• No results found

De rol van self efficacy bij de effectiviteit van een implementatie intentie-interventie voor het verminderen van ongezond snackgedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van self efficacy bij de effectiviteit van een implementatie intentie-interventie voor het verminderen van ongezond snackgedrag"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Self Efficacy bij de Effectiviteit van een Implementatie Intentie-Interventie voor het Verminderen van Ongezond Snackgedrag

Iris Peperkamp, BSc 10189246 Klinische Psychologie Dr. A.A.C. Verhoeven Universiteit van Amsterdam

Juni 2016

(2)

SAMENVATTING

Het aantal mensen met overgewicht neemt ieder jaar toe. Een van de oorzaken van deze toename is het ongezonde snackgedrag. Ongezond snackgedrag is een moeilijk te doorbreken gewoonte. Een manier om gewoontes te doorbreken is het formuleren van een implementatie intentie: een ‘als-dan’-plan waarbij een gebeurtenis of een cue wordt gekoppeld aan een gewenste gedraging. In dit onderzoek wordt gekeken naar de effectiviteit van een implementatie intentie-interventie bij de vermindering van ongezond snackgedrag bij medewerkers van een groot farmaceutisch bedrijf. Om te kunnen verklaren voor wie de implementatie intentie-interventie effectief is, is er ook gekeken of self efficacy een rol speelt in de effectiviteit van de implementatie intentie-interventie. Self efficacy is het vertrouwen in je eigen vermogen om een bepaalde taak te volbrengen ook wanneer er obstakels of barrières zijn. Gedurende vijf weken vulden 56 medewerkers een online snackdagboek in. In de eerste week is een baselinemeting gedaan, om een beeld te schetsen van het alledaagse snackgedrag. Na de eerste week werd een implementatie intentie geformuleerd samen met een coach. De overige vier weken waren de nameting. Het formuleren van een implementatie intentie bleek een effectieve interventie voor de vermindering van ongezond snackgedrag. Echter speelde de mate van self efficacy geen significante rol bij de effectiviteit van een implementatie intentie bij de vermindering van ongezond snackgedrag.

(3)

De Rol van Self Efficacy bij de Effectiviteit van een Implementatie Intentie-Interventie bij het verminderen van Ongezond Snackgedrag

Ieder jaar rond 31 december gaan de gesprekken over goede voornemens. Steeds nemen mensen zich voor om bijvoorbeeld te stoppen met roken, meer te gaan sporten of op een andere manier gezonder te gaan leven. Ondanks de goede voornemens lukt het maar weinig mensen om daadwerkelijk de verandering door te voeren en gezonder te gaan leven. Wanneer de februarimaand nadert zijn de meeste goede voornemens al van tafel geschoven (S. M. Rössner, Hansen & S. Rössner, 2011). Het is daarom interessant om te kijken wat kan bijdragen om deze goede voornemens wel vol te houden.

Vaak is het goede voornemen een gewichtsverlies (S.M. Rössner, Hansen & S. Rössner, 2011). Dit is ook niet zo vreemd aangezien de afgelopen dertig jaar het aantal mensen met overgewicht flink is toegenomen. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS, 2015) blijkt dat van de volwassenen (boven de 20 jaar) maar liefst 50.9% overgewicht heeft en van dit aantal hebben 14.2% van de volwassenen obesitas. Dit is zorgwekkend aangezien overgewicht, en met name, obesitas samenhangt met een hoop gezondheidsrisico’s, zoals diabetes type 2, hart- en vaatziekten, een aantal vormen van kanker en

gewrichtsaandoeningen. Deze medische aandoeningen beïnvloeden naast de levensduur ook de kwaliteit van het leven (CBS, 2015). Een van de veranderingen die heeft bijgedragen aan de toename in de prevalentie van overgewicht en obesitas is de toegenomen hoeveelheid ongezonde snackconsumptie in de afgelopen jaren (Zizza et al., 2001). Een snackconsumptie wordt gedefinieerd als eten wat wordt geconsumeerd tussen de maaltijden door (De Graaf, 2006). Deze samenhang tussen ongezond snackgedrag en overgewicht is gebleken uit

meerdere onderzoeken (De Graaf, 2006; Bo et al., 2014; Liang et al., 2016; Birch et al., 2003; Cutting, Fisher, Grimm-Thomas & Birch, 1999).

(4)

Jezelf voornemen om je gedrag te veranderen zorgt er vaak niet direct voor dat je je gedrag aanpast. Dit wordt de intention-behaviour gap genoemd (Webb & Sheeran, 2006). Dit is ook terug te zien in onderzoek naar de vermindering van ongezond snackgedrag. Uit het onderzoek van Adriaanse, de Ridder en de Wit (2009) blijkt dat enkel de intentie om minder ongezond te snacken niet voldoende is om dit gedrag ook echt aan te passen. Dit komt doordat het gedrag een gewoonte is geworden (Holland, Aarts & Langendam, 2006). Een gewoonte ontstaat wanneer gedrag herhaaldelijk wordt uitgevoerd (de Wit & Dickinson, 2009). De relevante cues verbonden aan dit gedrag zorgen voor het uitlokken van dit gedrag. Er ontstaat op dat moment een stimulus-respons associatie. Iedere keer wanneer de relevante cues zich voordoen zal het daaraan gekoppelde gedrag worden uitgevoerd. Door de herhaling van het gedrag, wordt de associatie tussen de cues (de context waarin het gedrag wordt uitgevoerd) en het gedrag, steeds versterkt (de Wit & Dickinson, 2009). Dit is in lijn met Thorndicke’s Law of Effect (1991). The Law of Effect stelt dat het ervaren van een beloning (bijvoorbeeld het verzadigde gevoel na het eten van chips) gevolgd na een respons (chips eten), leidt tot versterking van de associatie tussen de context (bijvoorbeeld: thuis zitten op de bank) en de respons (chips eten), waardoor in toekomstige situaties waar dezelfde context zich voordoet de respons automatisch wordt gevolgd (wanneer je thuis op de bank zit automatisch grijpt naar de zak chips). Hierdoor wordthet gedrag automatisch en onbewust uitgevoerd. Dit is nuttig omdat er dan minder capaciteit van ons geheugen wordt gevraagd om deze actie uit te voeren. Totdat we een gewoonte willen doorbreken omdat onze doelen en gewoontes

tegenstrijdig zijn: we willen bijvoorbeeld een gezondere levensstijl maar we zijn gewend om ’s avonds op de bank een zak chips te eten. Doordat de gewoonte automatisch wordt uitgevoerd, hebben we hier weinig controle over, waardoor het doorbreken van deze

gewoonte extra moeilijk is. De cues die gekoppeld zijn aan de gewoonte zorgen er dan voor dat de gewoonte zich voortzet (Aarts & Dijksterhuis, 2000; Heckhausen & Beckmann, 1990;

(5)

Reason, 1990). De cues veranderen is vaak niet haalbaar: wanneer je altijd chips eet wanneer je op de bank zit, zal je waarschijnlijk er niet direct voor kiezen om de bank weg te doen. In de zoektocht naar een effectieve manier om gewoontes te doorbreken maakt Gollwitzer (1999) onderscheid tussen doelintenties en implementatie intenties. Wanneer je een

doelintentie formuleert, specificeer je het doel: zoals ‘Ik ben van plan om gezonder te gaan snacken’. Een doelintentie formuleert een doel, maar doorbreekt niet de stimulus-respons associatie. Iedere keer wanneer deze persoon thuis zit op de bank, zal hij/zij grijpen naar chips. Er wordt dus steeds een doel gesteld wat niet wordt behaald (Gollwitzer, 1999). Dit gebeurt waarschijnlijk ook steeds tijdens de jaarwisseling wanneer er de goede voornemens worden gemaakt.

Een manier om een gewoonte te doorbreken, die wel rekening houdt met de stimulus-respons associatie, is een implementatie intentie. Een implementatie intentie is een als-dan plan waarbij een gebeurtenis of een cue gekoppeld wordt aan gedrag. Het identificeren van de cues, de oorzaken die aanzetten tot ongezond snacken, is van belang om het ongezonde snackgedrag te veranderen. Een voorbeeld van een implementatie intentie is: ‘als ik thuis op de bank zit, dan eet ik een appel’. Implementatie intenties hebben twee onderliggende mechanismen. Ten eerste zorgt een implementatie intentie ervoor dat de ‘als’ saillant wordt: de uitlokker wordt herkend (thuis op de bank zitten), waardoor de associatie tussen stimulus-respons ook wordt herkend (thuis op de bank zitten en chips eten). Ten tweede bootst een implementatie intentie deze stimulus-respons na. Er ontstaat een nieuwe stimulus-respons associatie: het eten van een appel wanneer je thuis op de bank zit (Aarts & Dijksterhuis, 2000; Gollwitzer, 1999; Webb & Sheeran, 2006). Dit betekent dat er twee gewoontes in dezelfde situatie ontstaan: ‘het eten van een appel wanneer je op de bank zit thuis’ en ‘het eten van chips als je op de bank zit thuis’. Het is dan van belang dat de motivatie om het oude gedrag te veranderen voldoende is. De keuze voor de appel zal groter zijn wanneer je voldoende

(6)

gemotiveerd bent om gezond te snacken (Adriaanse, de Ridder & de Wit, 2009). Tevens bleek uit onderzoek Milne, Orbell & Sheeran (2002) naar de werking van implementatie intenties, rekening houdend met motivatie en wilskracht, dat motivatie een voorwaarde is voor de werking van de implementatie intentie. Wanneer herhaaldelijk wordt gekozen voor de appel in plaats van voor chips, zal de oude gewoonte worden doorbroken en er een nieuwe

gewoonte ontstaan: het eten van een appel wanneer je thuis op de bank zit (Holland et al., 2006).

