• No results found

Vergelijkend onderzoek voor het winnen van poriewater uit grond door persen en centrifugeren | RIVM

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vergelijkend onderzoek voor het winnen van poriewater uit grond door persen en centrifugeren | RIVM"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RIJKSINSTITUUT VOOR VOLKSGEZONDHEID EN MILIEUHYGIËNE BILTHOVEN

Rapport nr. 211601001

Vergelijkend onderzoek voor het winnen van porie-water uit grond door persen en centrifugeren

R.F.M.J. eleven, P.M. Wolfs, J.F.M.M. Lembrechts J.L.M, de Boer, A.C.W. van de Beek, en S. van den Berg

december 1990

Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht en ten laste van de Directie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne in het kader van projekt nr. 211601 'Meetmethoden anorganische chemie'.

(2)

VERZENDLIJST

1 Directie Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne

2 Dr. Ir. C. van den Akker 3 Dr. J.E.T. Moen

4 Dr. H.A.M, de Kruijf

5 Dr. F. Langowafi BreSS^'^ 6 Dr. H.A. van 't Klooster 7 Ir. H.J. van de Wiel 8 Drs. P. Lagas

9 Ir. R. van deaBerg 10 A. v. Schuijlenburg 11 Dr. Th.G. Aalbers 12 Dr. H.F.R. Reijnders 13 F.G. van Esseveld 14-19 Auteurs

20-21 Bureau Projecten- en Rapportenregistratie 22-25 Reserve-exemplaren LAG

26-31 Reserve-exemplaren

Mede ter informatie aan:

32 Depot van Nederlandse publikaties en Nederlandse bibliografie

(3)

1 1 1 -INHOUDSOPGAVE Biz. Verzendlijst ü Inhoudsopgave i ü Summary iv Samenvatting v 1. Inleiding 1 1.1 Doel 1 1.2 Principes en technieken bij winning van poriewater 1

1.3 Overzicht en beschrijving technieken 3

1.4 Vergelijking van technieken 4

2. Experimenteel 6 2.1. Apparatuur 6 2.2. Methoden 8 2.3. Uitvoering 8 3. Resultaten en diskussie 11 3.1. Resultaten 11 3.2. Diskussie 15 4. Konklusles 17 Dankwoord 18 Literatuur 19 Bijlage A 21 Bijlage B 22

(4)

SUMMARY

The performance characteristics of a pore water press to isolate pore water from soil samples, have been determined using peat, clay and sandy soil samples. At the same time pore water has been isolated from the same type of samples using a centrifugal filtration method. The results of both methods have been compared. Under the experimental conditions adopted, the amounts of pore water produced appeared to be larger by pressing in the case of peat and clay soil samples, whereas from the sandy soil samples, no pore water could be isolated by the pressing method and a relatively large amount by the centrifuge method.

(5)

-V-SAMENVATTING

Om poriewater uit grondmonsters voor bodemonderzoek te isoleren kunen diverse methoden worden toegepast, waarbij de opbrengsten zowel kwalitatief als kwantitatief zullen verschillen, omdat de mechanismen waarmee het poriewater wordt gewonnen van elkaar verschillen.

Van een poriewaterpers is een aantal prestatiekarakteristieken vastgelegd middels een onderzoek aan monsters van verschillende grondsoorten: veen, klei, duinzand en podsolzand. Tevens is voor dezelfde grondmonsters bepaald hoeveel poriewater kan worden verkregen met een centrifugemethode. .De resultaten van beide methoden zijn vergeleken. Onder de gekozen experimentele omstandigheden blijken de hoeveelheden gewonnen poriewater voor veen en klei groter bij persen dan bij centrifugeren,

terwij1 uit de zandsoorten met persen geen en met centrifugeren een relatief grote hoeveelheid water kan worden gewonnen.

(6)

1. INLEIDING

1.1 Doel

Het beschrijven van de uitspoeling van mineralen of verontreinigingen uit boderas, en het verklaren-van de biologische beschikbaarheid van bodemcomponenten vereisen scheiding en identificatie van aanwezige fysisch-chemische vormen. Een mogelijke scheiding is die tussen in het bodemvocht aanwezige en aan de vaste fase gebonden vormen. Om het bodemvocht (in dit rapport poriewater genoemd) uit grondmonsters voor bodemonderzoek te isoleren kan een aantal methoden worden toegepast, zoals centrifugeren, persen en verdringen. De opbrengsten van de diverse methoden zullen voor elke grondsoort zowel kwalitatief als kwantitatief verschillen, omdat de mechanismen waarmee het poriewater wordt verdreven van een

andere aard zijn.

Van een bestaand type poriewaterpers, in gebruik bij het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid, werd door de Technische Dienst een verbeterde versie gebouwd. Een aantal karakteristieken van de prestaties van de pers werd vastgelegd middels een onderzoek aan verschillende grondsoorten: veen, klei en twee soorten zand. Tevens werd voor dezelfde grondsoorten bepaald hoeveel poriewater kan worden verkregen met de op het RIVM reeds gebruikte methode. De kwantitatieve verschillen in opbrengst tussen persen en centrifuge-ren zullen worden gerelateerd aan de wijze van winning, om een karakterisering van met de beide technieken gewonnen poriewater mogelijk te maken.

1.2-. Principes en technieken toegepast bij isolatie van poriewater.

