• No results found

Controlekwaliteit in tijden van een financiële crisis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Controlekwaliteit in tijden van een financiële crisis"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Controlekwaliteit in tijden van een financiële crisis

Master scriptie van: Name: Max Kamer Student nummer: 10694218 Date: 13-03-2016 Versie: Finale versie MSc Accountancy & Control deeltijd Eerste begeleider: Dr. S.W. Bissessur Tweede begeleider: Dr. ir. Sander van Triest

(2)

2

Verklaring van Originaliteit Dit document is geschreven door Max Student Kamer, die verklaart de volledige verantwoordelijkheid voor de inhoud van dit document te nemen. Ik verklaar dat de tekst en het werk dat in dit document is origineel en dat er geen andere dan die in de tekst en de referenties genoemde bronnen zijn gebruikt bij het maken ervan. De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is verantwoordelijk uitsluitend voor het toezicht op de uitvoering van het werk, niet voor de inhoud.

(3)

3

Inhoudsopgave

1. Inleiding: 4 2. Literatuur 5 2.1 Accountantscontrole 5 2.1.1 Agentschapstheorie en accountantscontrole 6 2.2 Controlekwaliteit 7 2.2.1 Wat is controlekwaliteit? 7 2.2.2 Factoren die controlekwaliteit beïnvloeden 7 2.2.3 Input en controlekwaliteit 8 2.2.4 Processen en controlekwaliteit 8 2.2.5 Contexts en controlekwaliteit 8 2.2.6 Accountantskantoren en controlekwaliteit 9 2.3 Kwaliteit van de financiële rapportage 9 2.3.1 Accountantsroulatie en controlekwaliteit 10 2.3.2 Partner roulatie en controlekwaliteit 10 2.3.3 Onafhankelijkheid van de accountant 11 2.3.4 Controlekwaliteit en niet controle diensten 11 2.3.5 Controlekwaliteit en de accountantsvergoeding 12 2.3.6 Controlekwaliteit en klant grootte 12 2.4 Proxy meeteenheid voor controlekwaliteit 13 2.4.1 Input-gebaseerde meetinstrumenten 13 2.4.2 Output-gebaseerde meetinstrumenten 14 2.5 Financiële crisis 17 3. Hypotheses en onderzoeksmethodologie 18 3.1 Hypothese ontwikkeling 18 3.2 Onderzoek ontwerp 19 3.3 Sample 22 4. Data onderzoek 23 4.1 Dataselectie 23 4.2 Descriptieve statistics 23 4.3 Correlatie analyse 24 4.4 Regressie resultaten 25 4.4.1 Resultaten van Model 1 25 4.4.2 Resultaten van Model 2 27 4.4.3 Resultaten van Model 3 28 4.4.4 Resultaten van Model 4 29 5. Conclusie 29 6. Bibliografie 32 Bijlage 37 Bijlage A: Descriptieve statistics 37 Bijlage B: Industrieverdeling: 38

(4)

4

1. Inleiding:

Deze hoofdstuk introduceert de achtergrond van het probleemgebied waar deze studie zich op richt. Verder leidt de hieronder beschreven achtergrond tot het doel van de studie en de belangrijkste onderzoeksvraag. De onderzoeksvraag zal de praktische implicaties en de wetenschappelijke bijdrage van deze paper beschrijven.

De huidige wereldwijde financiële crisis (WFC) is volgens bronnen de meest “verwoestende” economische crisis in de geschiedenis sinds de grote depressie (Friedman & Friedman, 2009). Het begon in de Verenigde Staten in 2007 (Bergman, 2011, p. 431) en was als gevolg van een correctie op de Amerikaanse huizenprijzen na een periode van expansie (Österholm, 2010, p. 265). Volgens de auteur Österholm (2010), waren de leningen in de Amerikaanse huizenmarkt gesecuritiseerd en werden ze vervolgens wereldwijd verkocht. Hierdoor was het effect van de instortende Amerikaanse huizenmarkt over de hele wereld voelbaar. Echter kwam dit ook omdat de leningen in verschillende financiële instrumenten werden verstopt. Het gevolg hiervan was dat de hele wereld een prijscorrectie moest doorvoeren op de eerder aankocht gesecuritiseerde producten. Niet alleen bedrijven maar ook banken raakte hierdoor wereldwijd in de problemen wat uiteindelijk zorgde dat diverse banken omvielen of financiële steun nodig hadden. Dit leidde tot een periode van wereldwijde Economische problemen. De WFC en alle zakelijke mislukkingen heeft geleid tot het toenemen aan kritiek op het accountantsberoep en verhoogde de maatschappelijke druk op accountants om de kwaliteit van de accountantscontrole te verbeteren (Holm & Zaman, 2012). Het accountantsberoep is hierdoor ook ernstig in twijfel getrokken, aldus Sikka (2009). Een voorbeeld hiervan is dat de accountant een goedkeurende accountantsverklaring heeft afgegeven terwijl achteraf bleek dat de bank diverse “going concern issues” had. Eén van de meest bekende banken waarvoor dit speelde was Lehman Brothers. Deze bank had twee maanden voordat ze failliet gingen een goedkeurende verklaring gekregen zonder opmerkingen voor hun kwartaalcijfers van hun accountant. De hoge accountantskosten roepen vragen op omtrent de onafhankelijkheid van de accountant. Dit met het oog op de mogelijkheid om eventueel opstappen zonder dat dit de continuïteit van de accountant in gevaar brengt of een grote financiële gevolgen heeft. Een andere vraag wat de auteur stelt is; in hoeverre zijn de accountants in staat om de complexe financiële instrumenten van hun klanten te begrijpen (Sikka, 2009). Op basis van bovenstaande is dit onderzoek gericht op controlekwaliteit van de accountant in de periode van de WFC. Hierbij zal er onderzocht worden in hoeverre de controlekwaliteit is gewijzigd in de periode 2005 tot en met 2014 en of de WFC hierop invloed heeft gehad en op welke manier. Dit alles zal onderzocht worden binnen Nederlandse organisaties. De onderzoeksvraag luidt als volgt: Wat is het effect van de financiële crisis op de “Audit quality”? Eerdergenoemde onderzoeksvraag is in diverse landen, waaronder Amerika en het Verenigd Koninkrijk, al eerder onderzocht. Hierbij werd er onderzoek gedaan tot een periode van 2012. Echter heeft volgens de Nederlandse Rijksoverheid (2015) de financiële crisis in Nederland tot zeker 2012 geduurd, waarna we over zijn gegaan tot een Eurocrisis wat de gevolgen van de WFC nog wat heeft verlengd. Verder heeft de Nederlandse Autoriteit Financiële Markten (AFM) over de periode 2012 en 2013 een onderzoek gedaan naar de controlekwaliteit

(5)

5

binnen Nederland. Hierbij heeft de AFM voor elk van de Big4 kantoren tien controleverklaringen gecontroleerd die in 2013 zijn afgegeven over boekjaar 2012. Hierbij kwamen de Big4 kantoren allen als onvoldoende naar voren (vier bij Deloitte, drie bij EY, zeven bij KPMG en vier bij PwC), aldus de AFM (2014). Op basis van het recent uitgebrachte AFM-rapport achten wij dit onderwerp weer relevant om te onderzoeken binnen Nederland. Hiervoor zal de data worden verzameld uit de periode 2005 t/m 2014. Verder hebben eerdere onderzoeken de audit kwaliteit getest op basis van discretionaire accruals. Deze paper zal naast de discretionaire accruals ook kijken of het bedrijf gecontroleerd is door een Big 4 kantoor of niet. Hierdoor is dit onderwerp een relevant en interessant onderwerp om te onderzoeken.

De belangrijkste bevinding uit dit onderzoek is dat controlekwaliteit wel degelijk afhankelijk is van de financiële situatie. Uit de gevonden onderzoeksresultaten is gebleken dat bedrijven zich meer bezighouden met winststuring tijdens de financiële crisis. Het opmerkelijke hierbij is dat de mate van controlekwaliteit na de crisis weer toeneemt naar het oude niveau van voor de crisis. De wetenschappelijke bijdrage en contributie van deze scriptie is het recente AFM rapport wat in 2014 gepubliceerd is. Hieruit bleek dat de accountant fouten heeft gemaakt bij haar controle in de periode 2012 tot en met 2013. Als gevolg van de toegenomen aandacht op de accountant, is het interessant om te onderzoeken wat het effect is geweest op de controlekwaliteit van de accountant tijdens de financiële crisis. Omdat er tijdens de crisis meer aandacht ging naar de controlekwaliteit, kan dit een prikkel zijn geweest voor de accountantskantoren om de kwaliteit te verbeteren. Deze prikkel kan leiden tot extra motivatie en druk om de controlekwaliteit te verbeteren. Als eerste zal in hoofdstuk twee de relevante literatuur beschrijven worden gevolgd door hoofdstuk 3 waar de hypotheses en onderzoeksmethodologie aan bod komen. Hoofdstuk 4 zal ingaan op de empirische resultaten. Hierbij zal er antwoord worden gegeven op onderzoeksvraag op basis van de verzamelde data. Als laatste zal in hoofdstuk 5 een conclusie worden gegeven. 2. Literatuur In dit hoofdstuk zal het theoretische kader van deze scriptie worden toegelicht. Dit hoofdstuk zal beginnen met al eerste een algemene discussie over de accountantscontrole en de kwaliteit daarvan. Verder zal er besproken worden welke factoren invloed kunnen hebben op de kwaliteit van de accountantscontrole. Hierna worden de manieren om controlekwaliteit te meten en te kwantificeren voorgelegd. Daarna zal er kort worden ingegaan op de financiële crisis en de relatie tussen controlekwaliteit. 2.1 Accountantscontrole Volgens Eilifsen et al. (2010) kan het begrip auditing als volgt gedefinieerd worden: "een systematische proces van het objectief verkrijgen en evalueren van bewijsmateriaal met betrekking tot beweringen over de economische activiteiten en evenementen om de mate van overeenstemming tussen de verklaringen, vastgestelde criteria en de resultaten vast te stellen aan geïnteresseerde gebruikers" (Eilifsen et al. 2010, p. 10. De auteur definieert auditing