Implementatie intentie is een effectieve methode om een gewoonte te veranderen blijkt uit meerdere onderzoeken (Adriaanse, de Ridder & de Wit, 2009). Er is echter nog weinig

onderzoek uitgevoerd in een grote populatie waar de deelnemers enkel gemotiveerd zijn om het ongezonde snackgedrag te verminderen. In de meeste onderzoeken ontvangen deelnemers namelijk een beloning. Dit zou een motivatie kunnen zijn om aan het onderzoek mee te doen. Het is daarom belangrijk om een onderzoek uit te voeren waar geen beloning wordt gegeven, zodat aangenomen kan worden dat de deelnemers daadwerkelijk gemotiveerd zijn om het ongezonde snackgedrag te verminderen

Ondanks dat implementatie intenties een effectieve interventie zijn bij het veranderen van een gewoonte, betekent dit niet meteen dat het voor iedereen een effectieve methode is. Het is daarom belangrijk om te kijken voor wie deze methode effectief is. Naast dat het belangrijk is om gemotiveerd te zijn om het gestelde doel te behalen, is het ook belangrijk om voldoende vertrouwen te hebben in je eigen vermogen om dit doel te behalen. Self efficacy is het vertrouwen in je eigen vermogen om een bepaalde taak te volbrengen ook wanneer er

obstakels of barrières zijn (Sniehotta, Scholz & Schwarzer, 2005). Het is echter niet hetzelfde als zelfvertrouwen. Daar waar zelfvertrouwen refereert naar iemand z’n algemene oordeel over zichzelf, refereert self efficacy naar een context specifieke inschatting van de

(7)

gemaakt met een ander (Pajares, 1997). Iemand kan voldoende zelfvertrouwen hebben maar een lage self efficacy en andersom (Valentine, Dubois & Cooper, 2004).

Vaak ondervinden mensen met een lage mate van self efficacy problemen bij het beginnen aan het behalen van een gesteld doel. Ook gaan mensen met een lage mate van self efficacy uitdagende taken niet aan wanneer ze twijfelen aan hun vermogen om een bepaald doel te behalen (Dishman et al., 2005). Hoge mate van self efficacy zorgt er voor dat er hogere (leer)doelen worden gesteld, minder angst is voor falen en er andere strategieën worden geprobeerd wanneer het vertrouwde geen effect lijkt te hebben (Woolfolk, Hughes & Walkup, 2008). Dit zou kunnen verklaren waarom veel mensen barrières ervaren bij het beginnen met het verminderen van ongezond snackgedrag. Iemand met een hoge mate van self efficacy reageert waarschijnlijk met betere strategieën, toont meer inzet en houdt het langer vol tijdens barrières (Bandura, 1977; Brown & Inouye, 1978; Schunk, 1981). Daarnaast stellen ze

duidelijke doelen en zijn ze optimistischer in vergelijking tot mensen met een lage mate van self efficacy. Uit eerder onderzoek naar het volhouden van sportoefeningen bij revaliderende hartpatiënten (Sniehotta et al., 2005) blijkt dat self efficacy een invloedrijke voorspeller is voor de intentie om sportoefeningen vol te houden. Een hoge mate van self efficacy droeg bij aan het volhouden van de sportoefeningen.

Self efficacy kan op twee manieren effectief zijn bij de implementatie intentie. Ten eerste hebben mensen met een hoge mate van self efficacy meer vertrouwen in het ‘dan’ component van de implementatie intentie in vergelijking met mensen met een lage self efficacy. Het ‘dan’ component is het tweede gedeelte van de implementatie intentie (‘dan ga ik een appel eten’). Ze voelen zich meer in staat om dit gedrag succesvol uit te voeren. Ten tweede voelen mensen met een hoge mate van self efficacy zich zekerder ongeacht welk gedrag daarvoor nodig is om het gestelde doel te behalen in vergelijking met mensen met een lage self efficacy (Wieber, Odenthal & Gollwitzer 2010).

(8)

Er is al meerdere keren gekeken naar de rol van self efficacy bij de effectiviteit van een implementatie intentie in onderzoek naar gezondheid gerelateerd gedrag. Uit deze

onderzoeken is gebleken dat self efficacy interacteert met implementatie intenties en dat beiden invloed uitoefenen op gedrag. Een hoge mate van self efficacy stimuleert de werking van implementatie intenties en lijkt daardoor effectief te zijn bij gedragsverandering (Bayer & Gollwitzer, 2007; Luszczynska, Schwarzer, Lippke & Mazurkiewicz, 2011). Ook in

onderzoek van Guillaumie et al. (2012) naar fruit en groente inname, blijkt dat een hoge mate van self efficacy in combinatie met een implementatie intentie-interventie, bijdraagt aan de inname van fruit en groente. Echter in dit onderzoek is voorafgaand aan het onderzoek door middel van een self efficacy training getracht de self efficacy te verhogen. Er is niet gekeken of deze training daadwerkelijk de self efficacy heeft verhoogd. Daarom zou het interessant zijn om te onderzoeken wat de rol is van self efficacy bij de werking van implementatie intenties wanneer self efficacy niet voorafgaand aan het onderzoek wordt gemanipuleerd.

In deze masterthese wordt gekeken naar de vermindering van ongezond snackgedrag na een implementatie intentie-interventie bij medewerkers van een groot farmaceutisch bedrijf. Er wordt gekeken door middel van een dagboekstudie of het aantal ongezonde

snackmomenten afnemen. Daarnaast wordt gekeken voor wie deze interventie effectief is. Hierbij wordt specifiek gekeken naar de rol van self efficacy, boven op de demografische variabelen, motivatie en gewoontesterkte, bij het verminderen van ongezond snack gedrag na een implementatie intentie-interventie. Aangezien gewoontes onderliggend zijn aan ongezond snackgedrag is het van belang om ook gewoontesterkte mee te nemen in dit onderzoek en hiervoor te controleren (Webb & Sheeran, 2006). Verwacht wordt dat een implementatie intentie-interventie het ongezonde snackgedrag significant zal verminderen. Vanuit eerder aangehaalde onderzoeken kan ten eerste worden verwacht dat een implementatie intentie-interventie het ongezonde snackgedrag zal verminderen (Adriaanse et al., 2009). Ten tweede

(9)

wordt verwacht dat self efficacy een significante rol speelt bij de effectiviteit van een implementatie intentie-interventie boven op de demografische variabelen, motivatie en gewoontesterkte, voor het verminderen van ongezond snackgedrag. In lijn met eerder onderzoek van Sniehotta et al. (2005) en Guilaumie et al. (2012) wordt verwacht dat bij een hoge mate van self efficacy de vermindering van ongezond snackgedrag groter zal zijn in vergelijking met personen met een lage mate van self efficacy.

