• No results found

Fixatie in creativiteit : de rol van aangeleerde associaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Fixatie in creativiteit : de rol van aangeleerde associaties"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MASTERTHESE

GEZONDHEIDSZORG PSYCHOLOGIE

AFDELING PSYCHOLOGIE

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ-

EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Fixatie in Creativiteit: De Rol van Aangeleerde Associaties

Roos Langedijk

Universiteit van Amsterdam

Begeleidster

Aukje Verhoeven

Universiteit van Amsterdam

Datum: 12-02-2016

Studentnummer: 10163557

Aantal woorden: 5.356

Aantal woorden abstract: 249

(2)

- 2 -

Abstract

Creativiteit is iets wat ieder mens bezit. Deze studie is gericht op het onderzoeken van de invloed van sterke mentale associaties op de creativiteit. Sterke mentale associaties zouden de creativiteit van personen mogelijk ernstig kunnen belemmeren middels het ontstaan van fixatie. Fixatie houdt in dat iemand overdreven gericht is op één oplossing of idee en daarbij niet meer openstaat voor alternatieven, omdat voorbeelden of eerder opgedane kennis het bedenken van alternatieven belemmert (Crilly, 2015).

In het huidige onderzoek hebben 56 (oud-)universiteitsstudenten deelgenomen aan

woordtaken op de computer, namelijk de Remotes Associates Test (RAT) en de Lexicale Decisie Taak (LDT). Fixatie werd gecreëerd middels het geven van een voorbeeldantwoord. Verwacht werd dat hierdoor een sterke mentale associatie ontstond met het voorbeeldantwoord en minder

toegankelijkheid van alternatieven.

Uit de Dependent Samples t-test is gebleken dat er geen verschil was in het aantal creatieve oplossingen en de reactietijden tussen fixatie-trials en niet-fixatie-trials. De resultaten lijken echter te suggereren dat er in de eerste plaats geen sterke associaties zijn ontstaan en er geen sprake was van fixatie. Hierdoor kunnen geen conclusies worden getrokken over de invloed van sterke mentale associaties op creativiteit.

Vervolgonderzoek kan gebruik maken van de vrijgekomen informatie binnen het huidige onderzoek en een wijziging aanbrengen in het onderzoeksdesign. Gedacht kan worden aan het langer aanbieden van het voorbeeldantwoord aan de deelnemers of het aanbieden van het voorbeeldantwoord tijdens het maken van de opgaven. Het huidige onderzoek kan op die manier worden gebruikt om toekomstig onderzoek naar ditzelfde vraagstuk te optimaliseren.

(3)

- 3 -

Inleiding

Creativiteit is een begrip dat vaak verward wordt met kunstzinnigheid (Wevers, 2015), denk hierbij aan creativiteit bij kunstenaars of designers. Echter, creativiteit is een veel breder begrip en is aanwezig bij iedereen. Dat geldt ook in de klinische praktijk, bij zowel therapeut als cliënt. Creativiteit kan gezien worden als flexibiliteit in denken (Wevers, 2015), wat voor therapeuten belangrijk is bij zowel diagnostiek als behandeling. Bij cliënten stelt deze flexibiliteit hen in staat los te komen van oude manieren van denken en veranderingen aan te brengen. Bij het uitvoeren van onderzoek is het van belang een heldere omschrijving van het begrip creativiteit te hanteren (Amabile, 1983). De meeste onderzoekers zijn het erover eens dat creativiteit het vermogen is om gedrag en

gedragsmatige uitkomsten te genereren die origineel en bruikbaar zijn (Sternberg & Lubart, 1996). Originaliteit verwijst daarbij naar hoe ongewoon en vernieuwend een idee of oplossing is.

Originaliteit alleen is echter niet voldoende, omdat creativiteit ook een functioneel aspect dient te hebben (Baas, 2010). Dit betekent dat een uitkomst ook bruikbaar en realiseerbaar dient te zijn om als creatief gezien te worden.

Het creatieve denkproces bestaat volgens Mednick (1962) uit mentale associaties en het maken van nieuwe combinaties tussen associaties. Mentale associaties zijn de verbindingen van voorstellingen of ideeën (Van Dale Middelgroot woordenboek Nederlands, 2014). Hoe meer associaties iemand heeft bij een bepaald probleem, hoe groter de kans op een creatieve oplossing (Mednick, 1962). De ene associatie bij een bepaald onderwerp kan namelijk als brug fungeren naar een andere associatie bij datzelfde onderwerp, om zo verschillende ideeën te creëren. Wanneer iemand echter een aantal sterke associaties heeft, geldt deze toename in creativiteit niet. Dit komt doordat sterke mentale associaties meer toegankelijk zijn dan minder sterke associaties en daardoor op de voorgrond treden. Hierdoor kunnen geen bruggetjes naar andere associaties worden gemaakt (Mednick, 1962). Mednick sprak hierbij over twee soorten organisaties van associaties, namelijk een ‘vlakke hiërarchie’ en een ‘steile hiërarchie’. Creatieve personen hebben volgens hem een vlakke hiërarchie, wat inhoudt dat zij erg veel, maar lichte associaties hebben. Hierdoor kunnen veel bruggetjes worden gelegd tussen de verschillende associaties, wat zorgt voor een hoge mate van creativiteit. Personen die niet erg creatief zijn hebben een ‘steile hiërarchie’, wat inhoudt dat zij minder, maar erg sterke associaties hebben. Dit zorgt er juist voor dat er niet zoveel bruggetjes worden gelegd naar andere associaties en de creativiteit minder is dan bij een ‘vlakke hiërarchie’.