(6)

6

als het controleren of evalueren van de jaarrekening, om ervoor te zorgen dat deze jaarrekening geen materiele afwijkingen bevat, hierin is de accountant de uitvoerend partij. Verder geven de auteurs aan dat er twee soorten accountants zijn binnen een organisatie namelijk: externe accountants en interne accountants. Externe accountants handelen namens de aandeelhouders en monitoren de managers die zijn aangesteld door de aandeelhouders. Verder is de externe accountant niet afhankelijk van één klant en zijn ze niet betrokken bij de dagelijkse bedrijfsvoering, aldus Stefaniak et al. (2012).Verder zijn er nog de interne accountant; zij zijn werknemer van het bedrijf en kunnen ook een informele samenwerking hebben met het management. Hierbij is hun toegevoegde waarde het uitvoeren van proactieve activiteiten (Bou-Raad, 2000) & (Balkaran, 2008). 2.1.1 Agentschapstheorie en accountantscontrole Auditing is een belangrijk onderdeel binnen het bedrijfsleven en de financiële markten. Jensen en Mecking (1976) definieert een relatie tussen agent en pricipal als de relatie tussen een of meer mensen (de opdrachtgever), die een andere persoon (de agent) inhuurt om een dienst te verrichten voor hun rekening. De auteurs beweren dat indien beide partijen streven naar het maximaliseren van hun nuttigheid er situaties zullen ontstaan waarin de acties van de agent niet in het beste belang zullen zijn van de opdrachtgever. Dit kan volgens de auteurs leiden tot extra kosten voor de opdrachtgever. Een voorbeeld hiervan is, kosten m.b.t. toezicht en bemiddelingskosten. Auditing is een vorm van toezicht op de gemaakte kosten, met als doel het minimaliseren van deze kosten die gemaakt zijn door het management (de agent) en die niet in het belang zijn van de eigenaar (de pricipal) (Eilifsen et al., 2010). Healy en Palepu (2001) pleiten voor het openbaar maken van de gecontroleerde financiële verslagen, met het oog op het verminderen van de informatie-asymmetrie tussen de opdrachtgevers en agenten. Watts en Zimmerman (1979) verklaren dat een accountantscontrole van belang is voor de obligatiemarkten en de aandelenmarkten omdat het wordt gebruikt als tool om de kosten van de bedrijven te verminderen. Een accountantscontrole speelt een grote rol bij het toezicht op de contracten tussen pricipal en agent en het beheersen van risico-informatie (Watts & Zimmerman, 1979). Bij het ontbreken van een externe accountant zullen, de financiële en boekhoudkundige gegevens die worden gebruikt voor de besluitvorming door interne en externe gebruikers, geloofwaardigheid missen. Dit is dan ook een instrument om de eerlijkheid van de informatie te meten (Eilifsen et al., 2010). Door de jaren heen is er veel geschreven over het belangenconflict tussen principal en agent en de vraag naar een accountantscontrole. Een van hen is een studie van Francis en Wilson (1988), die de relatie leggen tussen informatie-asymmetrie en de vraag naar een accountantscontrole. Hierbij concluderen zij dat er een hoge vraag ligt bij hoge kwaliteit auditors, Big 8 in die tijd, en dat de auditdienst duidelijk wordt beïnvloed door bemiddelingskosten. Een accountantscontrole is daarom ook essentieel. Collis et al. (2004) bevestigd dit in hun studie waarbij kleine bedrijven, vrijgesteld door de overheid van voorgeschreven audits in het Verenigd Koninkrijk, nog steeds de voorkeur hadden om hun jaarrekening te laten gecontroleerd. Deakins en Hussain (1994) beweren dat bedrijven, die vrijgesteld zijn van een verplichte audit, de voorkeur aan controle hebben omdat zij hierbij profiteren bij het aanvragen van een lening. Collis et al. (2004) deden onderzoek bij 385 bedrijven in het Verenigd

(7)

7

Koninkrijk en vonden uit dat 63 procent van hen de voorkeur had aan een jaarrekeningcontrole. Dit omdat de verwachte voordelen opwegen tegen de gemaakte kosten. Hierbij zijn de voordelen: financiering voordelen, het verbeteren van de interne controle, het verminderen van agency kosten en asymmetrische informatie. 2.2 Controlekwaliteit 2.2.1 Wat is controlekwaliteit? Kwaliteit van de accountantscontrole en de determinanten hiervan is een wijd gedebatteerd onderwerp (Svanström, 2013). De Financial Reporting Council en Bonner (2006 en 2008, aangehaald in (Francis, 2011) stellen dat het niet gemakkelijk is om de kwaliteit van een accountantscontrole te bepalen. Dit komt mede doordat het een complex begrip is en daardoor zal een eenvoudige definitie niet volstaan. Volgens Svanström (2013) bestaat er geen enkele manier om de kwaliteit van de accountantscontrole te meten. Francis (2011, blz. 127) beschouwt kwaliteit van de accountantscontrole als een continuüm dat een standpunt is wat we delen en betekent dat de kwaliteit van de accountantscontrole kan variëren van zeer lage kwaliteit tot zeer hoge kwaliteit. Echter verwijst de rechtsopvatting van de audit kwaliteit naar; de juiste uitgifte van de accountantsverklaring over de jaarrekening van de klant, aldus volgens General Accepted Accounting Principles (GAAP). Zij geven aan dat dit een binaire weergave is van de kwaliteit van de accountantscontrole, doormiddel van goed of slecht (Francis, 2011). DeAngelo (1981, p. 186) definieert kwaliteit van de accountantscontrole als "de waarschijnlijkheid dat de accountant een fout vindt in een klant zijn boekhoudsysteem en deze tevens rapporteert". Sungren en Svanström beweren dat bij lage controlekwaliteit de kans op fouten toeneemt. Zij verdelen audit mislukkingen in twee categorieën. Het eerste gebeurt wanneer de accountants er niet in slagen om GAAP af te dwingen en de tweede vindt plaats wanneer de accountant een schone accountantsverklaring geeft terwijl de jaarrekening van de klant materieel onjuistheden bevat (Sundgren & Svanström, 2013).

2.2.2 Factoren die controlekwaliteit beïnvloeden

Wat zijn de factoren die de kwaliteit van de accountantscontrole beïnvloeden? Verschillende auteurs komen met andere variabele die controlekwaliteit beïnvloeden. Francis (2011) introduceert zes niveaus van de analyse die controlekwaliteit beïnvloeden. Deze zijn: audit input, auditproces, accountantskantoren, audit industrie of auditmarkt, instellingen en economische gevolgen van de audit resultaten. Echter stelt het Financial Reporting Council (FRC, 2008, geciteerd in Knechel et al, 2013) vijf variabele voor controlekwaliteit; de cultuur binnen de accountantsorganisatie, de vaardigheden en persoonlijke kwaliteiten van audit partners en medewerkers, de effectiviteit van het controleproces, de betrouwbaarheid en het nut van de audit. Knechel et al. (2013) benoemen vier indicatoren, namelijk: inputs, processen, resultaten en context.

(8)

8

2.2.3 Input en controlekwaliteit

Plannen voor een goede controlekwaliteit hangt samen met de beoordeling van de onafhankelijkheid en risicogehalte van elke klant. Dat is de reden waarom accountants passende ingangen overwegen voor hun audit proces, zodat een goede controlekwaliteit kan worden gewaarborgd. Een van de ingangen die een negatieve impact op de kwaliteit van de accountantscontrole kunnen hebben zijn prikkels. Gramling (1999) voert een experiment uit op de onafhankelijkheid van de accountant bij audit managers in één van de Big 5 accountantskantoren. De studie suggereert enige bezorgdheid over de invloed van een hoge vergoeding op onafhankelijkheid van de accountant. Accountants die een hoge vergoeding van hun klant ontvangen zijn geneigd om meer te vertrouwen op de interne auditfunctie, die de controlekwaliteit kan beïnvloeden (Gramling, 1999). Een studie van Houston (1999, p. 70) ondersteunt Gramling's bevinding. Hij bestudeerd de gebudgetteerde audit uren van senior accountants en hun beoordeling van de inherente risico's en concludeert dat accountants minder snel reageren op een verhoogd risico door de aanwezigheid van de audit fee druk. Dit is volgens hem het gevolg van de economische binding tussen accountants en klanten. Een andere bevinding is dat controlekwaliteit kan afnemen als gevolg van een daling van de gebudgetteerde controle uren om de winstgevendheid op korte termijn te verhogen. Naast incentives is een professioneel-kritische instelling een andere belangrijke input voor kwaliteit van de accountantscontrole. Shaub en Lawrence (1996) onderzocht de relatie tussen de kwaliteit van de accountantscontrole en de professioneel-kritische instelling op 156 accountants uit 56 verschillende vestigingen binnen de Big 6. De auteurs vonden dat een toename van de professioneel-kritische instelling te wijten kan zijn aan voorafgaand zakelijke problemen of onjuistheid in de financiële informatie bij klanten. Deze verhoogde professioneel-kritische instelling kan leiden tot een stijging in de kwaliteit van de accountantscontrole. Twee extra ingangen die belangrijk zijn om te overwegen zijn, kennis en expertise en de druk binnen kantoren (Knechel el al., 2013).