In de literatuur zijn een aantal technieken voor de winning van poriewater beschreven. Bij de onderzochte technieken wordt er naar gestreefd het bodemvocht te bemonsteren zonder dat hierbij verdunning optreedt. Dit in tegenstelling tot eveneens gangbare technieken waarbij suspensies van gronden gemaakt worden om na sedimentatie van de vaste fase een verdunde versie van het bodemvocht te kunnen analyseren.

In een onverzadigde bodem wordt het water voornamelijk vastgehouden door werking van capillaire en adsorptie-krachten, die in combinatie werkzaam zijn. Het in de poriën aanwezige water wordt gebonden door capillaire krachten, welke een combinatie vormen van adhesiekrachten tussen de vaste fase en water en cohesiekrachten tussen de watermolekulen onderling. De capillaire kracht is evenredig met de oppervlaktespanning en omgekeerd evenredig met de diameter van de poriën en de dichtheid van het water. De waterfilm rond bodemdeeltjes

(7)

-2-daarentegen is aan deze deeltjes geadsorbeerd, en veel sterker gebonden dan het capillaire water. De grootte en het relatieve aandeel van beide krachten en dus van beide waterfracties is een functie van de textuur van de grond. In zandige gronden is adsorptie minder belangrijk en domineert het capillaire effect terwijl in kleigronden, ondanks een gemiddeld groter totaal porievolume, het omgekeerde het geval is. Dit is het gevolg van het veel grotere adsorptieop-pervlak bij kleigronden en een andere samenstelling van het opadsorptieop-pervlak. In tabel 1 wordt een overzcht gegeven van het percentage porievolume van verschillende grondsoorten. T a b e l 1 . P e r c e n t a g e p o r i e v o l u m e van v e r s c h i l l e n bodemm a t e r i a l e n ( F r e e z e &abodemmp; C h e r r y , 1 9 7 7 ) -B o d e m m a t e r i a a l K i e z e l z a n d Zand Leem K l e i Z a n d s t e e n D o l o m i e t L e i s t e e n 2 5 • 2 5 • 3 5 4 0 • 5 • 0 0 - 40 - 5 0 ' 5 0 - 70 - 3 0 - 2 0 - 10

Alle voorgestelde technieken zijn gebaseerd op eenzelfde principe, namelijk het creëren van een drukgradiënt over het te analyseren bodemmonster om het erin aanwezige water eraan te onttrekken of eruit te verdrijven. Uit het voorgaande mag duidelijk zijn dat bij toenemende druk eerst de bredere capillairen geledigd worden en dat slechts in laatste instantie het door adsorptie gebonden water wordt onttrokken. De evolutie van de hoeveelheid onttrokken bodemvocht als functie van de druk zal dus ook specifiek zijn voor elke grond en niet evenredig met de uitgeoefende druk. Deze relatie wordt veelal uitgedrukt met behulp van een pF-kurve (Bouma & Locher, 1987) die het verband toont tussen het aktuele vochtgehalte van een grondmonster en de druk of de toegepaste zuigspanning, zie figuur 1 (Hillel, 1971).

(8)

1.3. Overzicht en beschrijving van technieken.

In het eenvoudigste geval wordt de druk gecreëerd door met een zuiger grond in een vat samen te persen (Ross & Bartlett, 1990). De bodemdeeltjes zullen zich dan herschikken met vorming van een compactere structuur. Hierbij wordt eventueel water uitgedreven. Een voorbeeld van een hiervoor gebruikt apparaat is de in dit rapport beschreven poriewaterpers. Bij de andere methoden wordt het aanwezige bodemvocht onder druk verdrongen door een ander medium, bijvoorbeeld lucht, chloroform of een verzadigde CaSO,-oplossing.

Bij de kolom-verdringingsmethode wordt een kolom, compact gevuld met grond, geëlueerd met een loopvloeistof met grotere soortelijke massa dan water

(bijvoorbeeld een verzadigde CaSO -oplossing), voorzien van een indicator voor de detectie van de overgang tussen bodemvocht en eluent (bijvoorbeeld KCNS)

(Adams et al., 1980).

Bij de centrifugemethoden dient onderscheid gemaakt te worden tussen centrifugeren met of zonder verdringende vloeistof. In het eerste geval wordt grond gecentrifugeerd na toevoegen van een overmaat van een niet reactieve organische vloeistof met geringe wateroplosbaarheid en met een densiteit groter dan die van water (bijvoorbeeld chloroform). Als gevolg van het densiteitsver-schil en de geringe mengbaarheid zal de toegevoegde vloeistof tijdens dit proces het water uit de bodemkolom verdringen, dat zich dan zal verzamelen boven op de verdringende vloeistof (Kinniburgh & Miles, 1983; Mubarak & Olsen, 1976; Whelan & Barrow, 1980). De snelheid waarmee het water verdreven wordt, is onder andere een functie van het densiteitsverschil tussen water en de organische vloeistof.

Cloyiy «oil

WflUr conltnt Welcr eenttnt

Figuur I.

Effekten van textuur ( l i n k s ) en s t r u c t u u r ( r e c h t s ) van de grond

op de r e t e n t i e van water (pF-kurves).

(9)

-4-Bij gewoon centrifugeren zal het water door een met grond gevulde, gemodificeerde centrifugebuis migreren en onderaan opgevangen worden in een vaatje, van de buis gescheiden door een filterplaat. Het water in de poriën wordt hierbij a^ls het ware door lucht vervangen (Adams et al., 1980; Davies & Davies, 1963; Kinniburgh & Miles, 1983; Reynolds, 1984; Soon & Miller, 1977). Tijdens het centrifugeren zal het grondmonster ook samengedrukt worden, hetgeen de extractie v^n bodemvocht zal bevorderen.