(10)

METHODEN

Deelnemers

Het huidige onderzoek maakt deel uit van een groter, reeds bestaand onderzoek van het Healthyways programma1. Dit onderzoek is uitgevoerd bij medewerkers van het

farmaceutische bedrijf Merck, Sharp and Dohme (MSD) in Boxmeer, Haarlem en Oss locatie de Geer en locatie Moleneind, Nederland. Er zijn zowel mannen als vrouwen benaderd door middel van een mailing. Ook was er op de website van MSD informatie te vinden over deze studie. Medewerkers konden zich vrijwillig opgeven om een coaching traject te volgen voor het bevorderen van een gezondere leefstijl met betrekking tot het veranderen van ongezond snackgedrag. Na de werving van de deelnemers is gekeken of zij voldeden aan een aantal inclusiecriteria. Tijdens een telefoongesprek werd de deelnemers gevraagd of ze minstens drie keer per week ongezond snacken en of ze gemotiveerd waren om dit ongezonde snackgedrag te verminderen. Omdat motivatie van belang is voor de werking van de implementatie intentie was er geen beloning in het onderzoek om er zeker van te zijn dat de deelnemers intrinsiek gemotiveerd waren om het ongezonde snackgedrag te verminderen. Als laatste is er

gecontroleerd of iemand in het verleden niet te maken heeft gehad met verstoord eetgedrag ,of dat er op dit moment sprake is van verstoord eetgedrag. Wanneer er sprake is of is geweest van verstoord eetgedrag kon er niet worden mee gedaan aan het onderzoek. De reden hiervoor is dat de coaches in het onderzoek geen voedingsdeskundigen zijn en geen

verantwoordelijkheid kunnen nemen wanneer het verstoorde eetgedrag terugkeert of erger wordt. Daarnaast mochten er geen vakanties of weekendjes weg tijdens de baselinemeting

1Healthyways is een onderzoek van het Habit Lab van de Universiteit van Amsterdam. Het doel van het onderzoek is om individuele verschillen te bekijken van de effectiviteit van een implementatie intentie-interventie voor het veranderen van ongezonde snackgewoontes in een real-life setting. Daarnaast wordt onderzocht of implementatie intenties afhankelijk zijn van het type cue. Gewoontes worden uitgelokt door cues in de omgeving. Er wordt gekeken of dit het gevolg is van een interne (‘vervelen’) of externe cue (‘thuis-zijn’). Dit is buiten beschouwing gelaten in huidig artikel.

(11)

zijn. Hier is voor gekozen omdat tijdens de baselinemeting een beeld werd geschetst van het ‘huidige snackgedrag’. Tijdens vakanties of weekendjes weg is het eetgedrag vaak anders dan tijdens een normale week. Uiteindelijk is met 56 medewerkers van MSD een eerste afspraak gemaakt voor het onderzoek.

Materialen2

In het onderzoek is gewerkt met een Entry vragenlijst en een baseline- en een nameting van het snackgedrag door middel van een online snackdagboek.

Entry vragenlijst

De Entry vragenlijst bestond uit verschillende onderdelen.

Achtergrondkenmerken. In de Entry vragenlijst is gevraagd naar de demografische gegevens (leeftijd, BMI, en geslacht). Ook werden de inclusiecriteria nogmaals gecontroleerd (of er sprake is geweest van een eetstoornis in het verleden of op dit moment en vakanties in de aankomende vijf weken). Daarnaast werd het lange termijndoel voor de deelname aan dit onderzoek bepaald door de deelnemer. Dit kon bijvoorbeeld zijn ‘gewichtsverlies’.

Motivatie. Motivatie werd bepaald aan de hand van deze vragen: ‘ Ik ben ….. om minder ongezond te snacken’ en ‘Ik ben …. om meer gezond te snacken’. Hiervoor werd een 7-puntsschaal gebruikt van 1 ‘helemaal niet gemotiveerd’ tot 7 ‘zeer sterk gemotiveerd'.

2 Tijdens de eerste afspraak is er naast hetgeen wat hierboven is omschreven, ook gekeken naar de lengte, taille en gewicht. In de tweede en derde afspraak is gekeken naar de verandering in taille en gewicht. Daarnaast is tijdens de eerste afspraak en de derde afspraak de Fabulous Food Game (FFG) uitgevoerd. Dit is een computertaak ontwikkeld door het Habit Lab van de Universiteit van Amsterdam, om te kijken naar hoe gewoontes worden aangeleerd. Een onderdeel van deze computertaak is een slips-of-action-taak om te zien hoe gewoontes die eerder worden aangeleerd zich voortzetten. Ook is tijdens de tweede en de derde afspraak de Lexicale Decisie Taak afgenomen om de mate van gewoontesterkte te meten.

De Entry vragenlijst bestond naast hetgeen wat hierboven is omschreven ook uit vragen naar Behavioural Inhibition System, Dutch Eating Behaviour Questionnaire en Conscientiousness vragen. Dit is buiten beschouwing gelaten in dit artikel.

Naast de Entry vragenlijst is er ook een Exit vragenlijst afgenomen. Deze vragenlijst bestond uit vragen over hoe de deelnemers het programma hebben ervaren en of ze het dagboek goed hebben bijgehouden. Ook werd gevraagd of ze ziek zijn geweest of op vakantie zijn gegaan tijdens het onderzoek. Hier was ook de mogelijkheid voor de deelnemers om suggesties te geven voor verbetering van het onderzoek.

(12)

Deelnemers met een motivatie lager dan 4 werden niet geïncludeerd in het onderzoek. Self efficacy. Self efficacy is gemeten door middel van de General Self Efficacy Scale (GSE). Dit is een 10 item schaal die is ontwikkeld om iemands’ overtuigingen over zichzelf te meten over hoe hij/zij omgaat met verschillende situaties in zijn/haar leven. De totale score wordt berekend door de som van alle items. Deze kan liggen tussen de 10 en de 40, waarbij een hoge score een hoge self efficacy indiceert (Schwarzer & Jerusalem, 1995). Een

voorbeelditem is: ‘het lukt me altijd moeilijke problemen op te lossen, als ik er genoeg moeite voor doe’. De deelnemers konden antwoorden op een 4-punt schaal van ‘volledig onjuist’, ‘nauwelijks juist’, ‘enigszins juist’ tot ‘volledig juist’. De Cronbach’s α voor de GSE is 0.82 en daarmee voldoende.

Gewoontesterkte. Gewoontesterkte wordt bepaald aan de hand van de Self Report Habit Index (SRHI; Verplanken & Orbell, 2003). De SRHI meet de zelfwaargenomen

gewoontesterke bij geïdentificeerd gedrag. Deze vragenlijst bestaat uit 12 stellingen. Een van de stellingen is: ‘het eten van een ongezonde snack is iets waar ik niet over na hoef te denken om het te doen’. Deze schaal is een 7-puntsschaal van 1 ‘helemaal oneens’, 4 ‘neutraal tot 7 ‘helemaal eens’. De gewoontesterkte wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde score op de 12 stellingen. Deze kon liggen tussen de 1 en de 7. Een hoge score duidt op een hoge gewoontesterkte en een lage score op een lage gewoontesterkte. De Cronbach’s α voor de SRHI is ook voldoende (α = 0.90).

Baseline- en nameting (snackrapportage)

Tijdens de baseline meting werd een week lang dagelijks bijgehouden hoeveel snackmomenten de deelnemers hadden. Het was belangrijk dat de deelnemers direct na het eten van een snack de vragenlijst invulden omdat mensen vaak niet goed weten waarom en wanneer zij een bepaalde snack eten (Adriaanse et al., 2011). De online vragenlijst kon

(13)

worden geopend door middel van een link in een sms die de deelnemers ontvingen op hun smartphone. Ze konden maximaal acht verschillende snackmomenten invullen per dag. Ook was er de mogelijkheid om in te vullen dat zij die dag helemaal niet hadden gesnackt. Per snack kon de deelnemer aangeven of deze gezond of ongezond was, wat de hoeveelheid was, waar ze op dat moment waren, in welk gezelschap of activiteit ze waren en wat de interne aanleiding was. Deze cues werden later gebruikt om de implementatie intenties te formuleren. Aan het einde van de vragenlijst gaven de deelnemers aan dat ze het dagboek naar waarheid hadden ingevuld. Na deze baselinemeting vulden de deelnemers vier weken lang weer

dagelijks de snackmomenten in. Echter nu hadden ze een implementatie intentie geformuleerd die hen hielp de ongezonde snacks te vervangen voor gezonde snacks. Voor een voorbeeld van het digitale dagboek zie bijlage 1.

Design

In dit onderzoek is gekozen voor één conditie en geen wachtlijstconditie. Hiervoor is gekozen omdat een wachtlijstconditie niet mogelijk is in een onderzoek naar dieetgedrag. Deelnemers in de wachtlijstconditie zullen dan andere manieren gaan zoeken om minder te gaan snacken waardoor dit geen goede controleconditie is om te vergelijken is met de

implementatie intentie-interventie. Daarnaast is er wegens gebrek aan proefpersonen gekozen voor één conditie. Binnen MSD waren er niet meer geïnteresseerden in het Healthyways programma, dan het aantal deelnemers in dit onderzoek. Er is een voor- en nameting gedaan voor de hoeveelheid ongezond snackgedrag om een conclusie te kunnen trekken over de vermindering in ongezond snackgedrag. De onafhankelijke variabele in dit onderzoek is tijd. Dit onderzoek betreft vijf weken waar er wordt gekeken naar de verandering over tijd. De afhankelijke variabele is de vermindering van het aantal ongezonde snackmomenten per dag per week.. De eerste week is hier de baselinemeting, de laatste vier weken is de nameting.