2.2.4 Processen en controlekwaliteit

Volgens Knechel et al (2013) bestaat een accountantscontrole uit een risico analyse, evaluatie van interne beheersing en het testen en beoordelen. Om een hoge kwaliteit van het auditproces te garanderen, dient de accountant te zorgen voor een hoogwaardig professioneel oordeel. Volgens Smith en Kida (1991) worden accountants die een hoog niveau van deskundigheid en bekendheid hebben minder vaak gezien als vooringenomen. Een voorafgaande risicobeoordeling speelt dan ook een zeer belangrijke rol bij de mate van kwaliteit tijdens de accountantscontrole. Echter kunnen verschillende benaderingen van risicobeoordelingen resulteren in verschillende evaluaties, hierbij kan het opsplitsen van de controle in kleinere onderdelen de sleutel zijn voor het verkleinen van het controlerisico (Jiambalvo & Waller, 1984). 2.2.5 Contexts en controlekwaliteit Francis (2011) vermeldt dat de institutionele setting, die verwijst naar het wettelijk kader waarvan een controle wordt uitgevoerd, van invloed kan zijn op de controlekwaliteit. Een belangrijke internationale instelling die door de

(9)

9

auteur genoemd is de International Accounting Standards Board (IASB). De auteur geeft verder aan dat het wettelijk kader de kwaliteit van de accountantscontrole beïnvloed door het definiëren van wat een controlefout is en verder wat de gevolgen zijn voor deze fouten. Verder beschrijven ze hoe de accountant dient op te treden bij het constateren van een fout. Hij vermeldt ook dat contextuele factoren zoals governance-mechanismen, bijvoorbeeld de auditcommissie en de raad van bestuur, de controlekwaliteit kan beïnvloeden. Een studie door Defond et al. (2005) heeft bewijs gevonden dat het aanstellen van een board of financiële deskundigen complementair is aan wanneer er een hogere kwaliteit aan accountants wordt ingehuurd. 2.2.6 Accountantskantoren en controlekwaliteit

Literatuur breidt het onderzoeksgebied uit met betrekking tot de controlekwaliteit door te kijken naar de accountantskantoren en de controlekwaliteit. In de literatuur wordt opgemerkt dat de mate van controlekwaliteit kan afhangen van het land, regio en de stad waar het accountantskantoor is gevestigd, aldus Sundgren & Svanström (2013). Grote accountantskantoren doen dit door zwaar te investeren in het opbouwen van de merknaam en reputatie en proberen hun homogene niveau van controle prestaties en kwaliteit te handhaven in elk kantoor en over de hele wereld Choi et al. (2010). Choi et al. (2010) onderzocht dit doormiddel van een grote steekproef binnen de Amerikaanse controleklanten (jaren 2000-2005) om te zien of er een verband is tussen de kantoren en de kwaliteit van de accountantscontrole. Zij concluderen dat er een positieve relatie is tussen kantooromvang en kwaliteit van de accountantscontrole. Dit betekent dat hoe groter het lokale kantoor is, hoe hoger de controlekwaliteit is die zij verlenen. Francis en Yu (2009), vinden echter dat kleinere kantoren geen onaanvaardbaar lage kwaliteit geven. Uit de resultaten van hun studie van 805 kantoorjaren binnen de Big 4 kantoren in de Verenigde Staten met de periode 2003-2005 blijkt dat cliënten waarvan de jaarrekening is gecontroleerd door grotere kantoren lagere abnormale accruals hebben. Dit resultaat ondersteunt de hypothese dat grotere kantoren een hogere kwaliteit bieden bij de accountantscontrole. Deze studies richten zich op zowel de openbare bedrijven als particuliere bedrijven. 2.3 Kwaliteit van de financiële rapportage Onderzoek toont aan dat er een verschil is in de vraag van informatie en de vorm van financiële verslaggeving tussen openbare bedrijven en particuliere onderneming. Hoop et al. (2013) vermelden dat particuliere bedrijven klagen over de boekhoudkundige regels die niet voor hen, maar wel voor de openbare bedrijven, van toepassing zijn. Zij geven aan dat deze regels belastend en niet relevant voor hun financiële situatie zijn. Echter, hun studie gaat er niet op in of de boekhoudkundige normen meer van toepassing zijn voor de openbare bedrijven dan particuliere onderneming. Wel benoemen zij het bewijs dat informatiebehoefte bij de openbare bedrijven groter is dan bij de particuliere ondernemingen. Dit komt volgens de auteurs door de hoge vraag en verwachting van informatie van de externe gebruikers en markten (Hoop et al., 2013). Aan de andere kant, is de vraag naar de financiële verslaglegging van particuliere ondernemingen gericht op de toepassing van de fiscale rapportage, dividendbeleid en andere

(10)

10

doelen in plaats van de financiële informatie die beschikbaar moet zijn voor het publiek maar dient voor het zoeken naar extern kapitaal (Ball & Shivakumar, 2005) & (Burgstahler, Hail, & Leuz, 2006).

De financiële verslaggevingskwaliteit wordt bedreigd door de manipulatie van het management. Het management manipuleert financiële informatie met als doel om bepaalde doelstellingen te behalen wat ten goede komt voor de onderneming of hunzelf, aldus Graham et al (2005). Volgens de auteurs komt dit door druk vanuit de financiële markten wat leidt tot prikkels bij het management om de financiële informatie te manipuleren om zo de eerder gestelde doorstellingen te behalen. De externe markten zijn hierbij gebaad aangezien de economische voordelen, gecreëerd door het management, gekoppeld zijn aan de aandelenkoers van het bedrijf waarvoor ze werken (Hoop et al., 2013). DeGeorge et al. (1999) geven aan dat directieleden van bedrijven winstmanagement gebruiken om de perceptie van de beleggers te beïnvloeden. Dye (1988) introduceert twee redenen achter winstmanagement. De eerste is om de beloning van bestuurders te verhogen, terwijl de tweede is om mee te gaan met de aandeelhouders hun wensen, bijvoorbeeld het verhogen van de aandeelwaarde.

2.3.1 Accountantsroulatie en controlekwaliteit

Een ander vraagstuk binnen de mate van controlekwaliteit is de duur dat de accountant betrokken is bij de controle. Eerder onderzoek stelt vast dat een accountant die al voor langere tijd een relatie heeft met de klant minder uitgedaagd wordt bij het toepassen van innovatieve controle-instrumenten en procedures om de controle uit te voeren. Ook geven de auteurs aan dat de accountant minder sceptisch wordt (Shockley, 1982). Daarentegen stellen beleggers en financiële tussenpersonen de voorkeur aan een langere ambtstermijn als dit leidt tot een betere controlekwaliteit (Ghosh & Moon, 2005). Er zijn met andere woorden gemengde resultaten van de studie in de relatie tussen de auditorsambtstermijn en controlekwaliteit. Toch is er onvoldoende bewijs gevonden voor de relatie tussen een langere ambtstermijn van de accountant en een verhoogde controlekwaliteit (Meyer et al., (2003)). Echter heeft een studie in de Indonesische context aangetoond dat indien de ambtstermijn toeneemt dit een significant negatief effect heeft op de neiging van het afgeven van een going concern issue in de accountantsverklaring (Junaidi et al., (2012)). Verder stellen Carey en Simnett (2006) dat er weinig bewijs is gevonden van een sterke relatie tussen de audit partner ambtstermijn en audit kwaliteit.

2.3.2 Partner roulatie en controlekwaliteit

Carey en Simnett (2006) gebruiken de gegevens van Australië om de relatie tussen audit partner roulatie en controlekwaliteit te bestuderen. Zij concluderen dat in Australië, waar de audit partner rotatie niet verplicht is, indien de ambtstermijn toeneemt, de neiging voor het uitgeven van een going concern opinion daalt. Dit vatten de auteurs op als een teken van verslechtering van de controlekwaliteit. Ook is er empirisch bewijs gevonden in een studie in Taiwan geschreven door Chi en Huang (2005). Zij tonen aan dat; hoewel enige relatie helpt bij het verbeteren van de controlekwaliteit, overmatige vertrouwdheid de controlekwaliteit verslechtert. Dit wijten de

(11)

auteurs aan de langdurige relaties tussen de partners en klanten. Bovendien toont de studie aan dat, omdat audit-

