• No results found

Het verband tussen motivatie en fitnessleefstijl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verband tussen motivatie en fitnessleefstijl"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Verband tussen Motivatie en Fitnessleefstijl

Naam: Vera Donia

Studentnummer: 10514406 Specialisatie: Sociale Psychologie

Onderwerp: Motivationele- en cognitieve processen van een fitnessleefstijl Supervisor: Alvin Westmaas

Vak: Bachelorthese Inleverdatum: 31-05-2016

(2)

2

Inhoudsopgave

Abstract pg. 3 Inleiding pg. 4 Methode pg. 8 Resultaten pg. 15 Discussie pg. 22 Literatuurlijst pg. 27

(3)

3

Abstract

In het huidige onderzoek werd beoogd een beter inzicht te verkrijgen in het verband tussen motivatie en fitnessleefstijl. In het kwantitatieve vragenlijstonderzoek beantwoordden 74 respondenten vragen over verschillende soorten motivaties en sportgedragingen. Uit dit onderzoek bleek dat extrinsieke motivatie een positieve voorspeller is voor een

ontoereikende- en doorslaande fitnessleefstijl, tevens bleek intrinsieke motivatie een negatieve voorspeller voor deze fitnessleefstijlen. In het kwalitatieve onderzoek werden deelnemers geïnterviewd over hun huidige- en vroegere fitnessleefstijl. Uit dit

onderzoekbleek dat er in verscheidene gevallen een verschuiving optrad van intrinsieke – naar extrinsieke motivatie, tevens werd een verband gevonden tussen het soort regulatie focus en specifieke doorslaande gedragingen. De resultaten indiceren dat extrinsiek gemotiveerde mensen een grotere kans hebben op het uitoefenen van een doorgeslagen fitnessleefstijl. Welke specifieke gedragingen een individu vertoont, wordt mogelijk bepaald door de regulatie focus die het individu bezit. Preventieve interventies zouden zich moeten focussen op het presenteren van intrinsieke beweegredenen om te gaan fitnessen.

(4)

4

Inleiding

De afgelopen 15 jaar zijn steeds meer Nederlanders gaan bewegen. Ruim driekwart van de volwassen bewolking voldoet nu aan de beweegnorm; minimaal 150 minuten sporten per week (Haskell et al., 2007). Dit in tegenstelling tot ruim de helft van de bevolking 15 jaar geleden. Door middel van fitness komt 21% van deze mensen aan de nodige lichamelijke beweging. Rond de 72% van de mensen die niet aan de bewegingsnorm voldoen, zouden graag meer bewegen dan dat zij nu doen (Hildebrandt, Bernaards & Hofstetter, 2015). De Nederlandse bevolking wil dus meer bewegen en doet dit ook steeds vaker.

Dat steeds meer mensen gaan sporten, heeft een positief effect op de gezondheid. Het blijkt namelijk dat sporten leidt tot zowel een betere psychische- als fysieke gezondheid (Warburton, Nicol & Bredin, 2006). Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat mensen met een hogere mate van fysieke fitheid minder snel overlijden aan cardiovasculaire ziektes en kanker (Blair, Kohl, Paffenbarger, Clark, Cooper & Gibbons, 1989). Een hogere mate van fysieke activiteit wordt tevens geassocieerd met verminderde depressieve klachten (Dunn, Trivedi & O’Neal, 2001). Op basis van deze onderzoeken zou daarom verwacht kunnen worden dat hoe meer men sport, hoe gezonder men wordt.

Er zijn echter gevallen waarin sport juist kan leiden tot een verslechterd psychisch- en fysiek welzijn. Dit is het geval wanneer er excessief gebruik gemaakt wordt van

prestatieverhogende middelen of wanneer men psychisch verslaafd raakt aan het sporten (Pope & Brower, 2009). Hoewel prestatieverhogende middelen binnen verscheidene sporten op topniveau gebruikt worden, worden deze middelen ook steeds populairder onder mannen die recreatief fitnessen (Parkinson & Evans, 2006).

Tevens blijkt dat terwijl de populariteit van het fitnessen stijgt, ook het aantal mannen dat ontevreden is met hun uiterlijke voorkomen toe te nemen. Deze mannen willen niet slanker zijn, net als veel vrouwen, maar grotere- en strakkere lichamen hebben (Pope et al.,

(5)

5

2000a). In het geval dat de wens om ontoereikend gespierd te zijn, omslaat in een obsessie wordt er gesproken van Muscle Dysmorphia of bigorexia; de tegenhanger van anorexia. Het meest ernstige symptoom van de stoornis is de mate van stress die het individu ervaart. Deze ontstaat doordat men zo obsessief bezig is met sporten, dat men niet meer kan voldoen aan andere verplichtingen, zoals werk of relaties. De stoornis kenmerkt zich tevens door verschillende dwanghandelingen als het volgen van abnormale eetpatronen, uren tijd spenderen in de sportschool, het gebruik van (ineffectieve) voedingssupplementen of zelfs middelenmisbruik (Mosley, 2009). Naar schatting voldoet 10% van de fitnessbeoefenaars aan de criteria van het Muscle Dysmorphia syndroom (Pope, Phillips & Olivardia, 2000b). Er zullen wellicht ook fitnessbeoefenaars zijn die niet voldoen aan deze criteria, maar toch stress ervaren door zorgen over hun uiterlijke voorkomen.