Naast de tot nu toe vermelde methoden, die bemonsteren van de grond vereisen vooraleer bodemvocht onttrokken kan worden, zijn ook methoden ontwikkeld die i n s i t u extractie van water uit de onverzadigde zone toelaten. In de bodem wordt een vaatje geplaatst, afgesloten met een poreuze keramische filter, waardoor het bodemvocht wordt aangezogen door creëren van een onderdruk in het vaatje (Jackson et al., 1976; Shimshi, 1966; Wagner, 1962).

1.4. Vergelijking van technieken.

De hoeveelheid water die geïsoleerd wordt, is in alle gevallen een functie van het vochtgehalte van de grond en van de grootte van de gecreëerde drukgradiënt. Er is echter een duidelijk verschilpunt tussen isoleren enkel en alleen door samenpersen en de andere isolatie methoden. Bij methoden gebaseerd op samenpersen is de uitgedreven hoeveelheid water afhankelijk van de saraendrukbaarheid van de grond. Deze is een functie van de textuur van de grond en niet eveniredig met de uitgeoefende druk. De samendrukbaarheid van klei is gemiddeld groter dan die van zand. Zie tabel 2.

2 -1

Tabel 2. Samendrukbaarheid, a (m .N ) , van v e r s c h i l l e n d e bodewmaterialen ( F r e e z e & C h e r r y , 1 9 7 7 ) . K l e i 1 0 ' ^ - 1 0 ' ^ Zand 1 0 ' ^ - l O ' ^ K i e z e l s t e e n l O ' - 10 8 7 7 R o t s m ^ t e r i a a l l O ' - 10 Water 4.4 x lO""^^

Bij de centrifugemethoden en gebruik van poreuze keramische filters daarentegen is de opbrengst van bodemvocht vooral afhankelijk van de grootte van capillaire en adsorptiekrachten, die er naar streven het water in de poriën te houden. Bij deze technieken wordt immers alleen water onttrokken aan de poriën

(10)

waarin de centrifugaaldruk of zuigspanning de capillaire druk overwint. Een mathematische beschrijving van de relatie tussen waterverzadigingsgraad van de bodem en gegenereerde druk bij centrifugeren met verdringende vloeistof is uitgewerkt door Kinniburgh 6e Miles (1983). Deze theoretische beschouwingen zijn door Henderickx (1988) gebruikt om voor verschillende gronden het verband tussen pF-kromme en hoeveelheid geïsoleerd bodemvocht bij variërende centrifugeersnel-heid aan te tonen. Onder andere op basis van deze experimenten kan worden

gesteld dat met deze laatste technieken het mogelijk is specifiek de voor de plantenwortels beschikbare bodemoplossing af te zonderen. Ze zijn dan ook toegepast bij het onderzoek naar de beschikbaarheid van o.a. radionucliden en metalen voor planten (Adams & Lund, 1966; Lembrechts et al., 1990; van Loon, 1986).

(11)

6 -2 . EXPERIMENTEEL

2 . 1 . A p p a r a t u u r

2.1.1. Poriewaterpers

De poriewaterpers bestaat uit een roestvrijstalen pot met schroefdeksel (met konische draad), waarvan de grootste binnenhoogte ca. 92.5 mm en de grootste binnendiameter ca. 110 mm .bedragen. Aan de onderzijde is een uitlaat voor het poriewater. In het deksel is een inlaat voor het persgas (stikstof). In de pers bevindt zich een open teflon binnenpot, met een volume van ca. 0.66 1, waarin het grondmonster wordt gebracht. Op de bodem van de pot bevindt zich een van kleine perforaties en groeven voorziene schijf. De bodem heeft een afvoerbuisje voor heC poriewater. Een natuurrubber membraan dat aansluit aan de bovenrand van de teflonpot wordt door het deksel dicht te schroeven ingeklemd. Op de bodem van de teflonpot worden drie cellulosenitraat filters gelegd, respectievelijk een ,45 /im-£ilter, een grof steunfilter en nog een .45 /jm-filter. De pers staat op een driepoot om opvangen van het poriewater mogelijk te maken. Elk onderdeel van een bepaalde pers is voorzien van hetzelfde nummer. Zie figuur 2 voor een foto van de onderdelen van een poriewaterpers en figuur 3 voor een foto van twee

samengestelde exemplaren. De persgas-voorziening bestaat uit een N„-gasfles, waarvan het reduceerventlel- om veiligheidsredenen is begrensd tot max. 60 bar

(—6.0 MPa), die met een hogedruk-slang aangesloten is aan een verdeelleiding met manometer. Aan de verdeelleiding kunnen vier poriewaterpersen worden gekoppeld.

De opstelling van de vier persen is geplaatst in een perspex kast om in geval van scheuren van een membraan of losschieten van in/uitlaten, schade en verontreinigingen te minimaliseren. De gebruikte natuurrubber membranen zijn 50/60° shore, dikte: 1 mm, diameter 135 mm. De toegepaste cellulosenttraatfil-ters hebben een diameter van 10 cm.

2.1.2. Centrifugeren

De gebruikte apparatuur is: Centrifuge (Sorvall RC-5B), centrifugerotor (Sorvall GS-3) , centrifugebuizen, spatel, bovenweger (onnauwkeurigheid 10 mg), filtreerpapier (blauwband).

De centrifugebuizen bestaan uit drie delen: een deksel, de buis met filterplaat en het opvangbakje. Ieder onderdeel is genummerd en hoort bij de andere onderdelen met hetzelfde nummer. Bij 7000 REM met de gebruikte rotor is de centrifugale kracht in het midden van de buis 5019 g.

