• No results found

Verslag van de interprovinciale proeven over de invloed van fosfaatbemesting in de zomer op grasland (serie 69 - 1958)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verslag van de interprovinciale proeven over de invloed van fosfaatbemesting in de zomer op grasland (serie 69 - 1958)"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PROEFSTATION VOOR LE AKKER- EN WEIDEBOUW WAGENINGEN Gestencilde verslagen van Interprovinciale proeven Nr. 72 (I960)

VERSLAG VAN DE INTERPROVINCIALE PROEVEN OVER DE INVLOED VAN

FOSFAATBEMESTING IN DE ZOMER OP GRASLAND

( Serie 69 - 1958)

(2)

INHOUDSOPGAVE

biz,

I. INLEIDING 3 II. PROEFOPZET 3 III. AANTAL PROEVEN 4

IV. GHONDMONSTERONDERZOEK 4 V. DROGE-STOFOPBRENGSTEN 6 VI. RUW-EIWITGEHALTEN IN DE DROGE STOF 8

VII. Po0 ..-GEHALTEN VAN HET GRAS 8

(3)

I. INLEIDING

In de praktijk wordt door vele boeren in de zomer een

stik-stof bemesting als fosfaatammonsalpeter (fas) toegediend. Vaak heeft men dan de indruk dat fas beter werkt en een hogere grasopbrengst

geeft dan stikstofbemesting in de vorm van kalkammonsalpeter (kas), ook als men in het voorjaar een voldoende fosfaatbemesting (vol-gens advies) heeft gegeven. Indien deze extra P-bemesting inderdaad gunstig werkt is het verder van belang dat fas ca.y 4 > — Ver 100 kg

goedkoper is dan dezelfde hoeveelheid N en P in de vorm van kas en super. Ook vraagt het uitstrooien van fas minder arbeid dan kas en super.

Een ander facet van deze zaak is dat deze (waarschijnlijk) te zware fosfaatbemesting eventueel een nadelige invloed op de mine-rale samenstelling van het gras zou kunnen hebben.

Ten einde enig inzicht te krijgen in het effect van een fas-bemesting in de zomer op de opbrengst en de samenstelling van het

gras zijn in 1958 een aantal interprovinciale proefvelden (serie 69) in verschillende consulentschappen aangelegd.

I I . PIïOBPOPZET

De proefvelden werden aangelegd op klei-, kleiveen- en zand-grasland met zowel lage als hoge P-toestand.

In het voorjaar van 1958 werd vóór de bemesting een grondmon-ster genomen van het perceel waarop het proefveld in de zomer zou worden aangelegd. De bemesting van dit perceel werd daarna zoveel mogelijk aangepast aan de resultaten van het grondonderzoek.

Op bijna alle percelen is de eerste snede gemaaid voor hooi of kuil, terwijl daarna een gedeelte van het perceel werd bestemd om er het proefveld op aan te leggen.

Vóór de bemesting met de verschillende hoeveelheden en soor-ten fosfaat werd opnieuw een grondmonster genomen, maar nu van het proefveld.

De volgende objecten werden in hot schema opgenomen; 0 - 20 - 40 en 60 kg P?e,- als fas

0 - 20 - 40 en 60 kg P^O^ als sup

Ten einde de N-werking te compenseren, werden op de objecten 0 - 20 en 40 kg P als fas rcsp. 60 - 40 en 20 kg N als kas extra

gegeven. De N-bemesting op de 4 super-objecten werd als 60 kg N in de vorm van kas toegediend.

Do proeven werden in drievoud aangelegd, dus per proefveld waren er 24 veldjes. De grootte van de veldjes varieerde van 15

-30 m2.

Van elk veldje werd de gras opbrengst bepaald. Van het gras werd een monster genomen voor onderzoek op droge stof, zand,ruw eiwit en fosfaat.

(4)
(5)

4

-III. AANTAL PROEVEN

In de volgende tabel wordt een overzicht van het aantal

proe-ven

gegeven.