Tevens zijn er fitnessbeoefenaars die ernstig pathologisch gedrag vertonen door gebruik te maken van prestatieverhogende middelen. Uit onderzoek van Stubbe, Chorus, Frank, Hon en Heijden (2014) blijkt de prevalentie van het prestatieverhogende middelen gebruik door leden van Nederlandse sportscholen 8,2% te zijn. Deze middelen kunnen zorgen voor een verbeterd uithoudingsvermogen en een afgetraind lichaam zonder dat er op korte termijn enige neveneffecten opgemerkt kunnen worden, maar op lange termijn wordt excessief gebruik van prestatieverhogende middelen echter geassocieerd met verhoogde cholesterol, een vergroot prostaat, kaalheid, acne, gynaecomastie en testikelatrofie (Pope & Brower, 2009).

Zoals bij veel fenomenen bestaat sportactiviteit dus uit een groot spectrum, met aan de uiterste zijden ongezonde inactiviteit en ongezonde overactiviteit. De optimale sporthoeveelheid voor een perfecte geestelijke- en lichamelijke gezondheid is echter moeilijk te bepalen, omdat dit per individu zal verschillen. Wel is het een gegeven dat ieder individu minimaal 150 minuten per week zou moeten bewegen (Haskell et al., 2007) en dat symptomen van Muscle

(6)

6

Dysmorphia (Mosley, 2009) en het gebruik van prestatieverhogende middelen slecht zijn voor zowel de lichamelijke- als geestelijke gezondheid (Pope & Brower, 2000).

Een reden waarom bepaalde mensen niet sporten, op een gezonde manier sporten of overmatig sporten wordt deels bepaald door motivatie (Dishman, Sallis & Orenstein,1985). Motivatie zorgt voor energie, richting, volharding en equifinaliteit. Dit zijn alle

benodigdheden voor activatie en intentie en dus de motor van onze handelingen. Hoewel motivatie vaak als enkel construct gezien wordt, blijkt het dat mensen aangestuurd worden door verschillende soorten factoren, die sterk verschillen in de ervaringen en consequenties die zij produceren (Ryan & Deci, 2000).

De Self-Determination Theory verklaart motivatie door deze factoren te onderscheiden in 3 subgroepen; amotivatie, extrinsieke motivatie en intrinsieke motivatie. Elk soort

motivatie heeft hierbij zijn eigen kenmerken en consequenties. Amotivatie wordt gedefinieerd als onwillendheid, de consequentie is vaak dat er geen actie wordt ondernomen of met veel tegenzin. Extrinsieke motivatie is een motivatievorm die ontstaat door het willen behalen van een bepaalde uitkomst en intrinsieke motivatie wordt omschreven als de innerlijke drang om nieuwe dingen te ontdekken, uitdagingen aan te gaan en de eigen vaardigheden te verbeteren (Ryan & Deci, 2000).

De overeenkomst tussen extrinsieke- en intrinsieke motivatie is dat in beide gevallen vaak actie zal worden ondernomen. Een persoon die intrinsiek gemotiveerd is, zal echter meer interesse, plezier en vertrouwen hebben in betrekking tot de actie dan een persoon die

extrinsiek gemotiveerd is (Deci & Ryan, 1991).

Binnen de sport zijn er verscheidene onderzoeken gedaan met betrekking tot

verschillende soorten motivaties. Zo bleek uit het onderzoek van Wilson, Rodgers, Blanchard en Gessell (2003) dat wanneer men extrinsiek- of intrinsiek gemotiveerd was, men meer sportte, een positievere attitude had richting sport en over een betere fysieke gezondheid

(7)

7

beschikte dan wanneer men geen motivatie had. Daarnaast bleek uit onderzoek van Pelletier et al. (1995) dat mensen die intrinsiek gemotiveerd waren, minder snel uitvielen en langer doorzetten dan mensen die extrinsiek gemotiveerd of niet gemotiveerd waren. Deze onderzoeken zijn voorbeelden van hoe motivatie kan bepalen of men een gezonde- of ongezonde sportlevensstijl adopteert en blijft naleven.

De bovenstaande onderzoeken richten zich voornamelijk op het verschil tussen motivatie van mensen die niet sporten en mensen die wel sporten. Er is echter weinig bekend over het verschil tussen motivatie van mensen die op een gezonde manier sporten en mensen die overmatig sporten. Het zou mogelijk kunnen zijn dat de personen die overmatig sporten meer extrinsiek- dan intrinsiek gemotiveerd zijn. Deze verschuiving van intrinsiek naar extrinsiek is te verklaren door middel van de cognitieve evaluatie theorie. Deze theorie stelt dat de aanwezigheid van een externe beloning of beperking de kans kan vergroten dat het individu de reden van succes of mislukking toeschrijft aan iets externs in plaats van intern, waardoor de intrinsieke motivatie afneemt (Deci & Ryan, 1980). In dit onderzoek zal gekeken worden naar het andere uiterste; het verschil in motivatie tussen mensen die op een gezonde manier sporten en mensen die overmatig sporten.

De hypothese is dat mensen die te weinig bewegen voornamelijk ongemotiveerd of extrinsiek gemotiveerd zullen zijn. Mensen die op een gezonde fitnessleefstijl zullen

voornamelijk intrinsiek gemotiveerd zijn. Op het moment dat mensen overactief gaan sporten, zal deze motivatie omgeslagen zijn in extrinsieke motivatie.

Deze hypothese zullen worden getest door middel van twee onderzoeksbenaderingen; een kwantitatief vragenlijstonderzoek en kwalitatieve semi-gestructureerde interviews naar de motivationele processen- en gedragingen van verschillende fitnessbeoefenaars.