(12)

F i g u u r 2 . Foto van de d i v e r s e o n d e r d e l e n van de p o r i e w a t e r p e r s , en h u l p s t u k k e n voor de montage.

(13)

-8-2.2. Methoden

2.2.1. Persen

Tussen het ondoorlaatbare membraan en het deksel wordt met stikstofgas de gewenste druk opgebouwd. Door het elastische membraan wordt druk overgebracht op het grondmonster. Het poriewater uit het samengeperste monster wordt (eventueel

in frakties) verzameld. Metingen worden in duplo uitgevoerd.

2.2.2. Centrifugeren

Het poriewater wordt onder invloed van de centrifugale kracht uit het grondmonster gedreven, waarna het onderin de centrifugebuis in een opvangbakje wordt verzameld. Het verschil in gewicht tussen twee in de rotor tegenover

elkaar geplaatste buizen (inklusief deksel en bakjes) mag niet meer dan 0.5 g bedragen. Er wordt steeds volgens voorschrift 20 minuten gecentrifugeerd bij 7000 RPM, waarna de hoeveelheid geïsoleerd poriewater wordt gewogen. Een hoger toerental is niet toegestaan. De procedure wordt voor elke monster viermaal herhaald. De centrifuge-experimenten worden in duplo uitgevoerd.

2.3. Uitvoering

2.3.1. Grondmonsters

Voor het poriewateronderzoek werd een drietal grondsoorten bemonsterd: klei, veen en zand. In tabel 3 zijn enige bemonsteringsgegevens bijeengebracht.

Tabel 3 . Bemonsteringsgegevens g r o n d s o o r t bodemtype l o k a t i e d i e p t e (cm-maaiveld) k l e i veen z&nd z&nd r i v i e r k l e i r i e t v e e n duinzand p o d s o l Odijk S c h i p l u i d e n Katwijk Kootwijk 1 0 5 0 • 2 0 • 0 • ' 2 5 • 7 0 • 5 0 • 1 0

(14)

De monstersoorten kunnen als volgt worden geklassificeerd: Rivierklei: grijsbruin, zwaar, humusarm, kalkarm;

Rietveen: zwart, matig veraard, kalkloos;

Duinzand: lichtgeel, middelfijn tot matig fijn, leemarm, uiterst humusarm, kalkarm met een spoor schelpgruis;

Podsol: donkergrijsbruin, middelfijn, leemarm, matig humeus, kalkloos en weinig plantenwortels.

Voor elke grondsoort werd het vochtgehalte bepaald. Daartoe werd 100 ó. 200 g grond gedurende 24 uur op een temperatuur van 110°C gebracht, om het drooggewicht vast te stellen. Schattingen van de frakties lutum, humus en kalk, en de gemeten vochtgehalten worden in tabel 4 gegeven.

T a b e l 4 . S c h a t t i n g van de g e h a l t e n aan lutum, humus, en k a l k , en h e t gemeten v o c h t g e h a l t e van h e t g e b r u i k t e m o n s t e r s o o r t e n . lutum % > 35 10 - 20 < 1 1 humus % 1 80 - 90 < 1 2 - 3 k a l k 1 0 1 0 % v o c h t g e h a l t e % 2 2 69 4 10 R i v i e r k l e i R i e t v e e n Duinzand P o d s o l 2.3.2. Persen

In de binnenpot, voorzien van nieuwe filters, werd een hoeveelheid monster gebracht. Van de verschillende grondsoorten werden de volgende (voor de duplo's identieke) hoeveelheden ingebracht: veen: 412 g, zand (podsol): 544 g, zand

(duin): 770 g, en klei: 622 g. Na aanbrengen van het membraan in het deksel, werd het deksel op de pot geschroefd en goed aangetrokken. Vervolgens werd het geheel aangekoppeld aan de verdeelleiding en werd de stikstofdruk langzaam op de gewenste waarde gebracht. Er werd bij elke grondsoort bij drie drukken gemeten, t.w. 10, 30 en 50 bar.

Van de verschillende monsters werd het verloop van de opbrengst in de tijd bepaald: elk half uur werd de opgevangen fraktie poriewater gewogen. De totale looptijd van iedere proef was 6 uren.

(15)

-10-2.3.3. Centrifugeren

Onderin elke goed gespoelde centrifugebuis werd op de filterplaat een op maat uitgeknipt filter gelegd. Voorzichtig werd met een spatel het bodemmateriaal in de buizen gebracht, zonder dat er zandkorrels in de schroefdraad komen. Na 20 minuten centrifugeren bij 7000 RPM werden de buizen uit de rotor verwijderd, het opvangbakje losgeschroefd en het vocht uit de bakjes in een flesje geschonken om het gewicht ervan te bepalen.

Van de verschillende -grondsoorten werden de volgende -hoeveelheden ingebracht (duplo tussen haken): veen: 55.47 (66.82) g, klei: 171.73 (178.90) g, zand (podsol): 188.87 (188.97) g, en zand (duin): 235.62 (246.92) g. Elk monster werd viermaal gecentrifugeerd.

(16)

3. RESULTATEN EN DISKUSSIE

3.1. Resultaten

De meetresultaten van de persproeven met de poriewaterpers worden gegeven in Bijlage A, en die van de centrifugeproeven in Bijlage B. In tabel 5 zijn de gemiddelde t o t a l e hoeveelheden water weergegeven die in zes uren persen bij 50 bar, en in 4 x 20 minuten centrifugeren werden gewonnen. De hoeveelheden zijn getabelleerd als percentage van de totale hoeveelheid monster, en de totale hoeveelheid initieel aanwezig bodemvocht.