Een probleem bij creativiteit is het ontstaan van fixatie (Mednick, 1962). Fixatie houdt in dat iemand overdreven gericht is op één oplossing of idee en daarbij niet meer openstaat voor

alternatieven, omdat voorbeelden of eerder opgedane kennis het bedenken van alternatieven belemmert (Crilly, 2015). Een van de mogelijkheden waardoor fixatie kan ontstaan, is door de

(4)

- 4 -

aanwezigheid van sterke mentale associaties. Laten we dit eens bekijken aan de hand van een

voorbeeld. Stel, een psycholoog associeert het begrip ‘autisme’ sterk met ‘het ontwijken van

oogcontact’. Hierdoor stelt hij in gedachten al snel de diagnose autisme bij een cliënt die oogcontact vermijdt, terwijl dit allerlei andere oorzaken zou kunnen hebben. Andere mogelijke oorzaken zou hij door fixatie niet snel bedenken, doordat de associatie die hij heeft met autisme sterk is en daardoor op de voorgrond treedt. Op deze manier zorgen sterke mentale associaties voor fixatie in creativiteit. Uit eerder onderzoek van Smith en Blankenship (1991), Storm en Angello (2010), Agogue, Poirel, Pineau, Houdé en Cassotti (2014) en Crilly (2015) blijkt fixatie de creativiteit dan ook ernstig te kunnen belemmeren. Dit werd onderzocht door deelnemers zoveel mogelijk oplossingen te laten bedenken voor een bepaald vraagstuk (Smith & Blankenship, 1991; Storm & Angello, 2010; Agogue et al., 2015). Hierbij werd in de experimentele conditie een voorbeeld van een oplossing gegeven aan de deelnemers. Vervolgens werd gekeken in hoeverre de oplossingen die de deelnemers gaven origineel en bruikbaar waren. Deelnemers bleken bij het aangereikt krijgen van een mogelijke oplossing, zelf minder (creatieve) oplossingen te bedenken voor het vraagstuk. Er was fixatie opgetreden door het aangereikt krijgen van een voorbeeldoplossing, welke het proces om zelf nog creatieve oplossingen te bedenken belemmerde.

Onderzoek naar creativiteit is niet iets van de laatste jaren. De wortels van onderzoek naar creativiteit liggen in het onderzoek naar intelligentie. In de jaren ’50 van de vorige eeuw werd voor het eerst uitgebreid onderzoek verricht naar creativiteit door de Amerikaanse Psycholoog Guilford. Creativiteit werd door hem gezien als ‘een verwaarloosde attribuut van intelligentie’ (van der Kooij, 2012). Hierop volgde het ontstaan van verschillende soorten creativiteitstestjes, welke zich bijna allemaal richtten op het divergerende denken. Divergent denken is het vermogen om verschillende ideeën te bedenken (van der Kooij, 2012). Een van de creativiteitstesten die zich richt op dit vermogen is de Remotes Associates Test (RAT; Mednick & Mednick, 1967), welke creativiteit meet door middel van woordtaken. Deelnemers krijgen in deze taak drie woorden te zien en daar dienen zij een woord bij te bedenken die met elk van deze woorden een bestaand woord zou kunnen vormen. De taak wordt tevens gebruikt om deelnemers te fixeren en zij krijgen daarom een

voorbeeldantwoord aangereikt bij de drie getoonde woorden. Het voorbeeldantwoord zorgt ervoor dat niet meer goed nagedacht kan worden over een alternatieve oplossing. Vrij nadenken over de juiste oplossing wordt namelijk belemmerd doordat een associatie wordt gelegd tussen de drie gegeven woorden en het voorbeeldantwoord. Op deze manier zal door het creëren van sterke mentale associaties fixatie optreden bij de deelnemers.

De RAT zal in de huidige studie, zoals zojuist beschreven, onder andere worden gebruikt om deelnemers te fixeren door middel van het creëren van sterke mentale associaties. De verwachting hierbij is dat, op basis van voorgaand onderzoek, deze sterke mentale associaties (verbindingen)

(5)

- 5 -

zullen zorgen voor fixatie en de creativiteit op die manier zullen belemmeren. Een test die gebruikt kan worden om mentale associaties te meten is de Lexicale Decisie Taak (LDT). Met de LDT kan objectief worden gekeken naar associaties tussen verschillende concepten door middel van reactietijden in een woordtaak. Deze test wordt veel gebruikt in sociaal en

gezondheidspsychologisch onderzoek. Tevens is deze test een aantal jaar geleden gebruikt in creativiteitsonderzoek (Zhong, Dijksterhuis & Galinsky, 2008). In dat onderzoek werd, net als in het huidige onderzoek, de LDT gebruikt in combinatie met de RAT. Zij gebruikten de LDT om de

toegankelijkheid van mentale concepten te testen bij creativiteit. In het huidige onderzoek zal de LDT worden gebruikt om mentale associaties bij creativiteit te onderzoeken.

Bekend is dat concepten of ideeën waarbij sprake is van een sterke mentale associatie zeer toegankelijk zijn. Dit zorgt voor het optreden van fixatie. Nog niet bekend is of die toegankelijkheid van één bepaalde associatie er ook voor zorgt dat andere concepten of ideeën, waarbij een minder sterke associatie actief is, minder toegankelijk worden. In de huidige studie zal dan ook worden onderzocht in hoeverre sterke mentale associaties zorgen voor fixatie in creativiteit en in hoeverre deze sterke associaties de toegankelijkheid van andere associaties bepalen. Deze mentale associaties worden in het huidige onderzoek gemeten aan de hand van de reactietijden op de LDT. Indien de reactietijden op de LDT afhankelijk blijken van de gecreëerde mentale associatie, dan blijkt de reactietijd een indicatie voor de sterkte van de mentale associatie. Vastgesteld kan dan worden dat de LDT gebruikt kan worden als objectieve maat voor fixatie. Het hanteren van een objectieve maat bij onderzoek naar fixatie in creativiteit zou zeer nuttig zijn, aangezien de rol van mentale associaties bij fixatie in creativiteit nooit eerder objectief is gemeten. In voorgaand onderzoek dienden