(8)

8

Methode

Deelnemers en procedure

Deelnemers voor de studie werden geworven via het social media platform Facebook. De vragenlijst werd gedeeld op de facebookpagina’s van verschillende sportscholen,

bodybuilderfora en binnen de eigen sociale kring. De vragenlijst werd enkel online

afgenomen. Deelnemers die toestemming gaven om mee te willen doen aan het onderzoek, kregen een informed consent waarin beschreven stond dat de resultaten gebruikt zouden worden om inzicht te verkrijgen in hoe mensen met een minder sportieve leefstijl beter gemotiveerd kunnen worden wanneer de lichamelijke toestand hiernaar vraagt. Tevens werd anonimiteit gegarandeerd. In het totaal gaven 166 participanten toestemming om te beginnen aan het onderzoek. Het onderzoek duurde ongeveer 15 minuten. Deelnemers ontvingen geen vergoeding.

De deelnemers werden gescreend op de volgende criteria; Het geslacht, de leeftijd en het wel of niet doen aan fitness. Enkel mannen, die ouder waren dan 18 jaar en aan fitness deden, werden meegenomen in de data-analyse. Vrouwen, participanten jonger dan 18 en participanten die niet fitnesten werden niet meegenomen in de analyse. Vervolgens werd gekeken naar de volledigheid van de vragenlijsten; enkel participanten die 80% of meer van de vragen hadden ingevuld werden meegenomen in de data-analyse. In figuur 1 is weergeven hoeveel participanten uitvielen per criterium.

(9)

9 Fig.1. Flowchart met inclusie- en exclusie criteria.

Vragenlijsten Motivatie

Motivatie werd gemeten door middel van items uit de Sport Motivation Scale-6 (Mallett, Kawabata, Newcombe, Otero-Forero & Jackson, 2007). De vragenlijst bestond uit 14 vragen die drie verschillende soorten motivatie meette; (i) intrinsieke motivatie (6 items, Cronbach’s a = 0.80), (ii) extrinsieke motivatie (6 items, Cronbach’s a = .713) en (iii) amotivatie (2 items, r = .271). De verschillende soorten motivaties werden gemeten door middel van een stelling-vraag format. Elk vraag begon met de stelling ‘Waarom fitnest u?’ wat gevolg werd door een intrinsieke-, extrinsieke of amotivationele reden, waarbij

geantwoord werd door middel van een 5-punt Likert schaal [(1) ‘Komt geheel niet overeen’ Ingevulde vragenlijsten • Totaal: 166 Geslacht • Inclusie: Mannen (139) • Exclusie: Vrouwen (27) Leeftijd

• Inclusie: 18 jaar en ouder (121)

• Exclusie: Jonger dan 18 jaar (18)

Fitness

• Inclusie: Fitness (121) • Exclusie: Geen fitness (0)

% Invulling vragenlijst

• Inclusie: meer dan 80% (74) • Exclusie: minder dan 80%

(47)

Bruikbare vragenlijsten

(10)

10

tot (5) ‘Komt geheel overeen’]. Een hoge score op het item meet een hoge predispositie voor de soort motivatie in kwestie. Vragen die bijvoorbeeld intrinsieke motivatie maten, luidden; Waarom doet u aan fitness? ‘Voor de energieke opwinding die ik ervaar als ik mij enkel concentreer op het fitnessen’ en ‘Omdat het mij persoonlijk voldoening geeft als ik bepaalde moeilijke trainingstechnieken leer beheersen’.

Fitnessleefstijl

Fitnessleefstijl werd in dit onderzoek gedefinieerd als de mate van extremiteit omtrent fitnessgedrag. Fitnessleefstijl werd verdeeld in drie categorieën; (i) Een ontoereikend fitnessleefstijl, (2) Een normale fitnessleefstijl en (3) een doorslaande fitnessleefstijl. Deze categorieën zijn gebaseerd op gezondheidsnormen. In de ontoereikende fitnessleefstijl wordt er te weinig bewogen en in de doorslaande fitnessleefstijl zijn gedragingen betrokken die voor lichamelijke- en geestelijke problemen kunnen zorgen.

In welke fitnessleefstijl een participant werd ingedeeld, werd bepaald door middel van drie sport gerelateerde gedragingen; het wel of niet gebruiken van prestatieverhogende

middelen, de mate van Muscle Dysmorphia symptomen en het aantal minuten fitnessen per week. In figuur 2 staat beschreven welke criteria leiden tot de indeling in een bepaalde fitnessleefstijl.

Het wel of niet gebruiken van prestatie verhogende middelen werd geoperationaliseerd door middel van de vraag of de participant in het verleden ooit prestatie verhogende middelen had gebruikt, hierbij kon gekozen worden uit de antwoordopties ‘ja’ en ‘nee’. Zoals staat weergeven in figuur 2 wordt bij gebruik van prestatie verhogende middelen de participant ingedeeld in de categorie ‘doorslaande fitnessleefstijl’. Bij geen gebruik van prestatie verhogende middelen werd gekeken naar mogelijke Muscle Dysmorphia symptomen. Muscle Dysmorphia symptomen werd geoperationaliseerd door items uit de Muscle Dysmorpia Inventory (Short, 2005). Door middel van 18 items (Cronbach’s a = .842) werd

(11)

11

gemeten in welke mate de participant geestelijk afhankelijk was van sporten, de mate van zelfvertrouwen, mogelijke relationele problemen door sporten en de angst om af te wijken van een dieet. Alle items hadden een stelling-vraag format, waarbij geantwoord werd door middel van een 5-punt Likert schaal [(1) ‘Helemaal mee onees’ tot (5) ‘Helemaal mee eens’]. In het huidige onderzoek werd gekozen voor een score van drie of hoger als grensscore, aangezien er dan sprake is van een gemiddeld positieve predispositie richting Muscle Dysmorphia symptomen. Zoals in figuur 2 staat weergeven, werd de participant bij een score van drie of hoger ingedeeld in de categorie ‘doorslaande fitnessleefstijl’. Bij een lagere score werd gekeken naar het aantal minuten fitnessen per week.