11

firma rotatie verplicht is, de controlekwaliteit afneemt binnen niet-Big 5 accountants als gevolg van een gebrek aan vermogen om kennis en vertrouwdheid met klanten te onderhouden. Echter toont een studie in de VS aan dat de controlekwaliteit toeneemt als de partner ambtstermijn toeneemt, gebaseerd op de gegevens van drie grote internationale accountantskantoren (Manry et al., (2008)). Er is dan ook gemengde bewijs over de vraag of de partner ambtstermijn positief of negatief van invloed is op de controlekwaliteit. 2.3.3 Onafhankelijkheid van de accountant Elke accountant moet audits uitvoeren in overeenstemming met de standaarden, zodat zij ervoor kunnen zorgen dat de minimale controlekwaliteit wordt geleverd. DeAngelo (1981) gebruikt onafhankelijkheid als een maatstaf voor de controlekwaliteit. Ze stelt in haar paper dat grote accountantskantoren (Big N) meer financieel onafhankelijk zijn dan de kleinere kantoren. Dit standpunt onderbouwd zij door het feit dat grotere kantoren meerdere bronnen van inkomsten hebben dan één grote klant en daardoor makkelijker afscheid kunnen nemen van een klant dan een kleiner kantoor. Verder geeft zij aan dat grote accountantskantoren meer last ervaren van reputatieschade omdat zij groter in het nieuws komen. Becker et al. (1998) vonden dat audit kwaliteit op het gebied van discretionair accruals hoger is bij de klanten van de Big N accountantskantoren. Francis en Wilson (1988) ondersteunen deze bevindingen met het argument dat grote accountantskantoren hun merknaam hebben opgebouwd gedurende een lange perioden. Zo hebben ze de neiging om een hogere controlekwaliteit te bieden dan kleinere bedrijven. Daarnaast zijn grote accountantskantoren eerder in staat om de druk het management te weerstaan en een going concern rapport af te geven bij noodlijdende bedrijven en een schone verklaring te geven aan financieel gezonde bedrijven, aldus Lennox (1999). Zijn onderzoek richt zich op beursgenoteerde bedrijven in het Verenigd Koninkrijk in de periode 1987 en 1994. In 2011, Michael Barnier, interne commissaris Markten van de Europese Commissie stelde de verplichte accountantskantoorrotatie voor omdat dit de controlekwaliteit ten goede zou komen. Ook zou dit de druk bij de partners weg nemen om lang bestaande klanten te verliezen (Orlik, 2011). Echter is de verplichte kantoorrotatie niet verplicht binnen de VS. Dit heeft als gevolg dat er nog weinig onderzoek is gedaan naar de kantoorrotatie en de bestaande studies zijn tot op heden beperkt tot vrijwillige rotatie (Jenkins & Vermeer, 2013). Hoewel er weinig onderzoek met betrekking tot de verplichte roulatie van accountants in de VS is, zijn er tal van studies in andere landen, zoals Australië, China, Korea, Spanje en Taiwan (Jenkins & Vermeer, 2013). Een studie in Korea bleek dat discretionaire accruals beduidend lager zijn voor bedrijven met verplichte roulatie in vergelijking met bedrijven met een vrijwillige auditor rotatie (Kim & Yi, 2009). Echter toont een studie in China aan dat een verplichte kantoorrotatie een beperkte invloed heeft op de controlekwaliteit in slechter ontwikkelde gebieden (Firth, Rui, & Wu, 2012). 2.3.4 Controlekwaliteit en niet controle diensten Het onderwerp van de non-audit services en de kwaliteit van de accountantscontrole is veel besproken sinds het ineenstorten van Enron. De lage controlekwaliteit van de Enron audit door Arthur Anderson, die leiden tot het

(12)

12

ineenstorten van beide bedrijven, was deels te wijten aan gecompromitteerde onafhankelijkheid van de accountant. Dit kwam mede doordat er ook non-audit services werden geboden aan Enron wat leiden tot een grote financiële prikkel om in te stemmen met de wensen van het management en materiële financiële informatie met betrekking tot additionele verplichtingen niet te rapporten (Solomon, 2010). Een negatieve relatie tussen non-audit services en controlekwaliteit op het gebied van discretionair accruals, is ook gevonden in een grotere studie van Frankel et al. (2002). Deze bevinding werd echter teniet gedaan als gevolg van onjuist opgegeven modellen en doordat andere studies binnen de openbare bedrijven resultaten vonden dat de controlekwaliteit toeneemt wanneer er een grotere hoeveelheden non-audit services wordt verstrekt aan dezelfde klant (Svanström, 2013). Een verklaring hiervoor is dat er door beide diensten te combineren meer kennis is bij de accountant wat de controlekwaliteit te goede komt, aldus Simunic (1984). Deze studie is ook bevestigd door Antle et al. (2006). Zij gebruikte de gegevens van de accountantskosten in relatie met non-audit vergoedingen in het Verenigd Koninkrijk (periode 1994-2000) en vond het bewijs van potentiële kennis “spillovers” bij levering van beide diensten.

2.3.5 Controlekwaliteit en de accountantsvergoeding

Een ander veel voorkomend onderwerp is het vraagstuk; is een hoge audit fee een bedreiging op de controlekwaliteit. Resultaten van een studie in zowel de VS als het VK tonen aan dat een hoge audit fee leidt tot een grotere acceptatie van abnormale accruals (Antle et al., 2006). Eshleman en Guo (2014) beweren dat een hogere audit fee wat wordt gerechtvaardigd door de werklast van de controle tot gevolgen kan hebben dat de accountant haar onafhankelijkheid verliest en dubieuze boekhoudkundige praktijken toelaat. Trompeter (1994, geciteerd in Eshleman & Guo 2014, blz. 12) meldt dat sinds controleopdrachten worden uitgevoerd door partners in plaats van de accountantsorganisatie de partners genieten van het overgrote meerderheid van de extra inkomsten wat kan leiden tot het risico’s dat een partner meegaat met het besluit van de klant ongeacht het reputatierisico voor de hele accountantsorganisatie. De andere kant van de medaille is; hoe hoger de audit vergoeding, hoe meer werk er zal worden gedaan door de accountants. Beleggers interpreteren abnormaal hoge fees als een indicator dat bedrijven een hoger earning quality hebben en bedrijven meer geneigd zijn te investeren in dure auditdiensten (Higgs & Skantz, 2006). 2.3.6 Controlekwaliteit en klant grootte Reynolds en Francis (2000) stellen dat accountants minder onafhankelijk zijn bij grotere klanten omdat kantoren meer financieel afhankelijk zijn van deze klanten. Echter kunnen de auteurs geen bewijs vinden voor de stelling dat accountants de controlekwaliteit in gevaar brengen door grote klanten te proberen te behouden. Toch beweren de auteurs nog steeds dat accountants minder onafhankelijk zijn wanneer zij meerdere grote klanten hebben in plaats van maar één grote klant. Dit is ook de reden waarom DeAngelo (DeAngelo L. , 1981) grote accountantskantoren gebruikt om de controlekwaliteit te meten omdat zij gelooft dat de grotere accountantskantoren meer klanten hebben dan kleinere accountantskantoor en hierdoor minder economisch afhankelijk zijn van grote klanten. Naast

(13)

13

de economische afhankelijkheid, kunnen grote klanten potentiële audit risico opleveren voor accountants (Reynolds & Francis, 2001). Accountantskantoren hebben een groter risico op het verliezen van hun reputatie en worden geconfronteerd met een grotere bedreiging. Ook worden accountants geconfronteerd met een groter risico te worden bestraft als ze de controle niet naar behoren uitvoeren (Shafer, Morris, & Ketchand, 1999). Er zijn dan ook theorieën gevonden in beide richtingen.

Een studie van Madhogarhia (2009) onderzocht of er een relatie is in earnings quality, zoals gemeten door discretionaire accruals en of een bedrijf groeiend of waarde vast was. Zij concludeerde in hun onderzoek dat groeiende bedrijven agressiever waren in het winststuren, zowel naar beneden als naar boven, doordat zij prikkels ontvangen vanuit de aandelenmarkt. Dit resultaat leidt ons te geloven dat bedrijven met hogere groeicijfers hogere niveaus van discretionaire accruals aanhouden. 2.4 Proxy meeteenheid voor controlekwaliteit Eerdere studies op de controlekwaliteit hebben een proxy meting voor controlekwaliteit als afhankelijke variabele gebruikt om het te kunnen meten. De kwaliteit van de accountantscontrole is een concept wat moeilijk te observeren en te kwantificeren is. Dit omdat de gebruiker van de jaarrekening niet perfect kan zien wat de mate van zekerheid is (DeFond & Zhang, 2013). Sommige van de hieronder vermelde meetinstrumenten zijn niet noodzakelijk aan elkaar gerelateerd; een studie in Griekenland toont bijvoorbeeld aan dat oordeel niet gecorreleerd is met de discretionaire accruals (Tsipouridou & Spathis, 2013). Hieronder worden de meest voorkomende proxies voor het meten van controlekwaliteit beschreven. Deze worden onderverdeeld in input-based measurements en output-based measurements. Ook wordt er kort beschreven wat de sterke en zwakke punten zijn van elk meetinstrument.

2.4.1 Input-gebaseerde meetinstrumenten

Input gebaseerde metingen worden voornamelijk gebruikt in studies die kijken naar de vraagzijde en hoe deze invloed heeft op de audit kwaliteit. Echter omdat het hier gaat om inputs binnen het auditproces is het niet gegarandeerd dat deze inputs leiden tot waarneembare outputs en zijn dit dus onnauwkeurige proxies voor het meten van controlekwaliteit (DeFond & Zhang, 2013). 2.4.1.1 Accountant Kenmerken Auditor kenmerken zoals grootte (die meestal wordt gemeten door Big N kantoren) of de industrie specialisatie (gemeten door de klant-concentratie in een bepaalde sector) worden gebruikt in onderzoeken als input, op basis van metingen van de controlekwaliteit (DeFond & Zhang, 2013). Zoals ook al eerder aangegeven in de paper van DeAngelo (1981) is er vastgesteld dat hoe groter de accountantsorganisatie in termen van grootte, hoe hoger de controlekwaliteit. Dit resultaat is ook bevestigd door Palmrose (1988). Volgens de auteurs bieden zij een hogere kwaliteit omdat zij hogere prikkels ontvangen, in termen van verlies van reputatie, en een hoger niveau van competentie (DeFond & Zhang, 2013). Reputatieverlies is extra duur voor de Big N-bedrijven als gevolg van de

(14)

14

enorme middelen die zij besteed hebben aan de opbouw van hun merkimago (Francis & Wilson, 1988). Ondanks deze factoren, hebben diverse Europese studies geen relatie gevonden tussen de kwaliteit van de accountantscontrole en de Big N bedrijven (Svanström, 2013). Verder is er bewijs gevonden dat met een hogere mate van specialisatie in een bepaalde industrie leidt tot een hoger niveau van kwaliteit van de accountantscontrole. Dit komt mede door hun branche-specifieke expertise (Francis, 2004). Deze auditor eigenschappen worden vaak gebruikt als afhankelijke variabele voor controlekwaliteit. Ook worden deze gebruikt als onafhankelijke variabelen om te zien of zij een effect hebben op de waarneembare outputs. Echter is een belangrijk nadeel dat de variabele vaak “dichotomously gecodeerd” is; wat inhoudt dat de controlekwaliteit hetzelfde is in beide groepen en dit betekent dat zij kleine variaties in controlekwaliteit niet zichtbaar maken (DeFond & Zhang, A Review of Archival Auditing Research., 2013).