deelnemers zoveel mogelijk oplossingen te bedenken voor een bepaald vraagstuk, waarna experts bepaalden in hoeverre die ideeën origineel en bruikbaar waren. Door de heldere definitie van creativiteit kon het begrip worden gemeten aan de hand van de criteria ‘originaliteit’ en ‘bruikbaarheid’ (Sternberg & Lubart, 1996). Toch blijft dit redelijk subjectief, omdat het door personen beoordeeld diende te worden. Wanneer uit het huidige onderzoek blijkt dat de LDT werkzaam blijkt in het meten van mentale associaties in combinatie met fixatie, kan deze test in het vervolg als objectieve maat worden gehanteerd bij onderzoek naar fixatie in creativiteit.

Door het geven van voorbeeldantwoorden wordt verwacht dat er sterke mentale associaties gecreëerd worden bij deelnemers, die vervolgens leiden tot fixatie. Op deze manier zullen de

bovenstaande vraagstukken in de huidige studie worden onderzocht. Het doel van deze studie is dan ook om te onderzoeken wat de rol is van mentale associaties bij fixatie in creativiteit. Het idee is dat sterke mentale associaties zullen zorgen voor een vermindering in creatief denken. Verwacht wordt in de huidige studie dat wanneer deelnemers gefixeerd zijn, zij lager zullen scoren op de RAT dan wanneer zij niet gefixeerd zijn. Dit zou inhouden dat zij tijdens fixatie-trials minder correcte

(6)

- 6 -

antwoorden zullen geven en een langere responstijd zullen hebben op de RAT dan wanneer zij niet gefixeerd zijn. Tevens wordt verwacht dat er een sterkere mentale associatie is tussen het

stimuluswoord en het fixatiewoord (zie uitleg bij ‘Materiaal’) wanneer deelnemers gefixeerd zijn dan wanneer zij niet gefixeerd zijn. Dit zou betekenen dat deelnemers tijdens fixatie-trials een kortere reactietijd hebben op de LDT tussen het stimuluswoord en het fixatiewoord dan tijdens niet-fixatie-trials. Daarmee samenhangend wordt verwacht dat er een zwakkere mentale associatie is tussen het stimuluswoord en het antwoord wanneer deelnemers gefixeerd zijn dan wanneer zij niet gefixeerd zijn. Dit zou betekenen dat deelnemers tijdens fixatie-trials een hogere reactietijd hebben op de LDT tussen het stimuluswoord en het antwoord dan tijdens niet-fixatie-trials.

Methode

Deelnemers

Aan het huidige onderzoek deden 79 deelnemers mee. Van deze deelnemers zijn er 23 uitgesloten van het onderzoek. Bij 19 van hen was sprake van technische problemen, waardoor de data niet bruikbaar was. Bij 4 van hen was sprake van dyslexie, een van de exclusiecriteria. Van de overgebleven 56 deelnemers waren de gegevens bruikbaar binnen het onderzoek. Zij waren allen universiteitsstudent of deden tot voor kort een universitaire opleiding. Gekozen is voor (oud-)universiteitsstudenten omdat een van de gebruikte onderzoeksinstrumenten, de RAT, specifiek is ontworpen voor universiteitsstudenten (Akbari Chermahini, Hickendorff & Hommel, 2012).Tevens is uit onderzoek gebleken dat personen afhankelijk van onder andere educatie verschillend gefixeerd raken (Agogue et al., 2014). Deelnemers binnen het huidige onderzoek hadden een gemiddelde leeftijd van 22.59 jaar (SD = 4.36). Zij hadden een minimale leeftijd van 18 jaar oud en een maximale leeftijd van 42 jaar oud. Onder de deelnemers waren 42 vrouwen (75%) en 14 mannen (25%). Deelnemers zagen zichzelf als redelijk creatief (M = 6.38, SD = 1.54), op een creativiteitsschaal van 0 tot 10 (waarbij 0=niet creatief en 10=heel creatief). Op de vraag ‘Zou u uzelf omschrijven als een artistiek creatief persoon?’ gaven zij zichzelf gemiddeld 2.91 (SD = .93) op een schaal van 1 tot 5 (waarbij 1 = absoluut en 5 = helemaal niet). Het gemiddelde van de deelnemers op de vraag ‘Zou u uzelf omschrijven als een creatieve probleemoplosser?’ was 2.68 (SD = .75) op deze schaal.

Deelnemers zijn geworven middels de site van de Universiteit van Amsterdam (lab.uva.nl), waar zij zich konden aanmelden voor het onderzoek. Daarnaast werden flyers opgehangen met informatie over het onderzoek, waarna deelnemers zonder afspraak konden binnenlopen in het lab om deel te nemen. Tevens werden deelnemers van een ongerelateerd onderzoek gebruikt. Als beloning voor deelname aan het onderzoek kregen zij een beloning van €10,- of 1 proefpersoonpunt.

(7)

- 7 -

Design

Het onderzoek heeft gebruik gemaakt van een within-subjects design. De onafhankelijke variabele was fixatie versus niet-fixatie en de afhankelijke variabelen waren het aantal juiste antwoorden op de RAT en de reactietijden op de RAT en de LDT.