T a b e l 5 . G e m i d d e l d e w a a r d e n v a n d e t o t a l e h o e v e e l h e d e n p o r i e w a t e r v e r k r e g e n d o o r p e r s e n (6 u r e n , 5 0 b a r ) dan w e l d o o r c e n t r i f u g e r e n (4 x 2 0 m i n . ) , a l s p e r c e n t a g e v a n d e t o t a l e h o e v e e l h e i d m o n s t e r (A) en d e t o t a l e h o e v e e l -h e i d i n i t i e e l a a n w e z i g b o d e m v o c -h t ( B ) . PERSEN CENTRIFUGEREN M o n s t e r V o c h t g e h a l t e (6 u r e n ; 5 0 b a r ) (4 x 2 0 m i n . ) (%) (A) (B) (A) (B) Veen 69 30 4 3 2 1 . 2 3 1 K l e i 2 2 2 5 2 . 9 1 3 P o d s o l z a n d 10 3 . 5 3 5 D u i n z a n d 3 . 5 8 8

De resultaten zijn ook grafisch weergegeven in de figuren 4 t/m 9. In figuur 4 worden de gemiddelde meetwaarden gegeven voor de monsters, in percentages t.o.v. het totale ingewogen monstergewicht, voor persen bij 50 bar. In figuur 5 worden de meetwaarden gegeven voor de overeenkomstige monsters bij 4 x 20 minuten centrifugeren. Figuren 4 en 5 geven een beeld van de absolute opbrengsten, bij de gekozen experimentele randvoorwaarden.

(17)

1 2 -o a > • d JZ u o >

Fig. 4: Gemiddelde waarden van gewichtspercentage vocht t.o.v. het totaalgewicht voor: veen; klei; — Z2ind (podsol en

duini. verkregen door p e r s e a Stik3tofdni<: 5 0 atnn.

3 0 2 0 10 O "-- 1 0

PERSEN

zand

J L O 2 3 4 uren (persen) > • d o >

Fig. 5: Gemiddelde wazu-den voor gewichtspercentage vocht t.o.v totaalgewicht voor: veen; klei; zand (podsol); — — zand (duin), verkregen door centrifugeren.

2 0 4 0 6 0 minuten (centrifugeren)

(18)

u 0) a > d ü o >

Fia 6: Waarden van het gewichtspercentage vocht to.v. het totaalgewicht voor veen. verkregen door persen.

StikstofdrLK 5 0 atm.; 3 0 atra; 10 atm.

O 3 0 2 5 2 0 1fi 10 5 r\ 1 -^ / . . . » • • • " / • • • • ' / , - • . • • * • • • 1 . • . - • • • > • • • 1 . . • . • . - • « • • • • • • • • • • • * • • • • • 1 1

5 0 atm.

3 0 atm.

..r.-.v.-.a-.--.-B----10 atm.

VEEN

i 1 I 1 r 2 3 4 uren (persen)

Fig.7: Waarden van het gewichtpercentage vocht to.v. het totaalgewicht voor klei. verkregen door p e r s e a

Stikstofdruk; 5 0 atm.; 3 0 atm; 10 atm.

i L —L 2 . . 3 • 4

(19)

-C u o

1 4

-Fig. 8: Gemiddelde waarden voor gewichtspercentage vocht to.v het totaal vocht voor: veen; klei; zand (podsol en duin), verkregen door persea Stikstofdruk: 5 0 atm.

uren (persen)

o o >

Fig. 9: Gemiddelde waarden voor gewichtspercentage vocht t.o.v totaal vocht voor: veen; klei; zand (podsol);

— — zand (duin), verkregen door centrifugerea 1 0 0 8 0 6 0 -4 0 >2 0 -O \

duinzand

. • — — ^ ^ ^ / / p o d s o l Zc C E N T R I F U G E R E N , m • • • • " ' " v e e n _ _ _ - — * - — " ^ I O 2 0 4 0 6 0 minuten (centrifugeren) 8 0

(20)

De figuren 6 en 7 tonen de nog niet gemiddelde (duplo-)waarden voor de persresultaten met veen en met klei, voor alle drie de toegepaste drukken. Zulke presentaties ontbreken voor de zandsoorten omdat daar de opbrengsten bij alle drukken nihil waren in de zes-uur perioden. Hierbij moet worden aangetekend dat na ruim een etmaal persen de opbrengst voor duinzand toch enige grammen bedroeg. De figuren 6 en 7 geven een beeld van de herhaalbaarheid van de pers-experimen-ten en van de invloed van de grootte van de toegepaste druk.

In figuur 8 zijn opbrengsten bij persen (50 bar) en in figuur 9 die bij centrifugeren weergegeven in gewichtspercentages vocht t.o.v. het vochtgehalte van de monsters. De figuren 8 en 9 geven de beste mogelijkheid de karakteristie-ken van beide methoden, bij de gekozen experimentele randvoorwaarden, te vergelijken.

