn Argenis

2.1 John Barclay

D’Argenis werd voor het eerst uitgegeven in het jaar 1621 in Parijs. Het boek werd

geschreven door de Schotse auteur John Barclay (1582-1621). Over zijn Franse moeder weten we niet zo veel; zijn Schotse vader William Barclay daarentegen was professor in de rechten op de universiteit van Pont-à-Musson in noordwest Frankrijk. In 1603 trekt hij zich terug uit deze functie en vestigt zich met zijn gezin in Engeland, waar hij tot aan zijn dood in 1608 een voorvechter blijft voor de absolute macht van de koning. Zoals we later zullen zien zijn veel van de argumenten die John Barclay in d’Argenis gebruikt afkomstig uit de traktaten die zijn vader schreef. 20

John Barclay bracht de eerste decennia van zijn leven door in Pont-à-Musson, alwaar hij ook zijn opleiding genoot. In 1601 publiceert hij een opstel over Statius’ Thebaid dat veel

woorden en constructies bevat, die ook in d’Argenis terugkomen. Waarschijnlijk komt John Barclay in 1605 aan bij het hof van Koning James van Engeland. Barclay schrijft een aantal gedichten en draagt deze op aan de koning en andere hooggeplaatste leden van het hof. Dit leidt ertoe dat hij binnen afzienbare tijd opklimt tot vertrouweling van de koning en vaak bij diens diners aanwezig was.21 Daarnaast hielp Barclay de koning en de andere schrijvers aan het hof met hun polemische strijd tegen het Vaticaan. Deze strijd kwam werd aangewakkerd door het buskruidverraad, beter bekend als het gunpowder plot: een samenzwering die ook in het jaar 1605 plaatsvond en waarbij een groep rooms-katholieke burgers een bom onder het paleis plaatste om de protestantse koning en zijn familie te vermoorden.22 De toenmalige paus, Paulus de vijfde, kondigde aan dat Engelse burgers hun trouw aan de katholieke kerk niet meer met een eed mochten bekrachtigen. Barclays rol in het conflict bestond uit het verlenen van assistentie bij het vertalen van de inkomende en uitgaande correspondentie van het Latijn naar het Engels en andersom. Daarnaast kreeg hij de specifieke opdracht om zich bezig te houden met een postume editie van zijn vaders belangrijkste werk De Potestate Papae; een boek waarin beargumenteerd werd dat de monarch boven alle wetten staat, zelfs die van God.

20 Riley & Pritchard-Huber 2004: 6-8. 21 Riley & Pritchard-Huber 2004: 5-6.

22 Fraser 1996: Author’s Note. Hierin vat Fraser de gebeurtenissen die men tegenwoordig schaart onder het

(11)

In de jaren die volgen wordt Barclay vooral ingezet als diplomaat van het Engelse

koningshuis. Uit een aantal overgeleverde brieven weten we dat hij in die functie jarenlang door Europa trekt. Hoewel deze diplomatische ondernemingen gefinancierd werden, verdient Barclay er niet genoeg mee om zijn gezin te onderhouden en als in 1612 zijn voornaamste beschermheer overlijdt, moet hij op zoek naar een nieuwe patroon, dewelke hij in 1615 in Rome weet te vinden. Barclay vraagt Paus Paulus de vijfde in een brief om een vriendelijk ontvangt voor hem en zijn gezin. Zeker gezien het werk van Barclays vader en zijn eigen geschriften in opdracht voor King James, was dit vriendelijke ontvangst allesbehalve vanzelfsprekend. Barclay schrijft aan de paus dat hij het gevoel heeft dat zijn gezin het katholieke geloof in Engeland niet langer kan belijden en dat hij daarom graag naar Rome wil verhuizen. Of deze vrees of juist geldnoot het hoofdmotief was om te emigreren laat zich enkel raden. In Rome leidt Barclay voor zover we weten een rustig leven. Hij houdt zich bezig met schrijven en tuinieren tot het jaar 1621. In dat jaar verliest hij niet alleen twee kinderen maar twee maanden voordat zijn meesterwerk Argenis in Parijs verschijnt, laat de Schotse poëet zelf ook het leven.23

2.2 De roman d’Argenis

Zoals zal blijken zijn bepaalde onderwerpen die in d’Argenis de revue passeren, direct afkomstig uit het leven van Barclay. Om de impact en de populariteit van d’Argenis goed te kunnen begrijpen, moeten we ons echter realiseren dat Barclay een nieuwe invulling gaf aan het begrip roman; dit was in het begin van de zeventiende eeuw nog een bastaardgenre dat vooral bestond uit pornografische novellen. Echte literatuur, zo dacht men in de vroege

23 Riley & Pritchard-Huber 2004: 11.

(12)

zeventiende eeuw, bestaat uit poëzie die geënt is op klassieke voorbeelden. Barclay

daarentegen had een soort roman voor ogen die meer bood dan alleen entertainment; hoewel zijn Argenis is in de eerste plaats misschien een behaaglijk liefdesverhaal is, bevat het boek ook uitgebreide discussies over toentertijd belangrijke en beladen onderwerpen als

staatsinrichting, religie en oorlogvoering.24 In de derde plaats is het boek ook een historische allegorie. In latere edities zijn sleutels toegevoegd waaruit blijkt dat bijna alle personages die door Barclay naar voren worden gebracht, een belangrijke rol hebben gespeeld in de

verschillende Europese oorlogen eind zestiende en begin zeventiende eeuw. Al met al was het niet Barclays doel om een geschiedenis over het zeventiende-eeuwse Europa te schrijven, maar om een fictioneel verhaal als een vehikel te gebruiken, voor een aantal ideeën over contemporele kwesties.25

Het liefdesverhaal in d’Argenis is het verhaal van de dappere ridder Polyarchus en de titelheldin Argenis die tevens prinses van Sicilië is. Polyarchus wordt onterecht beschuldigd van een misdaad en Argenis’ vader looft een beloning uit voor wie hem weet te vangen of te doden. Polyarchus verlaat noodgedwongen het eiland en laat daarmee ook zijn geliefde Argenis achter. Op het eiland zijn het Polyarchus’ rivalen Radirobanes en Archombrotus die ook een huwelijk met Argenis begeren. In het derde boek, wanneer Argenis en Polyarchus elkaar ontmoeten spreken ze af om met elkaar te trouwen. Polyarchus vertrekt opnieuw en raakt in Afrika in een gevecht verzeild met Radirobanes, dewelke hij uiteindelijk weet te verslaan. Zijn andere rivaal, Archrombrotus, doemt ook opeens op in Afrika; hij blijkt de zoon te zijn van koningin Hyanisbe en koning Meleander. Daarmee is hij de halfbroer van Argenis en kan hij per definitie niet met haar trouwen. Aan het einde van boek 5 staat niets een huwelijk tussen Argenis en Polyarchus in de weg, en de twee trouwen met elkaar.

24 Van Gemert 2018. In het afschrift van een lezing die E.M.P. Van Gemert hield in New Orleans hield en waarvoor ik haar zeer erkentelijk ben, komt dit punt aan de orde.