Materialen

Het onderzoek is uitgevoerd op computers in het lab van de Universiteit van Amsterdam. De woordtaken in het onderzoek waren de Remotes Associates Test (RAT; Mednick & Mednick, 1967) en de Lexicale Decisie Taak (LDT; Meyer & Schvaneveldt, 1971). Items uit de bestaande gevalideerde Nederlandse RAT zijn gebruikt in dit onderzoek, welke zijn gekozen op basis van de pilottest. De LDT is tevens een bestaande test en aangepast aan het huidige onderzoek. Aan het einde van het onderzoek, na de woordtaken, werd een vragenlijst afgenomen.

Remotes Associates Test

De Remotes Associates Test (RAT; Mednick & Mednick, 1967) is gebruikt voor het meten van creativiteit en het fixeren van de deelnemers. Items uit de gevalideerde Nederlandse versie van deze test zijn gebruikt in het huidige onderzoek (Akbari Chermahini et al., 2012). Deze bestaat normaal gesproken uit 22 items en de betrouwbaarheid van deze Nederlandse versie van de RAT is hoog (Cronbach’s α = .85). Van de 22 items uit deze test zijn in het huidige onderzoek 12 items gekozen, gebaseerd op de gegeven antwoorden in de pilottest. Met de pilottest is gekeken welke items relatief makkelijk en welke moeilijker zijn. Items die door niemand in de pilottest juist werden ingevuld, zijn verwijderd uit de test in het onderzoek. De betrouwbaarheid van de aangepaste RAT bleek voldoende te zijn (Cronbach’s α = .65). Verwijdering van een of meerdere items zou deze interne consistentie niet verhogen.

In de RAT kregen deelnemers drie woorden te zien en werd hen gevraagd een woord te bedenken die past bij elk van de drie gegeven woorden (bijvoorbeeld in de opgave met

‘kool/bak/goot’, is het antwoord ‘steen’). Deze drie woorden noemen wij de stimuluswoorden, het juiste aanvullende woord op die drie woorden noemen wij het antwoord. Voor elk item van de RAT kregen deelnemers 30 seconden. In een deel van de gevallen werden zij gefixeerd door het zien van een relevant incorrect voorbeeldantwoord (in dit voorbeeld het woord ‘bloem’) middels de vraag ‘Zou dit het antwoord kunnen zijn: [bloem] ?’. Dat woord noemen wij het fixatiewoord. De

fixatiewoorden zijn door de onderzoekers bedacht en vormen een bestaand woord met één of twee van de drie stimuluswoorden (in dit geval ‘bloemkool’ en ‘bloembak’). Fixatie zou optreden doordat deelnemers een associatie zouden leggen tussen de stimuluswoorden en het getoonde fixatiewoord, waardoor het lastiger zou zijn om zelf nog op het juiste antwoord te komen. Om deze reden zijn de

(8)

- 8 -

gegeven ‘antwoorden’ relevant, maar ze zijn incorrect omdat ze bij minimaal één van de

stimuluswoorden geen bestaand woord vormen (in dit geval vormt het woord ‘bloem’ geen bestaand woord met het stimuluswoord ‘goot’). In het geval van niet-fixatie was het gegeven

voorbeeldantwoord ongerelateerd. Deze woorden vormen met geen enkel woord van de drie associatiewoorden een bestaand woord. In totaal zijn er 6 fixatie-trials en 6 niet-fixatie-trials. In beide gevallen gingen deelnemers door naar de LDT. Tevens kregen deelnemers 3 trials waarbij het gegeven woord correct is, om te voorkomen dat zij altijd ‘nee’ zouden klikken. Na deze filler-trials werd niet doorgegaan naar de LDT. De volgorde van fixatie-, niet-fixatie- en filler-trials is random bepaald.

Lexicale Decisie Taak

De Lexicale Decisie Taak (LDT; Meyer & Schvaneveldt, 1971) is gebruikt voor het meten van mentale associaties door middel van reactietijden. In deze taak is het de bedoeling dat deelnemers zo snel mogelijk aangeven of de letters die worden getoond op het beeldscherm een bestaand woord of een non-woord zijn. Dit konden zij aangeven door op de ‘A’ of op de ‘L’ te drukken op het

toetsenbord. Bij een deel van de deelnemers stond de ‘A’ voor een bestaand woord en de ‘L’ voor een non-woord, bij het andere deel was dit andersom. Dit was gecounterbalanceerd. De bestaande woorden konden het fixatiewoord of het antwoord zijn (hierbij kunnen zij bijvoorbeeld het woord ‘bloem’ of ‘steen’ te zien krijgen), maar ook een neutraal woord. Voordat ze dit woord of non-woord te zien kregen, kregen zij een prime te zien (zoals ‘kool’). Deze prime is één van de stimuluswoorden, maar kon ook een ‘neutraal woord’ zijn. Een neutraal woord wil zeggen dat het een woord is die niet gekoppeld kan worden aan woorden in de RAT. De prime werd, na het tonen van een ’+’ (om de aandacht naar die plaats op het scherm te trekken), heel kort (50 ms) in het midden van het

beeldscherm getoond. Per RAT opgave werd twee keer een blok van 24 associaties getest in de LDT. Op die manier werd elke associatie twee keer gemeten. De associaties die hierbij vastlagen per blok waren drie keer een stimuluswoord in combinatie met een fixatiewoord en drie keer een

stimuluswoord in combinatie met een antwoord. De overige woorden (neutrale woorden, non-woorden) zijn random uitgekozen. De volgorde van de associaties is tevens random bepaald. Een kortere reactietijd indiceert een sterkere mentale associatie. Zie Figuur 1 voor een schematische weergave van de testfase.