(14)

Door middel van een Linear Mixed Model is er gekeken naar de vermindering in ongezond snackgedrag na de implementatie intentie- interventie. Er is gekozen voor een Linear Mixed Model zodat ook de deelnemers mee kunnen worden genomen die niet alle weken hebben ingevuld. Daarnaast kunnen de afzonderlijke weken met elkaar vergeleken worden. Er is gekozen voor een auto-regressieve structuur omdat de onafhankelijke variabele tijd is. The repeated covariance type controleert voor de covariantie en gaat er vanuit dat de correlaties tussen de herhaalde metingen het grootst zijn op aangrenzende tijdstippen. Dus de correlatie tussen scores wordt kleiner over de tijd. De variantie wordt aangenomen als zijnde

heterogeen, aangezien het herhaalde metingen data betreft.

Daarnaast is er gekeken naar de modererende rol van self efficacy. Model 1 (leeftijd, BMI, motivatie en gewoontesterkte) werd vergeleken met Model 2 (leeftijd, BMI, motivatie,

gewoontesterkte en self efficacy) om te beoordelen of de mate van self efficacy een

toegevoegde waarde is voor de effectiviteit van de implementatie intentie op de vermindering van ongezond snackgedrag. Door middel van een regressie analyse is er gekeken naar de rol van self efficacy.

Procedure

Algemene procedure:

Alle studieprocedures werden goedgekeurd door de Medisch Ethische Commissie van de Universiteit van Amsterdam (UvA).Het onderzoek duurde 36 dagen waarin drie keer werd afgesproken op een van de locaties van MSD. Allereerst werd in een oriënterend

telefoongesprek een korte inleiding gegeven over het Healthyways programma en er werd gecontroleerd of de deelnemers voldeden aan de inclusiecriteria. Wanneer dit het geval was, werden er drie individuele afspraken gemaakt met een persoonlijke coach. Daarna werd er vijf weken lang een online dagboek waarin de snackmomenten werden ingevuld.

(15)

Screening afspraak & Baselinemeting:

Deelnemers startten met een afspraak met een onderzoeker waar ze verder werden geïnformeerd over de studie. Een informed consent werd tijdens deze afspraak gelezen en ondertekend. Daarna is er een Entry vragenlijst ingevuld, inclusief demografische variabelen, de motivatie om ongezond snackgedrag te veranderen en de hoeveelheid ongezonde

snackmomenten. De GSE schaal en de SRHI zijn onderdeel van de Entry vragenlijst. In de daaropvolgende zeven dagen kreeg de deelnemer een sms en een email om 09.00 uur en om 21.00 uur met een link naar het online dagboek waar hij/zij de snackmomenten kon invullen. De deelnemers kregen in de eerste afspraak te horen dat het belangrijk was om meteen na het eten van de snack dit in het dagboek in te vullen zodat ze het beste geholpen konden worden. Daarnaast werd hen verteld dat het van belang was dat zij nog geen veranderingen

aanbrachten in hun snackgedrag zodat de juiste uitlokker van het gedrag kon worden gevonden. Deze eerste week diende als baselinemeting. Aan het einde van de dag werd het dagboek van die dag afgesloten en konden ze niet meer de snackmomenten invullen van de dag ervoor.

Tweede afspraak:

Deelnemers hadden na een week een afspraak om te reflecteren op het snackgedrag. Tijdens de tweede afspraak werd er gekeken waar en wanneer de deelnemer ‘de fout in gaat’. Deze cues uit de baselinemeting kunnen bijvoorbeeld zijn wanneer hij/zij zich verveelt en wanneer hij/zij thuis is. De deelnemers formuleerden samen met de coach een implementatie intentie (een concreet als-dan plan) aan de hand van de relevante gevonden cues uit de baselinemeting, om het ongezonde snacken te reduceren. Er werd gekeken wat de deelnemer graag in plaats van de ongezonde snack zou willen eten. Uiteindelijk werd op basis van dit

(16)

gesprek de implementatie intentie geformuleerd: Als ik (cue) dan ga ik groente of fruit eten (afhankelijk van het product dat de deelnemer zelf kiest). De implementatie intentie moet specifiek zijn. Dus wanneer de specifieke cue (bijvoorbeeld thuis op de bank), die het gedrag uitlokt (het eten van chips), daadwerkelijk plaatsvindt. De ‘dan’ moet altijd zijn: dan ga ik ‘een gezond tussendoortje’ eten. Deze implementatie intentie is ook altijd positief

geformuleerd: dus altijd iets wat ze wel gaan doen i.p.v. iets wat ze niet gaan doen. Daarnaast mag er geen mits ingebouwd zijn in de implementatie intentie. Dus niet: als ik op tijd thuis ben dan ga ik een appel eten. Dit zou betekenen dat wanneer zij niet op tijd thuis zijn het plan niet hoeven uit te voeren, waardoor het plan niet altijd wordt uitgevoerd, wat de effectiviteit van de implementatie intentie in de weg staat.

De deelnemers werden gecoacht door middel van motiverende

gespreksvoeringtechnieken om de motivatie om minder ongezond te snacken te bevorderen. Zo is het van belang om te kijken wat zou kunnen helpen om deze verandering door te voeren. Dit kan zijn: zorgen dat je altijd groente en fruit thuis hebt. Ook kan er gevraagd worden naar de voordelen van gezond snacken. Als laatste visualiseerden de deelnemers een gebeurtenis die het ongezonde snackgedrag uitlokt, zeiden ze de implementatie intentie vijf keer hard op en schreven ze de implementatie intentie drie keer op.

Dagboek meting:

Deelnemers ontvingen twee sms-berichten en twee e-mails (om 9.00 en om 21.00) voor 36 opeenvolgende dagen met een link naar het online dagboek. Iedere dag werd het aantal snackmomenten die tussen de maaltijden vielen gerapporteerd. De eerste zeven dagen vormen samen de baselinemeting. Na de baselinemeting vulden de deelnemers de gezonde en ongezonde snackmomenten in gedurende vier weken. Het online dagboek kunt u terug vinden in Bijlage 1.

(17)

Laatste afspraak:

Deelnemers vulden de Exit vragenlijst in. Er werd met hen besproken wat ze vonden van het programma en of ze het dagboek goed konden bijhouden. Daarna werd het doel van het onderzoek verteld aan de deelnemers.

De afspraken zagen er als volgt uit:

Dag 1 Dag 1 - 8 Dag 8 Dag 9 - 36 Dag 36

Eerste afspraak - Check inclusiecriteria - Instructies digitaal dagboek - Informed consent - Meting: gewicht, taille en lengte -Entry vragenlijst Baselinemeting

-Sms/mail met link naar digitaal dagboek Tweede afspraak: - Identificeren interne en externe cues - Formuleren implementatie intentie -Meting: gewicht en taille Dagboekmeting na formuleren implementatie intentie

-Sms/ mail met link naar digitaal dagboek Derde afspraak -Debriefing -Meting: gewicht en taille -Exit vragenlijst

(18)

RESULTATEN

Data-analyse

Er is met 56 deelnemers een eerste afspraak gemaakt. Vanwege te weinig motivatie (n = 1) en het niet invullen van de baselinemeting (n = 2) kunnen 53 deelnemers mee worden genomen in de analyses. Om de eerste hypothese, dat na de implementatie intentie-interventie er sprake is van een vermindering van ongezond snackgedrag, te toetsen is een Linear Mixed model gebruikt. Hier is de baselinemeting vergeleken met de nameting en zijn de

afzonderlijke weken binnen de nameting met elkaar vergeleken.

Op basis van 48 deelnemers is er gekeken of de mate van self efficacy een rol speelt boven op de demografische variabelen, motivatie en gewoontesterkte. Niet iedereen heeft de nameting ingevuld (n = 5) waardoor deze deelnemers niet mee konden worden genomen in de regressie analyse. De regressie analyse vergelijkt namelijk de baselinemeting met de

nameting, maar zonder nameting is dit niet mogelijk. Er is een regressie analyse uitgevoerd om te toetsen of de mate van self efficacy een rol speelt boven de demografische variabelen, motivatie en de gewoonte sterkte in de vermindering van ongezond snackgedrag na een implementatie intentie-interventie. Dit is gedaan door middel van de verschilscore tussen de voor- en nameting in het ongezonde snackgedrag. Daarnaast is gekeken of Model 2: de demografische gegevens, motivatie en gewoonte sterkte en de mate van self efficacy meer variantie verklaard dan Model 1: de demografische gegevens, motivatie en de gewoonte sterkte.

(19)

Beschrijvende statistieken

De beschrijvende statistieken zijn gebaseerd op 53 deelnemers. De man-vrouw

verdeling was hier 18 mannen (34%) en 35 vrouwen (66%). De meest frequent voorkomende reden van de deelnemers om mee te doen aan het Healthyways programma was ‘om gezond te blijven’ (n = 19, 40.4%), daarna werd als meest voorkomende reden genoemd

‘gewichtsverlies’ (n = 15, 31.9%).