Het aantal minuten fitnessen per week werd berekend door het aantal minuten per sessie te vermenigvuldigen met het aantal maal fitnessen per week. Volgens de beweegnorm is 150 minuten bewegen het minimale vereiste voor een goede gezondheid (Haskell et al., 2007). Vandaar dat de participanten die minder dan 150 minuten fitnesten per week werden ingedeeld in de categorie ‘ontoereikende fitnessleefstijl’. Bij 150 minuten fitnessen of meer per week werden de participanten ingedeeld in de categorie ‘gezonde fitnessleefstijl’. Er werd voor gekozen om geen grens te stellen voor het aantal sessies tussen gezond- en doorslaand fitnessgedrag, omdat er geen wetenschappelijk bewijs is dat veel sporten slecht is voor de gezondheid. Het kan mogelijk zijn dat participanten die veel sporten psychische stress ervaren, maar dit zou dan ook te zien zijn geweest in de scores op de muscle dysmorphia vragenlijst.

(12)

12 Fig. 2. Criteria van verschillende soorten fitnessleefstijlen

Statistische analyse

De data werd geanalyseerd in SPSS Statistics versie 20. Items van de determinanten werden gehercodeerd zodat een hogere score een grotere predispositie weerspiegelde bij het gebruik van prestatieverhogende middelen en symptomen van Muscle Dysmorphia. Items die samen een bepaald construct maten, werden samengevoegd tot één construct, met

uitzondering van de amotivationele items; zij correleerden onderling niet hoog genoeg om een

Gebruik prestatieverhogende middelen Ja Doorslaande fitnessleefstijl Nee Gemiddelde score 3 of hoger Muscle Dysmorphia vragenlijst Ja Doorslaande fitnessleefstijl Nee

Sport 150 minuten per week of meer Ja Gezonde fitnessleefstijl Nee Ontoereikende fitnessleefstijl

(13)

13

goede betrouwbaarheid te waarborgen. De twee amotivationele items werden beide apart meegenomen in de analyse.

Pearson’s correlation werd gebruikt om de relatie tussen bepaalde determinanten en verschillende soorten motivaties te meten. Vervolgens werden de participanten ingedeeld in één van de verschillende soorten fitnessleefstijlen aan de hand van bovengenoemde criteria. Door middel van een multinomiale logistische regressie analyse werd vervolgens gekeken welk soort motivatie een voorspellende functie had voor de verschillende fitnessleefstijlen. Hierbij werd een gezonde fitnessleefstijl als referentiecategorie gebruikt. Tot slot werd er door middel van plots gekeken naar de het verschil in sportgedragingen per motivatie om te kijken of er sprake was van een omslagpunt.

Kwantitatief onderzoek

Een semigestructureerd interview werd geconstrueerd op basis van de gevonden verbanden in het kwantitatieve onderzoek om meer inzicht te verkrijgen in de reeds gevonden resultaten. De deelnemers werden geworven binnen de sportketen Fit For Free. De

deelnemers werden benaderd met de vraag of zij wilden participeren in een onderzoek over fitnessgedrag en dat hun gegevens anoniem zouden blijven. Vooraf werd om toestemming gevraagd voor het auditief opnemen van het interview.

Data collectie en analyses

Constructen die besproken werden, waren motivatie, Muscle Dysmorphia en het gebruik van- en attitude tegenover prestatie verhogende middelen. Het doel was de gevonden verbanden in het kwantitatieve onderzoek te ondersteunen, inzicht te krijgen over de stabiliteit van de constructen over tijd en de invloed van de verscheidene constructen op elkaar.

(14)

14

De ontwikkeling van constructen over tijd werd geanalyseerd door ieder construct twee maal te bespreken; de situatie dat de deelnemer begon met fitnessen en de huidige fitness situatie werden besproken. Tevens werd gevraagd naar mogelijke omslagpunten, als bleek dat die aanwezig waren. In beide situaties werd gevraagd in welke mate het construct op hen van toepassing was.

Voor de analyse werd een bestand gemaakt met de beginnende- en de huidige fitness situatie van de deelnemer, waarna de overige constructen met hun bijbehorende grootheden daarbij geplaats werden. Vervolgens werd gekeken in welke mate bepaalde constructen met elkaar in verband stonden. In welke mate de deelnemer als intrinsiek- of extrinsiek

gemotiveerd werd gecategoriseerd, werd bepaald aan de hand van de redenen die gegeven werden voor het fitnessen.

(15)

15

Resultaten

Deelnemers

In het totaal vulden 166 respondenten de vragenlijst in. Nadat gecontroleerd was voor inclusie- en exclusiecriteria (zie figuur 1), bleven 74 respondenten over die meegenomen konden worden in de data-analyse.

De overgebleven deelnemers waren allemaal mannen. De leeftijd varieerde van 18 – 67 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 27 jaar. De meeste respondenten waren van

Nederlandse afkomst (94,6%); overige respondenten kwamen uit Duitsland, Turkije, China en Bosnië. Het grootste deel van de deelnemers had een HBO of WO opleiding afgerond

(59,5%); overige deelnemers hadden de middelbare school (37,8%) of een MBO opleiding (1,4%) afgerond. Gemiddeld sportten de deelnemers 3,5 maal per week (range: 1 -7 x p/week). Het fitnessen gebeurde in 90% van de gevallen in de sportschool. De gemiddelde fitnes sessie duurt 70 minuten. Ter ondersteuning had 19% van de deelnemers in het verleden gebruik gemaakt van prestatieverhogende middelen.

Verbanden tussen motivatie en sportgedragingen

Tabel 1 weergeeft de correlatie coëfficiënten van de verschillende soorten motivaties met de verscheidene sportgedragingen.

