• No results found

Een analyse van leiderschapsframeworks in semi-presidentiële stelsels

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een analyse van leiderschapsframeworks in semi-presidentiële stelsels"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Een analyse van leiderschapsframeworks in semi-presidentiële

stelsels

Naam: Sanne van Helmondt Studentnummer: s2038374

Docent: N.J.G. van Willigen (& F.E. Bakker) Tweede lezer: P. Kopecky

Vak: Bachelorproject: Politieke Psychologie in de Internationale Betrekkingen (Political Psychology in International Relations)

Datum: 20 december 2019

Woordenaantal (exclusief voorblad, inhoudsopgave en literatuurlijst): 8034 Aantal pagina’s: 25

(2)

2 Inhoudsopgave Inleiding p. 3 Theoretisch raamwerk p. 4 Leiderschapsframework p. 6 Methodologie en casusselectie p. 7 Conceptuele analyse p. 10 Motivatie om te leiden p. 10

Tolerantie voor conflict p. 11

Strategie voor omgaan met conflict p. 13

Strategie voor omgaan met informatie p. 15

Betrokkenheid en ervaring met het beleidsproces p. 16

Empirische analyse p. 18

Conclusie p. 21

(3)

3 Een analyse van leiderschapsframeworks in semi-presidentiële stelsels

Inleiding

In de literatuur van de internationale betrekkingen worden democratieën vaak gezien als één categorie die staat tegenover niet-democratische systemen (O’Neil, Fields & Share, 2018, p. 8). Hoewel er een onderscheid gemaakt kan worden tussen presidentiële, parlementaire en semi-presidentiële systemen (Hague, Harrop & McCormick, 2016; O’Neil, Fields & Share, 2018) met verschillen in de institutionele vormgeving, wordt er regelmatig verondersteld dat er sprake is van dezelfde democratische normen en instituties in verschillende landen (bijv. Baekgaard, Christensen, Dahlmann, Mathisasen & Petersen, 2017; Bakker, 2017; Hafner-Burton, Hughes & Victor, 2013; Hermann & Kegley, 1995; Keller, 2005).

Waar presidentiële en parlementaire systemen gezien worden als een pure vorm van democratie met duidelijke autoriteitsrelaties, zijn deze autoriteitsrelaties in semi-presidentiële systemen minder eenvoudig vast te stellen (Shugart, 2005, p. 331). Dit komt door de gedeelde rol van regeringshoofd, wat leidt tot verwarrende lijnen van verantwoording en hiërarchische controle (Protsyk, 2006, p. 221). Doordat de autoriteitsrelaties minder eenvoudig zijn vast te stellen, is het volgens Shugart niet mogelijk frameworks die zijn opgesteld voor presidentiële en parlementaire stelsels, zomaar toe te passen op semi-presdentiële stelsels (2005, p. 331). Aangezien het aantal semi-presidentiële stelsels is toegenomen sinds het uiteenvallen van de Sovjet Unie in 1989 (Cheibub & Chernykh, 2009, p. 203), is het van belang te

onderzoeken of bestaande kennis over processen en frameworks in presidentiële en

parlementaire stelsels ook van toepassing kan zijn op semi-presidentiële stelsels. Door dit te onderzoeken kan worden nagegaan of de processen van toepassing zijn op de nieuwe democratieën die een semi-presidentieel stelsel hanteren, of dat de kennis over bestaande processen moet worden aangepast om ook de semi-presidentiële stelsels te kunnen omvatten. Op deze manier kan er een completer beeld van processen in democratische stelsels ontstaan. Eén van de frameworks die werkt voor zowel presidentiële als parlementaire systemen is het framework van leiderschapsstijlen zoals ontwikkeld door Hermann en Preston (1994). Kaarbo (1997) heeft aangetoond dat dit framework van leiderschapsstijlen met kleine aanpassingen naast presidentiële democratieën ook toe te passen is op parlementaire democratieën. Door de onduidelijke autoriteitsrelaties is het echter niet vast te stellen of dit framework van leiderschapsstijlen ook zonder aanpassing toegepast kan worden op semi-presidentiële stelsels.

(4)

4 framework ook toe te passen op semi-presidentiële systemen, wordt in deze scriptie

onderzoek gedaan naar de vraag: “Hoe kunnen de leiderschapsstijlen van presidenten en minister presidenten in presidentiële en parlementaire democratieën worden toegepast op de presidenten van semi-presidentiële systemen?”

Het beantwoorden van deze vraag is relevant om twee redenen. Ten eerste draagt het bij aan het ontwikkelen van kennis over de vergelijking tussen parlementaire, presidentiële en semi-presidentiële stelsels. Ten tweede ontstaat door deze nieuwe kennis de mogelijkheid om nieuwe democratieën, zoals de landen die democratiseerden na het uiteenvallen van de Sovjet Unie, mee te nemen in onderzoek naar democratische processen en frameworks. Er kan worden nagegaan of de bestaande kennis ook van toepassing is op deze landen of dat er aanpassingen nodig zijn.

In het theoretisch raamwerk wordt allereerst in gegaan op de verschillen tussen parlementaire, presidentiële en semi-presidentiële stelsel, waarbij er ook aandacht is voor verschillende subtypes van semi-presidentiële stelsels. Ook wordt er ingegaan op het te onderzoeken framework. Na de casusselectie en methodologie volgt eerst een conceptuele analyse aan de hand van de variabelen uit het framework. Vervolgens wordt er in een

empirische analyse stilgestaan bij de Franse president Nicolas Sarkozy, om te eindigen met de conclusie.

Theoretisch raamwerk

Om de verschillen in institutionele vormgeving tussen presidentiële, parlementaire en semi-presidentiële systemen duidelijk te kunnen toelichten, is een aantal concepten van belang. Het belangrijkste onderscheid ligt in de rollen van het staatshoofd en het regeringshoofd. Een staatshoofd is representatief voor de staat en al haar burgers en kan daarmee gezien worden als de belichaming en de articulatie van de doelen van een regime (Hague, Harrop & McCormick, 2016, p. 147; O’Neil, Fields & Share, 2018, p. 9). Waar het staatshoofd vaak geen politieke rol heeft, heeft het regeringshoofd die wel (Hague, Harrop & McCormick, 2016, p. 147). Een regeringshoofd is als politiek leider van een regering verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur van de staat, waaronder ook het formuleren en uitvoeren van beleid valt (Hague, Harrop & McCormick, 2016, p. 147; O’Neil, Fields & Share, 2018, p. 9).

In een presidentieel systeem zijn de rollen van staatshoofd en regeringshoofd gecombineerd in de functie van de president (Hague, Harrop & McCormick, 2016, p. 148). Naast de president bestaat er in een presidentieel stelsel een parlement dat verkozen wordt via eigen verkiezingen. De president en het parlement zijn geen verantwoording aan elkaar

(5)

5 verschuldigd en kunnen elkaar daarom in principe niet uit hun positie ontbinden (Hague, Harrop & McCormcik, 2016, p. 150; Shugart, 2005, p. 325). Naast het toezien op wetgeving heeft een president ook extra bevoegdheden, zoals autoriteit over wetgeving, wat resulteert in meer macht (Hague, Harrop & McCormick, 2016, p. 150; Shugart, 2005, p. 325).

In een parlementair systeem is er een scheiding tussen de rol van het staatshoofd en regeringshoofd. Hierbij is het regeringshoofd gekozen vanuit het parlement en meestal de leider van de grootste partij. Het staatshoofd heeft voornamelijk ceremoniële functies en is meestal een indirect verkozen president of monarch (Hague, Harrop & McCormick, 2016, p. 147; O’Neil, Fields & Share, 2018, p. 10). Doordat de regeringsleider afkomstig is uit het parlement, kan deze ook zijn positie verliezen met een motie van wantrouwen (Hague, Harrop & McCormick, 2016, p. 150; Shugart, 2005, p. 324).