De demografische gegevens, de motivatie en gewoontesterkte zijn terug te zien in Tabel 1. De motivatie van alle deelnemers was hoog, zowel om meer gezond snacken als om minder ongezond snacken. De gemiddelde Body Mass Index (BMI) van de deelnemers is relatief hoog. Een gezond BMI ligt tussen de 18.5 en de 25 (Voedingscentrum, 2016). Ook de gemiddelde gewoontesterkte en de mate van self efficacy was relatief hoog in deze populatie.

(20)

Tabel 1.1 Demografische gegevens deelnemers

Tabel 1

Gemiddelde scores(M), Standaard Deviaties (SD), Minimum (min.) en Maximum (max.) van de Motivatie minder ongezond snacken, Motivatie meer gezond snacken, Body Mass Index (BMI), Self Report Habit Index (SRHI) en General Self Efficacy (GSE).

Variabele n M SD min. max.

Leeftijd 53 42.91 8.57 21 63 Motivatie minder ongezond snacken 53 6.00 0.65 5.00 7.00 Motivatie meer gezond snacken 53 5.74 0.86 4.00 7.00 Aantal ongezonde snackmomenten in de baseline 53 1.77 0.12 0.57 4.14 BMI 53 27.49 4.05 21.20 37.00 SRHI 53 4.51 1.06 1.67 6.25 GSE 53 3.15 0.35 2.20 3.90

(21)

Verandering in ongezonde snackmomenten na de implementatie intentie-interventie

Een Linear Mixed Model is uitgevoerd om de effectiviteit van de implementatie intentie-interventie op de vermindering van ongezond snackgedrag te meten. Er is gecontroleerd of er sprake is van een afname in ongezonde snackmomenten wanneer het aantal ongezonde snackmomenten per dag in de eerste week (de baselinemeting) wordt vergeleken met het aantal ongezonde snackmomenten per dag tijdens de laatste vier weken (de nameting). Het gemiddeld aantal ongezonde snackmomenten gedurende de vijf weken is te zien in Figuur 1.‘Tijd’ was hier de onafhankelijke variabele en ‘Het aantal ongezonde snackmomenten’ was hier de afhankelijke variabele. Er is sprake van een hoofdeffect over tijd voor het aantal ongezonde snackmomenten na de implementatie intentie-interventie

F(4,111.17) = 18.89, p <.001. Na de implementatie intentie-interventie is er dus sprake van een significante afname in het aantal ongezonde snackmomenten.

Door middel van een contrast analyse is er ook gekeken naar het verschil tussen de verschillende meetmomenten. Hier bleek een significant verschil tussen de eerste week en de vier weken in de nameting in het aantal ongezonde snackmomenten (alle p <.001). Dit is in lijn met de hypothese die stelt dat er een afname is na de implementatie intentie-interventie in het aantal ongezonde snackmomenten. Wanneer de afzonderlijke weken worden vergeleken in de nameting is er geen significant verschil in het aantal ongezonde snackmomenten (alle p >.181). Dit betekent dat er geen verschil is tussen de afzonderlijke weken in de nameting in het aantal ongezonde snackmomenten. Er kan worden aangenomen dat de afname stabiel blijft. In Tabel 2 zijn de vergelijkingen tussen de afzonderlijke weken te zien met de standaardfouten.

(22)

Figuur 1.1 Gemiddeld aantal ongezonde

snackmomenten op één dag per week

Figuur 1. Scatterplot die de vermindering in ongezond snackgedrag na de implementatie intentie na week 1 weergeeft.

(23)

Tabel 1.2 Vergelijkingen weken met afzonderlijke weken

Tabel 2

Standaardfouten en Betrouwbaarheidsintervallen

Week Vergeleken met Week Gemiddeld verschil 95% Bet. Interval voor verschil Ondergrens Bovengrens 1 2 0.820 (0.097) 0.627 1.014 3 0.853 (0.118) 0.618 1.088 4 0.797 (0.134) 0.533 1.062 5 0.906 (0.139) 0.630 1.183 2 3 0.033 (0.076) -0.118 0.183 4 -0.023 (0.100) -0.221 0.175 5 0.086 (0.109) -0.130 0.302 3 4 -0.055 (0.079) -0.212 0.101 5 0.053 (0.097) -0.138 0.245 4 5 0.109 (0.081) -0.052 0.269

(24)

De rol van self efficacy

Om de tweede hypothese te toetsen is een regressie analyse uitgevoerd. De tweede hypothese stelt dat naarmate iemands’ self efficacy hoger is, er een sterkere afname in ongezond snackgedrag zal zijn na de implementatie intentie-interventie in vergelijking met wanneer de mate van self efficacy lager is. Om dit te toetsen zijn twee modellen met elkaar vergeleken. Model 1 kijkt naar de werking van de implementatie intentie op het gemiddeld aantal ongezonde snackmomenten en de rol van de demografische variabelen, motivatie en gewoontesterkte hierin. In Model 2, wordt naast de demografische variabelen, motivatie en gewoontesterkte, ook self efficacy meegenomen.

Model 1: 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑖𝑖= 𝛽𝛽0+ 𝛽𝛽1𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙 + 𝛽𝛽2𝐵𝐵𝑀𝑀𝐵𝐵 + 𝛽𝛽3𝑀𝑀𝑆𝑆𝑆𝑆𝐵𝐵 + 𝛽𝛽4𝑚𝑚𝑚𝑚𝑙𝑙𝑙𝑙𝑚𝑚𝑚𝑚𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙 + 𝜀𝜀𝑖𝑖*

Model 2: 𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑀𝑖𝑖= 𝛽𝛽0+ 𝛽𝛽1𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙 + 𝛽𝛽2𝐵𝐵𝑀𝑀𝐵𝐵 + 𝛽𝛽3𝑀𝑀𝑆𝑆𝑆𝑆𝐵𝐵 + 𝛽𝛽4𝑚𝑚𝑚𝑚𝑙𝑙𝑙𝑙𝑚𝑚𝑚𝑚𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙𝑙 + 𝛽𝛽5𝐺𝐺𝑀𝑀𝐺𝐺𝑖𝑖+ 𝜀𝜀𝑖𝑖

*MOS staat voor gemiddeld aantal ongezonde snackmomenten, BMI staat voor Body Mass Index, SRHI is de Self Report Habit Index (gewoontesterkte) en GSE staat voor de mate van self efficacy.

Allereerst is er in model 1 gekeken naar de demografische variabelen, motivatie en de gewoontesterkte. In de eerste stap is er gekeken in hoeverre de demografische variabelen, motivatie en de gewoontesterkte een rol speelden in de effectiviteit van de implementatie intentie-interventie op de vermindering van ongezond snackgedrag. De demografische variabelen zijn: leeftijd en BMI. Daarnaast is er gekeken naar de rol van de motivatie en de gewoontesterkte (SRHI). Deze vier variabelen bleken geen significante rol te spelen in de effectiviteit van de implementatie intentie-interventie bij de vermindering van ongezond snackgedrag, F (5,43) = 0.356, p = .875, R2 = 0.04. Dit betekent dat 4% van de variantie verklaard wordt door Model 1 (leeftijd, BMI, motivatie en SRHI). Dus 96% van de variantie

(25)

wordt verklaard door andere factoren. Daarom is gekeken of Model 2 (waar de mate van self efficacy is toegevoegd) meer variantie verklaard dan Model 1.

Model 2, waar self efficacy is toegevoegd aan het model, bleek geen significante toevoeging aan het model. De toevoeging van self efficacy was geen voorspeller voor de afname van het ongezonde snackgedrag F (6,42) = 0.454, p = .838, R2 = 0.06. Dit betekent dat 6% van de variantie verklaard wordt door de toevoeging van self efficacy aan het model. Dus 94% van de variantie wordt verklaard door andere factoren. Dit is niet in lijn met de tweede hypothese. Self efficacy bleek geen significante voorspeller boven op de demografische variabelen, motivatie en de gewoontesterkte voor de effectiviteit van de implementatie intentie voor de vermindering van ongezond snackgedrag. De hypothese kan daarom worden verworpen.

(26)

Tabel 1.3De rol van self efficacy bovenop de demografische variabelen bij de effectiviteit van de

implementatie intentie

Tabel 3

Regressieresultaten Model 1 en Model 2: variabelen en coëfficiënten

Model 1 Model 2

Variabelen β R2 F change β R2 F change

Intercept 0.56 (1.39) 0.04 0.61 1.49 (1.68) 0.06 0.92 Leeftijd -0.01 (0.01) -0.01 (0.01) BMI 0.01 (0.03) 0.01 (0.03) Motivatie minder OS 0.01 (0.17) 0.01 (0.12) Motivatie meer GS 0.02 (0.12) 0.02 (0.13) SRHI 0.11 (0.11) 0.09 (0.11) GSE -0.31 (0.32)

Noot: Tussenhaakjes staan de standaardfouten vermeld.