(13)

Min of meer los van dit liefdesverhaal staan de discoursen en debatten over uiteenlopende thema’s. In totaal bevat d’Argenis 16 van dit soort passages die grofweg in twee onderwerpen te verdelen zijn, dit is enerzijds landsbestuur en anderzijds religie.26 Zoals Riley & Pritchard-Huber terecht opmerken is er in de meeste gevallen spraken van dialogen. Daarbij behandelen voor- en tegenstanders elkaar met veel respect en wegen ze elkaars argumenten zorgvuldig af, alvorens een conclusie te trekken. Het is wel zo dat de conclusies die uit deze beschouwingen naar voren komen vereenzelvigd kunnen worden met de mening van Barclay.27

Binnen dit plot hebben de verschillende karakters ook nog een speciale betekenis. Zoals gezegd zijn er in latere edities sleutels toegevoegd die aantonen dat een romanpersonage symbool heeft gestaan voor een bepaald historisch figuur. Daar

moet wel bij worden opgemerkt dat Barclay er in zijn tekst bewust voor heeft gekozen géén sleutel op te nemen. Desondanks kunnen we er wel van uitgaan dat Barclay zich bewust is geweest van het feit dat mensen zijn roman op een dergelijke manier zouden lezen. De karakters in zijn werk hebben veelal sprekende namen en sommige namen zijn zelfs

anagrammen (Argenis = Regina; Ibburanes= Barberini, een vriend van Barclay.) Daarbij wist Barclay dat het publiek dergelijke woordspelingen ten zeerste kon waarderen.28

26 Zie Riley & Pritchard-Huber 2004: 17-21. voor een overzicht van waar deze verhandelingen zich bevinden en waar ze over gaan.

27 Riley & Pritchard-Huber 2004: 21. 28 IJsewijn 1983: 3;13.

Figuur 2: Prent uit de editie van De Marcassus (p. 850) waarop het gevecht tussen Polyarchus en Radirobanes is uitgebeeld

(14)

2.3 Meer dan entertainment

Het blijft natuurlijk de vraag of alle lezers van d’Argenis deze diepere betekenislaag hebben begrepen hebben. Zeker is wel dat Barclay met d’Argenis de eerste moderne roman van West-Europa schreef. Tijdens het lezen van d’Argenis valt op dat de roman daadwerkelijk een brug probeert te slaan tussen de middeleeuwse ridderverhalen en moderne romans. Hoewel de hofcultuur in d’Argenis wezenlijk verschilt van de hofcultuur in Karelepiek of Arturromans, voert Barclay met Polyarchus wel een ridder ten tonele die hoofs gedrag vertoont: hij is dapper, trouw en aarzelt niet om mensen in nood te hulp te schieten. Dat is ook niet verwonderlijk, aangezien Barclay (en dus Glazemaker) gebonden was aan de geldende conventies rondom fictioneel proza. Wat wel nieuw is ten opzichte van de middeleeuwse literatuur, zijn de uitgebreide beschouwingen over beladen thema’s. Barclay haakt hier in op de humanistische overtuiging dat de mens zich middels rede en retorica kon losmaken van de heersende dogma’s. In de loop van de zeventiende eeuw hebben vooral Franse schrijvers vastgehouden aan het model waarin vertakking van de verhaallijn en vooral ellenlange discussies gewaardeerd werden. Het belangrijkste voorbeeld van de uiteenlopende verhaallijnen is De Astrea (L’Astree) van Honoré D’Urfé (1568-1625): een boek in vijf volumes waarin liefde en rebellie de belangrijkste thema’s zijn.29 De auteur die het meest bekend is geworden om de eindeloze en ellenlange dialogen tussen haar personages is Madeleine de Scudery (1607-1701). Haar roman Artamène (1651-1653) heeft met 13.000 pagina’s (2.100.000 woorden) de twijfelachtige eer de langste roman te zijn die ooit is gepubliceerd.30 Langford heeft opgemerkt dat Barclays schrijfstijl een middenweg is tussen ridderromans en het model van Scudéry.31 Hoewel er inderdaad paralellen te trekken zijn tussen de poëtica’s en geschriften van Barclay en Scudéry is het onwaarschijnlijk dat zij Barclay daadwerkelijk beïnvloed heeft, aangezien zij veel jonger was dan Barclay en pas begon met publiceren toen hij reeds overleden was.

Wanneer we het leven en de opvattingen van John Barclay vergelijken met die van Jan Hendricksz. Glazemaker (Hoofdstuk 1) vallen er een aantal zaken op. In de eerste plaats religie: Barclay is een katholiek en Glazemaker is protestants. We hebben gezien dat Barclay gedurende zijn hele leven heeft gepredikt voor de absolute macht van een koning, terwijl Glazemaker als republikein tegen (de macht van) een monarch was. De tegenstellingen tussen auteur en vertaler onderstrepen nogmaals dat Glazemaker zijn brontekst trouw blijft. Indien men de roman als politiek traktaat leest, is de overkoepelende les die men uit d’Argenis kan

29 Chang 2012: 83. 30 DeJean 1989: 43-46. 31 Langford 1947: 61.

(15)

trekken is ‘dat een land onherroepelijk in chaos vervalt en dat orde en onderwerping aan autoriteit essentieel zijn voor politieke stabiliteit.’32 Glazemaker zal het niet eens zijn geweest met dergelijke standpunten, maar heeft ze desalniettemin onveranderd gelaten in zijn

vertalingen. Het laat zien dat hij zijn eigen idealen opzij zet om trouw te blijven aan zijn bronteksten. Het is interessant om te zien dat de eerder genoemde maatschappelijke kwesties die Barclays tekst relevant en interessant maken, ook nog een rol spelen in de tijd dat

Glazemaker zijn vertalingen op de markt brengt.

2.4 Glazemakers mogelijke bronteksten

Het is niet geheel duidelijk welke bronteksten Glazemaker precies heeft gebruikt. Een aantal teksten komt in aanmerking om als brontekst voor de Nederlandse vertaling te zijn gebruikt en middels een kort overzicht zal ik door een korte toelichting te geven inzichtelijk proberen te maken welke teksten dit zijn:

Zoals we weten was Glazemaker in 1643 nog niet in staat om vanuit Latijn te vertalen en maakte hij daarom gebruik van een Franse vertaling van een Franse vertaling van de tekst van Barclay.33

1. J. Barclay, L’Argenis de I. Barclay. Traduction nouvelle par P. de Marcassus. N. Buon, Paris, 1626

Zoals Riley en Pritchard-Huber al hebben opgemerkt bevat deze tekst enige omissies. Vooral waar het de gedichten betreft, is deze vertaling onvolledig. Daarentegen bevat deze editie in tegenstelling tot Glazemakers uitgaven wel een groot aantal prenten die speciaal voor deze roman zijn gemaakt. In het verdere verloop van deze scriptie zal ik een aantal van deze afbeeldingen opnemen. De lyriek in d’Argenis doet het vermoeden rijzen dat Glazemaker naast zijn Franse tekst ook gebruik heeft gemaakt van een tweede brontekst. Het belangrijkste argument hiervoor is dat de meeste gedichten die wel in Glazemakers vertalingen voorkomen, ontbreken in de tekst van De Marcassus. De tweede brontekst die Glazemaker gebruikte, is waarschijnlijk de Elzevier-editie uit 1627. We weten dit omdat de sleutel van de personages in zijn vertaling precies overeenkomt met de sleutel uit deze Elzevier-editie, die op zijn beurt een andere vorm heeft dan de andere sleutels die tot zover bekend zijn.34

32 Van der Deijl 2018: 18. Langford 1947: 62. Mijn vertaling: “that without union a country

inevitably falls into ruin, that order and submission to authority are essential for political stability[…].”