Het idee achter de combinatie van de RAT en LDT is dat wanneer deelnemers in de RAT

gefixeerd waren door het woord ‘bloem’, zij sneller zouden reageren op het woord ‘bloem’ in de LDT, wanneer zij hiervoor snel het woord ‘kool’(stimuluswoord) als prime te zien hebben gekregen. Dit omdat zij een associatie tussen deze twee woorden hebben gemaakt in de RAT. Wel kregen alle deelnemers het juiste antwoord op de RAT trial een keer te zien, vlak voordat zij doorgingen naar

(9)

- 9 -

LDT. Dit is gedaan door voor elk blok met LDT trials aan te geven welke woorden zij zullen gaan zien in de LDT, waaronder het antwoord. Op deze manier werden deelnemers die het antwoord wel wisten en zij die het niet wisten, zo veel mogelijk gelijk getrokken tijdens de LDT wat betreft het antwoord. Uitgesloten kon dan worden dat de reactietijd op het antwoord enkel het gevolg was van het wel of niet eerder gezien hebben van dat antwoord.

Vragenlijst

Een vragenlijst is aan het einde van het onderzoek afgenomen om te testen op de variabelen sekse, leeftijd, educatie en eigen zienswijze op creativiteit. Deze vragenlijst is afgenomen in het online programma Qualtrics. De eigen zienswijze op creativiteit werd gevraagd aan de hand van de vragen ‘In hoeverre zou u uzelf omschrijven als een creatief persoon?’, ‘Zou u uzelf omschrijven als een artistiek creatief persoon?’ en ‘Zou u uzelf omschrijven als een creatieve probleemoplosser?’ (Wiseman, Watt, Gilhooly & Georgiou, 2011).

Deze vragenlijst bevatte ook een kort creativiteitstaakje. De afname van de creativiteitstaak in het huidige onderzoek diende vooral ter informatie voor vervolgonderzoek van de onderzoekers. De meeste uitkomsten van de creativiteitstaak zullen dan ook niet in dit onderzoeksartikel worden besproken, maar een korte toelichting van de taak zal wel worden gegeven. De creativiteitstaak was gebaseerd op het onderzoek van Wiseman et al. (2011), welke een objectieve maat vonden voor het meten van creativiteit middels visuele illusies (‘meaning-content reversal figures’). Deze taak kan gebruikt worden voor het testen van individuele verschillen in creativiteit tussen deelnemers, zonder dat dit beïnvloed wordt door manipulatie (zoals in het huidige onderzoek gebeurd is in de RAT). Dit dient als maat voor de creativiteit van de deelnemers in het onderzoek. In de creativiteitstaak werd gebruik gemaakt van drie afbeeldingen met visuele illusies. Personen die beide concepten in het plaatje kunnen zien, zijn creatiever dan personen die niet kunnen schakelen tussen beiden (Wiseman et al., 2011). In de drie plaatjes die zijn getoond waren twee verschillende concepten te zien,

namelijk konijn-eend, eskimo-indiaan en prinses-oude vrouw. Gekeken kon worden naar het ‘gemak’ in wisselen tussen beide concepten in de afbeelding en aan de hand daarvan kunnen mogelijk uitspraken worden gedaan over de objectief gemeten creativiteit.

Procedure

Het onderzoek vond plaats in het lab van de Universiteit van Amsterdam en duurde per deelnemer ongeveer 50 tot 60 minuten. De taken zijn individueel afgenomen op een computer in een afgesloten testhokje. Eerst kregen deelnemers informatie over het onderzoek, waarin uitleg werd gegeven over het testproces met betrekking tot de taken. Op dat moment werd nog geen informatie verstrekt over fixatie en creativiteit, omdat dit de manier van antwoorden zou kunnen

(10)

- 10 -

beïnvloeden. Vervolgens kon na het tekenen van het informed consent het onderzoek van start gaan. Het onderzoek betrof een eenmalig onderzoek waarbij twee woordtaken op de computer, de RAT en de LDT, bij elke deelnemer zijn afgenomen. Deelnemers werden bij sommige trials wel gefixeerd en bij andere trials niet. Bij de woordtaken is gebruik gemaakt van een trial-by-trial techniek (Smith & Blankenship, 1991). Deelnemers kregen steeds eerst een item van de RAT en vervolgens een item van de LDT, zodat direct fixatie effecten met betrekking tot mentale associaties konden worden gemeten. Zie figuur 1 op de volgende pagina voor een schematische weergave van de RAT en de LDT. Antwoorden van de RAT dienden door de deelnemer hardop te worden gezegd en er werd dan ook een audio-opname gemaakt gedurende het onderzoek. Deze audio-opnames werden na het onderzoek beluisterd door één van de onderzoekers en de antwoorden van de deelnemers werden door deze onderzoeker genoteerd. De audio-opnames en genoteerde antwoorden werden deels gecheckt door een tweede onderzoeker. Deelnemers doorliepen tijdens het huidige onderzoek eerst een oefenfase en daarna de testfase. Tijdens de oefenfase bleef de proefleider bij de deelnemer in het testhokje staan, zodat vragen konden worden gesteld en extra uitleg kon worden gegeven indien dat nodig was. Na afloop van de testfase volgde een vragenlijst en een korte creativiteitstaak. Een debriefing volgde na het onderzoek per e-mail.

Data-analyse

Van 56 deelnemers is de data meegenomen in de analyse, omdat zij voldeden aan de inclusiecriteria en de woordtaken volledig hebben voltooid. Tijdens de analyse bleek dat bij 4 van de 56 deelnemers de audio-opname, waarop het gegeven antwoord van de deelnemers op de RAT te horen was, door technische problemen verloren is gegaan. Bij drie deelnemers was sprake van significante outliers wanneer werd gekeken naar de gemiddelde reactietijden op de LDT (>2 SD ± het gemiddelde). Deze drie outliers zijn dan ook verwijderd uit de analyses van de LDT. Bij de

reactietijden op de RAT was er geen sprake van outliers. Om deze redenen zullen bij de LDT 53 deelnemers worden meegenomen in de analyses; bij de analyses over de RAT zullen dit 52 deelnemers zijn.