Tabel 1. Het verband tussen motivaties en sportgedragingen. Sportgedragingen Muscle Dysmorphia Gebruik PVM Minuten Motivatie Intrinsiek .28* -.20 .55** Extrinsiek .33** .07 .16 Amotivatie (Inspanning) -.09 -.07 -.15 Amotivatie (Genieten) -.02 -.13 -.16

(16)

16

Zowel intrinsieke- als extrinsieke motivatie correleren met Muscle Dysmorphia, hoewel het verband met extrinsieke motivatie sterker is (r = .28, p < .05; r = .33, p < .01) . Tevens is er een significante correlatie tussen het aantal minuten sporten per week en

intrinsieke motivatie (r = .55, p < .01). Zowel het gebruik van prestatieverhogende middelen als de amotivationele items correleerden niet significant met de overige constructen.

Gezien het feit dat geen van beide amotivationele items significant correleren met de sportgedragingen, is ervoor gekozen om deze niet mee te nemen in de verdere analyses.

De invloed van motivatie op fitnessleefstijl

Op basis van de criteria werden 10 participanten in de ontoereikende fitnessleefstijl ingedeeld, 45 participanten in de gezonde fitnessleefstijl en 18 participanten in de doorslaande fitnessleefstijl.

Tabel 2 weergeeft de resultaten van de multinomiale logistische regressie. Enkel intrinsieke en extrinsieke motivatie werden als voorspellers van fitnessleefstijl ingevoerd. Het model laat zien dat, met een gezonde fitnessleefstijl als referentiecategorie, zowel intrinsieke- als extrinsieke motivatie significante voorspellers zijn van een ontoereikende fitnessleefstijl en een doorgeslagen fitnessleefstijl. Hierbij is intrinsieke motivatie een negatieve voorspeller van zowel een ontoereikende- als een doorslaande fitnessleefstijl. Extrinsieke motivatie is voor beiden een positieve voorspeller. Zoals te zien is in tabel 2, is extrinsieke motivatie hierbij de belangrijkste voorspeller. In het totaal verklaarde het model 10,5 % van de variantie.

(17)

17

Tabel 2. Multinomiale logistische regressieanalyse met fitnessleefstijl als afhankelijke variabele.

95% Cl for Odds Ratio

b(SE) Lower Odds

Ratio Upper Ontoereikende Fitnessleefstijl vs. Gezonde Fitnessleefstijl Intercept -.036(1.71) Intrinsieke motivatie -1.43(0.59)* 0.08 0.24 .767 Extrinsieke motivatie 1.31(0.64)* 1.05 3.70 13.0

Doorgeslagen Fitnessleefstijl vs. Gezonde Fitnessleefstijl

Intercept -0.03 (1.46)

Intrinsieke motivatie -1.00 (0.50)* 0.14 0.37 0.97

Extrinsieke motivatie 1.02(0.49)* 1.07 2.78 7.23

Note. R2 = .14 (Cox & Snell), .17 (Nagelkerke). Model X 2 (4) = 10,47, p = 0.03. * p < .05

De resultaten uit de multinomiale logistische regressie analyse bieden ondersteuning voor de hypothese dat extrinsieke motivatie een positieve voorspeller is van een doorslaande fitnessleefstijl en intrinsieke motivatie een positieve voorspeller is voor een gezonde

fitnessleefstijl.

Ter illustratie van de verbanden tussen sportgedragingen en motivatie is gebruik gemaakt van lineaire trendlijnen omtrent extrinsieke- en intrinsieke motivatie als functie van de Muscle Dysmorphia score en het aantal minuten fitnessen per week.

In grafiek 1 zijn de trendlijnen weergeven van extrinsieke- en intrinsieke motivatie betreft het aantal minuten fitnessen per week. De grafiek toont een grotere stijging omtrent de functie van intrinsieke motivatie op het totaal aantal minuten fitnessen per week dan op de functie van extrinsieke motivatie op het aantal minuten fitnessen per week. Tevens blijkt dat elke score op extrinsieke motivatie leidt tot een aantal minuten sporten boven de eerder

(18)

18

benoemde beweegnorm (Haskell et al., 2007). Deze resultaten indiceren zowel dat de mate van intrinsieke motivatie een betere voorspeller is van gezond sportgedrag als dat extrinsieke motivatie niet zorgt voor minder gezond sportgedrag.

Grafiek 1. Motivatie als functie van het aantal minuten fitnessen per week.

In grafiek 2 zijn de trendlijnen weergeven van motivatie als functie van de Muscle Dysmorphia scores. De grafiek toont een grotere stijging van extrinsieke motivatie als functie van de Muscle Dysmorphia score dan intrinsieke motivatie als functie van Muscle

Dysmorphia score. De interactie vindt plaats rond een gemiddelde score van extrinsieke- en intrinsieke motivatie. Deze resultaten indiceren dat extrinsieke motivatie een betere

voorspeller is van de Muscle Dysmorphia score, dat een hoge score op intrinsieke motivatie niet leidt tot grote groei van de Muscle Dysmorphia score en dat een hoge extrinsieke motivatie (extrinsieke motivatie score > 3) een voorspeller is van doorslaand sportgedrag.

(19)

19

Grafiek 2. Motivatie als functie van de Muscle Dysmorphia scores

Kwantitatief onderzoek

De meeste deelnemers hadden intrinsieke beweegreden op het moment dat zij

begonnen met fitnessen, wat was veranderd in veelal extrinsieke beweegreden op het moment dat de interviews werden afgenomen. Het merendeel gaf aan te zijn begonnen met fitnessen uit gezondheidsoverwegingen, maar dat de voornamelijk motivatie op dit moment een mooier lichaam was. Een reden die een deelnemer gaf, was als volgt:

“Toen ik begon met fitnessen, deed ik dat omdat ik een beetje dik was en een slecht ritme had, waardoor ik fitness gebruikte als een middel om gezonder te worden. Nu dit verbeterd is, zijn mijn redenen veranderd: Ik heb een mooier lichaam, ik zie wat de mogelijkheden zijn en dat is

(20)

20

Het bleek dat de verandering in motivatie gepaard ging met een toename in het aantal dagen fitnessen per week. Elke deelnemer die extrinsieke redenen aangaf, was meer gaan sporten ten opzichte van de periode waarin zij voor gezondheidsredenen fitnesten. In de helft van de gevallen werd als reden gegeven dat zij zich akelig begonnen te voelen op het moment dat zij een dag niet konden fitnessen. Een deelnemer omschreef de situatie als volgt:

“Als ik een paar dagen niet kan sporten, voel ik mij absoluut niet prettig. Ik ben nu op een punt dat ik echt niet meer zonder kan. Ik moet nu 6 dagen per week sporten. Als ik een dag

niet sport, heb ik het idee dat ik 10 kilo dikker ben.”

In de andere helft van de gevallen werd het streven naar een doel omschreven als motivatie:

“Ik voel mij niet akelig als ik niet sport. Je ziet gewoon resultaten en je weet wat het verschil is als je wel of niet gaat trainen, hierdoor ben ik meer gaan trainen.”

Een verband werd aangetroffen tussen deze twee verschillende extrinsieke beweegreden en het wel of niet ontwikkelen van Muscle Dysmorphia symptomen en de attitude jegens het gebruik van prestatieverhogende middelen; deelnemers die aangaven bang te zijn voor verlies in spiermassa of toename in vetpercentage, gaven aan onzeker te zijn over hun uiterlijk en daarnaast een sterk negatieve attitude te hebben jegens het gebruik van prestatieverhogende middelen:

(21)

21

“Het gebruik van prestatieverhogende middelen zie ik als valsspelen. Mensen die dit gebruiken hebben het geduld niet- of de kracht niet om het zelf te doen.”

De deelnemers die een wens hadden om te groeien in spiermassa, gaven precies het tegenover gestelde aan. Deze deelnemers hadden een positieve attitude richting het gebruik van prestatieverhogende middelen en hadden de intentie om deze ooit te gebruiken in de toekomt. Echter, geen van de deelnemers had tot op heden gebruik gemaakt van

prestatieverhogende middelen. Ook gaven zij aan geen angstige gevoelens te hebben als zij niet konden sporten.

(22)

22

Discussie

In het huidige onderzoek werd beoogd een beter inzicht te verkrijgen in het verband tussen motivatie en fitnessleefstijl. De resultaten laten zien dat extrinsieke motivatie, met een gezonde fitnessleefstijl als referentiecategorie, een positieve voorspeller is van zowel een ontoereikende fitnessleefstijl als een doorgeslagen fitnessleefstijl, terwijl intrinsieke motivatie voor beide fitnessleefstijlen een negatieve voorspeller is.

Intrinsieke motivatie bleek tevens een positief verband te hebben met gezond

sportgedrag, maar dit gezonde sportgedrag werd ook vertoond door extrinsiek gemotiveerde mensen. Extrinsieke motivatie blijkt een groter verband te hebben met ongezond sportgedrag, waarbij het verband tussen ongezond sportgedrag en intrinsieke motivatie een stuk lager bleek te zijn. Dit indiceert dat een hoge extrinsieke motivatie leidt tot ongezond fitnessgedrag. Tussen amotivatie en sportgedragingen werd geen relatie aangetroffen.

Een mogelijke verklaring voor de gevonden resultaten is dat zowel extrinsieke- als intrinsieke motivatie tot gezond sportgedrag kan leiden, maar dat een intrinsieke motivatie mensen ervan weerhoudt om ongezond sportgedrag te gaan vertonen. Deze resultaten liggen in lijn met het onderzoek van Wilson, Rodgers, Blanchard en Gessell (2003), waaruit bleek dat personen die zowel extrinsiek- als intrinsiek gemotiveerd zijn meer sporten en een betere fysieke gezondheid hadden dan personen die a-gemotiveerd zijn. Het huidige onderzoek biedt daarbij een verklaring voor het doorslaande aspect van het sporten.

Deze verklaring wordt ondersteund door het kwalitatieve onderzoek, waarin naar voren kwam dat zowel extrinsiek- als intrinsiek gemotiveerde personen gezond sportgedrag vertonen. Gevonden werd echter dat bij de personen waarbij de extrinsieke motivatie de overhand nam, vaker een doorgeslagen fitnessleefstijl aanwezig was.

(23)

23

De resultaten uit het kwalitatieve onderzoek bieden tevens ondersteuning voor de cognitieve evaluatie theorie (Deci & Ryan, 1980). Het blijkt dat bij verscheidene

fitnessbeoefenaars een verschuiving plaatsvindt van intrinsieke motivatie richting extrinsieke motivatie. De externe beloning in deze situatie is het verkrijgen van een mooier lichaam door het sporten, waarna de focus hier op komt te liggen in plaats van intrinsieke beweegredenen, zoals gezondheid.

Het kwalitatieve onderzoek biedt tot slot inzicht in mogelijke voorspellers voor specifieke doorslaande sportgedragingen; de personen die sterk extrinsiek gemotiveerd zijn, zijn op te delen in preventie- en promotie gefocuste fitnessbeoefenaars. De preventie gerichte fitnessbeoefenaar probeert door middel van sporten een goed figuur te behouden, waarbij angst optreedt wanneer men niet kan sporten; een voorbeeld van Muscle Dysmorphia

symptomen. De promotie gerichte fitnessbeoefenaar probeert daarentegen een mooier figuur te verkrijgen door middel van sporten en ontwikkelt een positieve attitude jegens het gebruik van prestatieverhogende middelen om dit doel sneller te bereiken.

Deze resultaten zijn te verklaren aan de hand van de Regulatory Focus Theory, die stelt dat een persoon een doel nastreeft op een manier die zijn persoonlijke waarden en geloofsovertuigingen ondersteunt (Avnet & Higgins, 2003).Het basis principe van deze theorie is dat mensen aangename emoties proberen te ontvangen en pijn uit de weg proberen te gaan. De manier waarop men fijne gevoelens benadert en pijn uit de weg gaat, wordt de regulatie focus genoemd. Bij een promotie focus is men gericht op verwachtingen en

prestaties; een focus die betrokken is bij het verkrijgen van voordelen (Higgins et al., 2001). De preventie focus is gericht op veiligheid en verantwoordelijkheid; een focus die betrokken is bij het volgen van regels. De twee verschillende focussen reguleren het keuzeproces van de persoon en bepalen in wat voor verschillende manieren een bepaald doel bereikt kan worden.

(24)

24

Een individuele regulatie oriëntatie is niet vastgesteld, maar in bepaalde situaties kan een individu een vaste voorkeur hebben voor een bepaalde regulatie (Higgins et al., 2001).

Op basis van het kwantitatieve- en kwalitatieve onderzoek wordt geconcludeerd dat intrinsiek gemotiveerde personen en laag extrinsiek gemotiveerde personen er een gezonde fitnessleefstijl op nahouden. Op het moment dat extrinsieke motivatie echter de overhand neemt, is er een vergrootte kans op doorslaand fitnessgedrag. De focus van de

fitnessbeoefenaar bepaalt daarin mogelijk het soort doorgeslagen sportgedrag; het gebruik van prestatieverhogende middelen of het ontwikkelen van Muscle Dysmorphia symptomen. Er is een indicatie dat extrinsiek gemotiveerde personen door middel van hun regulatie focus verschillend doorslaand sportgedrag gaan vertonen, dit zou echter in vervolg onderzoek nader bestudeerd moeten worden.

Limieten en vervolg onderzoek

De resultaten van het huidige onderzoek zouden bekeken moeten worden in de context van zijn limieten. Gezien het feit dat de participanten geworven zijn via het social media platform Facebook en voornamelijk uit de eigen sociale kring komen, is de steekproef niet representatief voor de Nederlandse fitnessbevolking. Een opvallend verschil hierin is voornamelijk opleidingsniveau; in het huidige onderzoek was 59,5 % van de respondenten hoogopgeleid. Volgens de statistieken komt dit niet overeen met de bevolkingssamenstelling van Nederland, waarin 28% van de inwoners hoogopgeleid is (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2013). Hiermee zou rekening gehouden moeten worden bij het generaliseren van deze onderzoeksresultaten naar andere bevolkingsgroepen. Uit onderzoek van Wiefferink, Detmar, Coumansm, Vogels en Paulussen (2008) blijkt echter dat er geen verschil is tussen gebruikers en niet gebruikers wat betreft leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Betreft opleidingsniveau zouden daarom geen andere resultaten verwacht worden. Wat de invloed

(25)

25

van opleiding is op het ontwikkelen van Muscle Dysmorphia is niet bekend, dit zou in vervolg onderzoek uitgesloten moeten worden.

Een andere limitatie van het onderzoek is dat er geen effect werd gevonden van motivatie op het gebruik van prestatie verhogende middelen. Dit kan mogelijk te wijten zijn aan de te kleine steekproef; slechts 14 respondenten gaven aan gebruik te hebben gemaakt van prestatieverhogende middelen. Het zou mogelijk kunnen zijn dat bij een grotere steekproef een verband aangetroffen zou kunnen worden. Dit zou de gevonden resultaten kunnen

ondersteunen wanneer blijkt dat prestatie verhogende middelen voornamelijk gebruikt worden door personen die sterk extrinsiek gemotiveerd zijn, wanneer dit niet het geval blijkt te zijn zou er een andere verklaring gezocht moeten worden voor het verband tussen hoog

extrinsieke motivatie en een doorslaande fitnessleefstijl. Dit zal echter in vervolg onderzoek uitgesloten moeten worden.

Tot slot kunnen er op basis van het huidige onderzoek geen uitspraken gedaan worden over de voorspellende waarde van amotivatie; er werd geen verband gevonden tussen deze vorm van motivatie en sportgedragingen. De meest plausibele rede hiervoor is dat amotivatie niet te meten was bij onze participanten; amotivatie omslaat inactiviteit (Deci & Ryan, 1991) en aangezien de participanten geselecteerd werden op het uitvoeren van fitnessgedrag is de kans groot dat de deelnemers niet beschikten over amotivatie. In vervolg onderzoek zou wellicht gekeken kunnen worden naar personen die niet aan sport doen; wanneer blijkt dat zij a-gemotiveerd zijn, kan er gekeken worden naar een mogelijk verband tussen ontoereikend sportgedrag en amotivatie.

(26)

26 Implicaties voor preventie

Dit onderzoek indiceert dat een hoge extrinsieke motivatie een voorspeller kan zijn voor een doorgeslagen fitnessleefstijl. Tevens bleek er ondersteuning vanuit het kwalitatieve onderzoek voor de cognitieve evaluatieve theorie.