3.2. Diskussie

Uit een vergelijking van de resultaten van persen en centrifugeren blijkt duidelijk het verschil in werking van de beide technieken. Bij de interpretatie van de resultaten dient wel rekening gehouden te worden met het feit dat ze sterk afhankelijk zijn van parameters zoals hoogte van de grondkolom, centrifugeersnelheid of uitgeoefende druk, en de verzadigingsgraad van de bodem. Verder dient erop gewezen te worden dat geen evenwichtssituaties vergeleken worden. Dit blijkt uit het feit dat geen van de voorgestelde kurven (zie figuren 4 en 5) na zes persuren of na 80 minuten centrifugeren zodanig is afgevlakt dat grafisch een asymptoot kan worden aangebracht. Zo kon uit enkele proefbepalingen worden vastgesteld dat uit het duinzandmonster na circa 24 uur persen bij 50 bar 7 % van de totale hoeveelheid poriewater kon worden gewonnen, daar waar gedurende de eerste 6 uren geen water werd uitgedreven.

Bij persen is uit de meest samendrukbare grond (veen) gemakkelijk vocht te isoleren. De grote volumereduktie van veen bij relatief geringe druk, samen met een snelle afvoer van water door de aanwezige grote poriën, heeft tot gevolg dat in korte tijd al veel vocht geïsoleerd kan worden bij de laagst toegepaste druk van 30 bar (figuren 6 en 8 ) . Verhoging van de druk tot 40 of 50 bar zal, relatief gezien, dan ook slechts een geringe meeropbrengst tot gevolg hebben. Is een grotere druk vereist om de grond samen te persen (bijvoorbeeld bij klei), o.a. omdat het water door de kleinere poriën moet worden afgevoerd, dan zal in de beginfase van het persen de opbrengst per tijdseenheid kleiner zijn dan bij gemakkelijker samendrukbare gronden. Verhogen van de druk heeft hier echter een grotere meeropbrengst tot gevolg (figuur 7 ) . Is de grond weinig samendrukbaar en

(21)

-16-bovendien erg droog, zoals bij zandgronden het geval is, dan is de gerealiseerde volumereduktie te gering om het weinige vocht te verdrijven, ook bij een druk van 50 bar.

Dat bij c e n t r i f u g e r e n de opbrengst vooral een funktie is van grootte van de capillaire krachten en dus van de poriegrootte-verdeling, kan op verschillen-de manieren worverschillen-den vastgesteld. Door centrifugeren van zandgronverschillen-den bij 7000 RPM is het verschil tussen de relatief zwakke capillaire kracht die het water bindt in de overwegend grote poriën (zie ook figuur 1 ) , en de centrifugaalkracht zo groot dat het water snel wordt afgevoerd en de opbrenst na verloop van tijd spoedig afneemt (figuur 9 ) . Neemt het aandeel van de kleinere poriën toe (bij klei en veen), dan zal het water dat zich daarin bevindt langzamer uit de kolom worden verdreven omdat er een kleinere netto kracht op uitgeoefend wordt. De kurve zal minder snel afvlakken dan bij zand. Door een groter aandeel van zeer kleine poriën zal uit de klei relatief minder vocht, en ook trager, vrijkomen dan uit het veen.

De bruikbaarheid van en dus de keuze voor een van beide technieken is een funktie van de karakteristieken en het vochtgehalte van de grond, en van de aard van het gestelde doel. De perstechnieken zijn voornamelijk minder geschikt voor weinig samendrukbare en drogere gronden. Voor een verdere behandeling van de voor- en nadelen van de diverse pers- en centrifugeertechnieken wordt vewezen naar Adams et al.^ (1980), Nisbet & Lembrechts (1990), Ross & Bartlett (1990) en Whelan & Barrow (1980) . Samenvattend kan gesteld worden dat bij persen de relatie tussen druk en volumereduktie bepalend is voor de opbrengst. Bij centrifugeren is de evolutie van de opbrengst uit de pF-kurve af te leiden.

(22)

4. KONKLUSIES

Geen van de meetkurven voor de veen- en kleimonsters is na zes persuren of na vier centrifugegangen zo afgevlakt dat een asymptotische eindwaarde kan worden bepaald. De te winnen hoeveelheid poriewater wordt daardoor sterk bepaald door de experimentele kondities.

Onder de toegepaste experimentele omstandigheden is de fraktie van het totale vochtgehalte die verkrijgbaar is door persen, voor veen en klei groter dan bij centrifugeren. Voor zand is de situatie beduidend anders. Met persen wordt géén water gewonnen in de zes persuren, terwijl met centrifugeren van het duinzand bijna 90 % gehaald wordt.

Met centrifugeren komt tot uitdrukking dat de bindingssterkte van het poriewater toeneemt in de serie: duinzand, podsolzand, veen en klei, terwijl met persen de struktuurafhankelijkheid van de hoeveelheid poriewater tot uitdrukking komt.

(23)

-18-DANKWOORD

Met dank aan het Instituut voor Bodemvruchtbaarheid voor het ter beschikking stellen van een ontwerp van de bij het IB in gebruik zijnde poriewaterpers, en aan de Technische Dienst van het RIVM voor het ontwerpen en uitvoeren van een gemodificeerde versie van de poriewaterpers.

(24)

LITERATUUR

Adams F. & Lund, Z.F.(1966)

Effect of chemical activity of soil solution aluminum on cotton root penetration of acid subsoils

Soil Sci., 101, 193-198

Adams, F. , Burmester C , Hue, N.V. & Long, F.L. (1980)

A Comparison of column-displacement and centrifuge methods for obtaining soil solutions

Soil Sci. Soc. Am. Proc, 44, 733-735 Bouma, J. & Locher, W.P. (1987)

'Binding van Water' in: 'Bodemkunde van Nederland' (Locher, W.P. & de Bakker, H., Eds.), Malmberg, Den Bosch, pp. 121-137.