(11)

11

Figuur 1

Procedure RAT en LDT: trial-by-trial techniek

Welk woord past bij elk van deze drie stimuluswoorden? kool bak goot Antwoord: [ ] Probeer nu zo snel en accuraat mogelijk te herkennen of elke letterreeks die je zo te zien krijgt, een bestaand woord

is of niet.

Bestaand woord  druk op ‘A’.

Niet-bestaand woord  druk op ‘L’.

Voorbeelden van woorden zijn: nacht, bloem, steen, bad, etc.

kool

steen

Target; op het scherm tot A of L is gedrukt

Prime; kort op het scherm

gepresenteerd

Voor de stimuluswoorden hieronder, zou dit het antwoord kunnen zijn:

‘bloem’? kool bak goot [ ] ja [ ] nee Tijdsdruk: 30 seconden. Volgorde van de woorden is gecounterbalanceerd

Drukken op A of L is gecounterbalanceerd

bloem

In de LDT worden veel verschillende trials gepresenteerd; onder andere trials met het stimuluswoord als prime gevolgd door het fixatiewoord als target (‘kool – bloem’), trials met het stimuluswoord gevolgd door het antwoord (‘kool – steen’) etc. (zie materialen)

Voor de stimuluswoorden hieronder, zou dit het antwoord kunnen zijn:

‘kaars’? nacht vet licht [ ] ja [ ] nee Fixatie-trial (6 trials)

(zelfde woord als in target trial)

Niet-fixatie-trial (6 trials)

(woorden zijn ongerelateerd aan target trial)

Voor de stimuluswoorden hieronder, zou dit het antwoord kunnen zijn:

‘bad’? olie pak meester [ ] ja [ ] nee Filler-trial (3 trials)

(correct antwoord is gegeven zodat deelnemers niet overal ‘nee’ op kunnen antwoorden. Dit

(12)

12

Resultaten

Een Dependent Samples t-test werd in deze studie uitgevoerd over de scores van de RAT en de LDT. De onafhankelijke variabele in de huidige studie is fixatie versus niet-fixatie en de

afhankelijke variabelen zijn de antwoorden op de RAT en de reactietijden op de RAT en LDT. Voor deze toets is gekozen, omdat deze gebruikt kan worden wanneer er twee experimentele condities zijn waarin dezelfde proefpersonen deelnemen. Voor de Dependent Samples t-test werd, na

verwijdering van de outliers (N = 3), voldaan aan de assumptie van normaal verdeelde data (Shapiro-Wilk test: p = .81).

Met de Dependent Samples t-test is bij de deelnemers (N = 52) gekeken of het creatieve vermogen om antwoorden te bedenken lager is wanneer sprake is van fixatie door sterke mentale associaties, dan wanneer er geen sprake is van fixatie. Dit zou een lagere score op de Remotes Associates Test (minder correcte antwoorden en een langere responstijd) betekenen, wanneer deelnemers gefixeerd zijn in vergelijking met wanneer zij niet gefixeerd zijn. Deelnemers lieten geen verschil zien in het aantal juiste antwoorden op de RAT in fixatie-trials (M=3.19, SD=1.61), in

vergelijking met niet-fixatie-trials (M = 2.90, SD =1.50), t(51) = 1.32, p = .19. Tevens bleek er geen verschil in reactietijden (in milliseconden) te zijn op de RAT bij deelnemers die het juiste antwoord wisten, tussen fixatie-trials (M = 9809.85, SD = 4116.11) en niet-fixatie-trials (M = 10717.14, SD = 4866.38), t(46) = -1.21, p = .23.

Een Dependent Samples t-test is tevens uitgevoerd om te kijken of deelnemers sterkere mentale associaties hebben, dus een kortere reactietijd op de Lexicale Decisie Taak, tussen het stimuluswoord en het fixatiewoord wanneer zij gefixeerd zijn in vergelijking met wanneer zij niet gefixeerd zijn. Deelnemers (N = 53) bleken op de LDT geen kortere reactietijd (in milliseconden) te hebben tussen het stimuluswoord en het fixatiewoord in fixatie-trials (M = 542.27, SD = 109.36) ten opzichte van niet-fixatie-trials (M = 532.48, SD = 82.08), t(52) = 1.13, p = .27.

Deze test werd eveneens uitgevoerd om te kijken of er sprake is van zwakkere mentale associaties, dus hogere reactietijden op de Lexicale Decisie Taak, tussen het stimuluswoord en het antwoord wanneer deelnemers gefixeerd zijn in vergelijking wanneer zij niet gefixeerd zijn. Uit de analyse blijkt dat deelnemers (N = 53) geen significant hogere reactietijd hadden op de LDT tussen het stimuluswoord en het antwoord in fixatie-trials (M = 522.62, SD = 86.94) ten opzichte van niet-fixatie-trials (M = 523.20, SD = 79.10, t(52) = -.10, p = .92.

Deze resultaten suggereren dat er geen sterke mentale associaties zijn gecreëerd bij de deelnemers en er geen fixatie in creativiteit bij hen is ontstaan.