Preventieve interventies zouden zich daarom kunnen richten op het behouden van deze intrinsieke motivatie, zodat extrinsieke motivatie niet de overhand neemt. Een mogelijke werkzame strategie zou zijn om de redenen om te fitnessen te presenteren in een intrinsiek- in plaats van extrinsiek kader. Uit onderzoek van Vansteenkiste, Simons, Soenens en Lens (2004) bleek namelijk dat door sportactiviteiten te presenteren door middel van intrinsieke doelen, zoals gezonder zijn en fitter worden, de deelnemers meer intrinsiek gemotiveerd waren omtrent hun sportactiviteit dan wanneer extrinsieke doelen, zoals een mooier figuur hebben, werden gepresenteerd. Verscheidene sportscholen en magazines adverteren op dit moment nog met extrinsieke beweegredenen om te gaan fitnessen. Wellicht neemt de extrinsieke motivatie van mensen af en de intrinsieke motivatie toe op het moment dat deze advertenties in een kader geplaatst worden waarin gezondheid de boventoon voert.

(27)

27

Literatuurlijst

Avnet, T., & Higgins, E. T. (2003). Locomotion, assessment, and regulatory fit: Value transfer from “how” to “what”. Journal of Experimental Social Psychology, 39(5), 525-530.

Blair, S. N., Kohl, H. W., Paffenbarger, R. S., Clark, D. G., Cooper, K. H., & Gibbons, L. W. (1989). Physical fitness and all-cause mortality: a prospective study of healthy men and women. Jama, 262(17), 2395-2401.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2013, December 12). Onderwijsniveau bevolking gestegen. Retrieved May 21, 2016, from

https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2013/40/onderwijsniveau-bevolking-gestegen

Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1980). The empirical exploration of intrinsic motivational processes. Advances in experimental social psychology, 13(2), 39-80.

Dishman, R. K., Sallis, J. F., & Orenstein, D. R. (1985). The determinants of physical activity and exercise. Public health reports, 100(2), 158.

Dunn, A. L., Trivedi, M. H., & O'Neal, H. A. (2001). Physical activity dose–response effects on outcomes of depression and anxiety. Medicine & Science in Sports & Exercise. Haskell, W. L., Lee, I. M., Pate, R. R., Powell, K. E., Blair, S. N., Franklin, B. A., Macera, C.

A., Thompson, P. D., & Bauman, A. (2007). Physical activity and public health: updated recommendation for adults from the American College of Sports Medicine and the American Heart Association. Circulation, 116(9), 1081.

Higgins, E. T., Friedman, R. S., Harlow, R. E., Idson, L. C., Ayduk, O. N., & Taylor, A. (2001). Achievement orientations from subjective histories of success: Promotion pride versus prevention pride. European Journal of Social Psychology, 31(1), 3-23. Hildebrandt, V. H., Bernaards, C., & Hofstetter, H. (2015). Trendrapport bewegen en

(28)

28

Mallett, C., Kawabata, M., Newcombe, P., Otero-Forero, A., & Jackson, S. (2007). Sport motivation scale-6 (SMS-6): A revised six-factor sport motivation scale. Psychology of Sport and Exercise, 8(5), 600-614.

Mosley, P. E. (2009). Bigorexia: bodybuilding and muscle dysmorphia.European Eating Disorders Review, 17(3), 191-198.

Parkinson, A. B., & Evans, N. A. (2006). Anabolic androgenic steroids: a survey of 500 users. Medicine & Science in Sports & Exercise, 38(4), 644-651.

Pelletier, L. G., Fortier, M. S., Vallerand, R. J., Tuson, K. M., Briere, N. M., & Blais, M. R. (1995). Toward a new measure of intrinsic motivation, extrinsic motivation, and amotivation in sports: The Sport Motivation Scale (SMS).Journal of sport and Exercise Psychology, 17, 35-35.

Pope Jr, H. G., Gruber, A. J., Mangweth, B., Bureau, B., Jouvent, R., & Hudson, J. I. (2000a). Body image perception among men in three countries.American Journal of Psychiatry. Pope, H. G., Jr., Phillips, K. A., & Olivardia, R. (2000b). The Adonis complex: The secret

crisis of male body obsession. New York: Free Press.

Pope, H. G., & Brower, K. J. (2009). Anabolic-androgenic steroid-related disorders. Comprehensive textbook of psychiatry, 1419-1431.

Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being. American psychologist, 55(1), 68. Short, J. (2005). Creating an Assessment Tool for Muscle Dysmorphia. Masters Theses &

Specialist Projects. 479.

Stubbe, J. H., Chorus, A. M., Frank, L. E., Hon, O., & Heijden, P. G. (2014). Prevalence of use of performance enhancing drugs by fitness centre members. Drug testing and analysis, 6(5), 434-438.

(29)

29

the evidence. Canadian medical association journal, 174(6), 801-809.

Wilson, P. M., Rodgers, W. M., Blanchard, C. M., & Gessell, J. (2003). The relationship between psychological needs, Self‐Determined motivation, exercise attitudes, and physical Fitness1. Journal of Applied Social Psychology, 33(11), 2373-2392.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

explanatory power of economic circumstances, social inequality and external constraints on national politics. 2) Test whether the relation between the these objective outcomes

De intensievere con- trole in samenhang met het eerder ingrijpen in het geboorteproces, en het tot stand komen van een betere moeder/lam-binding door een aantal ooien met lammeren op

Daarmee is er geen noodzaak meer voor de overheid om nog langer onder zoek te financieren naar de effecten van middelen, alternatieven en vermindering van de milieubelasting....

Original frame: General perceived reality Framing the subject with first principle thinking - ignore prior experiences and knowledge New frame: New conclusion about what

For treating such surfaces, different methods have been proposed in the literature: (1) generating a rigid custom-shaped substrate, or (2) generating a deformable

Concluding from the aforementioned research state, there is a clear need for an extended research on a comprehensive description of a production model that merges the elements of

Within the reproductive health section, we focused on the interventions to improve reproductive health in L-MICs as the current situation in these countries

We already know from the literature about classical startup fragilities, frequently summarized as the liability of newness (Stinchcombe, 1965), we also know from Preferred