Reg. nr.

zw 765

Ve II72 WB 2555 Y/B 2556 MB 403 NOB 67O Uit < Grondsoort Kleiveen Zand Klei Komklei Zand Zand

iit overzicht blijkt interprovinciale serie gering sultaten ^

landelijk op zeer b: het z.g. ' proefveld

van deze proefvelden

Proefveldhouder Woonplaats

H. Jager Offingawier Stichting "Hogeland" Beekbergen

J.Branderhorst Eethen ïïed. A.J. Lankhaar Babilonienbroek J. Boemaars Molenschot J. Lïichiels Wanroy dat het aantal proefvelden voor een

is. Als gevolg daarvan zullen de re-moeilijk kunnen dienen voor een advies. Daarbij komt nog dat enkele van de proefvelden ijzondere percelen 1

"butlan" dat alleen Ve II72 lag op oen

agen. Het proefveld ZWF 7^5 lag op wordt gebruikt als hooiland. Het esgrond, die in het voorjaar van 1958 was ingezaaid met een grasmengsel voor blijvend grasland» Het

proefveld NOB 67O lag op een IV. GRONDMONSTEEONDERZOEK

zeer ijzerhoudende broekgrond.

In het voorjaar werd vóór de bemesting een grondmonster geno-men van de laag 0-5 cm op het perceel waarop het proefveld in de

zomer zou worden aangelegd K Hierna werden alle percelen in het voorjaar zoveel mogelijk bemest in overeenstemming met de gebruiks-wijze en de uitslag van het grondonderzoek.

De eerste snede van alle percelen, met uitzondering van WB 2555 werd gemaaid voor kuil of hooi. Na dozo hooi- of kuilsnede werden de proefvelden aangelegd en opnieuw grondmonsters genomen, maar nu van de proefvelden.

In tabel 1 worden do data van de grondmonsterneming, de re-sultaten van het grondonderzoek in voorjaar en zomer, alsmede de bemesting en het gebruik van de percelen vermeld.

l) Zoals hierna zal blijken, zijn niet in alle gevallen de grond-monsters vóór de bemesting genomen.

(6)

5 -e

vo - o > 1 — O l o _ ^ : CD > •<— • « + -:Z3 CZ CD £_ CO O O CO S -CD O . C D S _ O i co c: co H £ -t o o CD O e > CD C D C D C N J L O C D C N ] Q _ - o CZ co r - J ^fi. C D ^ CD C D ^ i — ! cö ^=eC -*-• C D O i — 1 •^r i Q _ 1 S-a _ -4-j • r — O ,_ i r a Q _ -*-< CD a i c a ra - * - • \ Ï - £ o i — S -C D > ^ O s_ C D i _ Q ..— S~ i — • ra co ra 1>^L 4 - _ Q - s C « : z s e ^ C Z 3 C D ^ r e o . i i CD o i 0 3 - 0 - 4 - " C +» CZ CO r -ra o cr E C D £_ O CD o i E c z s „ e n CD oz: C Z CD • r -O O nr. L O C D C D C N J C M Q - ^ = a i a i JX: _ * c C D C D L O CXJ -J-C O co •*— co co l co co C D C O er G ï e o co cz o a i i n s_ C D -+-1 CO CZ C D O - 4 * E CD — t r » C D v -^— O N ] "*"*! L O O D 1 L O C N J m U D r— L i _ ! 3 ^ h - J cz a> • i— Z 3 j * : C Z L O C D C N J Q _ a i _ Ü C D Q O C Z CD E O C Z C D O l CO £ _ CD - 4 - " (/> C Z O E c z CD p 0 ? O l C N J ^-~ CD r=» E Z CD - o .,— CD Z^Z CD C N J N j ^ O l _*: C D C N ] r-~ v ~ r— C O 1 1 I 1 1 C D L O r ~ --^* r — i C D C O c z C D " O • r -CD l ï r L O C D C N J o_ O l - ü C D L O Q O L O C O CNJ r— LO C O CNJ C O L O !-— L O co C O 1 1 I C N J L D L O L O L O C O C O C N J C O L O CNJ c o L O L O co co r ~ -=t-LJD L D C O L O 1 1 t — C D C N J C N J L O L O L O C N J cn ^ Z C Z CD • r -O O zx: L O C D C D CNJ C N J o_ : * : O l O ) - N i JXl L O H D L O C O C N J C O C O v — -=ƒ- L O C O T — -3- c o C O CNJ C O -=ƒ• 1 1 1 L O CT> CNJ CNJ L O CNJ L O c o L O L O -4- L O co v -C N J -C N J L O L O C O L O 1 1 V - L O C N J C N J L O L O L O C N J OD _ s -c z CD * r — O O Z I Z L O C D C D CNJ CNJ Q _ ^ O l O l -x: _*: C D L O L O C O C O 1 r~~ T ~ | r-_ r~~ v — CNJ co C N J I C D 1 >!— 1 > 1 1 1 1 C N J c o =* d -C D -C O L O L O - s j - c o 1 1 C N J ~ d -C M C O CD -*t~ O D ^-C Z CD • r — O o = I Z L O C D CD CNJ CNJ o _ N ^ : e n a i JXL ^C CD C D C O C D C N J C N J r— co cr> d -l i — e i — -CD E O 1 c z CD a i 1 i/5 £ _ CD -+--CO C Z O l e cz CD O l L O C D C O L O L O I P — T — C D r— L O co C D