(27)

DISCUSSIE

In dit onderzoek is gekeken naar de effectiviteit van een implementatie intentie-interventie op de vermindering van ongezond snackgedrag. Daarnaast is er gekeken voor wie specifiek deze interventie effectief is. Er is gekeken naar de rol van self efficacy boven op de demografische variabelen, motivatie en de gewoontesterkte, bij de effectiviteit van de

implementatie intentie-interventie. Uit de resultaten is gebleken dat er een effect te zien is van de implementatie intentie-interventie op de vermindering van ongezond snackgedrag. Dit was in lijn met de eerste hypothese. Wanneer wordt gekeken naar de mate van self efficacy boven op de demografische variabelen, motivatie en gewoontesterkte, bleek dit geen significante rol te spelen in de effectiviteit van implementatie intenties op de vermindering van ongezond snackgedrag. Dit was niet in lijn met de tweede hypothese.

Implementatie intenties

Het effect van de implementatie intentie-interventie op de vermindering van ongezond snackgedrag is al uit eerder onderzoek gebleken (Adriaanse et al., 2009). Echter in eerder onderzoek is niet expliciet gekeken naar de invloed van de implementatie intentie op de vermindering van ongezond snackgedrag. In dit onderzoek is dit wel gedaan gedurende vijf weken middels een online dagboek bij een populatie in een real life setting. In dit onderzoek is gekeken naar medewerkers van een groot farmaceutisch bedrijf om een meer heterogene populatie te kunnen benaderen dan de meeste onderzoeken waar voornamelijk studenten aan mee doen. Daarnaast werd er geen beloning gegeven voor deelname aan het onderzoek om uit te sluiten dat de motivatie voor de deelname gebaseerd was op de beloning. Daarmee is dit onderzoek een waardevolle toevoeging op het al bestaande bewijs voor de werking van implementatie intenties bij de vermindering van ongezond snackgedrag.

(28)

Self efficacy

Uit eerder onderzoek is gebleken dat de mate van self efficacy een rol kan spelen in de effectiviteit van implementatie intenties (Sniehotta et al., 2005). Een hoge mate van self efficacy zou de werking van de implementatie intentie faciliteren. In het onderzoek van Bayer en Gollwitzer (2007) is er gekeken naar de rol van self efficacy op de werking van

implementatie intenties bij sportoefeningen, maar niet naar de vermindering in ongezond snackgedrag. De rol van self efficacy bij de vermindering van ongezond snackgedrag is echter niet terug gevonden in dit onderzoek. Dit zou kunnen komen door de kleine spreiding in de mate van self efficacy bij de onderzochte populatie.

Beperkingen

In dit onderzoek is er voor gekozen om geen controle conditie toe te voegen aan het onderzoek. Hiervoor is gekozen omdat er ten eerste te weinig deelnemers waren om over twee condities te verdelen. Er waren niet meer geïnteresseerden binnen MSD. Ten tweede is in onderzoek van de Vries (2015) gekeken naar de vermindering in ongezond snackgedrag na een doelintentie-interventie en na een implementatie intentie-interventie. Hieruit is gebleken dat dat implementatie intentie een meer effectieve methode is voor de vermindering van ongezond snackgedrag in vergelijking tot een doelintentie. Daarom leek het voor dit onderzoek niet van belang om ook een doelintentie conditie toe te voegen.

Ook kan het zijn dat het effect van de implementatie intentie-interventie op de vermindering van ongezond snackgedrag wordt beïnvloed doordat de deelnemers het snackgedrag monitoren. Ze vullen gedurende vijf weken alle geconsumeerde snacks in. Het kan zo zijn dat ze hierdoor bewust worden van wat zij snacken, waardoor ze misschien minder gaan snacken. Toch is gebleken uit onderzoek van de Vries (2015) dat een

(29)

een grotere afname in ongezonde snacks. Wanneer enkel het monitoren van het snackgedrag effect zou hebben op de vermindering van ongezond snackgedrag dan zou er geen verschil te zien zijn tussen de doelintentie- en implementatie intentie-interventie conditie. Daarnaast zou het monitoren van het snackgedrag ook ervoor kunnen zorgen dat er sprake is van

onderrapportage van het snackgedrag. De deelnemers zijn ervan op de hoogte dat er wordt gekeken naar wat zij invullen in het snackdagboek waardoor zij misschien uit schaamte minder snacks gaan invullen. Toch komt volgens De Castro (2000) een snackdagboek het meest dichtbij het daadwerkelijke snackgedrag. Ook wordt tijdens de afspraken door de coach de nadruk gelegd op het belang van het eerlijk invullen van alle genuttigde snacks.

Ondanks dat er een zo heterogeen mogelijke populatie getracht is te benaderen, door deelnemers te werven binnen een groot farmaceutisch bedrijf, is de uiteindelijke populatie redelijk homogeen gebleken. Dit geldt voornamelijk voor de mate van self efficacy. Er is een kleine spreiding binnen de populatie met betrekking tot scores op self efficacy. Daarnaast had iedere deelnemer in onze populatie een gemiddeld hoge mate van self efficacy (2.2 tot 3.8, op een schaal van 0 tot 4).

Vervolgonderzoek

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek zouden kunnen zijn, het uitvoeren van een longitudinaal onderzoek naar de effecten van de implementatie intentie-interventie over een langere periode. In dit onderzoek is gekeken naar een periode van vier weken na de

implementatie intentie-interventie. Gedurende deze vier weken was het effect van de

interventie significant en stabiel. Het is interessant om te bekijken of dit effect significant en stabiel blijft als het onderzoek zal worden uitgevoerd over langere perioden. Uit onderzoek van Holland, Aarts & Langendam (2006) naar het opruimen van afval na het formuleren van een implementatie intentie, is gebleken dat het effect van een implementatie intentie bleef bestaan gedurende twee maanden. Daarom kan worden verwacht dat dit ook zou kunnen

(30)

gelden voor de vermindering van ongezond snackgedrag, dit is echter nog niet onderzocht. Daarnaast zou in vervolgonderzoek ook gecontroleerd kunnen worden voor het effect van monitoren op het invullen van het aantal ongezonde snackmomenten. Doordat de

deelnemers zich bewust waren dat het ongezonde snackgedrag werd bekeken kan het zijn dat zij het aantal ongezonde snackmomenten onderrapporteren. Vervolgonderzoek zou hier rekening mee kunnen houden door gebruik te maken van een monitor-conditie en een niet-monitor-conditie. In de ‘monitor’ conditie kan worden verteld dat de deelnemers het

snackdagboek moeten invullen en dat deze zal worden besproken tijdens de derde afspraak. In de ‘niet monitor’ conditie wordt de deelnemers verteld dat na het formuleren van de

implementatie intentie er niet meer wordt gekeken naar het snackdagboek en dat dit enkel een dagboek voor henzelf is. Het zou dan interessant zijn of er dan een ander effect van de

implementatie intentie wordt gevonden. Verwacht kan worden dat er geen verschil te zien is in de vermindering van ongezond snackgedrag, maar misschien wel in de duur van de effectiviteit van de implementatie intentie. Het bewustzijn van het monitoren kan bijdragen aan de motivatie om door te gaan met de implementatie intentie, waardoor deelnemers die denken dat ze niet worden gemonitord misschien eerder zullen stoppen met de implementatie intentie.

Ten slotte kan er in vervolgonderzoek gekeken worden naar de rol van self efficacy in de effectiviteit van implementatie intenties bij een populatie waar sprake is van zowel hoge als lage scores op self efficacy. Hierdoor kan er een eenduidige conclusie worden getrokken over de rol van self efficacy. In het onderzoek van Sniehotta et al. (2005) naar revaliderende hartpatiënten en het volhouden van sportoefeningen, speelde self efficacy een significante rol in de effectiviteit van de implementatie intentie. Het is onbekend of er in dat onderzoek meer spreiding was binnen self efficacy was. Het zou zo kunnen zijn dat de spreiding verklaard waarom er wel een rol te zien was van self efficacy in het onderzoek van Sniehotta et al.

(31)

(2005). Omdat in huidig onderzoek enkel deelnemers met een hoge mate van self efficacy worden onderzocht kan het zo zijn dat mensen met een hoge mate van self efficacy geen baat hebben bij de implementatie intentie. Mensen met een hoge mate van self efficacy hanteren betere strategieën, tonen meer inzet en houden het langer vol tijdens barrières (Bandura, 1977; Brown & Inouye, 1978; Schunk, 1981). Ze stellen duidelijke doelen en zijn optimistischer waardoor ze misschien geen implementatie intentie nodig hebben bij de vermindering van ongezond snackgedrag. Vervolgonderzoek zou kunnen kijken of een verschil in de mate van self efficacy invloed heeft op de effectiviteit van de implementatie intentie-interventie. Binnen dit vervolgonderzoek zou er meer spreiding moeten zijn in de mate van self efficacy binnen de populatie. Verwacht kan worden dat er dan wel een verschil wordt gevonden in de werking van de implementatie intentie-interventie

Conclusie

Uit dit onderzoek is gebleken dat een implementatie intentie-interventie een effectieve interventie is bij de vermindering van ongezond snackgedrag. Daarnaast kan worden

aangenomen dat ongeacht de mate van self efficacy, de demografische variabelen, motivatie of gewoontesterkte deze interventie effectief is voor de vermindering van ongezond

snackgedrag. Dit is een belangrijke bevinding aangezien een implementatie intentie-

interventie voor de vermindering van ongezond snackgedrag voor verschillende doelgroepen zou kunnen worden ingezet om het probleem in overgewicht aan te kunnen pakken. Zo zouden er in meerdere bedrijven coaches kunnen worden ingezet die medewerkers de mogelijkheid bieden om een implementatie intentie te formuleren voor de vermindering van ongezond snackgedrag. Het zou dan interessant zijn om dit onderzoek te repliceren met een longitudinaal onderzoek over een langere termijn en met een meer heterogene populatie, in verschillende bedrijven.

(32)

REFERENTIES

Aarts, H., & Dijksterhuis, A. (2000). On the automatic activation of goal-directed behaviour: the case of travel habit. Journal of Environmental Psychology, 20, 75-82.

Adriaanse, M. A., Gollwitzer, P. M., De Ridder, D.T.D., De Wit, J.B.F., Kroese, F.M.

(2011). Breaking habits with implementation intentions: a test of underlying processes. Personality and Social Psychology Bulletin, 37, 502-513.

Adriaanse, M. A., De Ridder, D. T. D., De Wit, J. B. F. (2009). Finding the critical cue: implementation intentions to change one’s diet work best when tailor to personally relevant reasons for unhealthy eating. Personality and Social Psychology Bulletin, 35, 60-71.

Armitage, C. J. (2004). Evidence that implementation intentions reduce dietary fat intake: A randomized trial. Health Psychology, 23, 319-323.

Bandura, A. (1977). Self-efficacy: Toward a unifying theory of behavioral change. Psychological Review, 84, 191-215.

Bayer, U. C., & Gollwitzer P. M. (2007). Boosting scholastic test scores by willpower: The role of implementation intentions. Self and Identity, 6, 1-19.

(33)

Birch, L. L., Fisher, J. O., & Davison, K. K. (2003). Learning to overeat: maternal use of restrictive feeding practices promotes girls' eating in the absence of hunger. American Journal of Clinical Nutrition, 78, 215-220.

Bo, S., De Carli, L., Venco, E., Fanzola, I., Maiandi, M., De Michieli, F., Durazzo, M., Beccuti, G., Cavallo-Perin, P., Ghigo, E. & Ganzit, G. P. (2014). Impact of snacking pattern on overweight and obesity risk in a cohort of 11- to 13-year-old adolescents. Journal of Pediatric Gastroenterology and Nutrition, 59, 465-471.

Brown, I., Jr., & Inouye, D. K. (1978). Learned helplessness through modeling: The role of perceived similarity in competence. Journal of Personality and Social Psychology, 36, 900-908.

Castonguay, T.W., Applegate E.A., Upton, D.E. & Stern, J.S. (1983). Hunger and appetite: Old concepts/new distinctions. Nutrition Reviews, 41, 101-110.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2015). Opgehaald op 10 mei 2016 van: http://www.nisb.nl/weten/feiten_cijfers_trends-ontwikkelingen.html

Cutting, T. M., Fisher, J. O., Grimm-Thomas, K., & Birch, L. L. (1999). Like mother, like daughter: familial patterns of overweight are mediated by mothers' dietary disinhibition. American Journal of Clinical Nutrition, 69, 608-613.

De Castro, J. M. (2000). Eating behavior: Lessons from the real world of humans. Ingestive Behavior and Obesity, 16, 800–813.

(34)

De Graaf, C. (2006). Effects of snacks on energy intake: An evolutionary perspective. Appetite, 47, 18-23.

De Nooijer, J., De Vet, E., Brug, J., & De Vries, N. K. (2006). Do implementation intentions help to turn good intentions into higher fruit intakes? Journal of Nutrition Education and Behavior, 38, 25-29.

De Vries, I. M. (2015). De invloed van gespecificeerde cues bij implementaties in het doorbreken van ongezonde snackgewoontes. Universiteit van Amsterdam. Opgehaald op 14 mei 2016 van: http://www.scriptiesonline.uba.uva.nl/

De Wit, S., Standing, H. R., DeVito, E. E., Robinson, O. J., Ridderinkhof, K. R., Robbins, T. W. (2012). Reliance on habits at the expense of goal-directed control following

dopamine precursor depletion. Psychopharmacology (Berl), 219, 621–631.

Dishman, R. K., Motl, R. W., Sallis, J. F., Dunn, A. L., Birnbaum, A. S., Welk, G. J., Bedimo Rung, A. L., Voorhees, C. C., and Jobe, J. B. (2005). Self-management strategies mediate self-efficacy and physical activity. American Journal of Preventive Medicine, 29, 10-18.

Franklin, C., & Agresti, A. (2008). Statistics: the art and science of learning from data. Pearson Education.

(35)

Gollwitzer, P. M. (1999). Implementation Intentions: Strong effects of simple plans. American Psychologist, 54, 493-503.

Gollwitzer, P., & Sheeran, P. (2006). Implementation intentions and goal achievement: A meta-analysis of effects and processes. Advances in Experimental Social Psychology, 38, 69–119.

Guillaumie, L., Godin, G., Manderscheid, J. C., Spitz, E., & Muller, L. (2012). The impact of self efficacy and implementation intentions-based interventions on fruit and vegetable intake among adults. Psychology & Health, 27, 30–50.

Heckhausen, H., & Beckmann, J. (1990). Intentional action and action slips. Psychological Review, 97, 36-48.

Kellar, I., & Abraham, C. (2005). Randomized controlled trial of a brief research-based intervention promoting fruit and vegetable consumption. British Journal of Health Psychology, 10, 543-558.

Liang, J., Matheson, B. E., Rhee, K. E., Peterson, C. B., Rydell, S. & Boutelle, K. N. (2016). Parental control and overconsumption of snack foods in overweight and obese children. Appetite, 100, 181-188.

Luszczynska, A., Schwarzer R., Lippke, S., & Mazurkiewicz M. (2011). Self-efficacy as a moderator of the planning–behaviour relationship in interventions designed to promote physical activity. Psychology and Health, 26, 151–166.

(36)

Milne, S., Orbell, S., & Sheeran, P. (2002). Combining motivational and volitional interventions to promote exercise participation: Protection motivation theory and implementation intentions. British Journal of Health Psychology, 7, 163-184.

Orbell, S., Hodgkins, S., & Sheeran, P. (1997). Implementation intentions and the theory of planned behavior. Personality and Social Psychological Bulletin, 23, 945-954.

Pajares, F. (1997). Current directions in self-efficacy research. In Maehr, M. L. Greenwich: JAI Press.

Pintrich, P. R. (1997). Achievement goal theory: Past results, future directions. Greenwich: JAI Press.

Prestwich, A., Lawton, R., & Conner, M. (2003). The use of implementation intentions and the decision balance sheet in promoting exercise behaviour. Psychology and Health, 18, 707-721.

Reason, J. (1990). Human error. Cambridgde: Cambridge University Press.

Rise, J., Thompson, M., & Verplanken, B. (2003). Measuring implementation intentions in the context of the theory of planned behavior. Scandinavian Journal of Psychology, 44, 87-95.

(37)

Rössner S. M., Hansen J. V., Rössner S. (2011). New Year’s Resolutions to Lose Weight – Dreams and Reality. Obesity Facts, 4, 3–5.

Schunk, D. (1981). Modelling and attributional effects on children's achievement: A self-efficacy analysis. Journal of Educational Psychology, 73, 93-105.

Schwarzer, R., & Jerusalem, M. (1995). Generalized Self-Efficacy scale. In J. Weinman, S. Wright, & M. Johnston, Measures in health psychology: A user’s portfolio. Causal and control beliefs. 35-37.Windsor, UK: NFER-NELSON.

Seehausen, R., Bayer, U.,& Gollwitzer, P.M. (1994). Experimentelle Arbeiten zur

vorsätzlichen Handlungsregulation (Experimental studies on the intentional control of behaviour). Paper presented at the 39th Convention of the German Psychological Society, Hamburg, Germany.

Sheeran, P., & Orbell, S. (1999). Implementation intentions and repeated behaviour:

Augmenting the predictive validity of the theory of planned behaviour. European Journal of Social Psychology, 29, 349-369.

Sheeran, P., & Orbell, S. (2000). Using implementation intentions to increase attendance for cervical cancer screening. Health Psychology, 19, 283-289.