2.4.1.2 Accountantscontrole vergoedingen

Accountantskosten worden gebruikt om de kwaliteit van de accountantscontrole te meten omdat ze worden verwacht de controle inspanning vast te leggen. Defond en Zhang (2013) stellen dat Accountantskosten worden beïnvloed door zowel de vraag- als aanbodzijde. Dit omdat klanten bereid moeten zijn om een hogere vergoeding te betalen voor een grotere inspanning en daarom is het een meting die gebruikt wordt in studies van beide zijden van de auditmarkt. Ze stellen verder dat een voordeel van deze proxy is dat het een continue meting is en derhalve kleine variaties in controlekwaliteit laten zien. Een nadeel is echter dat de tarieven ook kunnen worden beïnvloed door andere factoren dan de controle-inspanning. Defond en Zhang (2013) vermeldt als voorbeeld dat een verhoogde efficiëntie en de risicopremie ook invloed kan hebben op audit inspanning zonder dat dit wordt meegenomen in de vergoedingen. Dit betekent dat veranderingen in de kosten niet noodzakelijkerwijs kan worden toegeschreven aan de controlekwaliteit. Sinds audit prijs kan worden beïnvloed door andere factoren dan de kwaliteit van de accountantscontrole zal het niet worden gebruikt als een controlekwaliteitsmeting in deze studie. 2.4.2 Output-gebaseerde meetinstrumenten Eerdere studies richten zich voornamelijk op de effecten op de aanbodzijde van de controlekwaliteit en gebruiken hiervoor voornamelijk output gebaseerde metingen als hun proxy (DeFond & Zhang, 2013). Deze sectie zal de sterke en zwakke punten samenvatten van de dimensies directheid, egregiousness en feitelijke-versus-waargenomen. De auteurs Defond en Zhang (2013) stellen de directheid als de mate van directe controle die de auditor heeft op de meting. Verder definiëren de auteurs egregiousness als de ernst als een controle slecht wordt uitgevoerd. De werkelijke versus waargenomen proxy wordt gedefinieerd als de als de manier hoe controlekwaliteit wordt waargenomen.

(15)

15

2.4.2.1 Materiele fouten

Keune en Johnstone (2012) stellen dat wanneer een accountant een afwijking vindt zij het management en de auditcomité informeren van de gecontroleerde onderneming. Zij kunnen vervolgens kiezen om de fout te corrigeren indien de afwijking niet materieel is. Verder geven de auteurs aan dat het criteria of een fout materieel of immaterieel is gebaseerd is op professioneel judgment. Hierdoor zou deze uitspraak kunnen worden beïnvloed door strategische overwegingen. Materiële onjuistheden worden vaak gemeten door eerdere jaarrekeningen en Accounting en Auditing Enforcement persberichten (AAERs) (DeFond & Zhang, 2013). Een eerdere studie toonde aan dat onder Amerikaanse bedrijven een toenamen van accountantskosten leiden tot een kleinere kans dat de accountant toestond dat het management afwijkingen niet corrigeerde. Deze afwijkingen werden gevonden door de uitgebreidere controle wat kon door de hogere fee, aldus Keune & Johnstone (2012). 2.4.2.2 Controleverklaring Een aangepaste going concern rapport van een accountant betekent dat de accountant aanzienlijke twijfels heeft of de gecontroleerde onderneming kan blijven bestaan (DeFond & Zhang, 2013). Carson et al. (2013) legt uit dat deze analyse is gebaseerd op de verkregen informatie tijdens het regulieren auditproces. Indien er aanwijzingen zijn dat de gecontroleerde onderneming niet zal blijven bestaan dan zal de accountant extra informatie opvragen bij het management over de plannen om deze problemen aan te pakken. Als de accountant hierna nog steeds twijfels heeft over het bestaan van de onderneming en indien dit niet voldoende is onderbouwd in de jaarrekening, dan zal de accountant een extra toelichtende paragraaf opnemen in de verklaring. Een daling in de neiging van de accountant om dit aan te geven in hun verklaring kan dan ook worden gezien als een daling in de kwaliteit omdat de accountant niet meer instaat is om op te staan tegen de druk van het management, aldus Defond & Zhang (2013). Verder geven de auteurs aan dat dit een directe proxy is en dat de accountant volledige controle heeft over de accountantsrapport. Verder geven ze aan dat het schandelijk is als de accountant een verkeerde verklaring afgeeft. De auteurs zien dit dan ook als een teken van een lage controlekwaliteit wat ook direct laat zien wat de onafhankelijkheid is van de accountant. Een studie van Carson et al. (2013) in de going concern adviezen liet een stijging zien binnen de VS in 2002. De verklarende oorzaak was de Enron-crisis en de implementatie van de Sarbanes-Oxley Act (SOX). De val van Arthur Andersen en een grote toename van verzekering gerelateerde kosten bleken de redenen voor de toename van uitgegeven going-concern adviezen. Verder vonden de auteurs dat de controlekwaliteit bij grote bedrijven slechter was voor grotere bedrijven in de periode 2002-2010. Dit concludeerde zij op basis van de volgende bevindingen: er was een zeer kleine toename in uitgiftes van going concern meningen (16,57% naar 17,01%) en grote bedrijven hadden in het decennium 2000-2010 veel minder kans op het ontvangen van een going-concern opinie in de VS (slechts 0,33%). Going concern adviezen zijn, zoals afwijkingen van materieel belang, zeldzame gebeurtenissen en hierdoor geen geschikte maat voor onze steekproefgrootte, aldus de auteurs.

(16)

16

2.4.2.3 Winststuring inclusief discretionaire accruals

Het doel van het bestuderen van de winstkwaliteit is om te kijken hoe goed de gerapporteerde winsten in overeenstemming zijn met de feitelijke economische gebeurtenissen. Hierbij is het van belang voor de accountant om te voorkomen dat het management doet aan winststuring wat resulteert in een verhoogde controlekwaliteit (DeFond & Zhang, 2013). Kousenidis et al. (2013) splitsen de winstkwaliteit uit in twee onderdelen, namelijk: marktgerichte maatregelen en accounting gebaseerde maatregelen. Zij verklaren dat op de markt gebaseerde maatregelen zich richten op de actualiteit, voorwaardelijke conservatisme en waarde relevantie en dat hierbij het uitgangspunt is dat de winsten een weerspiegeling is van de economische baten. Terwijl accounting gebaseerde maatregelen zich richten op winst smoothing, winststuring en persistentie en voorspelbaarheid en dat deze maatregelen gebaseerd zijn op de veronderstelling dat de winst wordt toegewezen aan kasstromen doormiddel van overlopende posten. Winststuring wordt gezien als een indicator van een lage controlekwaliteit, aldus Kinney et al (2004). De focus binnen deze studie is gebaseerd op de accounting gebaseerde maatregelen.

Controlekwaliteit in termen van kwaliteit van de winst wordt meestal gemeten door het identificeren van discretionaire accruals (DeFond & Zhang, 2013). De winst gerapporteerd in de jaarrekening van bedrijven bestaan uit: cash flow en boekhoudkundige accruals die op hun beurt weer bestaan uit twee delen; normale niet-discretionaire accruals die een deel van de operationele en investeringsactiviteiten van een bedrijf bevatten en de abnormale discretionaire accruals die het gevolg zijn van discretionaire boekhoudkundige activiteiten van het management (Choi, Kim, & Jughun Lee, 2011).

Defond en Zhang (2013) beschrijven discretionaire accruals als een niet bijzonder directe meting voor controlekwaliteit. De onderbouwing die zij hiervoor geven is dat de accountant hierover geen directe controle heeft bij het opstellen van hun opinie. Als de winststuring binnen de boekhoudnormen niet wordt gezien als bijzonder of overtredend dan zal dit geen gevolgen hebben. De auteurs stellen verder dat er nog veel onduidelijkheid is over hoe winststuring gemeten dient te worden en dat er hierdoor veel tegenstrijdige resultaten zijn binnen verschillende studies. Echter heeft deze manier van meten ook voordelen. Een belangrijk voordeel is dat het een continue meting is en dus kleine variaties in de kwaliteit vangt die zich voordoen binnen de grenzen van de geldende boekhoudkundige normen. Een ander voordeel is dat het de kwaliteit van de financiële verslaggeving weergeeft wat ook het uiteindelijke doel is van de controle (DeFond & Zhang, 2013).