(7)

_ 6

-Uit deze tabel blijkt, dat van de 6 proefvelden er slechts 3 in het voorjaar vóór de bemesting zijn bemonsterde Van deze 3 proef-velden blijken er tussen voorjaars- en zomerbemonstering grote ver-schillen in analyseresultaten te bestaan. Op WB 2555 ©n WB 2556 zijn

de P-AL- en kaligetallen in de monsters welke in de zomer zijn genomen, sterk gedaald, terwijl op MB 403 het P-AL in dit monster is gestegen ten opzichte van het voorjaarsmonster o Deze stijging kan echter niet uit het verschil in bemesting en het gebruik van het grasland ver-klaard worden. Het is echter v/el mogelijk dat het feit dat in het voorjaar het grondmonster van het gehele perceel is genomen terwijl in de zomer het grondmonster van het proefveld (een gedeelte van het perceel) is genomen een verklaring voor het verschil kan vormen.

Ook is de voorjaarsbemesting met fosfaat niet aangepast aan de behoefte, wat mede door het te laat terugkomen van de uitslag van het grondonderzoek kan zijn veroorzaakt.

V. DE DR0GB-ST0F0PBB5MGSTEN

Op alle proefvelden werd van de eerste snede na de proefbemes-ting de opbrengst bepaald, terwijl van het proefveld ZWF 7^5 °°k bij de volgende snede een opbrengstbepaling werd verricht. De geno-men grasmonsters zijn onderzocht op droge stof, zand, ruw eiwit en p2o5.

Door de afdeling Wiskundige be'werking en Statistiek van het P.AoWo is op de uitkomsten van de proefvelden een varianüe-analyse toegepast.

In tabel 2 worden het P-AL-getal vóór de aanleg van het proef-veld, de data van bemesten /de data van maaien,de gemiddelde

droge--stofopbrengsten in kg per are bij verschillende bemestingen met fas en super en de resultaten van de variantie-analyse per proef-veld vermeld.

Tabel 2. De gemiddelde droge-stofopbrengsten in kg per are

P-AL-getal Data bemesten Oata maaien Bemesting in kg °P2 ° 5 20 PO fas 20 P ^ sup 40 PO fas 40 P X sup L b 60 PO fas 60 P V sup 2 5 Variantie-analyse F-toets P % hoeveelheden P % soorten ZWF 765 39 i256 -30-7 28,7 29,8 28,2 28,3 28,0 28,3 29,1 >50 > 50 J ZWF 765 39 25-6-1-10 17,2 17,6 15,8 17,7 16,5 16,7 13,7 > 25 2,5-1 Ve 1172 67 34-7 12-9 30,8 32,6 35,0 29,9 32,2 32,3 30,6 2,5-1 > 25 WB 2555 55 i 206 -21-7 22,2 23,9 24,1 22,0 23,4 22,9 23,2 25-10 > 50 WB 2556 23 • 25-6 28-7 16,2 17,6 18,5 17,1 18,3 17,0 16,6 25-10 .;• 50 NB 403 27 18-6 17-7 10,6 10,0 9,6 11,5 11,2 11,7 11,0 >25 >50 NOB 670 37 ' 16-6 22-7 26,0 23,8 25,4 25,4 25,8 24,5 25,7 > 25 25-10

(8)

7

-Uit deze tabel "blijkt, dat mot uitzondering van Ve 1172, een zomerbemesting met verschillende hoeveelheden fosfaat geen hogere opbrengst aan droge stof geeft. Zowel op het proefveld WB 2556 met een P-AL-getal van 23 als op ZY/F 765? dat altijd gemaaid wordt, werd geen verhoging waargenomen van de droge-stofopbrengsten bij de verschillende fosfaat "bemestingen- Het proefveld Ve 1172 met een P-AL-getal van 67 (o-5 cm), ligt op een esgrond. Het is op 20

maart ingezaaid met een graszaadmengsel voor blijvend grasland, met als dekvrucht Westerv/olds ir*, aai gr as .