33 Zie hoofdstuk 2 over Glazemaker waarin dit punt uitgebreid wordt besproken.

34 Lucas van der Deijl heeft dit inzicht met mij gedeeld in een mailwisseling over de verschillen tussen de bronteksten die Glazemaker gebruikt zou hebben.

(16)

2. J. Barclay, Io. Barclaii Argenis: Editio novissima cvm clave, hoc est, nominum propriorum elucidation hactenus nondum edita. Leiden (Elzevier) 1627

In een volgend hoofdstuk zal ik uitgebreider ingaan op de kwestie rondom de bronteksten en hoe de gedichten als bewijs kunnen dienen in deze kwestie. Hoe dan ook hebben deze twee teksten aan de basis hebben gestaan van Glazemakers vertaling uit 1643:

3. J. Barclay, D'argenis ... Met de sleutel der verzierde namen door I.H. Glazemaker vertaalt. Amsterdam (Houthaeck/Schipper) 1643

Voor de tweede vertaling is de kwestie rondom de bronteksten een stuk minder ingewikkeld: Glazemaker leest inmiddels Latijn en gebruikt een editie die in Leiden is gedrukt om de tekst opnieuw te vertalen. Er zijn geen aanwijzingen dat hij afwijkt van deze bron, of een andere bron geraadpleegd zou hebben.

4. J. Barclay, Argenis. Nunc primum illustrata. Leiden (Bugnotius) 1659

De Nederlandse vertaling van deze Latijnse tekst lijkt redelijk rechttoe-rechtaan en verschijnt dus in 1680.

5. J. Barclay, D’Argenis. Trans. J.H. Glazemaker. Amsterdam (Ten Hoorn) 1680

D’Argenis was dus een populaire roman die in Nederland twee keer verschenen is.

Desondanks is er binnen de academische wereld maar weinig aandacht geweest voor deze roman. Er zijn een aantal studies gedaan naar Glazemaker zelf, maar deze focussen zich vooral op de werkwijze van de vertaler. Bij mijn weten is het proefschrift van Lucas van der Deijl het eerste onderzoek waarin Glazemakers vertalingen van d’Argenis op een intensieve manier met elkaar worden vergeleken. Een vergelijking van de twee vertalingen is ook in dit onderzoek het uitgangspunt, maar de opzet is in mijn geval beperkter van aard omdat ik me zoals gezegd zal beperken tot de personagetekst en de gedichten in de roman. Het is daarbij evident dat bij het vergelijken van de personagetekst in de twee vertalingen niet alleen

verschillen, maar ook enkele overeenkomsten aan het licht komen. In het volgende hoofdstuk zal ik eerst de overeenkomsten tussen de beide vertalingen bespreken en daarna zal ik me richten op de verschillen.

(17)

3. Overeenkomsten tussen de

vertalingen

3.1 Gedichten en het auteurschap van Glazemaker

Behalve personagetekst en de tekst van de vertelinstantie (die in dit geval samenvalt met het personage

Nikompompus) bestaat de roman ook nog uit een aantal gedichten. Voordat we dieper op deze gedichten in kunnen gaan is het goed om ons te realiseren waarom deze gedichten door Barclay in de roman zijn

opgenomen. Dat heeft alles te maken met de vroegmoderne poëtica van de renaissanceauteurs, waarvan navolging van onder meer de Griekse en Latijnse/Romeinse cultuur de grondslag vormde. Door gedichten in een roman als d’Argenis op te nemen laat de auteur zien dat hij naast proza ook in staat is om poëzie te schrijven. Zoals we ook zullen zien, zit de meerwaarde van de lyriek in d’Argenis vooral in de talrijke

verwijzingen naar de Griekse cultuur, literatuur en mythologie.

De gedichten, tweeëndertig in getal, zijn de enige tekstgedeelten die in de tweede vertaling uit 1680 onveranderd zijn gebleven ten opzichte van de vertaling van 1643.35 Het enige gedicht waaraan daadwerkelijk gesleuteld lijkt te zijn is het eerste gedicht dat we tegenkomen:

1643 1680

O Rozen! duikt, ey! duikt, uw purper zou verbleeken.

Bevallijkheên! verschuylt, gy moogt niet zijn geleeken

By deze lieve twee, diens lieflijk aangezicht De Goôn en menschen tot verwondering verplicht.

Gy, die, nieuws-gieriglijk, uw oog hier op laat zweeven,

Gelooft gy dat de doot gebied heeft op hun leeven?

z’ Is krachteloos op hen, die overtreffen all

Duikt, Rozen! Rozen! duikt, uw purper zou bezwijken.

Bevallijkheden, wijkt; men kan u niet gelijken

By deze brave twee, diens lieflijk aangezicht

De Goôn en menschen tot verwondering verplicht.

Gy, die nieusgieriglijk uw oog hier op laat zweven;

35 Deviaties doen zich alleen voor op spellingsgebied (-heid vs. -heit) maar inhoud, rijmwoorden en volgorde van de gedichten is in beide vertalingen gelijk.

De enige variatie tussen de beide gedichten doet zich voor in de eerste twee strofen van het eerste vers waarin de rijmwoorden worden veranderd..

Figuur 3: Titelpagina van de 1680 vertaling van d'Argenis (5) die bij Ten Hoorn verschenen is.

(18)

Het geen de werreld draagt, of immer dragen zal.

De broederlijke Goôen, die, aan de lieve Heemel,

Zo lieflijk schitteren, by all het star-geweemel Zijn niet zo aangenaam dan schipliên, wen zy’t schip

Bevrijden van’t gevaar van eene harde klip. En gy, ô brave Mars! die yder een doet vreezen, Zijt niet zo lieffelijk, noch aangenaam van weezen,

Als gy, door uwe komst, uw Venus hart verblijd, En haren Egemaal de borst verkropt, van spijt. 36

Gelooft hy dat de doot gebied heeft op hun leven?

Hy heeft geen kracht op hen, die overtreffen all

Het geen de werrelt draagt, of immer dragen zal.

De broederlijke Goôn, die aan de heldre hemel

Zo helder schitteren by all het stargewemel,

Zijn niet zo aangenaam den schipliên, als zy’t schip

Bevrijden van’t gevaar van een verwoede klip.

En gy, ô brave Mars! die yder mensch doet vrezen,

Zijt niet zo lieffelijk, noch aangenaam van wezen,

Als gy, door uwe koomst, uw Venus zo verblijd,

Dat in haar Egemaal de borst verkropt van spijt 37

In de overige gedichten komen we enkel spellingsverschillen tegen. Het lijkt erop dat de zetters van de teksten verantwoordelijk zijn voor de spellingsvariaties: in de zeventiende eeuw was er nog geen vaste spelling en het is heel goed voor te stellen dat de zetter in 1680 een andere spellingswijze hanteerde dan de zetter uit 1643. Het lijkt er dan ook op dat Glazemaker zich niet opnieuw heeft gebogen over de lyriek en in 1680 de opdracht heeft gegeven om de gedichten uit zijn vorige vertaling opnieuw te gebruiken. Het volgende fragment geeft de aard van de spellingsvariaties tussen beide gedichten goed weer.