(13)

13

Discussie

In deze studie is onderzocht in hoeverre sterke mentale associaties kunnen zorgen voor fixatie in creativiteit. Verwacht werd dat het creëren van sterke mentale associaties bij deelnemers zou zorgen voor fixatie in hun creativiteit. Tijdens de analyses bleek dat er op de RAT geen verschil was in het aantal goede antwoorden en de reactietijden van deelnemers tussen trials waarin gepoogd was hen te fixeren en trials waarin deelnemers niet gefixeerd werden. Deelnemers lijken niet beïnvloed te zijn in hun creatieve denkvermogen door het aangereikt krijgen van het

voorbeeldantwoord. Geen verschil in de RAT suggereert dat deelnemers in de eerste plaats niet gefixeerd zijn geraakt. Ook werd er geen verschil gevonden in reactietijden op de LDT tussen fixatie-trials en fixatie-trials waarin deelnemers niet gefixeerd werden. Dit betekent dat deelnemers niet sneller of juist langzamer reageerden op basis van aangeleerde associaties tussen woorden. Dit laatste lijkt erop te wijzen dat er geen sterke mentale associaties zijn ontstaan bij de deelnemers. Doordat de huidige resultaten lijken te suggereren dat deelnemers niet gefixeerd zijn geraakt, is het niet mogelijk om te kijken naar het effect van sterke mentale associaties op de creativiteit.

Het onderzoeksdesign dat in de huidige studie is gebruikt, zou kunnen hebben bijgedragen aan het niet slagen van de manipulatie. In eerder onderzoek van Smith en Blankenship (1991; Experiment 1 en 2) zijn deelnemers succesvol gefixeerd met de RAT op twee verschillende manieren, maar in beide gevallen werden zij tijdens het oplossen van de RAT opgave geconfronteerd met het fixatiewoord. In het onderzoeksdesign van Experiment 1 werd het fixatiewoord schuingedrukt naast de stimuluswoorden getoond tijdens het oplossen van de taak. In Experiment 2 werd het

fixatiewoord hardop gezegd door een speaker en kort op het scherm getoond tijdens het oplossen van de RAT. In het huidige onderzoek is echter bewust gekozen voor het fixeren van de deelnemers vóórdat zij de RAT opgave te zien kregen. Deze keuze was gemaakt om te voorkomen dat deelnemers zouden worden afgeleid tijdens het maken van de RAT opgave. Op die manier kon worden

uitgesloten dat fixatie enkel het gevolg zou zijn van een vermindering in aandacht, met als gevolg langere responstijden en/of minder goede antwoorden. Toch lijken de resultaten van het huidige onderzoek erop te wijzen dat op de deze manier geen sterke associaties kunnen worden gecreëerd. Vervolgonderzoek zou gebruik kunnen maken van eenzelfde soort techniek als voorgaand onderzoek. Gekozen kan worden voor het nogmaals tonen van het fixatiewoord ook tijdens het oplossen van de RAT opgave. Om uit te sluiten dat fixatie het gevolg is van een vermindering in aandacht kan bij niet-fixatie-trials worden gekozen voor het tonen van een ongerelateerd woord tijdens het oplossen van de RAT (Smith & Blankenship, 1991). Middels een kleine aanpassing in het onderzoeksdesign kan op die manier mogelijk wel een sterke mentale associatie worden gelegd.

(14)

14

Tevens zou het niet slagen van de manipulatie te maken kunnen hebben met de tijd die nodig is om een sterke mentale associatie te leggen. In het huidige onderzoek kregen deelnemers 30 seconden het fixatiewoord in combinatie met de stimuluswoorden te zien, of korter wanneer zij sneller antwoord gaven op de vraag ‘zou dit het antwoord kunnen zijn [fixatiewoord]?’. Dit is mogelijk niet voldoende. In het onderzoek van Storm en Angello (2010) dienden deelnemers de misleidende associaties (fixatiewoorden) 6 minuten lang te bestuderen, voordat zij een poging deden tot het oplossen van de RAT opgave. In het onderzoek van Smith en Blankenship (1991; Experiment 4) dienden deelnemers het fixatiewoord te kunnen reproduceren in combinatie met het

stimuluswoord. Zij kregen 5 minuten de tijd om de associaties uit hun hoofd te leren.

Vervolgonderzoek zou gebruik kunnen maken van een langere tijdsspanne om de fixatiewoorden aan de associaties te koppelen. Gekozen kan worden voor het laten oefenen van de stimuluswoorden in combinatie met het fixatiewoord (minimaal 5 minuten) door de deelnemers, alvorens dit te testen. De rest van het huidige onderzoeksdesign kan daarbij worden aangehouden. De kans dat er een sterke mentale associatie ontstaat wordt door het langduriger oefenen vergroot.

Een aandachtspunt in het huidige onderzoek betreft het hardop zeggen van de antwoorden door de deelnemers in de RAT. Hoewel deelnemers expliciet werd gevraagd de antwoorden luid en duidelijk uit te spreken, werd dit niet in alle gevallen gedaan. Op die manier ontstaat er onzekerheid over de gegeven antwoorden van de deelnemers. Dit maakt dat het beluisteren en invullen van de antwoorden door de onderzoekers redelijk subjectief blijkt. Een manier om dit in vervolgonderzoek te voorkomen is door de antwoorden te laten intypen door de deelnemers zelf. Op die manier kan geen verwarring ontstaan over de gegeven antwoorden in de RAT.