Het blijkt dus dat nieuwingezaaid grasland anders reageert op een fosfaatbemesting in de zorner dan oud grasland. De wiskundig be-trouwbare opbrengstverhoging van het proefveld Ve 1172 blijkt in hoofdzaak al bij een kleine fosfaatbemesting van 20 kg P2O5 Pe r ka

te zijn verkregen.

Naast het verschil in effect tussen de verschillende hoeveel-heden fosfaat waren er ook nog verschillen te verwachten in

faatwerking tussen de soorten fosfaatmeststof. In super komt het fos-faat voor als monocalciumfosfos-faat Ca(H2P04)2 dat in water oplosbaar is en direct door do plant kan worden opgenomen. Fosfaatammonsal-peter bevat het fosfaat daarentegen als dicalciumfosfaat Ca (HPO4), dat niet in water oplosbaar is, maar dat onder invloed van door de

plantenwortels uitgescheiden zuren gemakkelijk wordt omgezet in mo-nocalciumf osf aat .

Poor de minder snelle werking van het fas zal een bemesting met super dan ook bij de eerste snede in do regel een betere reactie geven (volgens Mulder l))

Het blijkt echter dat ook een bemesting met superfosfaat geen opbrengstverhoging geeft, hoewel volgens de uitslag van het grond-onderzoek toch op verschillende percelen een bemesting met fosfaat nodig zou zijn om de hoogste droge-stofopbrengst te verkrijgen.

Door de langzame werking van fas zou deze meststof in de 2e snede een gunstig effect kunnen hebben op de droge-stofopbrengst. Alleen van het proefveld ZWF 7^5 is echter de 2e snede gemaaid voor opbrengstbepaling. Uit de wiskundige bewerking bleek dat er een sig-nificant verschil bestaat ten gunste van fas.

Bij een nadere beschouwing van de gegevens bleek echter dat dit verschil wordt veroorzaakt door de lage droge-stofopbrengsten van de met super bemeste veldjes. De nawerking van fas ten opzichte van de onbemeste veldjes is dan ook nihil. Deze gegevens komen niet overeen met het onderzoek van Mulder l). Deze ging bij zijn proeven uit van fosfaatarm grasland, waarbij een duidelijke fosfaatreactie optreedt op de opbrengst.

Uit deze proeven op oud grasland mag geconcludeerd worden dat bij een voldoende fosfaattoostand in de grond, het in de zo-mer aanwenden van fosfaat in de vorm van super of fas geen nut heeft.

Opnieuw ingezaaid grasland gaf een lichte fosfaatbemesting wol een wiskundig betrouwbare opbrengstvorhoging.

l) Mulder E.G.; De landbouwkundige betekenis van fosfaatsalpeter Stikstof nr. 4, december 1954, pag. 112 t/m 126.

(9)

8

-VI. DE RUVv-EP.'.TTGEHALTEH IN DE DROGE STOF

Door het geven van de stikstof in de vorm van kas en fas en

het fosfaat als super en fas, souden er eventuele verschillen moge-lijk zijn in het ruw-eiwitgehalte van het gras o Mede omdat er een

verband bestaat tussen de ouderdom van het gras (ruw-eiwitgehalte) en het PgO^-gehalte van het gras, is in alle grasmonsters het ruw--eiwitgehaïte bepaald. Ook op deze uitkomsten is weer een variantie--analyse toegepast.

In tabel 3 worden do gemiddelde ruw-eiwitgehalten van het gras bij de verschillende bemestingen met super en fas en de resultaten van de variantie-analyse per proefveld vermeld.

Tabel 3. De gemi Bemesting in kg 0 P2 ° 5 20 PO fas 20 P ^ sup 40 P?0 fas 40 P 0^ sup 60 PO fas 60 P X sup 2 5 Variantie-analyse F-toets P % hoeveel heden P % soorten ddelde ruw Z'JF 765 (30/7 ) 14,2 14,2 14,8 15,0 14,2 14,5 14,5 >25 10-5 -ei wi tgeha ZWF 765 (1/10) 15,9 15,9 16,3 16,3 15,9 16,5 16,2 > 50 > 25 1

ten in % van de droç Ve 1172 15,7 15,3 15,9 16,3 16,0 16,0 16,6 > 50 > 5 0 WB 2555 19,1 20,2 19,3 18,5 18,7 18,4 19,0 > 25 25-10 e stof WB 2556 14,5 14,8 15,6 14,5 16,2 14,7 14,6 ) 50 > 25 MB 403 14,6 14,6 14,5 13,9 15,4 15,2 14,7 > 50 25-10 NOB 670 12,3 12,1 12,3 12,1 12,0 11,5 11,9 \ 2 5 25-10

Uit tabel 3 blijkt, dat een bemesting met verschillende hoeveel-heden fosfaat niet van invloed is op het ruw-eiwitgehalte van het gras. Ook zijn er geen betrouwbare verschillen in ruw-eiwitgehalte van het gras wanneer de stikstof in de vorm van kas of fas wordt

aangewend.

VII. DE F Q O ^ - G E H A L T E N VAK HET GRAS

In alle grasmonsters is het P20,--gehalte bepaald om een eventu-ele verandering ervan na te kunnen gaan. De gevonden uitkomsten zijn wiskundig bewerkt door middel van een variantie-analyse, waarbij in die gevallen v/aar betrouwbare verschillen aanwezig waren, de re-gressie werd berekend.

(10)

9

-In tabel 4 worden de PgCK-gehalten van het gras bij de verschil-lende bemestingen en de resultaten van de wiskundige bewerking per proefveld weergegeven. Tabel 4. De gemiddelde P Bemesting in kg 0 P2 ° 5 20 P 0r fas 20 P ^ sup 40 PO fas 40 P X sup L 3 60 PO fas 60 P X sup Varianti e-anal ys<

F-toets P % hoeveelheden P % soorten . t U. •• i ZUF 765 (30/7) 0,81 0,84 0,89 0,88 0,87 0,86 0,89 1-0,5 5-2,5 ~) , ' „0 -gehalten i n % van ZUF 765 (1/10) 0,91 0,94 0,92 0,94 0,92 0,99 0,93 25-10 > 50 Ve 1172 1,02 1,01 1,01 1,07 •1,05 1,05 1,06 10-5 > 50 de droge WB 2555 1,00 1,02 0,92 1,00 0,97 ' 1,05 1,02 > 50

> s

stof WB 2556 0,80 0,84 0,85 0,86 0,90 0,88 0,91 < 0,1 5-2,5 HB 403 0,73 0 0 0 0 0 0 66 82 76 89 88 86 1-0,5 10-5 NOB 670 0,80 0 0 0

0

0 0 85 85 86 86 87 92 1-0,5 > 50 2 Regressie P-hoeveelheden ZWF 765 y' = 0,8713 • 0,0208 x - 0,0121 x" met x WB 2556 y' - 0,80 • 0,0017 H R - 0,93 HB 403 y' = 0,7134 • 0,0025 H R = 0,89 NOB 670 y' = 0,8059 • 0,00154 H R = 0,89 H - 30 20

Uit tabel 4 blijkt dat door een fosfaatbemesting de gemiddelde P2(V-gehalten van het gras in het algemeen verhoogd worden. Deze verhoging van het P^ôr-gehalte van het gras kan volledig worden toegeschreven aan de verschillende hoeveelheden fosfaat of het verschil in soorten, omdat er geen betrouwbare verschillen waren tussen de ruw-eiwitgehalten.

Zoals uit de variantie-analyse blijkt is deze stijging van het P20I--gehalte in het gras alleen wiskundig betrouwbaar op de

proefvelden ZWF 765 (30/7), WB 2556, MB 403 en NOB 67O, Uit tabel 1 blijkt dat van deze proefvelden ook de P-AL-getallen het laagst zijn, terwijl eveneens de P0Or.-gohalten van het gras op de

nul--objecten het laagst zijn.

Uit deze proeven blijkt dat op gronden met de laagste P-AL-ge-tallen, de P20tj-gehalten in het gras het sterkst worden verhoogd. Bij hogere P-AL-getallen (Ve 1172 en WB 2555) treedt geon betrouw-bare verhoging van het P205-gehaltc van hot gras meer op bij een

(11)

10

-Op de proefvelden ZWF 7^5 (30/7) en WB 255^ zijn de gemiddelde PpOc-gehalten van het gras van de veldjes welke zijn bemest met super hoger dan van een bemesting met fas o Bij de derde snede van het proefveld ZWF 7^5 (l/lO) gce'ft e e n bemesting met fas geen

be-trouwbare hogere PpO^-gehalten van hot gras meer.

In hoeverre een verhoogd Po0 [--gehalte van het gras voor- of

nadelig is in verband met de minerale samenstelling van het gras, is moeilijk te zeggen. De gevonden PpO^-gehalten bij geen fosfaat-bemesting ( 0 ~Pr-ßr) in de zomer en een'voldoende fosfaattoestand van de grond zullen zeker voldoende zijn om onder normale omstandig-heden in de behoefte van het rundvee te kunnen voorzien. In het al-gemeen neemt men aan dat een hoog Pp0r-gehalte van het gras eerder

nadelig dan voordelig is voor het rundvee.

De in deze proeven gevonden PpOc-gehalten zijn zelfs'bij "de zwaarste fosfaatbemesting niet extreem hoog, maar de ruw~eiwitgehal-ten zijn vrij laag, zodat van gras in weidestadium deze PpOc-gehal-ten belangrijk hoger zullen zijn.

vin. SAISHVATTING

In de zomer van 1958 is een interprovinciale proef (serie 69) met verschillende hoeveelheden en soorten fosfaat op grasland aan-gelegd.

Als hoeveelheden waren in het proefplan 0 - 20 - 40 en 60 kg

PpOr per ha en als soort superfosfaat en fosfaatammonsalpeter (fas) opgenomen. Ten einde de N-werking te compenseren werden op de objec-ten 0-20.en 40 kg PO,, als fas resp. 60 - 40 en 20 N als kas extra

gegeven. Le vier superfosfaat objecten kregen de N-bemesting in de vorm van 60 kg N per ha als kas.

In totaal werden zes proefvelden in de zomer aangelegd, waar-van één snede is gemaaid voor opbrengstbepaling, terwijl op het • proefveld ZWF 7^5 &°g een tweede snede is gemaaid voor opbrengst-bepaling.

De resultaten van deze proeven waren als volgt;

a. Bij hot grondonderzoek in voorjaar en zomer kwamen vrij grote verschillen voor in de analyse, ook v/at betreft de .fosfaatvoor-ziening. De P-ÀL-getallen van de grond vertoonden een flinke spreiding, al was het laagste P-AL-gotal niet extreem laag

(p_AL-getal 23).

b. Op alle proefvelden (met uitzondering van Ve 1172), zowel met vrij lage als hoge P-AL-getallen, gaf een fosfaatbemesting in de zomer geen betrouwbare opbrengstverhoging. Hoewel op het proef-veld Ve II72 een P-AL-getal van 67 werd gevonden werd hier een

significante opbrengstverhoging vastgesteld als gevolg van de fosfaatbemesting. Dit proefveld werd echter in voorjaar 1958 in-gezaaid met een graszaadmengsel voor blijvend grasland.

c. Er was geen betrouwbaar verschil aanwezig in reactie tussen de twee soorten fosfaat (super en fas).

(12)

11

-Le fosfaatbemesting had g-oen wiskundig betrouwbare invloed op het ruw-eiwitgehalte van het gras» Ook de soort P-bemesting was niet van invloed op het ruw-eiwitgehalte van hot gras.

De fosfaatbemesting in de zomer had in het algemeen een stijging van het PpCY-gehaite van het gras tot gevolg« Deze verhoging was van de zes op vier proefvelden wiskundig betrouwbaar o In hoeverre

deze stijging van het P20^-gehalte van hot gras een nadelige in-vloed heeft op do minerale samenstelling van het gras en op de gezondheid van het vee is niet bekend o

S 1011 130 ex

Ho/B 4_3_1960

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1) Zie ook: G. VAN KAMPEN, Voedingswaarde van geëxtraheerde veevoederstoffen, Chem.. Hier moet dus het chemisch onderzoek uitsluitsel trachten te geven. Behalve de bepaling van

De provincie Groningen ziet kansen voor de verdere ontwikkeling van offshore wind in Noord-Nederland en in Groningen en de Eemshaven als “Energyport” in het bijzonder en heeft

De machine en hulp- en uitrustingsstukken zijn veilig en verantwoord geladen en gereed voor transport of gelost van het

From the analysis reported in this study we found that the effect of changing representation of the problem situation on the students’ results is interdependent with the following

De warmte die niet boven de 35 o C geoogst wordt is niet geschikt om zonder warmtepomp voor drogen en bewaren gebruikt te worden, maar tussen de 23 en 35 o C is de warmte wel

In september 2006 heeft Provinciale Staten besloten één structuurvisie te maken voor de provincie Noord-Holland.. Elke overheidslaag is verplicht een structuurvisie op te stellen en

doende ervaren. De operationele knelpunten kenmerken zich doordat deze in de uitvoering zijn op te lossen. De regelgeving hoeft hiervoor niet te worden aangepast maar alleen juist

The European Association for Cardio-Thoracic Surgery (EACTS) guidelines committee and council have decided that perioperative medication in adult cardiac surgery and patient