Davies, B.E. & Davies, R.I. (1963)

A simple centrifuge method for obtaining small samples of soil solution Nature, 198, 216-217

Freeze, R.A. & Cherry, J.A. (1977) Groundwater

Prentice-Hall, Inc., New Jersey, 51-57 Henderickx, C. (1988)

Studie van de bodemoplossing als voedingsmedium van planten

Katholieke Universiteit van Leuven, Fac. Landbouwwetenschappen, Leuven (België), p. 98

Hillel, D. (1971)

Soil and water. Physical principles and processes Acad. Press, New York, p. 288

Jackson, D.R., Brinkley, F.S. 6cBondietti, E.A. (1976)

Extraction of soil water using cellulose acetate hollow fibers Soil Sci. Soc. Am. P r o c . 35, 420-426

Kinniburgh, D.G. & Miles, D.L. (1983)

Extraction and chemical analysis of interstitial water from soils and rocks

Environ. Sci. Technol., 35, 362-368

Lembrechts, J.F., vanGinkel, J.H. & Desmet, G.M. (1990)

Comparative study on the uptake of strontium-85 from nutrient solutions and potted soils by lettuce

(25)

-20-van Loon, L.R. (1986)

Kinetic aspects of the soil-to-plant transfer of technetium Dissertationes de Agricultura

Kath. Univ. Leuven, Leuven, België, Nr. 150, p.145 Mubarak, A. & Olsen, R.A. (1976)

Immiscible displacement of the soil solution by centrifugation Soil Sci. Soc. Am. J., 40, 329-331

Nisbet, A.F. & Lembrechts, J.F. (1990)

The dynamics of radionuclide behaviour in soil solution with special reference to the application of coutermeasures

Proc. CEC/ENEA-DISP/CSRA Workshop 'The transfer of radionuclides in natural and semi-natural environments', Udine (Italië), 890911; in press

Reynolds, G. (1984)

A simple method for the extraction of soil - solution by high speed centrifugation

Plant and Soil, 78, 437-440 Ross, D.S. & Bartlett, R.J. (1990)

Effects of extraction methods and sample storage on properties of solutions obtained from forested podosols

J. Environ. Qual., 101, 108-113 Shimshi, D. (1966)

Use of ceramic points for the sampling of soil solution Soil Sci., 101, 98-103

Soon, Y.K. & Miller, M.H. (1977)

A centrifugal filtration method for isolating rhizocylinder solution Soil Sci. Soc. Am. J., 41, 143-144

Wagner, G.H. (1962)

Use of porous cup soil water sampler with volume control Soil Sci., 94, 379-386

Whelan, B.R. & Barrow, N.J. (1980)

A study of a method for displacing soil solution by centrifuging with an immiscible liquid

(26)

B i j l a g e A: R e s u l t a t e n p o r i e w a t e r p e r s v o o r d e v i e r m o n s t e r s o o r t e n b i j d e t o e g e -p a s t e -p e r s d r u k k e n . W e e r g e g e v e n z i j n d e h o e v e e l h e d e n w a t e r ( i n g r a m ) v e r k r e g e n i n e l k e v a n d e h a l f - u u r - p e r i o d e s p e r s e n , en de t o t a l e n . P e r s t i j d ( u ) p e r s d r u k \ n o . ( b a r ) \ 0 . 5 1 . 0 1 . 5 2 . 0 2 . 5 3 . 0 3 . 5 4 . 0 4 . 5 5 . 0 5 . 5 6 . 0 t o t V E E N K L E I Z A N D Z A N D 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 5 0 3 0 10 5 0 3 0 10 p o d s o l 1 2 5 0 d u i n 1 2 5 0 \ 6 1 . 6 9 \ 5 7 . 0 7 \ 5 9 . 9 9 \ 6 2 . 2 8 \ 4 9 . 2 2 \ 5 0 . 4 4 1 7 . 9 5 1 6 . 3 4 1 6 . 5 1 1 6 . 1 7 1 0 . 3 0 1 0 . 3 9 1 0 1 0 1 0 1 0 1 4 . 6 7 1 5 . 6 0 1 3 . 7 1 1 3 . 4 0 1 0 . 9 5 1 1 . 2 7 4 . 4 7 4 . 8 3 4 . 3 8 4 . 3 5 2 . 2 3 2 . 4 4 0 0 0 0 9 . 6 3 1 0 . 0 5 8 . 8 3 9 . 2 7 7 . 3 1 7 . 3 7 4 . 0 1 3 . 9 7 3 . 1 9 3 . 6 9 1 . 8 9 1 . 9 9 0 0 0 0 6 . 9 7 7 . 2 8 6 . 6 3 6 . 8 8 4 . 0 5 4 . 4 1 3 . 4 0 3 . 1 5 2 . 5 1 2 . 8 6 1 . 4 2 1 . 4 6 0 0 0 0 5 . 7 6 6 . 3 9 4 . 9 9 4 . 9 6 3 . 9 5 3 . 6 1 2 . 9 4 2 . 3 5 2 . 4 7 1 . 9 2 1 . 3 4 1 . 3 2 0 0 0 0 5 . 1 0 5 . 4 5 4 . 4 2 4 . 5 8 3 . 1 8 3 . 1 3 2 . 5 7 1 . 9 8 2 . 2 4 1 . 7 9 1 . 1 5 1 . 1 5 0 0 0 0 4 . 0 9 4 . 3 1 3 . 6 8 3 . 9 6 2 . 3 7 2 . 4 9 2 . 2 9 2 . 0 3 1 . 9 8 1 . 8 8 1 . 0 0 0 . 9 8 0 0 0 0 3 . 3 . 3 . 3 . 2 . 2 . 1 . 1 . 1 . 1. 0 . 0. 0 0 0 0 .77 77 44 47 .66 .53 . 8 8 .89 . 7 3 .80 . 9 1 .92 3 . 3 9 3 . 4 4 2 . 8 1 2 . 8 9 1 . 8 1 1 . 8 3 1 . 8 3 1 . 7 7 1 . 5 9 1 . 2 6 0 . 6 4 0 . 7 3 0 0 0 0 3 . 0 0 3 . 3 8 2 . 5 7 3 . 0 3 1 . 8 1 1 . 7 5 1 . 8 3 1 . 6 7 1 . 5 3 1 . 3 9 0 . 7 4 0 . 7 0 0 0 0 0 2 . 7 8 2 . 9 1 2 . 5 1 2 . 4 0 1 . 6 7 1 . 6 7 1 . 4 8 1 . 2 9 1 . 2 8 1 . 2 2 0 . 6 3 0 . 6 2 0 0 0 0 2 . 2 0 2 . 8 1 2 . 3 3 2 . 5 1 1 . 5 4 1 . 1 8 1 . 2 3 1 . 3 7 1 . 4 0 1 . 4 3 0 . 5 8 0 . 5 9 0 0 0 0 1 2 3 . 1 1 2 2 . 5 1 1 5 . 9 1 1 9 . 9 9 0 . 5 9 1 . 7 3 5 . 9 3 2 . 6 3 0 . 9 2 9 . 8 1 2 . 0 1 3 . 3 0 0 0 0