1643 1680

Mijn heil’ge woning nooyt betreeden. De bleeke Zusters, ’t hels gespuis, Besmetten nooyt mijn vreedig huis. De stilheid, vyandin der klaarheid, En rust, bewonen mijne naarheid: Een Helle voor het boze zaat;

Maar voor de vroome, een toeverlaat.38

Mijn heil’ge woning nooit betreden. De bleke Zusters, ’t helsch gespuis, Besmetten nooit mijn vredig huis. De stilheit, vijandin der klaarheit, En rust, bewonen mijne naarheit: Een Helle voor het boze zaat;

Maar voor de vrome een toeverlaat.39

36 D’Argenis 1643: 5. 37 D’Argenis 1680: 5-6. 38 D’Argenis 1643: 29. 39 D’Argenis 1680: 30.

(19)

Het lijkt erop dat hij in 1680 een poging heeft gedaan om een subtiele variatie op de gedichten uit 1643 te maken, maar al snel tot de conclusie kwam dat dit maar weinig zou opleveren. Een goede reden dat Glazemaker daar niet in slaagde, kan zijn dat het vertalen van poëzie

complexer is dan het vertalen van proza: naast de inhoud van de tekst moet de vertaler ook rekening houden met metrum en rijm. Dientengevolge maakt het weinig tot niets uit wat de brontaal is waaruit men vertaalt. Een nieuwe vertaling van de Latijnse tekst zou in grote mate overeenkomen met de oude vertaling van de Franse gedichten; Glazemaker besefte dit en zou de gedichten daarom niet hebben aangepast. Deze redenering is alleen aanvaardbaar als men ervan uitgaat dat de Franse vertaler, in dit geval De Marcassus, de Latijnse gedichten heeft vertaald en niet zelf de Franse gedichten geschreven heeft. Later in dit hoofdstuk zal blijken dat de relatie tussen de Franse bron en de uiteindelijke vertaling van Glazemaker complexer is dan men in eerste instantie zou vermoeden.

Een andere hypothese is dat Glazemaker, die gespecialiseerd was in het nauwgezet vertalen van proza, de gedichten niet zelf heeft vertaald maar dat een andere auteur dit in 1643 voor hem heeft gedaan. Zowel voor als tegen deze stelling zijn meerdere argumenten in te brengen. Het vertalen van poëzie is inderdaad een wezenlijk andere taak dan het vertalen van proza. Er zijn verschillende voorbeelden bekend uit de zeventiende eeuw waar een dichter een auteur te hulp schiet bij het vertalen van gedichten. In het vierde deel van de Tragische Historiën dat in 1612 door Reinier Telle werd vertaald, weten we dat Bredero de gedichten in de tekst voor zijn rekening heeft genomen.40 Een dergelijke collaboratie is in het geval van Glazemakers

Argenis allerminst ondenkbaar: bij het vertalen van wiskundige boeken kreeg Glazemaker hulp van ‘vrienden’ die beter in de materie zaten dan hijzelf.41 Daar staat echter tegenover dat in beide edities van d’Argenis geen melding wordt gemaakt van een coauteur. Zeker wanneer de dienstdoende poëet er een van naam zou zijn geweest, zouden we zijn naam ergens in de parateksten moeten tegenkomen, zoals bijvoorbeeld de naam van Jacob Cats wordt genoemd in het medische overzichtswerk Schat der gesonthyt van Johan van Beverwijck.42

Daarnaast doet zich het curieuze feit voor dat de oorspronkelijke tekst van Barclay vier gedichten meer bevatte. Deze gedichten zijn door Glazemaker niet vertaald omdat ze ook niet zijn opgenomen in de Franse brontekst die hij gebruikte voor zijn vertaling van 1643.43 In de

40 Keersmaekers: 8. Bredero kende alleen Nederlands. Voor het vertalen van de gedichten in de Tragische

Historiën heeft hij waarschijnlijk gebruik gemaakt van een tussenvertaling. Telle heeft de gedichten in eerste

instantie omgezet in een Nederlandse prozavertaling die vervolgens door Bredero op rijm is gesteld. 41 Deijl, 2018: noot 43.

42 Zie de editie: Van Gemert 1992.

(20)

Latijnse brontekst die in 1680 het uitgangspunt was voor Glazemakers tweede vertaling zijn de vier gedichten wel terug te vinden, maar in de Nederlandse vertaling niet.44 Glazemaker moet (in ieder geval in 1680) van het bestaan van deze viernieuwe gedichten geweten hebben en heeft de bewuste keus gemaakt hebben om deze niet op te nemen.

Volgens Lucas van der Deijl, die promotieonderzoek doet naar Glazemaker, is het

waarschijnlijk dat Glazemaker naast zijn Franse brontekst van De Marcassus ook gebruik heeft gemaakt van de Latijnse Elzevier-editie van d’Argenis uit 1627. Het vermoeden rijst dat Glazemaker inzag dat de Latijnse tekst het dichtst bij de bron stond en daarom deze als structureel uitgangspunt van de tekst heeft genomen. Omdat hij echter nog niet in staat was het Latijn te vertalen, heeft hij de Franse daarvoor gebruikt. Zo is de sleutellijst uit

Glazemakers vertaling ook niet aanwezig in de vertaling van De Marcassus, maar wel in de Elzevier editie. Daarnaast hebben ook Riley en Prtichard-Huber al opgemerkt dat de Franse vertaling van De Marcassus meerdere omissies bevat waar het de gedichten betreft. Een groot aantal van de gedichten die wél in de Nederlandse vertalingen van Glazemaker terug te vinden zijn, komen niet voor in de Franse brontekst maar wel in de Elzevier-editie. Het kan dus bijna niet anders dat Glazemaker een tweede brontekst heeft gebruikt. Ook in de tekst vinden we bewijs dat Glazemaker zich niet alleen van de Franse bron bediende. In boek 2 hebben een wiskundige en een astronoom een discussie met Nikopompus. Er wordt een anekdote verteld die daarna met een gedicht wordt afgesloten. Bij De Marcassus wordt dit gedicht voorafgegaan door de volgende regels:

Ceste vielle pourroit-elle nous dire qui est le larron qui nous a desrobez, & ignorante de ce qui la touche , & de l’ordure qu’on luy a presque jetté au nez, elle ne sçait encore contre qui se fascher: & laissa ceste Sybille aussi promptement qu’il y estoit venu.45

Door Glazemaker wordt deze regel overgezet in de volgende:

Hoe kan zy weeten wie my bestolen heeft, vermits zy niet weet wie haar dit slijk by-na in de mond geworpen heeft? Dit gezegt hebbende, keerde weêr zo snel, als hy derwaarts gegaan was.46

44 J. Barclay, Argenis. Nunc primum illustrata [by. L.G. Bugnotius]. Leiden 1659. 45 De Marcassus 1626: 344.

46 Glazemaker 1643: 247. Het is daarbij opmerkelijk dat de vertaling van 1680 de Franse brontekst letterlijker lijkt te volgen: Deze oude zou weten wat dief ons bestolen heeft; zy, zeg ik, die, in haar eige zaken onkundig, en byna met de drek in de mont, niet weet op wie zy zich zal vergrammen? Hy keerde zo spoediglijk, als hy gekomen was, weêr van daar. (p.264-265)

(21)

In de vertaling van De Marcassus begint na deze regel het volgende hoofdstuk. Bij Glazemaker daarentegen lezen we de regel:

Seedert heeft een Poët, om zich te vermaken, dit gedicht, (’t welk niet lang is) daar af gemaakt. Zo ’t de Vorst aangenaam is, zal ik ’t hem verhalen. Toen las hy ’t gedicht, ’t welk dus luide:47