Hoewel in het huidige onderzoek geen conclusies kunnen worden getrokken over de invloed van sterke mentale associaties op creativiteit, is informatie vrijgekomen om vervolgonderzoek betreffende ditzelfde onderwerp te kunnen verbeteren. Door ofwel te kiezen voor het langer aanbieden van de associaties aan de deelnemers voor het oplossen van de woordtaak óf voor het (kort) aanbieden van fixatiewoorden tijdens het maken van de opgaven, kan in het vervolg mogelijk wel een sterke mentale associatie worden gecreëerd. In vervolgonderzoek kan evengoed gebruik worden gemaakt van de eigenschappen van het huidige onderzoek, waaronder de combinatie van de RAT en de LDT. Voldoende handvatten zijn nu beschikbaar om in vervolgonderzoek fixatie te kunnen creëren en de invloed van sterke mentale associaties op de creativiteit te onderzoeken. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat er een vermindering in creativiteit kan ontstaan door de

aanwezigheid van sterke mentale associaties (Mednick, 1962). De fixatie die hierdoor kan ontstaan, zou de creativiteit ernstig kunnen belemmeren (Smith en Blankenship, 1991; Storm en Angello, 2010; Agogue et al., 2014). Wanneer meer bekend is over de invloed van mentale associaties op de

(15)

15

zowel hun eigen creatieve denkvermogen als dat van hun cliënt. Het bewust zijn van de eigen fixatie blijkt namelijk een belangrijke rol te spelen in het omzeilen van fixatie (Storm en Angello, 2010; Crilly, 2015). Hoe meer kennis en bewustzijn er ontstaat, hoe beter deze belemmering in creativiteit kan worden vermeden. De verwachtingen die in het huidige onderzoek zijn opgesteld op basis van eerder onderzoek zullen dan ook, met de nodige aanpassingen, in vervolgonderzoek nogmaals moeten worden getest.

De uitkomsten zijn anders uitgevallen dan verwacht. Het huidige onderzoek kan geen

uitspraken doen over de invloed van sterke mentale associaties op creativiteit. Wanneer een volgend onderzoek de bovengenoemde aanpassingen doorvoert kan wellicht wel een bevestigend resultaat worden gevonden voor de opgestelde verwachtingen binnen het huidige onderzoek.

(16)

16

Literatuurlijst

Agogué, M., Poirel, N., Pineau, A., Houdé, O., & Cassotti, M. (2014). The impact of age and training on creativity: a design-theory approach to study fixation effects. Thinking Skills and

Creativity, 11, 33-41.

Akbari Chermahini, S., Hickendorff, M., & Hommel, B. (2012). Development and validity of a dutch version of the remote associates task: An item-response theory approach. Thinking Skills and Creativity, 7(3), 177-186.

Amabile, T. M. (1983). The social psychology of creativity: A componential

conceptualization. Journal of Personality and Social Psychology, 45, 357–376.

Baas, M. (2010). Hoe word je creatief? Oude misvattingen en nieuwe inzichten over het stimuleren van creativiteit. The Inquisitive Mind.

Carroll, R. T. (2003). The skeptics dictionary. Pyramid Schemes, Chain Letters and Ponzi Schemes". http://skepdic. com/pyramid. html.

Crilly, N. (2015). Fixation and creativity in concept development: The attitudes and practices of expert designers. Design Studies, 38, 54-91.

Mednick, S. A., & Mednick, M. T. (1967). Examiner's manual, Remote Associates Test: College and adult forms 1 and 2. Houghton Mifflin.

Mednick, S. (1962). The associative basis of the creative process. Psychological Review, 69(3), 220– 232.

Meyer, D. E., & Schvaneveldt, R. W. (1971). Facilitation in recognizing pairs of words: evidence of a dependence between retrieval operations. Journal of experimental psychology, 90(2), 227.

Smith, S. M., & Blankenship, S. E. (1991). Incubation and the persistence of fixation in problem solving. The American Journal of Psychology, 61-87.

(17)

17

Storm, B. C., & Angello, G. (2010). Overcoming fixation creative problem solving and

retrieval-induced forgetting. Psychological Science, 21(9), 1263-1265.

Van Dale Middelgroot woordenboek Nederlands. (2014). Utrecht, Nederland: Van Dale

Van der Kooij, D. (2012). Kun je creativiteit meten?. Geraadpleegd op 5 november 2015, van https://vindingrijk.wordpress.com/2012/08/18/kun-je-creativiteit-meten/

Wevers, L. (2015). Ontdek en ontwikkel je creativiteit. Geraadpleegd op 16 november 2015, van http://www.hartziel.nl/handvatten-en-tips/ontdek-en-ontwikkel-je-creativiteit/

Wiseman, R., Watt, C., Gilhooly, K., & Georgiou, G. (2011). Creativity and ease of ambiguous figural reversal. British Journal of Psychology, 102(3), 615-622.

Zhong, C. B., Dijksterhuis, A., & Galinsky, A. D. (2008). The merits of unconscious thought in creativity. Psychological Science, 19(9), 912-918.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

By means of the implementation of such a system it was expected that the degree of compliance to safety standards would be increased and hence it would reduce the potential for

In Chapter 2 a versatile one-pot auto-combustion route for the synthesis of SrTi1-xFexO3-δ STF powders, using ethylene-diamine-tetra-acetic acid EDTA and citric acid CA as

Door een laag eigen risico is de polishouder bereidt een hogere premie te betalen die de verzekeraar kan beleggen tegen een positief verwacht rendement waardoor een hogere

Thus, the research question is: What is the effect of individualism-collectivism cultural dimension and individual’s cultural intelligence in influencing the perception

Situationeel leiderschap speelt een belangrijke rol bij het ontwikkelen van een goed situatiebewustzijn: om te zorgen dat dit situatiebewustzijn door iedereen in het team

Om na te gaan of de gevonden associatie tussen risicoverhoging voor longontsteking en nabijheid tot geitenbedrijven niet uitsluitend toe te schrijven is aan bedrijven die eerder

Er bestaan geen pijlers en stutten meer, geen fundamenten meer, die niet zijn opgeblazen...' Redding zag Ball nog alleen in de kunst, want kunstenaars waren `voorlopers, profeten van

The International Union Against Tuberculosis and Lung Disease (IUATLD) advises that patients who failed to convert to sputum smear or culture negative by the