(27)

-22-B i j l a g e -22-B: R e s u l t a t e n c e n t r i f u g e m e t h o d e voor de v i e r m o n s t e r s o o r - , t e n , na e l k van de v i e r 2 0 - m i n u t e n p e r i o d e s . Weergegeven z i j n de hoeveelheden w a t e r ( i n gram) v e r k r e g e n na e l k e van de v i e r c e n t r i f u g e p r o c e d u r e s , en de t o t a l e n . g r o n d s o o r t Veen K l e i Zand Duinzand Zand Podsol ingewogen 5 5 . 4 7 66.82 171.73 178.90 235.62 246.92 188.87 188.97 1 maal 6.23 6.34 2 . 0 1 2 . 1 3 4 . 9 5 6 . 1 1 3.92 5.06 2 maal 2 . 2 7 2 . 3 0 1.24 1.38 2 . 5 6 2 . 5 7 1.17 1.77 3 maal 2 . 5 4 2 . 9 3 0 . 9 1 0 . 8 9 0.44 0 . 2 3 0 . 3 1 0 . 5 2 4 maal 1.59 1.52 0 . 7 5 0 . 7 2 0.12 0.10 0 . 2 7 0 . 2 9 t o t . 1 2 . 6 1 3 . 1 4 . 9 5 . 1 8 . 1 9 . 0 5 . 7 7 . 6

Afbeelding

Figuur I. Effekten van textuur  ( l i n k s ) en  s t r u c t u u r  ( r e c h t s ) van de grond  op de  r e t e n t i e van water (pF-kurves)
Tabel 2 .  Samendrukbaarheid, a (m .N  ) , van  v e r s c h i l  l e n d e bodewmaterialen  ( F r e e z e &amp;  C h e r r y ,  1 9 7 7 )
Tabel  3 . Bemonsteringsgegevens  g r o n d s o o r t bodemtype  l o k a t i e  d i e p t e  (cm-maaiveld)  k l e i  veen  z&amp;nd  z&amp;nd  r i v i e r k l e i r i e t v e e n duinzand p o d s o l  Odijk  S c h i p l u i d e n Katwijk Kootwijk  1 0  5 0
Fig. 5: Gemiddelde wazu-den voor gewichtspercentage vocht t.o.v  totaalgewicht voor: veen; klei; zand (podsol);
+2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De wijze waarop dit economisch motief voor de dag komt, soms in zijn uitwerking wordt geremd, soms wordt bevorderd en soms zelfs geheel schijnt te verdwij- nen, wordt voor een

Het is goed mogelijk dat onze activiteiten invloed op de wereld hebben en de wereld kunnen veranderen, maar deze invloeden hoeven niet per se slecht te zijn.. Voor wie is

vorst-vrije weersomstandigheden plaats, terwijl ook het twee dagen kunst- matig vochtig houden met behulp van natte jute zakken en plastic afdekmateri- aal onder dezelfde

The decrease in \±/X\\ below 0.04 for the fit through origin proton gyrofrequency model has an effect on the latitude gradients and relative amplitudes different to that observed

Met een verstel­ bare gewone ploeg kunt u wel aanvaardbare resultaten bereiken, maar de risters zijn voor grotere werkdieptes ontworpen waardoor de capaciteit aanzienlijk

Met de hulp van zowel diversiteits- als functio- nele parameters wordt in 2008 in eerste instan- tie naar een correlatief verband gezocht met de mate van ziektewerendheid.

Voor afvoer van overtollig water uit HDSR zou de capaciteit hoger mogen zijn (14.0 m3/s volgens de invoer huidige situatie), maar het blijkt dat in die capaciteit bij de

Ontwikkelen Nationaal Natuur Netwerk (eis) Ontwikkelopgave andere habitats (Nationale en Regionale beheersplannen, Natura2000) (eis) Ontwikkelopgave boskernen