Hoewel Glazemaker ter verduidelijking een aantal zaken heeft geëxpliciteerd, lijkt deze zin bijzonder veel op die uit de Elzevier editie uit 1627. In deze editie gaat het epigram vooraf door de zin:

Rem epigrammate vulgavit nescio quis Poëta, quod adhuc haeret memoriae, & quia breve est, si placet recitabo.48

Indien Glazemaker de Elzevier- editie heeft gebruikt, moet hij geweten hebben dat hij deze vier gedichten niet heeft vertaald. Het lijkt erg onwaarschijnlijk dat de trouwe vertaler Glazemaker zomaar vier gedichten niet vertaalt. Het feit dat deze omissies voorkomen, zou erop kunnen wijzen dat iemand anders dan Glazemaker (misschien zelfs I.I. Schipper die hem in 1643 aanspoorde om d’Argenis te vertalen49) de gedichten in 1643 voor hem vertaalde. In 1680 is Schipper al overleden maar het is onwaarschijnlijk dat niemand anders in

Glazemakers kring in 1680 in staat zou zijn geweest om deze vier gedichten voor hem te vertalen. 50 Glazemaker zou ook zelf verantwoordelijk kunnen zijn voor het vertalen van de gedichten, maar niet de tijd of energie hebben gehad om zich opnieuw en diepzinnig over de lyriek te buigen. Omdat het aan verdere gegevens die uitsluitsel over het auteurschap van de gedichten zouden kunnen bieden ontbreekt, laat ik dit punt nu rusten.

3.2 De gedichten: vorm en inhoud

Kijken we naar de gedichten die wel vertaald zijn dan valt niet meteen te zeggen of we meteen technisch kundige of minder begiftigde poëet te maken hebben.51 De rijmschema’s die gehanteerd worden zijn erg eenvoudig. Voor 19 van de 32 gedichten is er sprake van gepaard rijm dat gedurende het gehele gedicht wordt gehanteerd. Daarnaast zien we drie keer een gedicht waarin er sprake is van kruisrijm. In de overige tien gevallen is er sprake van een iets

47Glazemaker 1643: 247. Opnieuw lijkt de vertaling van 1680 hier preciezer: Zeker Dichter, ik weet niet welk, bracht daar op een gedicht in’t licht, ’t welk ik noch onthouden heb, en dat ik, om dat het kort, hier zal verhalen. (p. 265).

48 Elzevier: 208. 49 Deijl, 2018: 4.

50 Van der Aa, 1874: 44-45.

51 Bij deze vergelijkingen worden steeds de Nederlandse gedichten afgezet tegen de Engelse vertalingen van Riley en Pritchard-Huber. Hieraan ligt de praktische reden ten grondslag dat de meeste gedichten alleen in een Latijnse bron terug te vinden zijn en ik in de Latijnse taal niet kundig genoeg ben om de gedichten te analyseren.

(22)

complexer rijmschema dat uit zes, acht of tien regels bestaat en vervolgens een aantal keer herhaald wordt. Ook het metrum van de gedichten is niet bijzonder ingewikkeld. In verreweg de meeste gevallen is er sprake vann alexandrijnen. Een alexandrijn bestaat uit zes jamben: een jambe is een versvoet die bestaat uit achtereenvolgens een onbeklemtoonde en een beklemtoonde lettergreep. De beginregels van de gedichten kunnen anapesten of amfibrachen bevatten omdat de gedichten vaak openen met een uitroep. Hoewel het volgende fragment alleen uit jamben bestaat, is het volgende lofdicht op het jacht van Meleander illustratief wat rijm en metrum betreft:

Gewijde Venus, die, in’t midden van de golven,

Uw oorsprong kreegt, en niet verstikt zijt, noch bedolven: Dit kleine schuitje, dat geen grote schepen wijkt,

Dat’t uwe, daar gy meê aan d’oever quaamt, gelijkt, Verzoekt, om dat het uit de haven dart vertrekken, Dat gy’t wilt gunstig zijn, en tot een helpster strekken.52

Wanneer we de distributie van de gedichten over de roman in ogenschouw nemen, valt op dat er in boek 5 maar twee gedichten voorkomen. In de andere boeken ligt dit aantal tussen de zeven en de negen gedichten. De gedichten die niet zijn vertaald vinden we vooral aan het eind van het verhaal: één inboek 4 en maar liefst drie in boek 5. Dat de gedichten in de roman velerlei functies kunnen vervullen, wordt geïllustreerd door de volgende tabel:

Tabel 1: Functies van de verschillende gedichten in d'Argenis

Totaal 32

Lofdicht op voorwerp 11

Waarschuwing/vooruitwijzing 4

Aansporing tot moed/vreugde 3

Grafschrift 3

Klaagzang 2

Lofzang op persoon 2

Recapitulerend vers 2

Hekeldicht (satirisch geladen) 2

Zienswijze/gedraging aanprijzen 2

Huwelijksdicht 1

(23)

Het grootste gedeelte van de gedichten is te scharen onder de categorie lofdicht op een voorwerp ook wel Ekphrasis (kunstige beschrijving) genoemd. De strikte definitie van ekphrasis luidt: een verbale representatie van een fysieke representatie.53 In d’Argenis gaat het in de meeste gevallen om bijschriften bij beelden of tempels waarbij vaak benadrukt wordt dat deze in marmer of in hout uitgesneden zijn.54 Deze ekphrasis worden niet slechts ingezet ter versiering van het lopende verhaal, de vroegmoderne auteur laat zien dat hij de levendige beschrijvingen uit de klassieke Griekse literatuur evenaart of zelfs overtreft en op die manier zowel op technisch als narratief niveau zijn of haar vroegmoderne culturele identiteit uitdraagt.55 In d’Argenis doen zowel Barclay als Glazemaker dat door het noemen van Goden als Apollo, Iovis, Jupijn, Mercurius, Venus, Mars en Cupido.

Naast bijschriften bij tempels en beelden zien we ekphrastische lofdichten op een schilderij, een armband, een tuin en het jacht van koning Meleander (zie vorige pagina: Gewijde

venus...). Ook de lofzangen, klaagzangen en de grafdichten zijn klassieke genres waarmee de auteur kan bewijzen dat hij weet hoe hij zich tot de traditie moet verhouden, alhoewel men zich moet afvragen of het grafdicht op het overleden hondje Aldina niet ook een komische uitwerking op de lezers heeft gehad:

Gy, Nimphje, die haar stem zo dik deê weeder stuiten, Als zy het nare bosch deê leeven door’t geblaf, Herhaal de leste toon, die zy, toen zy al buiten

De hoop van ’t leeven was, noch voor haar sterven gaf.56

Deze gedichten maken geen direct onderdeel uit van de plot van het verhaal en zouden desgewenst door de lezer kunnen worden overgeslagen. Het is wel zo dat er een bepaald element uit het verhaal bekrachtigd of geduid wordt; door te verwijzen naar de eigenschappen van Griekse goden en godinnen wordt het gedrag of de verschijning van bepaalde personages expliciet afgekeurd of verheerlijkt.

In feite gebeurt dit ook in de gedichten die net als de roman zelf een bepaald ideaal of idee uitdragen. Met name de aansporingen tot moed/vreugde en gedichten die een zienswijze of gedraging aanprijzen vallen onder deze categorie. Een goed voorbeeld is het gedicht dat Arsidas aan de bedroefde Polyarchus laat lezen waardoor hij zijn vrees kwijtraakt en zijn moed hervindt.57 In bijna al deze gedichten worden voorbeelden en goden uit de Griekse

53 Bearden 2012: 4.

54 Argenis 1680: 55, 213, 617. 55 Bearden 2012: 3-4.

56 D’Argenis 1643: 211; 1680: 227. 57 D’Argenis 1680: 71.

(24)

oudheid en de klassieke cultuur door elkaar gebruikt. Het zal voor de zeventiende eeuwse lezer duidelijk zijn geweest dat de eigenschappen van de verschillende goden een

inspiratiebron moeten zijn voor Polyarchus.

Toen Tyfon, door zijn kracht, had berg op berg gekant, De hemel en’t gestarnt bereikte met zijn hant;

Men wist niet wat men zou. Jupijn moest zellif zwichten. Apoll’, vol vrees en schrik, liet vallen al zijn schichten. De gaffel Mars ontviel. Meduse, aan Pallas schild, Dat schriklijk aangezicht, van schrik en vreze trild’.

Hun bloet bevroos van angst. Een droeve bleekheit spreidde Zich op hun aangezicht. ’t Gestarrent niet verbeidde

Zijn rechte tijt en stont; maar, in zijn loop gestoort,

Vlood voor dit wreed gedrocht, en voor deez’ misgeboort. Maar d’Atlas scheen alleen de Goden toe te neigen, En niet te zijn vervaert voor Tyfons gruwlijk dreigen.58

De vooruitwijzing en waarschuwingen hebben een nog duidelijkere, structurele functie binnen het verhaal. In deze categorie zien we gedichten waarin zinsspelingen worden gemaakt op het verloop van de handeling of zelfs concrete bedreigingen. Een goed voorbeeld vinden we in boek 1 waar een moedig burger bij wijze van protest een gedicht bij de hut van Lykogenes neerlegt, waaruit al blijkt dat het slecht met de koning af zal lopen.

Een vierde categorie die niet ongenoemd kan blijven, is die van de satirisch geladen

gedichten waarvan de roman er twee bevat. In boek 3 draagt Hieroleander een gedicht van een andere dichter voor waarin de slechterik Radirobanes vereerd wordt. De regels die volgen op dit gedicht onderstrepen de ironische toon waarmee men het zou moeten lezen:

Zy lachten om de verfoejelijke schranderheit van de dichter, die met dusdanige gedichten naar winst trachtte;59

Het andere gedicht vinden we in boek 4 en heeft een soortgelijke aard: het gaat hier om een satirisch gedicht waarin het dronken leger dat kort daarvoor door Polyarchus verslagen is op de hak wordt genomen.

Ten slotte zijn er nog gedichten die de plot van het verhaal bekrachtigen. Onder deze

recapitulerende verzen valt in zekere zin ook het huwelijksdicht uit boek 5. Het is steeds de

58 D’Argenis 1680: 73.

Typhon: Griekse reus die heerschappij over goden en mensen wil afdwingen. Wordt verslagen door Zeus. Jupijn: oude naam van Jupiter, de romeinse oppergod.

Apollo: ook wel Phoebus, een van de belangrijkste Griekse goden. Mars: Romeinse god van de oorlog.

Medusa: bekend uit de Griekse mythologie. Zij was vervloekt en een ieder die haar in het gezicht kijkt versteent. Pallas: hier: Pallas Athena. Belangrijke Griekse godin die Medusa vervloekte,

Atlas: Figuur uit de Griekse mythologie die de wereld letterlijk op zijn schouders draagt. 59 Argenis 1680: 410.

(25)

hofdichter Nikopompus -die Barclay zelf representeert- die de gebeurtenissen in versvorm samenvat. Zijn karakter wordt een aantal keer kort voor en na de gedichten op een niet neutrale wijze geprofileerd, bijvoorbeeld:

De drift van blijschap dreef hem [Nikopompus] tot die woede, de welke de geesten der Dichters, daar af verrukt zijnde, met de goden vermengt. Hy dan, […] op dat zijn naerstigheit naar zijn gezwintheit geschat zou worden, of ook misschien om de wanschikkelijke

Dichters af te schrikken, […] maakte binnen weinig uren dit volgende gedicht60

Nikopompus, door de vrientschap met de Koning, en door zijn geleertheit bekent […]61

Nikopompus […] diende zich, toen men in het diepste van de nacht weinig gedruis hoorde, van deze stilte en wachthouding, en, door behulp van de duisternis te meer tot dichten aangedreven […]62

Nicopompus blijkt hier te werken onder invloed van de zogenaamde ‘furor poeticus’, de invloed en inspiratiebron die in de klassieke cultuur aan de grote dichters werd voorbehouden, alleen zij kregen inspiratie van de goddelijke krachten van Apollo of zijn muzen. Dichters die niet door de furor poeticus werden beïnvloed of geïnspireerd stelden dan ook niets voor.

Het gaat te ver om de gedichten hier ook nog inhoudelijk te bespreken, maar wat nog wel opgemerkt moet worden is de (ogenschijnlijk vrije) manier waarop ze vertaald zijn. De Nederlandse gedichten zijn namelijk langer dan de Latijnse gedichten van Barclay63. Niet alle gedichten worden evenveel verlengd. Een gedicht dat oorspronkelijk uit 28 versregels bestond krijgt er 36 in de Nederlandse vertaling, waar het langste gedicht van het boek word opgerekt van 62 tot maar liefst 118 versregels. Gemiddeld neemt het aantal versregels in de

Nederlandse vertaling toe met een factor 1,8.64 Ik heb ook gecontroleerd of de gedichten die wél in de tekst van De Marcassus voorkomen, strenger worden vertaald maar dat is niet het geval. Ook deze gedichten worden langer in de Nederlandse vertaling en net zoals in de andere gedichten het geval is, lijkt omgang met de brontekst veel vrijer. Het is natuurlijk

60 Argenis 1680: 313-314. 61 Argenis 1680: 20-21. 62 Argenis 1680: 506.

63 Gebaseerd op de Latijnse gedichten in de editie van Riley en Pritchard-Huber. Het ontbreekt mij aan kennis van het Frans om de gedichten te vergelijken met de editie van De Marcassus die voor Glazemakers in 1643 als brontekst fungeerde.

64 Daarbij moet worden opgemerkt dat een Nederlands equivalent in verreweg de meeste gevallen langer is dan de oorspronkelijke Latijnse dichtregel. De Engelse vertalingen van Riley & Pritchard-Huber werden de verzen echter veel minder vaak en minder ‘ver’ opgerekt.

(26)

lastig te bepalen of dit te maken heeft met het feit dat poëzie zich minder letterlijk laat vertalen dan proza, of dat Glazemaker (of een andere dichter) daadwerkelijk vrijer met de gedichten is omgesprongen. Ook hier geldt dat het ene gedicht preciezer is vertaald dan het andere. Mijn indruk is dat een aantal versregels letterlijk zijn vertaald, waarna de rest van het gedicht om deze regels heen wordt gebouwd. Dit komt het duidelijkst naar voren in

anekdotisch gedicht dat in de Latijnse tekst expliciet epigram wordt genoemd. Het gaat over een waarzegster die claimt het antwoord op alles te hebben, maar niet kan vertellen wie er in het dorp heeft ingebroken. Het Nederlandse equivalent van het gedicht neemt niet alleen in lengte toe, ook de karakteristieke woordgrap van het epigram verdwijnt:

Lots, stars, Apollo’s inmost room And birds fore-knowing what to come, You the old hag, with wrinkles dire, Ranging invokes, in that attire

In which she shakes the labouring moon. King’s counsels and the gods’ fore-doom, And what hid thoughts in each heart dwell, She knows and can for money tell.

One thing declare to her unknown, Who at her door this dung has thrown? What augury (Apollo, say!),

What light shall find the knave? What way? In vain, old Sybil, dost thou pray

Lots, stars, Apollo’s inmost room Or birds fore-knowing Fates to come. For father Phoebus to thy nose Has left this secret to disclose.65

Starren, die ons kons bedieden ’t Geen noch namaals zal geschieden, ’t Geen voor dezen is beschreit, ’t Geen nu heden word verbreid: Gy, in duisterhuis gezeten,

Die den mensch zijn ramp doet weten; Waaröm geeft g’aan deze geen Antwoort in haar droef gesteen? Ziet, ai! ziet, hoe kan zy grimmen, Die gebied heeft op de schimmen; Die de hemel straflijk dreigt, Om dat hy niet voor haar neigt; Die de maan, door toverreden, Wil doen dalen naar beneden, Om te zeggen wat geval Ons noch overkomen zal. Zy alleen kan alles gissen,

Nimmer heeft men haar zien missen. Ja zy weet der goden doen,

En der Koningen vermoên. Zy kan zeggen wat de menschen Meest verächten, en meest wenschen. Kort, zy weet wat yder doet,

En in hart en boezem voed. Zy zal, zo gy’t wilt betalen, Aan u alle ding verhalen, Even als het is geschied:

Maar het geen haar meest verdriet, Is dat zy niet weet wie deze Snootheit aan haar heeft beweze’. Wie haar deur, en wie haar straat, Zo onëerlijk heeft begaat.

65 Riley & Pritchard-Huber 2004: 370-373. Ik geef hier de Engelse vertaling weer omdat deze mij meer zegt dan de Latijnse tekst. Voor zover ik het kan beoordelen blijven Riley en Pritchard-Huber zeer dicht bij de Latijnse bron.

(27)

O Apollo! doe haar weten Hoe de schender is geheten; Op dat zy zich wreken mag, Maar vergeefs is haar geklag. Zy kan geen gehoor verkrijgen, By de Goôn, die stille zwijgen. Staak uw beuslen. Zoek de man, By de geen, die’t zeggen kan.

Ik ben er van overtuigd dat een intensieve vergelijking van de gedichten nog meer discrepanties aan het licht kan brengen. Voor nu is het echter niet noodzakelijk om meer bewijs aan te voeren voor het feit dat de gedichten vrijer lijken te zijn vertaald dan de rest van de lopende bron tekst. Of Glazemaker nu wel of niet verantwoordelijk is geweest voor de vertaling van lyriek is niet onomstotelijk te bewijzen kan niet feitelijk bewezen worden. Hoewel de discussie over wie de lyriek vertaalt heeft interessant en niet onbelangrijk voor deze casus is, zal ik deze nu verder laten rusten. Zoals gezegd zal de analyse in het volgende hoofdstuk zich richten op de personagetekst van Polyarchus en Argenis. Daarbij wil ik nog in herinnering brengen dat personagetekst binnen dit onderzoek wordt beschouwd als alle tekst die door een personage in de directe rede wordt uitgesproken.

(28)

4. Analyse personagetekst

4.1 Kwantitatieve benadering

In de bovenstaande grafiek is het aantal woorden personagetekst van Argenis en Polyarchus per boek weergegeven. De gehele roman bestaat uit vijf boeken, die allemaal een min of meer afgerond deel van het verhaal vertellen. Door de roman op te delen in vijf boeken maakte Barclay een toespeling op het klassieke drama, dat altijd in vijf bedrijven werd opgevoerd.66 Opvallend is dat de hoeveelheid tekst van de twee hoofdpersonages per boek sterk fluctueert. Mijn indruk is dat de plot van het verhaal hiervoor de belangrijkste oorzaak is: in boek 2 ligt de focus op de kennismaking met een groot aantal personages en zijn er weinig

verwikkelingen die verband houden met Polyarchus en Argenis. In boek 1 en 4 ligt de nadruk daarentegen sterk op de manier waarop het liefdesverhaal tussen de twee zich ontvouwt. In boek 3 vermomt Polyarchus zich om stiekem met Argenis te kunnen spreken. Dit is het enige moment waarop de twee geliefden met elkaar spreken. Voor de rest bevat boek 3 maar weinig personagetekst.

De verschillen tussen de twee vertalingen zijn relatief klein en in sommige gevallen zelfs nagenoeg gelijk. Mijn indruk is dat het belangrijkste oorzaak voor dit verschil ligt in het feit dat een bepaalde passage in de ene vertaling als directe rede kan worden ingezet, terwijl deze in de andere in de indirecte rede staat, zoals het volgende voorbeeld laat zien. Het fragment is afkomstig uit boek 3 en beslaat de passage waar Polyarchus Sicilië bereikt, alwaar hij veinst ziek te zijn en zich in gereedheid zal brengen voor de ontmoeting met Argenis.

66 IJsewijn 1983: 13.

Figuur 4: Aantal woorden personagetekst Polyarchus en Argenis

1 2 3 4 5 0 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500

(29)

1643 1680

De hoop van deze geringe winst maakte hen zo naerstig, datze hem, eer hy’t verwachte, het land, daar hy zo vierig naar verlangde, vertoonden. ’t Aanschouwen van dit land veroorzaakte in hem zo veel bedenkingen, dat hy geheel ontroert wierd, als of de koorts hem weeder aantaste. O Goden! zeide hy, wat al quaat, en goet is in dit land besloten! Hier in woont mijn geluk, of ongeluk. Wat gevarelijkheeden heb ik daar uitgestaan! en wat een storm kan my daar weeder

aanvallen. Maar zo haast hy op zijn Argenis dacht, kreeg hy een grote vreuchd, en moed, die alle ’t gevaar, en ’t dreigen van ’t geval verachte.67

De hoop van deze kleine winst maakte hen grager; en zy toonden het eilant aan Poliarchus, die, het zelfde kennende, zich van zijn belofte overtuigt achtte. Voorts, hy wierd, op d’overweging van veel verscheide zaken, van schrik bevangen. Hy overwoog wat druk en vreucht in dat lant was

besloten; dat daar zijn geluk, of ondergang gevest was: met wat gevaar hy daar uit was geraakt; en wat hem te doen zou zijn, zo hy weêr van de zelfde storm

aangetast wierd. Maar als hy daar na aan Argenis gedacht, wierden alle gevarelijkheden, en alle

schrikkelijke vertoningen door een vrolijker stoutheit uitgewischt.68 Daarnaast valt op dat Polyarchus bijna altijd meer woorden gebruikt dan Argenis. De enige uitzondering hierop is boek 3. Dit heeft te maken met het feit dat Argenis en Polyarchus in dit boek maar weinig op de voorgrond treden. Alleen op het moment dat de twee elkaar in het geheim ontmoeten zien we relatief veel personagetekst. Omdat Argenis bij deze ontmoetingen meer emoties toont en uitgebreider is in haar bewoordingen, heeft zij in dit boek meer tekst. Later in het hoofdstuk zal blijken dat de passage waarin de twee elkaar ontmoeten als sleutelpassage kan worden opgevat.

