Over
Vakbondsvormingswerk en maatschappelijke
realiteit
door A.W. van den Ban
1In zijn artikel 'Exemplarisch leren en vakbondsvormingswerk' zegt Van
Onna nergens uitdrukkelijk wat het doel van dit vormingswerk moet zijn.
2De hele teneur van zijn artikel geeft mij echter de indruk dat voor hem het
doel moet zijn dat de arbeiders de marxistische maatschappijvisie van Van
Onna overnemen, en dat voorkomen moet worden dat zij zich een eigen
maatschappijvisie vormen. Dit kan mogelijk verklaren dat Van Onna geen
aandacht schenkt aan de wezenlijke maatschappelijke veranderingen die de
laatste jaren in onze samenleving hebben plaats gevonden, alhoewel deze
veranderingen van fundamentele betekenis zijn voor de functie van de
vakbeweging in onze samenleving en daarmee ook voor het
vakbondsvor-mingswerk. Zonder begrip voor deze veranderingen is de kans groot dat de
leiders en de leden van de vakbeweging van elkaar vervreemden.
Als we het doel nastreven dat de arbeiders zich zelf een maatschappijvisie
vormen, is het noodzakelijk dat zij inzicht verwerven in de veranderende
maatschappelijke verhoudingen en een mening vormen over de oorzaken en
de gevolgen hiervan. De kans lijkt groot dat een aantal hierbij tot conclusies
komt die niet in overeenstemming zijn met de marxistische visie.
Er is een drietal economische ontwikkelingen in Nederland die van groot
belang zijn voor de functie van de vakbeweging. In de eerste plaats is het
aandeel van het inkomen van bedrijven, dat gebruikt wordt voor de beloning
van de arbeid zeer sterk gestegen.
3Mede hierdoor krijgen de Nederlandse
ondernemingen gemiddeld vrijwel geen beloning meer voor hun
risicodra-gend vermogen, met uitzondering van de Gasunie, die als overheidsbedrijf
een belangrijke inkomensbron voor de overheid is. In de tweede plaats zijn de
A.W. van school.
Adres: geningen.
den Ban is hoogleraar Voorlichtingskunde aan Vakgroep Voorlichtingskunde, Hollandseweg
de Landbouwhoge-1, 6706 KN
TvA 1982/6
verschillen in reële inkomens tussen de hoogst betaalde en de laagst betaalde werknemers aanmerkelijk kleiner geworden. In de derde plaats zijn de overdrachtsuitgaven aan gezinnen (sociale verzekeringen e.d.) gestegen van 21%vanhetnationaalinkomeninl965/69naar38%inl981.Medehierdoor is het aandeel van de collectieve uitgaven in het nationaal inkomen in Nederland gestegen tot 68% en ligt nu een 20% hoger dan in de ons omringende landen, terwijl dit aandeel in 1965 nog op hetzelfde peil lag.4 De
vakbeweging heeft een belangrijke invloed gehad op deze drie ontwikke-lingen, maar deze kunnen niet onbeperkt voortgaan.
Over de oorzaken en gevolgen van deze veranderingen kan men uiteraard van mening verschillen. Zo zegt Schouten: 'In 1968 heb ik al gewaarschuwd dat het helemaal mis zou gaan met deze idiote looneisen die men heeft gehonoreerd en met de snelle expansie van de overheidsuitgaven en de so ciale voorzieninge. In de negentiende eeuw zagen we regelmatig een crisis van onderbesteding en onderconsumptie. Op het ogenblik heeft de vakbeweging eenzo grote macht gekregen dat het omgekeerde gebeurt. Tegenwoordig zijn deprijzen te laagendelonentehoog.Nietdoordemachtvande ondernemers-kapitalisten maar door de macht van de vakbonden. Dan krijg je een heel andere crisis, datnoemikhetmonopolie-laborisme'.5
Menigeen is er dan ook van overtuigd dat door de geringe beloning van het risicodragende kapitaal de ondernemingen niet langer goed in staat zijn hun maatschappelijke functies van het verschaffen van werkgelegenheid, inko-men en belastinggeld te vervullen.
De vakbonden hebben het altijd als hun taak gezien om de lonen te verhogen ten koste van de winsten van de bedrijven. In de visie van mensen als Schouten hebben zij daarmee jarenlang een maatschappelijk nuttige functie vervuld. In deze tijd zien we echter dat de leiding van CNV en FNV onder bepaalde voorwaarden aandringen op een verlaging van de lonen. Menigeen interpreteert dit als: het zou in het belang van de arbeiders zijn geweest als in de af gelopen jaren de lonen minder sterk gestegen waren en de winsten van de ondernemingen minder sterk waren gedaald.
Ookalsdevakbondstreeftnaarverbeteringvandearbeidsomstandigheden vandewerknemersofnaarmeermedezeggenschapvandewerknemersinhet ondememersbeleid, zal zij naar veler mening in de komende jaren ernstig rekening moeten houden met de gevolgen, die dit kan hebben voor het voortbestaan van de onderneming. Verhoging van de arbeidsproduktiviteit kan de beste manier zijn om de belangen van de arbeiders te dienen. Dit is immers de enige mogelijkheid om hun inkomen te verhogen. Een verdere verlagingvandebeloningvanhetkapitaalisnietlangermogelijkindemeeste bedrijven.
Van het vakbondsvormingwerk in deze tijd mag men verwachten dat het
A. W. van den Ban Vakbondsvormingswerk en maatschappelijke realiteit zijn deelnemers kermis laat nemen van de hier zeer kort geschetste maat-schappelijke feiten en helpt een visie te ontwikkelen op de oorzaken en gevolgen hiervan. Daarzonder kan men moeilijk verwachten dat de arbeiders in staat zijn invloed uit te oefenen op de huidige maatschappelijke en politieke discussie over economische ontwikkelingen. Het kan uiteraard niet de bedoeling zijn dat zij de visie van Prof. Schouten e.d. overnemen, maar dat zij zich een eigen visie vormen. Mogelijk zijn er arbeiders die vanuit een marxistische achtergrond een andere verklaring voor de genoemde feiten kunnen geven dan Schouten, maar de kop in het zand steken voor deze feiten helpt hen niet.
Uiterweerd heeft indertijd gewezen op de vergeten boodschap van de agologie.6 In het onderwijs bestaat er geen verschil van mening over dat een
scheikundeleraar, zowel pedagogisch als chemisch geschoold moet zijn. Andragogen die zich op het vormingswerk richten realiseren zich niet altijd voldoende dat dit ook voor hen geldt. Een vakbondsvormingswerker zal goed op de hoogte moeten zijn met de resultaten van het recente economisch onderzoek, wil hij in staat zijn de vakbondsleden te helpen een goed inzicht te verwerven in de te verwachten gevolgen van vakbondsactiviteiten. Het artikel van Van Onna laat duidelijk zien, dat hij hen anders kan stimuleren een weg in te slaan, die gevolgen heeft welke zij zelf niet wensen. Ook kan de vormingswerker hierdoor de vrijheid van de vakbondsleden beperken om zich een eigen visie te ontwikkelen op de door hen gewenste ontwikkelingen in de maatschappij, doordat hij slechts een deel van de mogelijke ontwikke-lingen met hen bespreekt.
Bovengenoemde fundamentele veranderingen in de functie van de vakbon-den in onze samenleving stellen de vakbondsvormingswerker voor een zeer ' moeilijke opgave. Hij zal met de leden moeten bespreken of de wegen die de vakbond in het verleden met succes bewandeld heeft, in de toekomst geen grote nadelen op kunnen leveren voor de arbeiders. Het valt niet te verwach-ten dat alle arbeiders staan te trappelen om deze boodschap te horen. We zijn immers geneigd om te denken dat het beeld wat we ons in het verleden van de werkelijkheid hebben gevormd ook nu nog juist is. Het is een belangrijke uitdaging voor de andragoog, die zich op het vormingswerk richt om methoden te zoeken die de vakbondsvormingswerker helpen oplossingen te vinden voor de moeilijke opgaven waarvoor hij nu staat.
Noten
1. Drs. A.A.P. van Drunen ben ik dankbaar voor zijn kritiek op een concept van dit artikel.
2. Tijdschrift voor Agologie, jg 11,1982pg. 132-155 en 204-221. 3. Centraal Economisch Plan, 's-Gravenhage 1981, pg. 376-377.
TvA 1982/6
4. Milioenennota 1983, 's-Gravenhage 1982, pg. 22 en 60.
5. M. Sint en B. Vuijsje, Het anoniem kapitalisme (een interview met Prof. Dr. D.B.J. Schouten), Intermagazine^, 1982,10, pg. 12-14(doormij bekort, A.B.).
6. F. Uiterweerd, De vergeten boodschap van de agologie, Tijdschrift voor Agologie, jg 2,1973, pg. 159-185.