Aangezien deze maatregel geschikt is voor een kleinere steekproef en een korter tijdsbestek zal deze proxy meeting ook worden gebruikt in deze studie. De voornaamste reden is dat deze proxy kleine variaties laat zien in de kwaliteit van de accountantscontrole en dat is in overeenstemming met onze visie op kwaliteit van de accountantscontrole. Een eerdere studie van Cohen et al. (2004) liet zien dat discretionaire accruals, in de periode 1987 tot de uitvoering van de SOX wet in 2002, toegenomen waren in deze periode met een piek in de jaren voorafgaand aan de SOX-act en vervolgens een scherpe daling in de jaren na. De stijging van winststuring was vooral te danken aan bedrijven die opereerde in arme presterende bedrijfstakken volgens de auteurs. Deze bevinding suggereert dat wanneer bedrijven slecht presteren ze vatbaarder worden voor het beheer van de winst die ons zou

(17)

17

leiden om te geloven dat bedrijven tijdens de financiële crisis de discretionaire accruals zouden toenemen als gevolg van de negatieve macro-economische situatie. Choi et al. (2011) bevestigd dit argument in hun studie. Zij toonde aan dat managers gebruik maakte van discretionaire accruals in de tijde van de financiële crisis in Azië om de voor het bedrijf geldende echte winsten of verliezen te verbergen. Dit gebeurde in situaties waarin het bedrijf slechte presteerde en de onderneming technische ondervond of leningsovereenkomsten dreigde te schenden door de slechte prestaties. Daarnaast is het belangrijk om op te merken dat bedrijven met een lage kwaliteit aan accruals eerder en meer vatbaar zijn voor een slechte macro-economische omgeving (Kim & Qi, 2010). Dit betekent dat de identificatie van de ondernemingen met een hoge mate van discretionaire accruals belangrijk is om het kapitaal effectief toe te wijzen. Svanström (2013) kon echter geen statistisch significante relatie tussen de prestaties van het bedrijf in termen van ROA en discretionaire accruals vinden. 2.5 Financiële crisis De wereldwijde financiële crisis (WFC) begon in Amerika in 2007 (Bergman, 2011). De oorsprong van de crisis was een correctie op de Amerikaanse huizenprijzen na een periode van een uitgebreid monetaire beleid met daarbij genereuze kredietvoorwaarden. Deze kredieten waren op hun beurt weer gesecuritiseerde en werden verkocht in zeer complexe financiële instrumenten over de hele wereld (Österholm, 2010). Deze securitisaties en verkoop van deze instrumenten werd mogelijk gemaakt doordat ze zo complex waren dat banken wereldwijd eigenlijk niet wisten wat ze nu eigenlijk gekocht hadden (Bezemer, 2010). Toen de Amerikaanse huizenmarkt zeepbel uiteenspatte leden Amerikaanse banken grote economische moeilijkheden en daalde het vertrouwen in hen wat tot gevolg had dat er een grote spreads aan renteniveaus ontstond (Österholm, 2010).

Volgens Singala en Kumar (2012) is de VS het epicentrum van de mondiale financiële systeem, wat betekende dat het globale systeem minder mogelijkheid had om zelf het probleem op te lossen. Een andere onderscheidende factor de door hen werd genoemde is de grootte en de omvang van deze crisis met een totale geschatte fiscale implicatie van 11,9 biljard US dollar. Ze leggen verder uit dat die vergelijkbaar zijn met eerdere crises, die historische crises is de sterkste voorspeller van de financiële crisis. Echter werd de laatste crisis en de impact ervan verergerd door paniek in het bankwezen met series van verschillende types van kortlopende leningen. Veel waarnemers overwegen daarom deze financiële crisis als de ergste sinds de jaren 1930 (Österholm, 2010). Volgens Bergman (2011), leidde de WFC tot het begin van een recessie die ook voor veel problemen in Europa zorgde, met inbegrip van de overheidsfinanciën en zelfs tot het punt waar de Europese Unie en de Euro als een bedreigd project werd gezien. Hij vond dat in 2010; 24 van de 27 EU-landen schulden hadden en begrotingstekorten. Deze waren meer dan eerder in het stabiliteits- en groeipact overeengekomen was. Singala en Kumar (2012) leggen uit dat de redenen voor de WFC met zo'n sterke negatieve impact in Europa de grote bancaire sectoren die op grote schaal werden blootgesteld aan de inzakkende woningmarkt en de algehele niet-concurrerende economieën met grote sector werkloosheid privé waren. Zij zien Europa als geslagen te zijn door

(18)

18

twee verschillende, maar sterk gerelateerd crises; de eerste is de bankencrisis veroorzaakt door verliezen op asset pricing (bijvoorbeeld huisvesting) en kapitaalmarkt effecten en de tweede is de staatsschuldencrisis die erger werd gemaakt door recessies, bank reddingspakketten en in sommige gevallen slecht fiscaalbeheer. De WFC heeft er ook voor gezorgd dat ook accountants in een moeilijke en afnemende situatie terecht kwamen door illiquide markten (Xu et al., 2013). Xu et al. schrijven dat veel bedrijven geconfronteerd werden met problemen omtrent het veiligstellen van voldoende leningen. Dit had als gevold een verhoogde druk bij de accountantskantoren om going concern adviezen uit te brengen en hierbij te letten op winststuring bij bedrijven. In een periode van grote economische onzekerheid is het steeds moeilijker voor auditors om te beoordelen wanneer een bedrijf bezig is met winststuren vanwege financiële moeilijkheden of dat dit de werkelijke resultaten zijn. Ook omdat de WFC heeft geleid tot een verhoogd risico bij bedrijven is het risico van de accountant op de afgifte van een onjuist oordeel ook toegenomen (Xu et al., 2013). 3. Hypotheses en onderzoeksmethodologie In dit hoofdstuk zal eerst de hypothese ontwikkeling worden besproken. Vervolgens zal er worden gekeken naar de variabele die zullen worden gebruikt. Hierna zal er kort worden besproken op basis van welk model het onderzoek zal worden uitgevoerd. 3.1 Hypothese ontwikkeling Voorafgaand literatuuronderzoek duidt erop dat de rol van de accountant twijfelachtig is geweest op het gebied van de controlekwaliteit tijdens de crisis. Als gevolg van de toegenomen aandacht op de accountant, is het interessant om te onderzoeken wat het effect is geweest op de controlekwaliteit van de accountant tijdens de financiële crisis. Omdat er tijdens de crisis meer aandacht ging naar de controlekwaliteit, kan dit een prikkel zijn geweest voor de accountantskantoren om de kwaliteit te verbeteren. Deze prikkel kan leiden tot extra motivatie en druk om de controlekwaliteit te verbeteren. Eerder onderzoek toont aan dat er een relatie is tussen de controlekwaliteit en het risico op rechtszaken (Khurana & Raman, 2004). Wanneer bedrijven door financiële omstandigheden in de problemen komen worden zij ter verantwoording geroepen door de stakeholders van het bedrijf. Het betreffende bedrijf dient dan aan te geven waardoor de plotselinge verslechtering is ontstaan. Om verdere problemen te voorkomen binnen de maatschappij zal het bedrijf al snel wijzen naar de accountant die dit soort zaken dient aan te kaarten tijdens de controle. De accountant wordt hierdoor dan verantwoordelijk voor de fouten die zijn gemaakt door het bedrijf. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het risico op rechtszaken toeneemt tijdens tijden van financiële crisis. Daardoor kan er vooraf worden gesuggereerd dat een verhoogd risico tot rechtszaken of schuldafschuiving leidt tot meer druk omtrent de controlekwaliteit. Op basis van bovenstaande zijn de volgende twee hypotheses opgesteld:

(19)

19

Hypothese 1: Controlekwaliteit, inzake de discretionaire accruals, zullen verbeteren van een periode voor een crisis naar een periode van crisis en zal blijven verbeteren in de periode na de crisis. Hypothese 1a: Controlekwaliteit, inzake de discretionaire accruals, zullen verslechteren van een periode voor een crisis naar een periode van crisis en zal in de periode na de crisis verder verslechteren. Van Big4 kantoren wordt over het algemeen verwacht dat zij een hogere mate van controlekwaliteit leveren (Francis & Yu, 2009) (DeAngelo L. , 1981). Bovenstaande wordt onder andere veroorzaakt doordat grotere accountantskantoren meer personeel in dienst wat de kennis van het personeelsbestand vergroot. Een tweede oorzaak is dat grotere accountantskantoren een groter variërend klantenbestand hebben die op hun beurt opereren is de verschillende markten. Ook dit leidt weer tot meer ervaring bij de grotere accountantskantoren. Omdat er van de Big4 kantoren wordt verwacht dat zij meer kennis hebben levert dit ook een hogere druk op bij de kantoren. Francis en Yu (2009) concluderen dan ook uit hun resultaten dat de grote van het accountantskantoor wel degelijk invloed heeft op de mate van audit quality. Khurana en Raman (2004) laten zien met hun onderzoek dat Big4 kantoren blootstaan aan een groter risico op rechtszaken. Voor Big4 kantoren staat er naast financiële schade ook reputatieschade op het spel. Iets wat voor Big4 kantoren meer meeweegt dan een financiële tegenvaller. Big4 kantoren en ook accountantskantoren in het algemeen zijn gebaseerd op vertrouwen. Zonder vertrouwen van de maatschappij wordt het moeilijk te blijven bestaan. Op basis van bovenstaande zijn volgende hypotheses opgesteld om te onderzoeken: Hypothese 2: Controlekwaliteit bij Big4 kantoren, inzake de discretionaire accruals, zullen verbeteren van een periode voor een crisis naar een periode van crisis. 3.2 Onderzoek ontwerp De onderzoeksvraag luidt als volgt: Wat is het effect van de financiële crisis op de “Audit quality”? Bovenstaande onderzoeksvraag is onderzocht op basis van het hier hieronder weergegeven model:

(20)

20

Table 1: Onderzoeksmodel Conceptual Operational Winst sturen Independent Variable (X) Theory = Jones model Audit quality Dependent Variable (Y) Discretionary accruals & BigN model Proxy Regression model Financiële Crisis (Dummy variabele) Proxy

Uit bovenstaande model komt naar voren dat er in dit onderzoek gekeken is naar de relatie tussen de controlekwaliteit (afhankelijke variabele) en winststuring (onafhankelijke variabele). Hiervoor zal voor de X-variabele de proxy financiële crisis worden gebruikt. Deze proxy zal verdeeld worden in drie verschillende dummy variabele. De eerste is de periode voor de crisis (2005-2007), de tweede dummy variabele in dit onderzoek zal de periode zijn tijdens de crisis (2007-2012) en als laatste zal de periode na de crisis (2012-2015) worden onderzocht. Deze laatste periode is ook direct de periode dat de AFM met haar kwaliteitsrapport naar buiten kwam.