Hoewel het interessant is om te zien hoe de tekst tussen Argenis en Polyarchus en over de vijf boeken verdeeld is, zullen we op een andere manier naar de personagetekst moeten kijken om meer te weten te komen over de verschillen tussen de vertalingen. Dat zal ik in dit onderzoek doen door de tekst (in fragmenten) aan statistische proeven te onderwerpen. De

67 D’Argenis 1643: 373-374. 68 D’Argenis 1680: 401.

(30)

grondaanname bij dergelijk onderzoek, dat vooral wordt toegepast in de stilistiek, is dat de kwalitatieve of kwantitatieve observatie van stilistische elementen van een literaire tekst leidt tot andere inzichten over het onderzoeksobject.69 Stijl wordt daarbij gedefinieerd als

taalgebruik op het tekstuele niveau.70 Onderzoek naar stijl is van alle tijden; al tijdens het Russisch-formalisme werden teksten ingedeeld en beoordeeld op basis van hun formalistische eigenschappen, waarvan stijl een belangrijke was. Nu sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw de computer steeds vaker wordt ingezet bij letterkundig onderzoek, heeft het werken met stilistische kenmerken en anderzijds telbare tekstkenmerken een vlucht genomen. Het is goed voor te stellen dat de mogelijkheden in dit geval eindeloos zijn: men zou bijvoorbeeld kunnen onderzoeken in welke tekst de meeste leestekens worden gebruikt en of een bepaalde auteur vaak gebruik maakt van het suffix -ing. Hoewel dergelijke vragen ook gesteld kunnen worden over de vertalingen van d’Argenis zal ik me in dit onderzoek beperken tot software die gebruik maakt van lijsten met de meest frequente woorden. Dit wil zeggen dat de software een lijst maakt van alle woorden en hun frequenties in de tekst(en) die de gebruiker invoert. Deze methode heeft twee belangrijke voordelen: in de eerste plaats hebben woorden (in tegenstelling tot morfemen of leestekens) een intrinsieke betekenis waardoor het onderzoek transparanter is. Daarnaast is het voor een auteur erg lastig om het woordgebruik te

veranderen: stilistisch onderzoek gaat er juist vanuit dat elke auteur een eigen fingerprint heeft en dus geïdentificeerd kan worden op basis van woordgebruik en -frequentie.71

Bij een onderzoek waarbij gebruik wordt gemaakt van computationele methoden kan de naam van Franco Moretti, pionier op het vlak van de computationele literatuurwetenschap, niet ongenoemd blijven. Zijn werk is tot op de dag van vandaag relevant en heeft als

inspiratiebron gediend voor vele onderzoekers. In deze scriptie zal ik niet ingaan op of refereren aan het werk van Moretti, omdat zijn onderzoek gericht is op grote corpora, en de meeste van zijn boeken gaan over literatuur uit de negentiende en twintigste eeuw. Het soort ‘distant reading’ dat Moretti voor ogen heeft, is toepasbaar bij onderzoek dat zich richt op honderden of zelfs duizenden titels. Hoewel ik in dit onderzoek wél gebruik maak van distant reading, is het niet mogelijk om, zoals bij Moretti, helemaal geen aandacht te besteden aan close-reading.

Kijken we nogmaals naar figuur 4 dan is niet zozeer de ongelijke verdeling van de

hoeveelheid tekst van Argenis en Polyarchus, maar de geringe hoeveelheid woorden (Argenis

69 Berenike, Van Dalen-Oskam, Schöch 2015: 27. 70 Idem: 27.

(31)

1643 Arg D1 1643 A rg D 2 16 43 A rg D 3 1643 Arg D4 16 43 A rg D5 1643 Pol D1 1643 Pol D2 1643 Pol D 3 16 43 P ol D 4 1643 Pol D5 1680 Arg D1 1680 A rg D2 1680 Arg D3 1680 Arg D4 1680 Arg D5 1680 Pol D1 1680 P ol D2 1680 Pol D3 16 80 P ol D4 16 80 P ol D 5 Fragmenten

Bootstrap Consensus Tree

2-322 MFW Culled @ 0% Classic Delta distance Consensus 0.5

in boek twee slechts 442 en 325 resp.) is een probleem als we de tekst van Argenis en

Polyarchus op basis van statistische methoden met elkaar willen vergelijken. Er valt namelijk niet zoveel te zeggen over de honderd meest frequente woorden als een tekstfragment maar uit 325 woorden bestaat.

Desondanks is het mogelijk om een bootstrap consensus van de personagetekst te maken. Een consensus tree reflecteert de mate waarin teksten op elkaar lijken. Door de verschillende fragmenten te vergelijken op de meest voorkomende woorden (hierna MFW72), kun je

erachter komen welke fragmenten veel op elkaar lijken, en welke juist afwijken. Het voordeel van een consensus tree bestaat vooral uit het feit dat deze zich niet baseert op één berekening, maar het gemiddelde neemt van een groot aantal berekeningen. In de onderstaande grafiek worden de tekstfragmenten dus niet vergeleken op basis van de 50 MFW, maar wordt een gemiddelde genomen van vergelijkingen tussen de 2 en de 322 MFW.73 De 20 fragmenten bestaan uit vier groepen: er zijn twee personages, vijf boeken en twee edities. Iedere tak in het figuur representeert dus de personagetekst van één personage uit één boek van de roman.

In de eerste plaats valt op dat twaalf van de twintig teksten evenveel op elkaar lijken. Binnen dit cluster is het opvallend dat er een strikte

tweedeling is tussen de

personagetekst uit 1643 (rood) en die uit 1680 (groen).

Daarnaast valt op dat de vertakkingen bestaan uit gelijke fragmenten: steeds staan dezelfde personages en dezelfde boekdelen bij elkaar. Naar het

antwoord op de vraag waarom deze acht fragmenten verschillen van de andere twaalf kunnen we enkel gissen. Mijn vermoeden is dat het ‘grote’ cluster voornamelijk bestaat uit fragmenten personagetekst die

72 Afkorting van Engelse term Most Frequent Words.

73 2 is het minimale aantal bij een dergelijke vergelijking. 322 is de lengte van het kortste tekstfragment en

daarom in dit geval de bovengrens. Figuur 5: Consensustree van alle fragmenten personagetekst van Argenis en Polyarchus

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor deze vier gedeelten worden drie verschillende motieven gebruikt; één ervan wordt dus twee keer gebruikt.. De drie motieven staan

Daarnaast zijn er verschillende nieuwe processen onderzocht die veel kunnen betekenen voor de energie-efficiëntie van de Nederlandse metallurgische industrie en gieterijen:.. •

De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg heeft in zijn advies ‘Perspectief op gezondheid 20/20’ geadviseerd om de zieken- huiszorg in medisch specialistische netwerken te organiseren

Alcohol is a substance used and abused by many individuals. The metabolic perturbations caused by excessive alcohol consumption are widespread throughout the human

The purpose of this study was to explore the sport psychological skills (SPSs) of sport participating adolescents in a South African context with regard to

Voorwaarden vanuit de NVOG om hiermee in te stemmen zijn: gynaecologen moeten deze informatie kunnen gebruiken, het moet op een laag aggregatieniveau zijn en het verzamelen van

Dit kan mogelijk verklaren dat Van Onna geen aandacht schenkt aan de wezenlijke maatschappelijke veranderingen die de laatste jaren in onze samenleving hebben plaats

• Ze lieten ook geen verhoging van broeikasgassen emissie zien • Eerder onderzoek in zuidwest Nederland gaf éénduidige. vermindering emissies