In semi-presidentiële systemen worden kenmerken van presidentiële en parlementaire democratieën gecombineerd (Hague, Harrop & McCormick, 2016, p. 154). Het systeem bestaat hierdoor uit een verkozen president met een vaste termijn en een minister president met kabinet die gezamenlijk verantwoording moeten afleggen aan het parlement (Fernandes & Magalhães, 2016, p. 61). De president is dus los verkozen, maar deelt wel de macht met de minister president die het kabinet voorzit (Hague, Harrop & McCormick, 2016, p. 153). De president is het staatshoofd, maar deelt de rol van regeringshoofd met de minister president. Hierdoor is er sprake van een dual executive, oftewel, een dubbele uitvoerende macht (Shugart, 2005, p. 324). De minister president wordt vaak aangewezen door de president, maar moet wel gesteund worden door het parlement (Hague, Harrop & McCormick, 2016, pp. 155-156). Door deze gedeelde verantwoordelijkheid worden semi-presidentiële systemen ook wel gemixte systemen genoemd (Cheibub & Shernykh, 2008, p. 270).

Binnen semi-presidentiële systemen bestaan er subtypes. Het tegelijk aanwezig zijn van een verkozen president en een kabinet dat verantwoording verschuldigd is aan het parlement blijft een definiërend kenmerk van semi-presidentiële stelsels (Shugart, 2005, p. 331). Tussen de verschillende subtypes bestaan echter grote verschillen wat betreft de relatie tussen het kabinet, parlement en president (Shugart, 2005, p. 332). Het eerste subtype wordt ook wel premier-presidentieel genoemd. Onder dit subtype zijn de minister president en het kabinet exclusief verantwoording verschuldigd aan de meerderheid van het parlement. De president heeft dus geen invloed op het ontslag van de minister president en de ontbinding van zijn kabinet (Shugart, 2005, p. 331). In het presidentieel-parlementaire subtype zijn de prime minister en het kabinet verantwoording verschuldigd aan zowel de president als de

(6)

6 recht het kabinet te ontbinden.

Een belangrijk kenmerk van semi-presidentiële systemen is de mogelijkheid op

cohabitation. In deze situatie is de minister president in het kabinet niet afkomstig van

dezelfde partij als de president (Hague, Harrop & McCormick, 2016, pp. 156-157). De president en minister president worden dan gedwongen tot samenwerking. Wanneer de president en minister president wel afkomstig zijn uit dezelfde partij of ideologische coalitie, zal de minister president het beleid van de president promoten in het parlement en is er een kleinere kans op conflict (Protsyk, 2006, p. 232). Doordat de president en minister president een gelijke oriëntatie op beleid hebben, is er weinig meningsverschil dat kan leiden tot conflict. Wanneer de president en minister president van dezelfde partij of ideologische oriëntatie zijn, is de president dus in feite de machtigste van de twee regeringshoofden.

Leiderschapsframework

Het leiderschapsframework dat in deze scriptie onderzocht word is opgezet door Margaret Hermann en Thomas Preston in een artikel uit 1994. In dit artikel wordt alleen gekeken naar de effecten van de leiderschapsstijl van de president op de vormgeving van de uitvoerende macht (Hermann & Preston, 1994). De leiderschapsstijl van een president kan volgens dit artikel bepaald worden aan de hand van vijf variabelen. Deze vijf variabelen zijn

‘betrokkenheid bij het proces van beleid maken’, ‘bereidheid om conflict te tolereren’, ‘de motivatie van de president om te leiden’, ‘voorkeur voor de manier van omgaan met

informatie’ en ‘de voorkeur voor het omgaan met conflict’ (Hermann & Preston, 1994, p. 81). Dit artikel is in 1997 gerepliceerd door Juliet Kaarbo, met een focus op parlementaire democratieën. Uit dit artikel komt naar voren dat de meeste variabelen van het framework niet specifiek zijn voor presidentiële systemen en daarom ook toegepast kunnen worden op

parlementaire democratieën (Kaarbo, 1997). Toch zijn er wel aanpassing nodig om het volledige framework van toepassing te kunnen laten zijn. Uiteindelijk komt Kaarbo tot de volgende vijf variabelen: ‘interesse en ervaring van de minister president in een specifiek beleidsterrein’, ‘motivatie van de minister president om te leiden’, ‘strategie voor omgaan met conflict’, ‘strategie voor omgaan met informatie’ en ‘strategie voor omgaan met fracties binnen de partij en andere partijen’ (1997, pp. 564-568). De variabelen van beide onderzoeken zijn opgenomen in Tabel 1.

Wat opvalt is dat ‘de motivatie van de leider om te leiden’, ‘strategie voor omgaan met informatie’ en ‘betrokkenheid en ervaring met het beleidsproces’ variabelen zijn die zonder aanpassing in beide systemen te gebruiken zijn. Het framework moet echter wel worden

(7)

7 aangepast om ‘tolerantie voor conflict’ en ‘omgaan met conflict’ op te kunnen nemen in het framework voor parlementaire democratieën.

Tabel 1. Vergelijking variabelen leiderschapsframework presidentiële en parlementaire systemen

Presidentieel Parlementair

Betrokkenheid bij het proces van beleid maken

Betrokkenheid bij het proces van beleid maken

Bereidheid om conflict te tolereren Voorkeur voor omgaan met conflict Motivatie om te leiden Motivatie om te leiden

Strategie voor omgaan met informatie Voorkeur voor omgaan met informatie Strategie voor omgaan met conflict Strategie voor omgaan met fracties binnen

partijen en andere partijen

Noot: Gebaseerd op Hermann & Preston (1994) en Kaarbo (1997)

Op basis van deze overeenkomsten en verschillen tussen de frameworks voor presidentiële en parlementaire democratieën is de verwachting voor dit onderzoek dat het framework

grotendeels zonder aanpassingen toepasbaar is op semi-presidentiële systemen. Door de gedeelde autoriteit van presidenten en minister presidenten in semi-presidentiële systemen is het echter ook de verwachting dat die een beperking vormt voor de ruimte die een president heeft om keuzes te maken, waardoor het framework aanpassingen nodig heeft om in de specifieke context toegepast te kunnen worden.

Methodologie en casusselectie

Om na te gaan of het hierboven beschreven framework van Hermann & Preston (1994) toe te passen is op semi-presidentiële systemen wordt er eerst gebruik gemaakt van een conceptuele analyse van de variabelen van het framework. Aan de hand van deze conceptuele analyse wordt nagegaan of de variabelen van toepassing kunnen zijn op semi-presidentiële systemen of dat er aanpassingen nodig zijn. Er wordt hierbij de focus gelegd op de presidenten in semi-presidentiële regimes, omdat presidenten verantwoordelijk zijn voor het algemeen overzicht, buitenlands beleid en kunnen beschikken over buitengewone bevoegdheden. Minister

presidenten zijn over het algemeen verantwoordelijk voor dagelijks bestuur (Hague, Harrop & McCormick, 2016, p. 155). Door deze verdeling van verantwoordelijkheden zijn presidenten de belangrijkste leider in semi-presidentiële systemen als het gaat om buitenlands beleid en internationale betrekkingen. Na de conceptuele analyse volgt er een empirische analyse,

(8)

8 waarbij er aan de hand van een empirisch onderzoek naar president Nicolas Sarkozy van Frankrijk gekeken wordt of de gevonden conceptuele processen en variabelen ook van toepassing zijn op zijn leiderschapsstijl.