Voor de eerste twee hypotheses die betrekking hebben op de “discretionaire accruals” zal het Jones model worden gebruikt. Dit model is gebaseerd op de modellen van Healy (1999) en DeAngelo (1986). Jones stelt dat accruals afhankelijk zijn van de economische omstandigheden: “As Kaplan (1985) notes, changes in several working capital accounts and thereby, accruals, depend upon the economic circumstances of the firm”. In het model van Jones (1991) wordt daarom wel rekening gehouden met de economische omstandigheden van de organisatie bij het berekenen van de accruals. Iets wat ook van belang is voor mijn onderzoek met oog op de financiële crisis. Het model van Jones kan als volgt worden weergegeven:

𝑇𝐴#$ / 𝐴#$'( = 𝑎# [1/𝐴#$'(] + 𝛽1#[∆𝑅𝐸𝑉#$/𝐴#$'(] + 𝛽2#[𝑃𝑃𝐸#$/𝐴#$'(] + 𝜀#$

(21)

21

Waarbij: 𝑇𝐴#$ = totale accruals in jaar 𝑡 voor organisatie 𝑖 (netto resultaat -/- operationele kasstroom) ∆𝑅𝐸𝑉#$ = opbrengsten in jaar 𝑡 minus omzet uit jaar 𝑡 − 1 voor organisatie 𝑖 𝑃𝑃𝐸#$ = materiële vaste activa voor 𝑡 voor organisatie 𝑖 𝐴#$'( = totale activa in jaar 𝑡 − 1 voor organisatie 𝑖 𝜀#$ = ‘error’ in jaar 𝑡 voor organisatie 𝑖 𝑡 = aantal jaren Volgens Defond & Zhang (2014) kan controlekwaliteit aan de hand van vier verschillende modellen worden getest. Om de laatste twee hypotheses te testen zal er gebruik gemaakt worden van een van deze modellen. Echter dient er voordat deze keuze gemaakt kan worden eerst gekeken te worden welk model het beste bij dit onderzoek past. Het eerste model is het GC model wat volgens de auteurs uitermate geschikt is voor het opsporen van onjuiste rapportages dit komt mede door de variabele “report lag”. Volgens de auteurs is het DACs model bedoeld voor het opsporen van manipulaties binnen een GAAP. Voor de variabele per model en de overige modellen refereer naar de tabel hieronder: Echter geven de auteurs Defond & Zhang in hun artikel aan dat op basis van bovenstaande tabel er geen van de vier modellen beter is bij het testen van audit quality. Elke model heeft zijn voor en nadelen en de een weegt niet sterker op dan de ander. Zij geven aan dat bij de keuze voor een model gekeken dient te worden welke variabele het beste bij het betreffende onderzoek passen. Gebaseerd op bovenstaande beweringen van de auteurs, de variabele en de eerder opgestelde hypotheses zullen de laatste twee hypotheses getest worden aan de hand van het DACs model. Hierbij zal de laatste variabel (industry/ year dummy) een dummy variabele zijn voor de verschillende tijdsperiodes. Hiervoor zullen drie dummy variabele worden toegevoegd aan het huidige model, namelijk: PRE-CRISIS (0 = Not during pre-crisis 1 = During pre-crisis), CRISIS (0 = Not during crisis 1 = During crisis) en POST-CRISIS (0 = Not during post-crisis 1 = During post-crisis).

(22)

22

Om accruals te meten wordt de absolute waarde van de discretionaire accrual berekend. Het model op de kwaliteit van accruals borduurt daarmee voort op de bevindingen van de totale huidige accrual kwaliteit, met de absolute waarde van de discretionaire accrual als de afhankelijke variabele. Het uiteindelijke model van de regressie op de kwaliteit van accruals zullen zijn;

AQ = ß0 + ß1 ROA + ß2 SIZE + ß3 LEVERAGE + ß4 LOSS + ß5 Sales growth + ß6 BigN + ß7 PreCrisis + ß8 Crisis + ß9 PostCrisis

+ ε....[2] Hierbij zijn worden de variabele als volgt gedefinieerd: AQ = Standard deviation of residuals of firm j, calculation based on model [1], whereby high standard deviations means low accrual quality because of uncertainty on accruals. ROA = Return on assets, net income gedeeld door totale assets Size = log van totale assets LOSS = net income < 0 Leverage = Total interest bearing debt to total assets Sales Growth = Groei in sales ten opzichten van voorgaand jaar BigN = waarde voor top 4 accountantskantoren PreCrisis = Dummy variabele 2005 - 2007 Crisis = Dummy variabele 2007 - 2012 PostCrisis = Dummy variabele 2012 – 2015 De ROA variabele wordt hier gebruikt omdat er verwacht wordt dat een meer winstgevende bedrijf een hogere controlekwaliteit heeft. Dit is ook het geval voor de grotere bedrijven. Van hen wordt verwacht dat ze meer ervaren hebben en stabieler zijn wat een positief effect op de controlekwaliteit zou moeten hebben. Als bedrijven een hoge leverage, zouden hebben dan zou dit tot prikkels kunnen leiden om de inkomsten te verhogen doormiddel van accruals. Derhalve kan worden verwacht dat wanneer de hefboom verhoogt wordt de auditkwaliteit afneemt. De cyclus zal naar verwachting een negatieve invloed op de opbouw kwaliteit hebben. Een langere operationele cyclus geeft meer onzekerheid en meer schattingen. Dit heeft een negatieve invloed op de controlekwaliteit. 3.3 Sample Data zal worden verkregen vanuit de database Compustat Global en Datastream. Hierbij zal de focus liggen op de jaren 2005 t/m 2014, zowel voor, tijdens als na de crisis. Verder zal dit onderzoek plaats vinden bij de Nederlandse organisaties van openbaar belang (OOB). Hiervoor is gekozen omdat deze bedrijven verplicht zijn om een audit te laten uitvoeren door een goedgekeurde accountant. Nederland is gekozen omdat dit onderwerp nog niet eerder voor dit land is onderzocht en omdat er in Nederland grote discussies waren omtrent de controlekwaliteit.

(23)

23

4. Data onderzoek In deze paragraaf zal het data onderzoek beschreven worden en de keuzes die zijn gemaakt bij het selecteren van de data. Deze paragraaf is als volgt opgebouwd; als eerste zal de dataselectie besproken worden, gevolgd door de descriptieve statistics . Hierna zullen de correlatie analyse en regressie analyse aan bod komen. Afsluitend zullen er op basis van de regressie analyse uitspraken worden gedaan over de eerder opgestelde hypotheses. 4.1 Dataselectie De data is grotendeels afkomstig uit Compustat voor alle bedrijven van openbaar belang in Nederland binnen de periode 2005 tot en met 2014. Echter is de date betreffende de auditor afkomstig uit Datastream omdat deze niet verkrijgbaar is in Compustat. Hierbij zijn beide bronbestanden handmatig samengevoegd. In de oorspronkelijke data zijn 245 bedrijven aanwezig, wat in eerste instantie 1778 verschillende bedrijfsjaren opleverde. Als gevolg van ontbrekende date blijft er een uiteindelijke populatie van 1301 over. Hiervan hebben 446 van de verwijderde items betrekking op ontbrekende data over de receivables, 28 items betrekking op te weinig data betreffende de industrie en 3 items vanwege te weinig informatie voor het berekenen van de ROA. Bij het maken van de dataselectie zijn er diverse variabele geselecteerd binnen Compustat. In de hieronder weergegeven tabel is te zien welke data voor dit onderzoek gebruikt is en wat de betreffende Compustatcodes zijn. Compustat Variabele Code Company Legal Name CONML Data Year - Fiscal FYEAR Current ISO Country Code - Incorporation fic SIC code SICH Net income NI Commissions and Fees CFO Revenue DRC Receivables RECT Property, plant and Equipment PPENT Totaal Assets AT 4.2 Descriptieve statistics In deze paragraaf komt de beschrijvende statistiek aan de orde. Bijlage A laat de verschillende statistieken zien voor een periode voor, tijdens en na een crisis. Waarnemingen zijn gebaseerd op de discretionaire accruals gemeten op basis van het eerder beschreven Jones model. De resultaten indiceren dat de controlekwaliteit afneemt in tijden van crisis en verder afneemt in de periode na de crisis. De tabellen op genomen in bijlage A laten zien dat de gemiddelde discretionaire accruals lager zijn voor bedrijven voor een crisis dan tijdens en na een crisis. Ook kan er worden opgemaakt uit de tabellen dat de discretionaire accruals na een crisis nog steeds stijgen alleen niet meer met de mate van de periode voor- naar tijdens de crisis. De tabellen laten blijken dat de controlekwaliteit voor de crisis hoger is dan tijdens en na een crisis op basis van de