Sniehotta, F.F., Scholz, U., & Schwarzer, R. (2005). Bridging the intention– behaviour gap: Planning, self efficacy, and action control in the adoption and maintenance of physical

(38)

exercise. Psychology & Health, 20, 143–160.

Thompson, M. M., Naccarato, M. E., & and Parker, K. E. (1989). Assessing Cognitive Need: The Development of the Personal Need for Structure and the Personal fear of Invalidity Scales, Paper presented at the Annual meeting of the Canadian Psychological Association, Halifax, Nova Scotia.

Thorndicke, E. I. (1911). Animal Intelligence: experimental studies. New York: Macmillan.

Valentine, J. C., DuBois, D. L. & Cooper, H. (2004). The relations between self-beliefs and academic achievement: a systematic review. Educational Pschologist, 39, 111-133.

Verplanken, B., & Orbell, S. (2003). Reflections on past behaviour: A self-report index of habit strength. Journal of Applied Social Psychology, 33, 1313–1330.

Voedingscentrum (2016). Opgehaald op 5 juni 2016 van:

http://www.voedingscentrum.nl/nl/mijn-gewicht/heb-ik-een-gezond-gewicht/bmi meter.aspx

Webb, T. L., & Sheeran, P. (2006). Does changing behavioral intentions engender behavioural change? A meta-analysis of the experimental evidence. Psychological Bulletin, 132, 249-268.

Wieber, F., Odenthal G. & Gollwitzer, P. (2010). Self-efficacy feelings moderate implementation intention effects, Self and Identity, 9, 177-194.

(39)

Woolfolk, A., Hughes, M., & Walkup, V. (2008). Psychology in education. White Plains: Pearson Longman.

Zizza, C., Siega-Riz, A., & Popkin B. M. (2001). Significant increase in young adults’

snacking between 1977-1978 and 1994-1996 represents a cause for concern. Preventive Medicine, 32, 303-310.

(40)

Bijlage

Bijlage 1. Dagboek

Tijdens de eerste week, de baselinemeting, zag het dagboek er zo uit:

De eerste zeven dagen betreffen en baselinemeting, het is dus de bedoeling dat u

rapporteert wat u vandaag heeft gesnackt (gezond en ongezond). Probeer dus uw normale gedrag de eerste dagen aan te houden.

Een snack = alle consumpties die naast de reguliere maaltijden worden gegeten, variërend van een koekje, een bakje yoghurt, een appel tot een kroket. Geef de hoeveelheid aan met bijvoorbeeld ‘1 stuk, ½ reep, klein zakje, x gram’.

Het is de bedoeling dat u per moment dat u één of meer snacks eet, het schema invult.

Daarnaast vult u ook ‘de externe cues’ in: wat was uw gezelschap, locatie en activiteit toen u de snack innam? Daarna vult u ‘de interne cues’ in: hoe voelde u zich toen u de snack innam?

Maak een keuze uit de volgende opties: - ‘Ik wil een snack invullen’

- ‘Ik heb vandaag niet gesnackt’.

Wanneer zij hebben gesnackt kunnen ze kiezen uit: -‘gezond’

-‘ongezond’

Wanneer zij hebben gekozen voor ‘gezond’ krijgen ze deze lijst:

Snackmoment: Kies uit de volgende opties en vul ook de hoeveelheid in (meerdere snacks mogelijk)

Fruit namelijk

Gedroogd fruit namelijk Groente namelijk Rijstwafel Cracker/cracotte Bruine boterham

(41)

Ontbijtkoek

Krentenbol/mueslibol Beschuitje

Volkoren biscuit

Bakje magere yoghurt (evt. muesli) Kopje bouillon/ heldere soep Magere drinkyoghurt

Anders namelijk:

Wanneer zij ‘ongezond’ invulden, krijgen ze deze lijst:

Snackmoment: Kies uit de volgende opties en vul ook de hoeveelheid in (meerdere opties mogelijk)

Klein koekje

Cake of grote koek Taart of gebak

Bonbon of stukje chocolade

Candybar (bv. Chocoladereep, M&M’s, mars) Chips of nootjes etc.

Snoepje Waterijs Roomijs Stukje kaas/worst Slaatje Chips/zoutjes

Popcorn (per handje) Toastjes met:

Warme hartige snack namelijk: Anders namelijk:

Daarna volgde de vragen:

‘Wat was op dat moment uw locatie?’: Thuis

Werk

Bij vrienden/familie Restaurant/café/kantine Anders namelijk:

(42)

‘Wat was op dat moment uw gezelschap?’ Alleen

Met mijn partner Met vrienden/familie Met collega’s Anders namelijk:

‘Wat was u aan het doen?’ TV/film kijken

Werken Kletsen

Koffie/thee drinken Anders namelijk:

‘Zag of rook u lekker eten op dat moment?’ Ja

Nee

‘Hoe voelde u zich op dat moment?’ (meerdere opties mogelijk)

Boos Neutraal Blij Moe Verdrietig Geconcentreerd Verveeld Ontspannen Gestrest Anders namelijk:

‘Hoeveel trek had u op dat moment?’

Helemaal geen trek Heel veel trek

1 2 3 4 5 6 7

Bedankt voor het invullen! Als u voor vandaag nog snacks wilt aanvullen, klik dan op de terugknop. Vergeet niet weer terug te keren naar deze pagina na het invullen.

Ik heb vandaag, aan het einde van de dag alles naar waarheid ingevuld: Ja, ik heb eerlijk mijn dagboek ingevuld.

Na deze zeven dagen zag het dagboek er zo uit gedurende vier weken:

Deze vier weken is het de bedoeling dat u elke dag zo snel mogelijk rapporteert welke ongezonde en gezonde snacks u vandaag heeft genuttigd.

(43)

Een snack = alle consumpties die naast de reguliere maaltijden worden gegeten, variërend van een koekje, een bakje yoghurt, een appel tot een kroket. Geef de hoeveelheid aan met bijvoorbeeld ‘1 stuk, ½ reep, klein zakje, x gram’.

Het is de bedoeling dat u per moment dat u één of meer snacks eet, het schema invult.

Daarnaast vult u in of uw interne of externe cue aanwezig was. Uw interne cue en externe cue heeft u gespecificeerd samen met uw coach. Uw persoonlijke interne cue (IC) en externe cue (EC) vindt u terug in de sms en e-mail die u heeft ontvangen.

Tot slot vult u aan het einde van de dag in hoe vaak u uw persoonlijke interne en externe cue bent tegengekomen.

(Het invullen van de snacks is hetzelfde als tijdens de baseline meting)

Daarna volgden de vragen:

Was uw persoonlijke interne cue (IC) aanwezig? Ja

Nee

Was uw persoonlijke externe cue (EC) aanwezig? Ja

Nee

Bent u vandaag uw persoonlijke interne cue (IC) en/of externe cue (EC) tegen gekomen zonder dat dit een snackmoment was?

Alleen interne cue (zonder externe cue)

‘Aantal keer tegengekomen zonder dat dit een snackmoment was’: Alleen externe cue (zonder interne cue)

‘Aantal keer tegengekomen zonder dat dit een snackmoment was’: Interne en externe cue tegelijkertijd

‘Aantal keer tegengekomen zonder dat dit een snackmoment was’:

Bedankt voor het invullen! Als u voor vandaag nog snacks wilt aanvullen, klik dan op de terugknop. Vergeet niet weer terug te keren naar deze pagina na het invullen.

(44)

Ik heb vandaag, aan het einde van de dag alles naar waarheid ingevuld: Ja, ik heb eerlijk mijn dagboek ingevuld.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The dynamics of storm surge through coastal mangroves are dependent on the relationship between inun- dation decay length and mangrove forest width (equation (3) and Figure 3c),

Count of relative error ranges of remote sensing-based GPP, NPP, AGBP and yield reported in, or derived from, literature compared to in-situ relative errors.... significant work has

Transgenic expression of fetal isoform CHAPb in the postnatal heart displayed characteristic features of heart disease, such as induc- tion of cardiac hypertrophy, cardiac fibrosis

Many of the formulations are related closely to the geometrically exact beam formulation but they differ in their finite element implementation, time integration scheme, treatment

Broersma, The Ramsey numbers of large cycles versus small wheels, Integers: Electronic Journal of Com- binatorial Number Theory, #A10 4 (2004), 9 pages. [129]

Echter reageert Roos hierop slechts een keer vanuit een methodisch zelf: ‘Het is bedoeld om een gebeurtenis eens vanuit een ander perspectief te bekijken, omdat het

In dit onderzoek zal worden nagegaan in hoeverre de door de werknemers waargenomen effectiviteit van hun afdeling invloed heeft op de relatie tussen het door

participatieschalen voor familierol en autonomie. De negatieve samenhang met participatie is in dit onderzoek als positief te duiden omdat lage scores op de