De conceptuele analyse zal uitgevoerd worden volgens een systeem dat het meest lijkt op het Most Similar System Design (MSSD). In een MSSD worden casussen gekozen die zo veel mogelijk op elkaar lijken, om zo te kunnen bepalen wat de oorzaak van verschillen is (Hague, Harrop & McCormick, 2016, p. 96). Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van casussen die zo veel mogelijk op elkaar lijken, doordat het allemaal semi-presidentiële stelsels zijn. Hierdoor kan onderzocht worden wat de kenmerken van een semi-presidentieel stelsel zijn die tot eventuele verschillen kunnen leiden, bijvoorbeeld tussen de beschreven subtypes. Voor de conceptuele analyse wordt er gebruik gemaakt van vier casussen. Deze casussen zijn Frankrijk, Finland, Oekraïne en Portugal. Zoals uit de beschrijvingen hierna blijkt, komen beide subtypes van semi-presidentiële stelsels naar voren in de gekozen

casussen. Op basis hiervan kan er dus een vergelijking gemaakt worden tussen de uitwerking van het framework in de verschillende subtypes. Daarnaast zijn deze vier landen gekozen als casus voor dit onderzoek, door hun verschillende achtergrond. Oekraïne en Finland zijn beide landen die een semi-presidentieel systeem invoerden nadat ze onafhankelijk werden van Rusland. Hierbij gebeurde dit proces in Oekraïne veel later dan in Finland. In Portugal kwam het semi-presidentiële systeem tot stand na de revolutie in 1974 (Neto & Lobo, 2009, p. 234). In Frankrijk ontstond het semi-presidentiële systeem als gevolg van politieke ontwikkelingen en het opstellen van een nieuwe constitutie door een daarvoor bestemde commissie (Pickles, 1959, p. 1). Op basis van de verschillen in subtype en achtergrond kan daarom een duidelijke vergelijking gemaakt worden wat betreft de variabelen van het framework.

Frankrijk is als casus gekozen omdat de president gezien wordt als staatshoofd die boven de partijen staat (Shugart, 2005, p. 332). Gezien zijn bevoegdheden wordt de Franse president ook wel beschreven als almachtige president (Duverger, 1980, p. 170). De president heeft het recht de minister president te benoemen en om het parlement maximaal één keer paar jaar te ontbinden (Pickles, 1959, pp. 3-4). Hiermee is Frankrijk een

president-parlementair systeem. Er wordt in dit onderzoek geen tijdsafbakening gemaakt, om zo een zo breed mogelijk beeld van processen mee te kunnen nemen.

Portugal wordt door Duverger (1980) beschreven als een ‘balanced presidency’. Hiermee doelt Duverger op het bestaan van een diarchie, een systeem waarin twee individuen tegelijkertijd staatshoofd zijn omdat zij zich in het centrum van de staat bevinden (1980, p. 173). Portugal kan in de periode tot 1982 gekenmerkt worden als een

(9)

presidentieel-9 parlementair type van semi-presidentiële systemen, waarna het na een grondwetswijziging in 1982 een premier-presidentieel systeem is geworden (Neto & Lobo, 2009, p. 237). Omdat Portugal nog steeds als semi-presidentieel systeem fungeert, wordt er geen specifieke tijdsafbakening gemaakt. Wel wordt in het onderzoek rekening gehouden met de verschillende fases binnen het Portugese systeem.

Finland werd een semi-presidentieel systeem met de constitutie van 1919. Een

grondwetswijziging in 2000 maakte Finland meer een parlementair stelsel (Paloheimo, 2003, p. 219), waardoor er in dit onderzoek alleen gekeken wordt naar Finland tussen 1919 en 2000. In de Finse semi-presidentiële constitutie had een president veel ruimte om zelf te kiezen welke bevoegdheden hij actief wilde inzetten (Paloheimo, 2001; Paloheimo, 2003, p. 222). De uitwerking van het systeem kan daarmee wat verschillen. Gebaseerd op het feit dat het kabinet en de minister president alleen verantwoording verschuldigd zijn aan het parlement

(Paloheimo, 2003, p. 222), is Finland een premier-presidentieel type.

Oekraïne is aan verschillende veranderingen onderhevig geweest. De constitutie die in werking was van 1996 tot 2006 maakte Oekraïne een presidentieel-parlementaire vorm van semi-presidentiële stelsels. Tussen 2006 en 2010 veranderde Oekraïne in een premier-presidentieel systeem, waarna het in 2010 weer terug veranderde naar een premier- presidentieel-parlementair systeem (Sedelius & Berglund, 2012, p. 22). In het onderzoek wordt rekening gehouden met de verschillende fases van het systeem in Oekraïne.

De verdeling van de casussen over de subtypes van semi-presidentiële regimes is weergegeven in Tabel 2.

Tabel 2. Indeling casussen in subtypes van semi-presidentiële regimes Premier-presidentieel Presidentieel-parlementair

Finland Frankrijk

Portugal na 1982 Portugal tot 1982

Oekraïne tussen 2006 en 2010 Oekraïne tussen 1996-2006 en na 2010

Voor de empirische analyse die volgt op de conceptuele analyse is er gekozen voor Frankrijk als casus. Dit is gebaseerd op het feit dat sommige auteurs Frankrijk zien als het prototype van semi-presidentiële systemen (Hague, Harrop & McCormick, 2016, p. 157). Daarnaast is Frankrijk een casus die vaak onderzocht is, waardoor er voldoende bronnen beschikbaar zijn om de analyse op te baseren. Nicolas Sarkozy is hierbij een willekeurig

(10)

10 gekozen president die deze positie bekleed heeft na de aanpassing van de presidentiële termijn van 7 naar 5 jaar in 2000.

Conceptuele analyse

Motivatie om te leiden

De motivatie van een leider om te gaan leiden gaat over de vraag met welk doel een leider in de positie is gekomen. Wilde de leider een specifiek doel bereiken of was de leiding meer gebaseerd op een algemene ideologie (Kaarbo, 1997, p. 565)? Bij motivatie om te leiden hoort ook of een leider heel erg de partij volgt of meer een algemeen doel heeft om te bereiken (Hermann & Preston, 1994, p. 82). Om te onderzoeken of deze variabele ook van toepassing is op de presidenten in semi-presidentiële systemen is het dus van belang na te gaan of deze vragen ook gesteld kunnen worden in semi-presidentiële regimes.

Het doel waarmee een leider aan de macht komt, verschilt tussen de onderzochte landen. In Finland was de president een gepersonaliseerde positie om de band met de Sovjet Unie te kunnen onderhouden (Paloheimo, 2003, p. 220). Daarnaast was er in Finland een publieke voorkeur voor sterk leiderschap (Raunio, 2004, p. 147) en was de verwachting dat een sterke president stabiliteit in het politieke systeem kon brengen (Paloheimo, 2001, p. 3). In Portugal wordt de president direct verkozen, waarbij er een clausule was

opgenomen in de grondwet dat de eerste president een militair officier zou zijn, om zo de rol in de revolutie te combineren met electorale legitimiteit (Neto & Lobo, 2009, p. 238).

Sindsdien zijn presidentskandidaten belangrijke politieke figuren met een duidelijke ideologische link naar hun partij geweest en hadden ze een verleden in openbaar bestuur (Magalhães, 2007, p. 266).

Voor Oekraïne geldt dat wanneer een president de parlementaire meerderheid probeert te overtuigen, dit waarschijnlijk een link naar een partij impliceert (Sedelius & Berglund, 2012, p. 38). In het presidentieel-parlementaire stelsel van Oekraïne heeft de rol van de

president veel prestige, waardoor het een gewilde positie is voor ambitieuze politici. De macht van een president in Oekraïne is gebaseerd op de constitutie en de steun van de partij

(O’Brien, 2010, p. 359). Yushchencko (president van 2005 tot 2010) is een voorbeeld van een president die met duidelijke plannen voor verandering als president aan de macht kwam (O’Brien, 2010, p. 356). Hij handelde hierbij voornamelijk gericht op korte termijn gewin (O’Brien, 2010, p. 362).

Als laatste is er in Frankrijk sprake van politisering van de positie van de president, waarbij er meer competitie ontstaat tussen partijen om de positie van de president (Grossman

(11)

11 & Sauger, 2009, p. 424). De Gaulle zag de president als de hoeksteen van het regime

(Grossman & Sauger, 2009, p. 424), en legde nadruk op zijn band met de mensen (Grossman & Sauger, 2009, p. 428). Pompidou en Giscard d’Estaing hadden een carrière binnen hun eigen partijen voor ze als president aan de macht kwamen (Grossman & Sauger, 2009, p. 430). Voor Sarkozy geldt dat hij meerdere ideologieën gebruikte om zijn acties te

rechtvaardigen en hij wordt gekenmerkt door een discourse van verandering en een notie van autoriteit (Cole, 2012, pp. 314-315). Daarbij had Sarkozy duidelijk een motivatie voor persoonlijke verrijking (Heweltt, 2006, p. 410).

Uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat de presidenten in de hier meegenomen landen verschillende motivaties hebben om aan de macht te komen in hun respectievelijke regimes. Wat hierbij echter opvalt is dat de motivaties niet afwijken van de aangetoonde motivaties van leiders in presidentiële en parlementaire systemen. De variabele ‘motivatie om te leiden’ kan daarom worden overgenomen voor een framework voor semi-presidentiële systemen.

Tolerantie voor conflict

De tolerantie voor conflict is één van de variabelen die niet zonder aanpassing toepasbaar is op zowel presidentiële als parlementaire systemen. Voor presidentiële systemen geldt dat de tolerantie voor conflict slaat op de vraag hoeveel onenigheid de president toestaat onder zijn adviseurs (Hermann & Preston, 1994, p. 82). Dit gaat dus indirect over de omgeving waar de president zich het beste in voelt (Hermann & Preston, 1994, p. 82). Deze variabele moet echter aangepast worden voor parlementaire democratieën, omdat deze een meer collectieve structuur kennen dan de hiërarchie van presidentiële systemen (Kaarbo, 1997, p. 566). Door de collectieve structuur in parlementaire democratieën komt conflict naar voren, ook als de minister president dit niet zou willen (Kaarbo, 1997, p. 566). Kaarbo heeft de variabele daarom aangepast naar ‘omgaan met conflict’. Dit gaat over de vraag of de minister president een conflict oplost door zich zelf op te stellen als advocaat boven de partijen en daarmee op zoek gaat naar consensus, of door een eigen positie in te nemen en hier aan vast te houden (Kaarbo, 1997, p. 566). Er moet na worden gegaan of één van deze twee vormen goed aansluit op de kenmerken en structuren van semi-presidentiële stelsels, of dat er een nieuwe variabele vormgegeven moet worden.

In Finland is het vormen van regeringen een van de belangrijkste bevoegdheden van de president, waarbij de president veel ruimte heeft om zelf vorm te geven aan de regering (Paloheimo, 2001, pp. 20-21). Presidenten hebben hierbij actief geprobeerd de samenstelling van de regering zo te vormen dat ze actief hun eigen gewenste beleid konden uitvoeren

(12)

12 (Paloheimo, 2001, p. 21). De sterke voorkeur van het publiek voor sterk leiderschap kan zorgen voor spanningen tussen de president en de regering (Raunio, 2004, p. 147). In Finland heeft de president door de bevoegdheid vorm te geven aan de regering zelf enige invloed op het voorkomen van conflict in zijn directe omgeving van de regering. Aan de andere kant is er door de spanning tussen president en regering niet volledige controle over conflicten.

In Portugal is de minister president verantwoordelijk voor het benoemen van de regering, waarbij de president alleen ingrijpt in crisissituaties (Passarelli, 2010, p. 419). De president mag de regering alleen ontbinden om de werking van democratische instituties te beschermen, alleen de minister president kan op eigen initiatief vervangen worden door de president (Passarelli, 2010, p. 416). Sinds de grondwetswijziging in 1982 zijn er alleen nog minister presidenten benoemd die afkomstig waren uit de grootste parlementaire partij

(Magalhães, 2007, p. 266). Dit alles samen maakt dat de president in Portugal weinig invloed heeft op het ontstaan van conflict binnen de regering.

Voor Oekraïne geldt dat het door het verleden van meerdere veranderingen kort na elkaar van belang is voor een president dat hij in staat is om de overstap te maken van het ontwikkelen van een systeem naar het functioneren binnen het opgezette systeem (O’Brien, 2010, p. 357). De invloed van de leider is afhankelijk van de sociale en politieke context (O’Brien, 2010, p. 358). Door de vele veranderingen in de afgelopen jaren is er niet één duidelijk beeld van de mogelijkheid voor de toepassing van de variabele ‘tolerantie voor conflict’ wel of niet van toepassing kan zijn in Oekraïne.

In Frakrijk wordt de president vaak gezien als een scheidsrechter die boven de

partijen staat (Pickles, 1959, p. 2; Grossman & Sauger, 2009, p. 424). Een ander beeld van de Franse president is als een interventionistische leider die werkt vanuit de partijpolitiek (Cole, 2012, p. 314). Er zijn dus twee mogelijke beelden van de Franse president. Franse presidenten zijn altijd betrokken geweest bij politieke benoemingen. Over het algemeen geld dat hoe lager het effectieve aantal partijen in het Franse systeem, hoe meer onafhankelijk de president is in het benoemen van personeel (Grossman, 2009, p. 281). De Franse president heeft met zijn invloed op benoemingen dus invloed op de mate van conflict in zijn direct omgeving. Wat opvalt uit deze beschrijving van de landen is dat het verschilt tussen de landen in welke mate de president zelf invloed heeft op conflict in de regering of zijn adviseurs. Het is daarom niet zonder meer te zeggen dat de variabele ‘tolerantie voor conflict’ over te nemen is voor een framework voor semi-presidentiële systemen. Het is bij deze variabele van belang om de specifieke context van een land mee te nemen om na te gaan of het van toepassing is op het desbetreffende land. Hierbij moet er aandacht zijn voor de vraag of er een conflict kan

(13)

13 ontstaan in de regering of tussen adviseurs, ongeacht wat de voorkeur van de president is. Uit deze analyse van de variabele ‘tolerantie voor conflict’ blijkt dat er verschillen zijn tussen de gekozen casussen, maar dat deze verschillen niet te relateren zijn aan de subtypes waaronder ze vallen.

Strategie voor omgaan met conflict

Hermann & Preston (1994, p. 82) stellen dat de strategie voor omgaan met conflict gebaseerd is op de coalities die gevormd worden, hoe er consensus tot stand komt en welke mensen betrokken zijn bij het proces van besluitvorming. Dit kan op verschillende manieren vormgegeven worden, waardoor de persoonlijke voorkeur en leiderschapsstijl van de president invloed heeft op de uitkomst van het proces (Hermann & Preston, 1994, p. 82). Voor parlementaire systemen is deze variabele aangepast naar ‘strategie voor omgaan met fracties binnen de partij en andere partijen’ (Kaarbo, 1997, p. 568). Dit is gebaseerd op het feit dat leiders niet iedereen om zich heen als gelijk zien en daarom anders kunnen

behandelen, wat invloed kan hebben op het beleidsproces. Het omgaan met relaties tussen en binnen partijen is een element dat gezien wordt als uniek voor minister presidenten in

parlementaire stelsels (Kaarbo, 1997, pp. 568-569). Door het verschil tussen parlementaire en presidentiële democratieën moet ook hier worden nagegaan of één van deze twee vormen al goed aansluit op de kenmerken en structuren van semi-presidentiële stelsels, of dat er een nieuwe variabele moet worden vormgegeven.

Tot 2000 had de Finse president de bevoegdheid om de regering actief te benoemen (Paloheimo, 2003, p. 224; Raunio, 2004, p. 146). Hiermee had de Finse president dus de mogelijkheid om de regering volledig naar eigen voorkeur vorm te geven, waarmee de coalitie rond zijn positie zou zorgen voor een omgeving waar de president zich goed in voelt. Het werd pas na de Tweede Wereldoorlog gebruikelijk om een partijleider aan te wijzen als minister president, waardoor het daarvoor vrij gemakkelijk was om partijleiders uit de

regering te houden (Paloheimo, 2003, p. 226). Bij het vormen van een regering is het wel van belang dat de partijen bereid zijn met elkaar samen te werken (Paloheimo, 2001, pp. 20-21). Daarnaast hebben de keuzes van de president invloed op de werking van het systeem, de keuzes van de president bepalen of het systeem meer parlementair of meer presidentieel werkt (Paloheimo, 2001, p. 2). Fragmentatie in het parlement versterkt daarbij de positie van de president (Paloheimo, 2001, p. 3). Het resultaat van deze mogelijkheden is dat de Finse presidenten actief geprobeerd hebben regeringen samen te stellen die het gewenste beleid van de president zullen uitvoeren (Paloheimo, 2001, p. 21). Een Finse president kan dus zelf

(14)

14 vermijden dat er conflict ontstaat binnen zijn regering, zolang de partijen bereid zijn om samen te werken.

In Portugal benoemde de president tot 1982 alle leden van het kabinet op voorstel van de prime minister (Neto & Lobo, 2009, p. 239). Na 1982 is de president niet meer in staat het kabinet te ontbinden (Neto & Lobo, 2009, p. 240). Een situatie van cohabitation bepaalt of het systeem meer hiërarchisch of meer collegiaal uitvalt (Passarelli, 2010, p. 424). Daarnaast heeft de president onder de situatie van cohabiation duidelijk voorkeur voor leden van zijn eigen partij (Neto & Lobo, 2009, p. 245). Tenslotte zijn Portugese presidenten goed in het inzetten van hun bevoegdheden om het beleid van de regering te beïnvloeden (Magalhães, 2007, p. 267). Een president in Portugal heeft dus niet veel invloed op het ontstaan van conflict binnen de regering en is tegenwoordig niet meer in staat het kabinet te ontbinden als het beleid uitvoert waar hij niet achter staat. Dit kan dus geen strategie voor omgaan met conflict meer zijn. De enige invloed die een president daarom nog heeft, is om te proberen of hij het beleid van de regering kan beïnvloeden

Voor Oekraïne geldt dat het moeilijk is vast te stellen wat de invloed van leiders en instituties is (Sedelius & Berglund, 2012, p. 22). Kuchma (president van 1994 tot 2005) is een voorbeeld van een president die dominant was over de regering en gericht was op het

behouden van zijn eigen positie (Sedelius & Berglund, 2012, p. 32). Hij gebruikte

constitutionele verandering als een manier om conflicten op te lossen (Sedelius & Berglund, 2012, p. 33). Ook in Oekraïne kan het systeem twee kanten op vallen. Een president kan een meer symbolische rol aannemen of hij kan als sterke president de regering commanderen (Sedelius & Berglund, 2012, p. 38). Hoe een president in Oekraïne omgaat met conflict is dus afhankelijk van de keuzes die hij zelf maakt wat betreft zijn rol ten opzichte van de regering. In Frankrijk benoemt de president de minister president, waardoor de minister

president een spreekbuis van de president kan worden (Pickles, 1959, p. 3). Hoewel de president soms gezien wordt als bijna onaantastbaar na zijn benoeming, heeft hij wel de regering nodig voor het nemen van beslissingen (Grossman & Sauger, 2009, p. 424).

Cohabitation beperkt de rol van de president in het Franse systeem, doordat de minister

president dan meer de effectieve politieke leider van de regering wordt (Grossman & Sauger, 2009, p. 425). Wanneer de minister president de spreekbuis is van de president zal dit geen conflict opleveren, wat bij een situatie van cohabitation wel meer waarschijnlijk is. Het is vervolgens aan de president om te kiezen of hij zich opstelt boven de partijen of een meer interventionistische houding aanneemt (Cole, 2012, p. 314).

(15)

15 bestudeerd wordt, is dat alle literatuur ingaat op hoe de coalities rondom een president

gevormd worden. Er is nauwelijks aandacht voor hoe een president omgaat met verschillende fracties binnen zijn partij of andere partijen binnen de coalitie. Op basis hiervan kan gesteld worden dat semi-presidentiële systemen op deze variabele meer aansluiten bij de presidentiële variant van het framework.

Ten tweede valt op dat er vaak twee mogelijkheden zijn voor een systeem. De keuzes van de president hebben invloed op de werking van een semi-presidentieel systeem. Als de president ervoor kiest zelf een dominante rol te spelen in het systeem, werkt het systeem heel anders dan wanneer de president een minder actieve of meer symbolische rol speelt. Dit zijn verschillen die van belang zijn voor het analyseren van het leiderschapsframework binnen het desbetreffende semi-presidentiële regime. Hierbij komt ook dat de situatie van cohabitation in de hierboven beschreven landen anders uitpakt voor de rol en invloed van de president. Op basis hiervan is er niet één kenmerkende variabele voor semi-presidentiële systemen vast te stellen wat betreft het omgaan met conflict. Voor een leiderschapsframework voor semi-presidentiële systemen is het daarom van belang om de context van het specifieke land mee te nemen voordat het framework wordt opgesteld.

Er is bij deze variabele een onderscheid te maken tussen de verschillende subtypes. Dit is gebaseerd op het feit dat Frankrijk, Portugal tot 1982 en Oekraïne onder Kuchma allemaal behoren tot het presidentieel-parlementaire subtype. Alle drie hebben ze het recht de regering te ontbinden, wat daarmee een strategie voor het oplossen van conflict kan zijn. Er moet echter ook geconstateerd worden dat de keuze van de president om zich meer boven de partijen op te stellen of juist meer actief deel te nemen niet specifiek is voor een van de subtypes, aangezien dit naar voren komt in Finland, Oekraïne en Frankrijk.

Strategie voor omgaan met informatie

De manier waarop de leider in een politiek systeem omgaat met informatie heeft invloed op de manier waarop problemen gedefinieerd worden, opties naar voren komen en geëvalueerd worden en uitkomsten overwogen worden (Hermann & Preston, 1994, p. 82). De leider kan een specifieke voorkeur hebben voor de manier waarop hij de informatie zelf wilt overzien (Kaarbo, 1997, p. 567). Hierbij is er een verschil tussen of de leider de informatie zelf allemaal wil overzien als onderdeel van het proces of dat de leider mogelijke alternatieven gepresenteerd krijgt die hij tegen elkaar moet afwegen (Hermann & Preston, 1994, p. 82). Om na te gaan of deze variabele ook van toepassing is op semi-presidentiële stelsels wordt

(16)

16 verwerkt kan worden.

In Finland is de president bijna volledig afhankelijk van de voorbereidingen door de ministeries en regering (Paloheimo, 2001, p. 16). Hierdoor is de president dus ook afhankelijk van de definitie van de ministeries en regering. In Portugal is het openbaar bestuur ook

afhankelijk van anderen, in dit geval de centrale bureaucratie (Passarelli, 2010, p. 418). Hierdoor ontstaat dezelfde situatie als in Finland, waarbij er niet volledige vrijheid is in het formuleren van de probleemdefinitie. Ook in Oekraïne moet de president vertrouwen op de presidentiële ondersteuning om de macht van de regering te kunnen balanceren (O’Brien, 2010, p. 361). Alleen uit Frankrijk is met Sarkozy een voorbeeld te vinden van een leider die duidelijk een voorkeur heeft voor gecentraliseerd leiderschap (Hewlett, 2007, p. 417). Op basis van de hierboven beschreven voorbeelden wordt duidelijk dat er ook in semi-presidentiële systemen een verschil is tussen meer of minder gecentraliseerde wegen van het overwegen van informatie, hoewel dit niet altijd de persoonlijke keuze van de president is. De variabele ‘strategie voor omgaan met informatie’ is daarom toe te passen binnen een

framework voor semi-presidentiële systemen, waarbij er geen duidelijk verschil is tussen de twee subtypes.

Betrokkenheid en ervaring met het beleidsproces

Betrokkenheid van de leider in het beleidsproces heeft zich in de artikelen van Hermann en Preston (1994) en Kaarbo (1997) voornamelijk gericht op ervaring en interesse in buitenlands beleid. Hierin leggen Hermann en Preston de nadruk op het verschil tussen persoonlijke en institutionele besluitvorming (1994, p. 81). Betrokkenheid wordt gerelateerd aan interesse in buitenlands beleid, ervaring met beleid maken op dit terrein en een wens om zelf zaken te doen in plaats van via institutionele wegen (Hermann & Preston, 1994, p. 81). Ervaring en interesse in buitenlands beleid heeft waarschijnlijk invloed op betrokkenheid bij het proces (Kaarbo, 1997, p. 564). Om na te gaan of deze variabele ook van toepassing is op semi-presidentiële stelsels wordt onderzocht of de ervaring en betrokkenheid van presidenten van belang is voor het beleidsproces.

In Finland is de president betrokken bij het presenteren van wetten van het kabinet aan de regering (Paloheimo, 2001, p. 5). Hoewel de president vaak alleen formeel betrokken is bij beleid, gebruikt hij soms zijn bevoegdheden om zich actief met beleid te bemoeien

(Paloheimo, 2001, p. 24). Ook heeft de president in informele sessies overtuigingskracht vanuit zijn positie (Paloheimo, 2001, p. 24). Naast deze bevoegdheden wordt wel gesteld dat een president in Finland kan kiezen in welke mate hij actief gebruik wilt maken van mogelijke

(17)

17 bevoegdheden die de constitutie een president biedt (Paloheimo, 2003, p. 233).

Portugal wordt gekenmerkt door verschillende situaties voor en na de

grondwetswijziging van 1982. Voor de grondwetswijziging had de president in het algemeen minder invloed op het beleidsproces en functioneert hij meer als algemeen boegbeeld (Neto & Lobo, 2009, pp. 240-241). Soms gebruikt de president, net als in Finland, zijn formele

bevoegdheden om het beleid van de regering te beïnvloeden. Daarnaast bestaat er het fenomeen dat ‘open presidentschap’ genoemd wordt. Dit houdt in dat de president invloed kan uitoefenen op de agenda van de regering door gebruik te maken van

communicatiemiddelen (Neto & Lobo, 2009, p. 249). Hier komt nog bovenop dat presidenten vaak een verleden in openbaar bestuur hebben (Passarelli, 2010, p. 419).

President Kuchma is de drijvende kracht geweest achter constitutionele veranderingen in Oekraïne (Sedelius & Berglund, 2012, p. 32). Dit toont betrokkenheid bij beleidsvorming aan. Naast constitutionele veranderingen spelen presidenten in Oekraïne een belangrijke rol in het formuleren en articuleren van buitenlands beleid en hebben ze het politieke initiatief wat betreft zaken gerelateerd aan de Europese Unie (Protsyk, 2003, p. 439).

Franse presidenten hebben een effectief veto recht en mogen het parlement maximaal eenmaal per jaar ontbinden (Pickles, 1959, p. 4). Dit kunnen ze inzetten wanneer ze het niet eens zijn met de koers van het parlement. Daarnaast versterkt de betrokkenheid van de president in beleid het belang van beleidsissues in verkiezingen (Grossman & Sauger, 2009, p. 426).

Het blijkt dat presidenten in Finland, Portugal, Oekraïne en Frankrijk allemaal op hun eigen manier betrokken zijn bij het proces van beleid maken. Hoe actief een president

betrokken is bij het maken van beleid is vaak een persoonlijke keuze, deels beperkt door de inrichting van de constitutie. Hoewel onduidelijk is hoeveel ervaring de presidenten al hadden op het terrein van buitenlands beleid voordat zij in hun positie kwamen, is het wel duidelijk dat het in alle landen mogelijk is als president invloed te hebben op het proces van beleid maken. De wens om betrokken te zijn en op deze manier interesse in het buitenlands beleid tot uiting te laten komen is daarmee mogelijk in semi-presidentiële systemen. Het is daarom mogelijk de variabele ‘betrokkenheid en ervaring met het beleidsproces’ te gebruiken in een framework voor semi-presidentiële systemen, waarbij er geen duidelijk onderscheid te maken is tussen de verschillende subtypes.

(18)

18 Tabel 3. Vergelijking variabelen leiderschapsframework presidentiële, parlementaire en semi-presidentiële systemen

Presidentieel Parlementair Semi-presidentieel

Betrokkenheid bij het proces van beleid maken

Betrokkenheid bij het proces van beleid maken

Betrokkenheid bij het proces van beleid maken

Bereidheid om conflict te tolereren

Voorkeur voor omgaan met conflict

Context afhankelijk: bereidheid om conflict te tolereren of voorkeur voor omgaan met conflict Motivatie om te leiden Motivatie om te leiden Motivatie om te leiden Strategie voor omgaan met

informatie

Strategie voor omgaan met informatie

Strategie voor omgaan met informatie

Strategie voor omgaan met conflict

Strategie voor omgaan met fracties binnen partijen en andere partijen

Strategie voor omgaan met conflict

Noot: presidentiële en parlementaire systemen gebaseerd op Hermann & Preston (1994) en Kaarbo (1997)

Empirische analyse

Nicolas Sarkozy was de president van Frankrijk van 2007 tot 2012. In deze empirische

analyse wordt stilgestaan bij hoe hij zichzelf neerzette als leider van Frankrijk en hoe daarmee zijn leiderschapsstijl gekenmerkt kan worden, om na te gaan of de conclusies van de

conceptuele analyse van toepassing zijn op Sarkozy als president. Hiermee wordt dieper ingegaan op de mogelijkheid het leiderschapsframework toe te passen op semi-presidentiële regimes.

Nicolas Sarkozy wordt vaak gezien als een president die gericht was op materieel succes en prestaties zag als een kenmerk van waarde (Cole, 2012, p. 313). Toen hij verkozen werd tot president had hij een duidelijke hervormingsagenda en wilde hij een sterk

kiezersmandaat krijgen om zijn gewenste hervormingen door te kunnen voeren (Hewlett, 2007, p. 405). Dit is gebaseerd op het feit dat een duidelijk presidentieel mandaat meer ruimte geeft voor de president om leiderschap in het proces van beleid maken op zich te nemen (Cole, 2012, p. 316). Daarom was hij een van de leiders van de parlementaire campagne van zijn partij, Union pour un mouvement populaire (UMP) (Knapp, 2013, p. 38).

(19)

19 associeerde Sarkozy zich duidelijk en publiekelijk met de UMP en hun interne discussies (Elgie, 2013, p. 27). Er wordt echter ook wel gesteld dat de steun vanuit de partij aan Sarkozy niet zozeer gebaseerd was op persoonlijke of ideologische binding, maar meer op de

legitimiteit van Sarkozy als leider (Knapp, 2013, p. 41). Sarkozy wilde hierbij controle houden over het UMP om te voorkomen dat hij interne tegenstanders zou krijgen in aanloop naar de nieuwe presidentsverkiezingen (Elgie, 2013, p. 35). Hoewel Sarkozy een poging deed zich boven de partijen te plaatsen, bleef hij dus nauw verbonden met zijn eigen partij (Elgie, 2013, p. 26).

Uit de duidelijke hervormingsagenda, de wens voor een sterk kiezersmandaat en de betrokkenheid bij zijn partij de UMP, blijkt dat Sarkozy als president van Frankrijk een duidelijk doel had toen hij in de positie van president kwam. Hiermee kan er geconcludeerd dat de variabele ‘motivatie om te leiden’ inderdaad van toepassing is op het Franse semi-presidentiële systeem. Dit kwam ook naar voren in de conceptuele analyse.

In de eerste regering die Nicolas Sarkozy gevormd heeft, wilde hij de diversiteit van Frankrijk representeren (Cole, 2012, p. 313), waardoor er een regering ontstond die

gekarakteriseerd kan worden als een presidentiële meerderheid (Elgie, 2013, p. 25). Waar Sarkozy alleen op de UMP had kunnen vertrouwen voor het benoemen van een regering met een parlementaire meerderheid, benoemde hij ook ministers die afkomstig waren uit andere partijen (The Telegraph, 2009). Na de herschikking van de regering in november 2010 werd de regering meer gebaseerd op zijn eigen partij (Elgie, 2013, p. 26). Hoewel de belangrijkste posities in de regering onveranderd bleven, zorgde de herschikking wel voor het ontslag van twee vrouwelijke ministers die in het kader van diversiteit waren benoemd (Willsher, 2010). Dit ontslag was deels ook gebaseerd op het feit dat deze twee vrouwelijke ministers niet altijd in lijn handelden met de wensen van Sarkozy (Willsher, 2010). Met dit ontslag verdwenen niet alleen de meerdere partijen uit de regering, maar was er ook minder diversiteit.

De herschikking van de regering kent meerdere kanten. Aan de ene kant toont het aan dat Sarkozy een sterke rol heeft in het benoemen en ontslaan van ministers, waarmee hij de regering naar eigen voorkeur vorm kan geven (Cole, 2012, p. 316). Zo toont het ontslaan van de twee vrouwelijke ministers ook aan dat Sarkozy de macht heeft ministers te ontslaan waar hij persoonlijk ontevreden over is. Aan de andere kant was Sarkozy als president hierin niet volledig onbeperkt. Zo heeft Sarkozy zijn minister president, François Fillon, moeten

herbenoemen. Hij kon het risico niet nemen om zijn populaire minister president niet opnieuw te benoemen, gezien de lage polls in aanloop naar de komende presidentiële verkiezingen (Cole, 2012, p. 317). In de herschikking van de regering had minister president Fillon

(20)

20 vervolgens ook een belangrijke rol, omdat op zijn voorwaarde er aanhangers van Jacques Chirac in de nieuwe regering kwamen (Knapp, 2013, p. 39). Dus hoewel Nicolas Sarkozy een belangrijke rol speelt in het benoemen en ontslaan van de ministers, heeft hij als president hierin niet volledig de vrije hand.

In het licht van het leiderschapsframework betekent dit dat Sarkozy als president van Frankrijk op de variabelen ‘tolerantie voor conflict’ en ‘strategie voor omgaan met conflict’ neigt naar de presidentiële concepten van deze variabelen. In het begin van zijn

presidentschap had Sarkozy een hogere tolerantie voor onenigheid onder zijn ministers dan in de periode na de herschikking van de regering. De herschikking van de regering toont hiermee gelijk de strategie van Sarkozy voor het omgaan met conflict aan. Door de herschikking zijn er andere mensen betrokken bij het proces van besluitvorming, waardoor de consensus over het te voeren beleid op een andere manier tot stand komt. Hoewel Sarkozy beperkt werd in zijn ruimte voor benoemingen door de minister president Fillon, heeft dit geen invloed op de werking van deze concepten binnen het semi-presidentiële systeem van Frankrijk.

Feit blijft echter dat Sarkozy als president duidelijk betrokken was bij zijn eigen partij en de spanningen die hierbinnen bestonden (Elgie, 2013, p. 27). Het is hierdoor niet uit te sluiten dat er in semi-presidentiële systemen contexten bestaan waarin een president meer neigt naar de parlementaire variabelen wat betreft conflict. Hoewel dit dus niet het geval is in Frankrijk, toont dit de complexiteit van semi-presidentiële systemen en het toepassen van het leiderschapsframework aan.

Nicolas Sarkozy staat bekend als een leider met een sterke wens voor gecontroleerd en gecentraliseerd regeren (Hewlett, 2007, p. 417). Doordat Sarkozy een sterke band heeft met hoge mensen in de mediawereld, heeft hij zelf invloed op hoe zijn opvattingen

gerepresenteerd worden (Hewlett, 2007, p. 410). Samen met de duidelijke hervormingsagenda waarmee Sarkozy in zijn positie als president is gekomen, maakt dit dat hij een duidelijke wens heeft om invloed te hebben op het beleidsproces en daarbij graag zelf ook informatie overziet die beschikbaar is om beleid op te baseren. Dit wordt versterkt door het feit dat Sarkozy bereid is om over taboes te praten, waar eerdere presidenten dat niet deden

(Marthaler, 2008, p. 388). Sarkozy sprak hiermee niet alleen een deel van het electoraat aan dat hem uiteindelijk aan zijn verkiezing tot president heeft geholpen (Marthaler, 2008, p. 388), het toont ook aan dat Sarkozy zelf een duidelijk beeld heeft over de beleidsissues die hij als president wilt behandelen. Hiermee kan geconcludeerd worden dat, zoals uit de

conceptuele analyse ook al is gebleken, de variabelen ‘strategie voor omgaan met informatie’ en ‘betrokkenheid bij het proces van beleid maken’ ook op semi-presidentiële systemen van

(21)

21 toepassing zijn.

Op basis van president Nicolas Sarkozy van Frankrijk kan geconcludeerd worden dat het semi-presidentiële stelsel van Frankrijk op het conceptuele niveau van het

leiderschapsframework te vergelijken is met presidentiële stelsels. Hiermee is het leiderschapsframework zoals ontwikkeld door Hermann en Preston (1994) dus zonder aanpassing toe te passen op het presidentiële systeem van Frankrijk. Hoewel elk semi-presidentieel zijn eigen kenmerken heeft en door de institutionele vormgeving een andere uitwerking kan hebben, kan het verwacht worden dat het framework toe te passen is op semi-presidentiële systemen die vallen onder het presidentieel-parlementaire subtype. Voor het premier-presidentiële subtype moet hiervoor een nadere empirische analyse worden uitgevoerd, waarvoor in deze scriptie geen plaats is.

Conclusie

In deze scriptie is onderzoek gedaan naar de vraag: “Hoe kunnen de leiderschapsstijlen van presidenten en minister presidenten in presidentiële en parlementaire democratieën worden toegepast op de presidenten van semi-presidentiële systemen?”. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is eerst nagegaan wat het bestaande framework is voor presidentiële en parlementaire democratieën. Aan de hand van de hiervoor gedefinieerde variabelen is er vervolgens onderzocht of deze variabelen op conceptueel niveau ook van toepassing zijn op semi-presidentiële systemen. Dit is gedaan met behulp van wetenschappelijke literatuur over de semi-presidentiële stelsels van Portugal, Frankrijk, Finland en Oekraïne. Dit conceptuele onderzoek is vervolgens aangevuld met een empirische analyse van president Sarkozy in Frankrijk.

Het belangrijkste dat opvalt in dit onderzoek is dat de probleempunten in het toepassen van het framework op precies dezelfde plekken zitten als waar de problemen zaten toen het framework voor presidentiële systemen werd toegepast op parlementaire systemen. De

variabelen ‘motivatie om te leiden’, ‘strategie voor omgaan met informatie’ en ‘betrokkenheid met het beleidsproces’ zijn dus zonder problemen ook toe te passen op semi-presidentiële systemen. De variabelen ‘tolerantie voor conflict’ en ‘strategie voor omgaan met conflict’ kunnen niet probleemloos worden overgenomen. Wat opvalt is het feit dat deze twee

variabelen soms niet duidelijk te onderscheiden zijn in semi-presidentiële systemen. Doordat deze twee variabelen deels in elkaar over kunnen lopen in semi-presidentiële stelsels, is het van belang om de specifieke context van het betreffende land met een semi-presidentieel systeem mee te nemen. Alleen aan de hand van een specifieke context kan bepaald worden

(22)

22 hoe een leider ingedeeld kan worden op deze variabelen.

Dat het van belang is de context van een land mee te nemen in onderzoek naar de president binnen het systeem komt ook naar voren in de empirische analyse van president Sarkozy in Frankrijk. Uit deze analyse blijkt namelijk dat het Franse semi-presidentiële systeem sterk lijkt op presidentiële systemen, waarbij de verwachting voor vervolgonderzoek is geformuleerd dat dit geldt voor alle presidentieel-parlementaire subtypes van

semi-presidentiële stelsels. Op basis van de verschillen tussen de subtypes kan niet gesteld worden of dit ook geldt voor landen die vallen onder het premier-presidentiële subtype.

Met dit onderzoek is aangetoond dat presidenten in semi-presidentiële stelsel op conceptueel niveau grotendeels te vergelijken zijn met de presidenten in presidentiële stelsels en minister presidenten in parlementaire stelsels. Het is echter niet zo dat de frameworks voor presidentiële en parlementaire stelsels zonder aanpassing overgenomen kunnen worden voor semi-presidentiële systemen. Het is daarom van belang om voordat het framework wordt toegepast, na te gaan of de onderliggende concepten van toepassing zijn op het betreffende regime. Door de specifieke kenmerken van semi-presidentiële regimes is het daarom van belang deze stelsels als losse categorie te onderzoeken en ze niet zonder grondige

onderbouwing mee te nemen in al bestaande frameworks. Om de kennis over landen die later democratiseerden, door het uiteenvallen van de Sovjet Unie of om andere redenen, te

vergroten, kunnen bestaande processen en frameworks dus niet zonder goede redenering simpelweg worden overgenomen.

(23)

23 Literatuurlijst

Baekgaard, M., Christensen, J., Dahlmann, C. M., Mathiasen, A., & Petersen, N. B. G. (2017). The role of evidence in politics: Motivated reasoning and persuasion among politicians. British Journal of Political Science, 1-24.

Bakker, F. E. (2017). Do liberal norms matter? A cross-regime experimental investigation of the normative explanation of the democratic peace thesis in China and The Netherlands. Acta

Politica, 52(4), 521-543.

Cheibub, J. A., & Chernykh, S. (2008). Constitutions and democratic performance in semi-presidential democracies. Japanese Journal of Political Science, 9(3), 269-303.

Cheibub, J. A., & Chernykh, S. (2009). Are semi-presidential constitutions bad for democratic performance?. Constitutional Political Economy, 20(3-4), 202-229.

Cole, A. (2012). The fast presidency? Nicolas Sarkozy and the political institutions of the fifth republic. Contemporary French and Francophone Studies, 16(3), 311-321.

Duverger, M. (1980). A new political system model: Semi-presidential government.

European journal of political research, 8(2), 165-187.

Elgie, R. (2013). The French presidency under Nicolas Sarkozy, 19-34.

Fernandes, J. M., & Magalhaes, P. C. (2016). Government survival in semi‐presidential regimes. European Journal of Political Research, 55(1), 61-80.

Grossman, E. (2009). The President's choice? Government and cabinet turnover under the Fifth Republic. West European Politics, 32(2), 268-286.

Grossman, E., & Sauger, N. (2009). The end of ambiguity? Presidents versus parties or the four phases of the Fifth Republic. West European Politics, 32(2), 423-437.

Hafner-Burton, E. M., Hughes, D. A., & Victor, D. G. (2013). The cognitive revolution and the political psychology of elite decision making. Perspectives on Politics, 11(2), 368-386. Hague, R., Harrop, M., & McCormick, J. (2016). Comparative government and politics: An introduction (10e editie). Basingstoke: Palgrave McMillan

Hermann, M. G., & Preston, T. (1994). Presidents, advisers, and foreign policy: The effect of leadership style on executive arrangements. Political Psychology, 75-96.

(24)

24 Hermann, M.G. & Kegley, C.W. (1995). Rethinking democracy and international peace: Perspectives from political psychology. International Studies Quarterly 39(4), 511-533. Hewlett, N. (2007). Nicolas sarkozy and the Legacy of Bonapartism. the french Presidential and Parliamentary elections of 2007. Modern & Contemporary France, 15(4), 405-422. Kaarbo, J. (1997). Prime Minister Leadership Styles in Foreign Policy Decision‐Making: A Framework for Research. Political Psychology 18(3), 553-581.

Keller, J. W. (2005). Constraint respecters, constraint challengers, and crisis decision making in democracies: A case study analysis of Kennedy versus Reagan. Political Psychology,

26(6), 835-867.

Knapp, A. (2013). A paradoxical presidency: Nicolas Sarkozy, 2007-2012. Parliamentary

Affairs, 66(1), 33-51

Magalhaes, P. C. (2007). What are (semi) presidential elections about? A case study of the Portuguese 2006 elections. Journal of Elections, Public Opinion and Parties, 17(3), 263-291. Marthaler, S. (2008). Nicolas Sarkozy and the politics of French immigration policy. Journal

of European Public Policy, 15(3), 382-397.

Neto, O. A., & Lobo, M. C. (2009). Portugal’s semi-presidentialism (re)considered: An assessment of the president’s role in the policy process, 1976-2006. European Journal of

Political Research, 48(2), 234-255.

Nicolas Sarkozy reshuffles cabinet, names new interior, justice ministers. (2009, 23 juni). Opgevraagd van

https://www.telegraph.co.uk/news/worldnews/europe/france/5617095/Nicolas-Sarkozy-reshuffles-cabinet-names-new-interior-justice-ministers.html

O’Neil, P.H., Fields, K., & Share, D. (2018). Cases in Comparative Politics (6de editie). New York: W.W. Norton & Company

O'Brien, T. (2010). Problems of political transition in Ukraine: leadership failure and democratic consolidation. Contemporary Politics, 16(4), 355-367.

Paloheimo, H. (2001). Divided Executive in Finland From Semi-Presidential to Parliamentary Democracy.

(25)

25 Paloheimo, H. (2003). The rising power of the prime minister in Finland. Scandinavian

Political Studies, 26(3), 219-243.

Passarelli, G. (2010). The government in two semi-presidential systems: France and Portugal in a comparative perspective. French Politics, 8(4), 402-428.

Pickles, D. (1959). The Constitution of the Fifth French Republic. The Modern Law Review,

22(1), 1-20.

Protsyk, O. (2003). Domestic political institutions in Ukraine and Russia and their responses to EU enlargement. Communist and Post-Communist Studies, 36(4), 427-442.

Protsyk, O. (2006). Intra-executive competition between president and prime minister:

patterns of institutional conflict and cooperation under semi-presidentialism. Political studies,

54(2), 219-244.

Raunio, T. (2004). The changing Finnish democracy: Stronger parliamentary accountability, coalescing political parties and weaker external constraints. Scandinavian Political Studies,

27(2), 133-152.

Sedelius, T., & Berglund, S. (2012). Towards presidential rule in Ukraine: hybrid regime dynamics under semi-presidentialism. Baltic Journal of Law & Politics, 5(1), 20-45. Shugart, M. S. (2005). Semi-presidential systems: Dual executive and mixed authority patterns. French politics, 3(3), 323-351.

Willsher, K. (2010, 15 november). Ethnic minority women sacked from cabinet as Sarkozy moves to right. The Guardian. Opgevraagd van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

If it would be possible to obtain a 3D reconstruction of the spine, it would help the orthopedic surgeons in getting a better overview of the complete spine and at the same time be

Ook de wisselspanning van 25 Hz, 90 V, die dient voor het wekken, is niet erg geschikt om over elektronische kruispunten geleid te worden. Bovendien zou voor de

Deze functies - en nog vele andere - worden verricht door de centrale besturing; in dit geval dus één of meer processors welke werken volgens een in een geheugen

Op deze wijze worden in beginsel 16 wegen tegelijkertijd afgetest; het resultaat wordt vergeleken met de resultaten van vrij/bezet-testen op de twee rijen van 16

Gedacht kan worden aan onder meer vragen zoals: welke bevoegdheden en taken hebben deze nieuwe beroepsgroepen, hoe is de verhouding tot het werk van de politie, wordt met de

delay impulse response at . delay impulse response

Het feit dat krachtens artikel 275 de door de gemeente gevraagde vergoedingen voor plaatselijke belastingen worden gehouden, heeft tot gevolg dat ten aanzien van

In principe hebben we, wanneer we voor alle connected components op deze manier een curve berekenen, een begin voor het bepalen van de ringen waarmee we kunnen rekken. De curves zijn