(24)

24

toenemende discretionaire accruals. Concluderend uit de descriptieve statistics is er bewijs gevonden dat controlekwaliteit afneemt tijdens een crisis. Wat maakt dat er bewijs is gevonden voor de eerder opgestelde hypothese 1a en hiermee hypothese 1 teniet wordt gedaan. Uit bijlage B is de verdeling over de verschillende industrieën af te leiden. Uit onderstaande grafiek 1 is af te leiden dat er toch wel een verschil zit in de aantallen tussen de verschillende industrieën. Echter zijn er geen bedrijven die in de categorie “overige” vallen, waardoor er geconcludeerd kan worden dat elk geselecteerd bedrijf in een industrie is geplaatst. Verder kan er uit de tabel opgemaakt worden dat er in sommige jaren een schommeling is in het totaal aantal bedrijven. Figuur 1: Industrie verdeling

Samenvattend laten de resultaten zien dat de controlekwaliteit afneemt in tijden van crisis en verder afneemt in de periode na de crisis. Derhalve kan er geconcludeerd worden dat bedrijven in financiële moeilijke tijden geneigd zijn om de accruals te beïnvloeden. Door deze bevinding kan er ook aangenomen worden dat hierdoor de controlekwaliteit in deze tijden afneemt door de toenemende manipulatie van de discretionaire accruals. Daarnaast laat bovenstaande grafiek zien dat de data afkomstig is uit verschillende industrieën waarbij er geen evenredige verdeling is tussen de industrieën. Echter kan er uit bovenstaande grafiek worden vastgesteld dat er geen categorie overige is en hierdoor elk bedrijf in een specifieke categorie kan worden geplaatst. 4.3 Correlatie analyse In dit onderdeel worden de resultaten van correlatie gepresenteerd en besproken. De resultaten van de Correlatie analyse zijn gepresenteerd in de tabel 1 De correlatie tabel is gegenereerd op basis van het Jones Model. 0 50 100 150 200 250 300 350 Oil and Gas Basic materials Industrials Consumers Goods

(25)

25

Bovenstaande data uit correlatie matrix is gebaseerd op basis van 1301 waarnemingen. Variabele: afhankelijke variabele: DA, 𝑎# [1/𝐴#$'(] + 𝛽1#[∆𝑅𝐸𝑉#$/𝐴#$'(] + 𝛽2#[𝑃𝑃𝐸#$/𝐴#$'(] + 𝜀#$ Onafhankelijke variabele: periode precrisis (2005-2007), crisis (2007-2012) en postcrisis (2012-2015) Tabel 1 laat zien dat indien een bedrijf zich nog voor een crisis bevind deze een toename laat zien van absolute waarde van de discretionaire accruals. Bedrijven die zich in een financiële crisis bevinden laten een daling zien van absolute waarde van de discretionaire accruals. Als laatste laat bovenstaande tabel zien dat bedrijven die zich in een periode na een financiële crisis bevinden een toename laten zien van absolute waarde van de discretionaire accruals deze is niet significant en niet gecorreleerd. Alle drie de waarnemingen zijn niet significante en niet gecorreleerd. Samenvattend laat het Jones model een negatief verband zien tussen de discretionaire accruals en een crisis periode. Verder laat de bovenstaande correlatie tabel zien dat er een positief verband is voor zowel PreCrisis als PostCrisis. Voor alle drie de bovenstaande verbanden is geen significantie gevonden. 4.4 Regressie resultaten De eerder opgesteld hypothese 1 stelt dat de auditkwaliteit op het gebied van discretionair accruals zullen naar verwachting verbeteren tijdens en na een financiële crisis. Hypothese 1a stelt echter dat de auditkwaliteit op het gebied van discretionair accruals zal dalen tijden een crisis. Op basis van de modellen 1 tot en met 3 zullen de eerder opgestelde hypotheses worden getest en zal er worden gekeken of er een relatie is te identificeren tussen de verschillende periodes en discretionaire accruals. Hieronder volgt de resultaten van de modellen 1 tot 3 met vermelding van de gevolgen daarvan voor de hypotheses. 4.4.1 Resultaten van Model 1 Het resultaat van model 1 is te vinden in tabel 2. Het model heeft een gecorrigeerde R2 van 0,014, wat betekent dat 1,4 procent van de variantie van discretionaire accruals kan worden verklaard door de variabelen in het model en 98,6 procent van de variantie wordt verklaard door variabelen buiten ons model. De kracht van het model wordt bevestigd door de statistische significantie van de F waarde (<0,001) en zijn coëfficiënt (3,675), waaruit blijkt dat de variabelen in ons model statistisch significant voorspelvermogend is betreffende de discretionaire accruals. 1 2 3 4 5 6 7 8 DA (Mod.Jones) 1 1 LOSS 2 -.121** 1 LN (Assets) 3 ,025 -.226** 1 ROA 4 ,031 -.071* -,014 1 BIG4 (Y=1, N=0) 5 -,005 -,024 ,101** ,009 1 PreCrisis 6 ,012 -.113** -.073** -,008 0 1 Crisis 7 -,041 ,046 ,032 ,036 ,016 -.575** 1 PostCrisis 8 ,032 .069* ,043 -,031 -,008 -.433**-.489** 1

**. Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed). *. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed).

(26)

26

Bovenstaande data uit Pearson correlatie matrix is gebaseerd op basis van 1296 waarnemingen. Variabele: afhankelijke variabele: DA, 𝑎# [1/𝐴#$'(] + 𝛽1#[∆𝑅𝐸𝑉#$/𝐴#$'(] + 𝛽2#[𝑃𝑃𝐸#$/𝐴#$'(] + 𝜀#$ Onafhankelijke variabele: periode precrisis (2005-2007), crisis (2007-2012), ROA, LN (assets), Loss, en groei in assets Met betrekking tot de resultaten van de afzonderlijke variabelen, de regressie vond een significante verband tussen discretionaire accruals (DA) en één van de zes controlevariabelen. Bedrijven uitvoeren met een verlies hadden hogere niveaus van discretionaire accruals dan bedrijven die een winst (t-waarde: -4,182) had gemaakt. Verder is er geen significant verband gevonden tussen de GROWTH ASSETS aangegeven een hoger DA (t-waarde: -1,350) en tenslotte ook geen verband dat bedrijven met meer vermogen neiging om lagere niveaus van DA te hebben (t-waarde: 0,293). Bedrijven met een hoger rendement op activa (ROA) had eigenlijk een tendens moeten hebben naar lagere niveaus van de discretionaire accruals (DA). Deze verhoudingen waren echter gering aangezien de p-waarde ver boven 0,05 waren. Bedrijven met auditors van een van de Big 4 bedrijven de neiging om lagere niveaus van discretionaire accruals (DA), wat een hoger niveau van controlekwaliteit suggereert. Dit is een zeer interessante bevinding ondanks dat het niet helemaal statistisch significant op het 5% -niveau de p-waarde 0,587. Bovenstaande resultaten kwam ook al naar voren uit ons literatuur onderzoek. Bedrijven met een Big4 accountantskantoor zouden een hogere controlekwaliteit moeten hebben omdat er bij het vinden van een fout grotere verliezen worden geleden door het betreffende accountantskantoor, aldus Choi et al. (2010). Grotere kantoren hebben meer geïnvesteerd in hun naam en kantoor en hebben dan ook meer publieke schade te lijden indien zij fout zitten. Ook werden de resultaten bij bedrijven die verlies leiden aangehaald in het literatuur onderzoek (Choi et al., 2011). Bedrijven die verliesgevend zijn door bijvoorbeeld macro economische omstandigheden hebben eerder de neiging om hun accruals te beïnvloeden voor een positiever resultaat. Bovenstaande resultaten bevestigen dit ook in deze studie.

Model Coeff t-stat P- valua

ROA ,024 ,869 ,385 LN (Assets) ,008 ,293 ,770 LOSS -,120 -4,182 ,000 Growth assets -,037 -1,350 ,177 PreCrisis -,017 -,513 ,608 Crisis -,055 -1,617 ,106 BIG4 -,015 -,543 ,587 Adj-R2 ,014 F value 3,675 ,001 Tabel 2: Regressie model 2 (PreCrisis vs. Crisis)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Interessant is, dat als gekeken wordt naar het onderlinge verband tussen de resultaten van de subhypothesen, naar voren komt dat het exposeren bij Ann’s Art, dat positief

Implicit Deposit Rate is defined as the Interest Expense over Total Deposits, Total Capital adequacy denotes Equity over Total Assets, Return on Assets is Net Income over Total

[r]

Return On Assets is net income before extraordinary items and preferred dividends divided by total assets; Leverage is total debt divided by total assets; Size is the natural

Abbreviations are as followed: ROA (return on assets) is net income as a % of total assets; Tobin's Q is calculated as (Total assets – Book value of equity + Market

The paper looks into the annual reports of the UK-based genetics company, Genus, to compare the two commonly used valuation policies, namely, Fair Value and the Historical

In the case of an ABM, the container Agent would fulfil the A.1 Take Decisions function in the remote cloud layer, the communication infrastructure would fulfil the A.2

Art price indices are released to the public on a low frequency basis, and MIDAS regressions allow to forecast year-end returns using higher frequency variables: