• No results found

De invloed van rumineren in en zonder een depressieve stemming op intelligentie taken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van rumineren in en zonder een depressieve stemming op intelligentie taken"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van rumineren in en zonder een depressieve stemming op intelligentie taken

Bachelorthese

Marieke Weiss Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10595988 Datum: 30 juni 2017

Aantal woorden: 4884

(2)

Inhoudsopgave Abstract 3 Inleiding 4 Methode 7 Resultaten 14 Literatuurlijst 26

(3)

Abstract

Depressie is één van de meest voorkomende stoornissen in onze samenleving. Rumineren is een onderliggend mechanisme van deze stoornis. Uit eerder onderzoek blijkt dat rumineren in een depressieve stemming verschillende cognitieve consequenties heeft. In de huidige studie is gekeken naar de invloed van rumineren in en zonder een depressieve stemming op

intelligentie taken. Een totaal van 95 deelnemers afkomstig uit de subklinische populatie namen deel aan dit onderzoek. Om rumineren in en zonder een depressieve stemming te meten is gebruik gemaakt van de RRQ, RRS en de BDI-II-NL. De WAIS-IV is gebruikt om performale intelligentie, verbale intelligentie en werkgeheugen te meten. Er werden geen negatieve gevolgen gevonden voor performale en verbale intelligentie als gevolg van rumineren in of zonder een depressieve stemming. Echter, rumineren in een depressieve stemming bleek wel negatieve gevolgen te hebben voor het werkgeheugen. Alleen een depressieve stemming bleek positief samen te hangen met verbale intelligentie. Rumineren heeft geen cognitieve gevolgen zolang het niet in een depressieve stemming is.

(4)

Inleiding

Depressie is één van de meest voorkomende stoornissen in onze samenleving met een levensprevalentie van 15.8 % (Mor & Haran, 2009). Het zorgt voor een verminderde levenskwaliteit, verminderde academische prestatie en voor vermindering van sociale contacten. Depressie veroorzaakt bovendien hoge persoonlijke kosten en is wereldwijd een oorzaak voor diverse maatschappelijke lasten (Mor & Haran, 2009). Eén van de mechanismes die bijdraagt aan het ontstaan, in stand houden of terugval in depressieve episodes is

rumineren (Nolen-Hoeksema, Wisco & Lyobomirsky, 2008). Rumineren wordt gedefinieerd als het herhaaldelijk nadenken over problemen en gevoelens (Nolen-Hoeksema, Wisco & Lyobomirsky, 2008). Het ontstaat ongewild, het loslaten ervan is moeilijk en uiteindelijk kan rumineren, afhankelijk van de mate, het mentale leven domineren (Martin & Tesser, 1996).

Rumineren wordt gezien als een karaktereigenschap en medieert de depressieve stemming (Genet & Siemer, 2012). Dit betekent dat hoe meer men rumineert, hoe depressiever de stemming wordt. De mate van rumineren voorspelt een depressieve stemming en omgekeerd voorspelt een depressieve stemming de mate van rumineren

(Moberly & Watkins, 2009). Deze wederkerigheid zorgt voor een neerwaartse spiraal en kan uiteindelijk leiden tot een depressie (Lyubomirsky, & Tkach, 2004). De Response Style Theory bekrachtigt dit fenomeen. Volgens deze theorie is de neerwaartse spiraal één van de drie gevolgen van rumineren die bijdraagt aan een depressie (Nolen-Hoeksema, Wisco & Lyobomirsky, 2008). Ook stelt deze theorie dat rumineren zorgt voor vermindering van instrumenteel gedrag en interfereert het met het probleemoplossend vermogen, waardoor de depressieve stemming in stand gehouden wordt.

Rumineren is een mentaal proces dat in de samenleving bij iedereen voorkomt

(Harvey, Watkins Mansell, & Shafran, 2004). Het is dan ook aannemelijk dat de neerwaartse spiraal van rumineren, zoals in de klinische populatie bij depressie is beschreven, ook in de

(5)

subklinische populatie voorkomt. De vraag is echter of deze neerwaarts spiraal zorgt voor problematische cognitieve consequenties. Door te kijken naar de cognitieve consequenties in de subklinische populatie kunnen de gevolgen in kaart worden gebracht en het mechanisme beter worden begrepen.

Het effect van rumineren en stemming op cognitie

Er zijn tegenstrijdige resultaten gevonden wat betreft de consequenties van rumineren in een depressieve stemming op het werkgeheugen. Enerzijds is gevonden dat rumineren in een depressieve stemming zorgt voor vermindering van het updaten, het manipuleren en shifting van informatie in het werkgeheugen (Bernblum & Mor, 2010; Meiran et al., 2011; De Lissnyder, Koster & De Raedt, 2011; Quinn & Joormann, 2015). Daarnaast zorgt rumineren ook voor een verminderde werkgeheugen capaciteit (Curci et al., 2013). Anderzijds,

concluderen niet alle onderzoekers deze cognitieve gevolgen. In het onderzoek van Connolly et al. (2014) vond men geen effect van rumineren op het werkgeheugen.

De cognitieve consequenties van rumineren in een depressieve stemming beperken zich niet alleen tot het werkgeheugen. Mensen die in hoge mate rumineren hebben een lokale informatieverwerking, waardoor stimuli onopgemerkt blijven (Zetsche & Joorman, 2011; Witmer & Gotlib, 2013). Daarnaast komt uit eerder onderzoek naar voren dat rumineren in een depressieve stemming positief samenhangt met verbale intelligentie (Penney, Miedema & Mazmanian, 2015).

Dezelfde cognitieve gevolgen zijn terug te zien bij een depressieve stemming (Harvey etal, 2004; Rose & Ebmeier, 2006; Maraziti et al., 2010; Snyder, 2013). Volgens Mcdermott en Ebmeier (2009) is een negatieve correlatie gevonden tussen depressieve stemming en het updaten van informatie in het werkgeheugen. Daarnaast zorgt het induceren van een

(6)

depressieve stemming net als bij rumineren voor een lokale informatieverwerking van perceptuele stimuli (Gasper & Clore, 2002).

Rumineren, stemming en attentional scope model

Volgens het attentional scope model ontstaan de cognitieve consequenties door een verkleining van de attentional scope. De attentional scope heeft betrekking op de

hoeveelheid informatie die waargenomen wordt of actief wordt gehouden in het werkgeheugen (Fang, Sanchez, Koster, 2017). Zowel rumineren als een depressieve

stemming verkleinen de attentional scope (Whitmer & Gotlib, 2013; Brzezicka, Krejtz, von Hecker, & Laubrock, 2012; Fang, Sanchez, Koster, 2017; Grol et al., 2013). Hierdoor focust men zich op een beperkt aantal gedachten, acties of perceptuele stimuli, waardoor nieuwe informatie onopgemerkt blijft. Dit zorgt voor vermindering van de werkgeheugen capaciteit en voor een belemmering bij het updaten van informatie (Whitmer & Gotlib, 2013).

Daarnaast zorgt de beperkte perceptuele focus voor een lokaal gerichte blik, waardoor een lokale informatieverwerking ontstaat (Whitmer & Gotlib, 2013).

Interactie van rumineren en stemming

Rumineren in een depressieve stemming heeft een additioneel effect op de attentional scope. Mensen die veel rumineren en zich in een depressieve stemming bevinden, hebben namelijk een kleinere attentional scope dan wanneer één van beide constructen aanwezig is (Whitmer & Gotlib, 2013). Als gevolg van de kleinere attentional scope wordt de focus op een beperkter aantal gedachten gelegd. Dit veroorzaakt een repeterende modus die de depressieve stemming versterkt en de attentional scope verder verkleint. Deze wederkerige relatie veroorzaakt een neerwaartse spiraal (Lyubomirsky & Tkach, 2004). De interactie

(7)

tussen rumineren en depressieve stemming zorgt mogelijk voor grotere gevolgen voor het werkgeheugen en perceptuele blik dan wanneer alleen één van beide constructen aanwezig is.

Samengevat blijkt uit eerder onderzoek dat rumineren in een depressieve stemming samenhangt met negatieve gevolgen voor het werkgeheugen en een lokale

informatieverwerking. Ook blijkt rumineren in een depressieve stemming positief samen te hangen met verbale intelligentie. Echter, uit eerder onderzoek wordt niet duidelijk of rumineren in een depressieve stemming invloed heeft op performale intelligentie. De

cognitieve consequenties zijn mogelijk van invloed op performale intelligentie taken, omdat zowel een lokale als globale informatieverwerking hierbij nodig is. Daarnaast wordt ook niet duidelijk wat het verschil is tussen de cognitieve gevolgen van rumineren zonder en in een depressieve stemming. In het huidige onderzoek zal daarom gekeken worden naar de invloed van rumineren in en zonder een depressieve stemming op intelligentie taken. Op basis van eerder onderzoek wordt verwacht dat rumineren negatieve gevolgen heeft op werkgeheugen- en performale intelligentie, maar positief samenhangt met verbale intelligentie. Bij een depressieve stemming wordt verwacht dat de cognitieve gevolgen van rumineren op de intelligentie taken vergroot worden.

Methode Deelnemers

Aan dit onderzoek namen 95 deelnemers deel (43 mannen, 52 vrouwen) afkomstig uit de subklinische populatie. Een deelnemer werd uitgesloten van het onderzoek als men een ziekte aan het centrale zenuwstelsel of een psychiatrische diagnose had, psycho-actieve medicatie gebruikte, onder invloed was van alcohol of drugs, slecht horend of slecht ziend was, niet vloeiend Nederlands sprak of jonger was dan 18 jaar. De gemiddelde leeftijd was 32

(8)

VHMO). Binnen deze steekproef hadden 11.6% deelnemers een Verhage Score van 5 (i.e. MULO), 62.1% een Verhage Score 6 (i.e. VHMO) en 26.3% een Verhage Score van 7, (i.e. wetenschappelijk onderwijs)

Instrumenten

Rumineren. Om de mate van rumineren te meten werd gebruik gemaakt van de Rumination-Reflection Questionnaire (RRQ; Trapnell & Campbell, 1999; Nederlandse vertaling: Luyckx et al., 2007). In het huidige onderzoek werd gebruik gemaakt van de sub-schaal rumineren van deze vragenlijst. Er is specifiek voor deze sub-schaal gekozen, omdat deze de mate van rumineren meet onafhankelijk van de inhoud.

De sub-schaal bestaat uit 12 stellingen en heeft een hoge interne consistentie, cronbach’s alfa 0.90. Een voorbeelditem van deze vragenlijst is ‘Ik blijf altijd in gedachten stilstaan bij recente dingen die ik gezegd of gedaan heb’. Er is gebruik gemaakt van een 5-puntschaal van 1 (sterk mee oneens) tot 5 (sterk mee eens) om aan te geven in hoeverre de stellingen van toepassing waren. Hoe hoger de score, hoe sterker de persoon geneigd is om te rumineren. De minimale score die behaalt kan worden op deze vragenlijst is 12 en de

maximale score is 60.

Depressieve stemming. De mate van depressieve stemming werd gemeten met de Beck Depression Inventory-II (BDI-II-NL; Aaron T. Beck, Robert A. Steer, Gregory K. Brown, 1996; Nederlandse vertaling A. J. Willem van der Does, 2002). Dit is een verkorte

zelfrapportagevragenlijst die de depressieve stemming meet van de afgelopen twee weken bij adolescenten ouder dan 13 jaar. Deze vragenlijst bestaat uit 21 items en heeft een hoge interne consistentie, cronbach’s alfa 0.92 (Nederlands Jeugd Intituut, 2015). Elk item wordt gescoord op een 4-puntsschaal van 0 tot 3. Bij elk item staan vier uitspraken. De deelnemer moet aangeven welke van de vier uitspraken het meest van toepassing is. In het huidige onderzoek

(9)

zijn zes items geselecteerd om de mate van depressieven stemming te meten. Een voorbeeld item is ‘Ik voel me niet somber’ (0) tot ‘Ik ben zó somber of ongelukkig dat ik het niet

verdragen kan’ (3). De minimale score op deze vragenlijst is nul (geen depressieve stemming) en de maximale score is 18 (hoge mate van depressieve stemming).

Rumineren in een depressieve stemming. De mate van rumineren in een depressieve stemming is gemeten met de Ruminative Response Scale (RRS; Raes, Hermans & Eelen, 2003). In de huidige studie zijn vijf items van deze vragenlijst gebruikt die samen de brooding items worden genoemd. Er is specifiek gekozen om deze items af te nemen, omdat deze geassocieerd zijn met depressieve stemming (Burwell & Shirk, 2007). Deze vragenlijst heeft een hoge interne consistentie, cronbach’s alfa 0.87 (Raes, Hermans & Eelen, 2003). In elk item staat een gedachte of gedraging beschreven. De deelnemer moet bij elk item aangeven in welke mate de stelling van toepassing is wanneer men zich neerslachtig, depressief of

verdrietig voelt. Elk item werd gescoord op een 4-puntschaal van 1 (bijna nooit) tot 4 (bijna altijd). Een voorbeelditem van deze vragenlijst is Ik denk ‘Wat doe ik toch om dit te

verdienen?’. De minimale score op deze vragenlijst is vijf en de maximale score is 20. Hoe hoger men scoort, hoe hoger de mate van rumineren is.

Overige vragenlijsten. Dit onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoek, waarbij ook andere vragenlijsten zijn afgenomen. De overige vragenlijsten zijn de Multidimensionele Vermoeidheids Index (MIV; Smets, Garssen, Bonke & de Haes, 1995) en Autisme spectrum Quotient (AQ; Baron-Cohen, Wheelwright, Skinner, Martin & Clubley, 2001; Nederlandse vertaling Hoekstra, Bartels, Hudziak, Van Beijesterveldt & Boomsta, 2007).

(10)

Cognitieve gevolgen. Om de cognitieve gevolgen te meten, is gebruik gemaakt van een aantal testen die onderdeel zijn van de Wechsler Adult Intelligence Scale IV-NL (WAIS-IV-NL) en de Advanced Progressive Matrices test. Deze testen kan men onderverdelen in werkgeheugen, performale intelligentie en verbale intelligentie (WAIS-IV-NL, 2012).

a. Werkgeheugen. Werkgeheugen werd gemeten door middel van Rekenen en Cijferreeksen. Het onderdeel Rekenen bestaat uit een aantal rekenopdrachten die binnen 30 seconden moeten worden opgelost (Bouma, Mulder, Lindeboom & Schmand, 2012). Het onderdeel

Cijfereeksen bestaat uit drie taken waarbij de onderzoeker een steeds langer wordende cijferreeks die of in dezelfde, of in omgekeerde of in oplopende volgorde herhaald moet worden.

b. Performale intelligentie taken. Om de performale intelligentie te meten is gebruik

gemaakt van Matrix Rederenen, Onvolledige Tekeningen en de Progressive Matrices Test. Bij Onvolledige Tekeningen worden tekeningen getoond waarbij voorwerpen of situaties

ontbreken en de deelnemer binnen 20 seconden moet aangeven wat er ontbreekt (Bouma, Mulder, Lindeboom & Schmand, 2012). Bij de sub-test Matrix Redeneren wordt een matrix van figuren getoond waarbij een onderdeel ontbreekt. De deelnemer moet uit vijf

antwoordmogelijkheden bepalen welke figuur ontbreekt. De Advanced Progressive Matrices test lijkt op de sub-test Matrix Redeneren alleen heeft de deelnemer een tijdslimiet en keuze uit acht antwoordmogelijkheden.

c. Verbale intelligentie taken. Om de verbale intelligentie te meten is gebruik gemaakt van Woordenschat en Informatie. Bij het onderdeel Woordenschat moet de deelnemer uitleggen wat de betekenis is van bepaalde woorden of begrippen (Bouma, Mulder, Lindeboom &

(11)

Schmand, 2012). De sub-test Informatie bestaat uit vragen die betrekking hebben op de algemene kennis.

De betrouwbaarheden van de WAIS-IV-NL substesten en de Advanced Progressive Matrices Test zijn goed (WAIS-IV-NL, 2012; Bouma, Mulder, Lindeboom & Schmand, 2012). De waarden liggen overwegend boven de 0.80. Het huidige onderzoek maakt deel uit van een groter onderzoek waarbij ook de Symbool Substitutie van de WAIS-IV-NL is afgenomen.

Procedure

Aan de deelnemers werd voorafgaand aan het onderzoek gevraagd of ze aan de

exclusiecriteria voldeden. De duur van het onderzoek werd benoemd en de vrijwillige status benadrukt. Binnen 24 uur na het beëindigen van het onderzoek kon de deelnemer aangeven dat de data niet gebruikt mocht worden. Er werd een akkoordverklaring ondertekend.

Het onderzoek vond plaats in een rustige ruimte. Dit was bij de onderzoeker thuis, bij de deelnemer thuis of in een testruimte van de Universiteit van Amsterdam. Er werd een audio-opname gemaakt van het onderzoek. Voor het afnemen van de testen zijn zes

verschillende proefleiders ingezet. Voor studenten was het mogelijk om anderhalf credits te verdienen.

Het onderzoek startte met een algemene vragenlijst die betrekking had op een aantal demografische gegevens. Ook werd de RRQ-NL, BDI-II-NL en de MIV afgenomen. Vervolgens werden de intelligentietesten afgenomen waarbij men begon met Cijferreeksen, waarna Matrix Redeneren, Woordenschat en de Progressive Matrices volgde. Hierna was een pauze van ongeveer 10 minuten en werd het onderzoek vervolgd met het afnemen van de AQ, waarna Rekenen, Informatie, Symbool Substitutie en Onvolledige Tekeningen volgden.

(12)

Data-analyse

De data wordt allereerst gecontroleerd voor de demografische variabelen sekse, opleiding en leeftijd. Vervolgens worden de outliers verwijderd. Een deelnemer wordt als outlier pairwise verwijderd als deze twee standaarddeviatie of meer van het gemiddelde afwijkt. Er zullen in totaal 9 analyses worden uitgevoerd.

Om te kijken of rumineren samenhangt met vermindering van het werkgeheugen zal een regressieanalyse worden uitgevoerd. Hierbij zal gekeken worden of de RRQ-totaalscore een significante predictor is voor de indexscorewerkgeheugen, samengesteld uit Rekenen en Cijferreeksen.

Om te kijken of rumineren samenhangt met vermindering van performale intelligentie zal een regressieanalyse worden uitgevoerd. Hierbij zal gekeken worden of de

RRQ-totaalscore een significante predictor is voor indexscore performale intelligentie,

samengesteld uit Onvolledige Tekeningen, Matrix Redeneren enProgressive Matrices test. Om te kijken of rumineren positief samenhangt met verbale intelligentie zal een regressieanalyse worden uitgevoerd. Hierbij wordt gekeken of de RRQ-totaalscore een significante predictor is voor de indexscore verbale intelligentie, samengesteld uit Woordenschat en Informatie.

Om te kijken of een depressieve stemming de cognitieve gevolgen van rumineren vergroot voor werkgeheugen, performale intelligentie en voor verbale intelligentie wordt een regressieanalyse uitgevoerd. Hierbij wordt gekeken of de RRQ-totaalscore en de BDI-II-NL-totaalscore meer variatie verklaart voor de indexscores van werkgeheugen, performale intelligentie en verbale intelligentie, dan wanneer alleen de RRQ-totaalscore als predictor wordt opgenomen.

(13)

Daarnaast wordt een exploratieve analyse uitgevoerd waarbij met een alternatieve vragenlijst (i.e. RRS) gekeken wordt naar de cognitieve gevolgen van rumineren in een depressieve stemming. Hierbij wordt gekeken of de RRS-totaalscore een significante predictor is van de indexscore van de verbale intelligentie, performale intelligentie en werkgeheugen.

Sekse, opleiding en leeftijd zullen in de bovenstaande analyses worden meegenomen als covariaten zodat gecorrigeerd wordt voor deze effecten. Om de bovenstaande analyses uit te voeren moet de data aan een aantal assumpties voldoen. Ten eerste moet worden voldaan aan de normaliteitsassumptie die getest wordt door de Kolmorgorov-Smirnov test. Ten tweede mag er geen sprake zijn van multicolineariteit. Dit wordt getest aan de hand van de variation inflation factor. Als laatst moet worden voldaan aan de homoscedastictiteit. Dit wordt achterhaald aan de hand van een plot, waarbij de gestandaardiseerde verwachte waarde afgezet wordt tegen het gestandaardiseerde residu.

(14)

Resultaten Outliers

Nadat de data was gecorrigeerd voor de demografische variabelen zijn er 23 outliers pairwise verwijderd (Sd = 2.0), waarvan zes voor werkgeheugen, vijf voor verbale intelligentie en 12 voor performale intelligentie. Zie tabel 1 en 2 voor beschrijvende statistieken van de

vragenlijsten en de gecorrigeerde data.

Tabel 1 Beschrijvende statistieken Aantal deelnemers Aantal mannen Aantal vrouwen Leeftijd Opleidingsniveau Performale intelligentie Verbale intelligentie 83 36 47 89 40 49 M= 30.9 Sd= 14.3 Minimum= 20 Maximum= 66 M= 31.6 Sd= 15.11 Minimum= 19 Maximum= 70 % Verhage Score 5: 10.8 % Verhage Score 6: 63.9 % Verhage Score 7: 25.3 % Verhage Score 5: 11.2 % Verhage Score 6: 61.8 % Verhage Score 7: 27.0 Werkgeheugen 90 41 49 M= 32.3 Sd= 16.1 Minimum= 19 Maximum= 88 % Verhage scores 5: 12.2 % Verhage scores 6: 62.2 % Verhage scores 7: 25.6

(15)

Tabel 2

Minimum score, maximum score, gemiddelde en standaarddeviatie (Sd) voor de intelligentie taken en de vragenlijsten

Hoofdanalyses

Er is met een multipele regressieanalyse gekeken of rumineren samenhangt met een vermindering van de scores op werkgeheugen, performale intelligentie en samenhangt met een verbetering van verbale intelligentie. Daarnaast is ook gekeken of deze cognitieve gevolgen vergroot worden bij een depressieve stemming. Er werd voldaan aan alle assumpties.

a. Werkgeheugen. Er is gekeken of rumineren samenhangt met vermindering van de scores Aantal

deelnemers

Minimum Maximum Gemiddelde Sd

Rekenen 90 8 21 15 3.0 Cijferreeksen 95 17 42 28.6 4.7 Onvolledige Tekeningen 89 7 17 12.5 2.4 Matrix Redeneren 89 14 25 20 2.7 Raven 92 5 12 10.8 1.4 Woordenschat 91 15 53 37.1 9.5 Informatie 92 17 42 16.9 3.7 RRQ 95 15 55 32.6 10.3 BDI 95 0 9 1.1 1.7 RRS 95 5 18 9 2.9

(16)

voorspelling is qua sterkte goed: het model voorspelt 23 procent van de variantie op werkgeheugen (R2 = .23). Er is geen toegenomen verklaarde variantie als de mate van rumineren aan de covariaten toegevoegd wordt, F(1, 85) = 0.99, p = .32

Vervolgens wordt gekeken of een depressieve stemming samenhangt met

vermindering van de scores op het werkgeheugen. Het regressie model is significant, F(5, 84) = 5.2, p < .001, zie tabel 3, model 3, en het model voorspelt 24 procent van de variantie op werkgeheugen (R2 = .24). Er is geen toegenomen verklaarde variantie als de mate van depressieve stemming aan model 2 wordt toegevoegd, F(1, 84) = 0.41 p = .53.

Tabel 3

Regressie modellen voor werkgeheugen

Noot. N=90

*p < .05 **p < .01 *** p < .001

b. Performale intelligentie. Er is gekeken of rumineren samenhangt met vermindering van de scores op performale intelligentie. Het regressie model, F(4, 78) = 8.77, p < .001, zie tabel 4, model 2, en voorspelt 31 procent van de variantie op performale intelligentie (R2 = .31). Er is geen toegenomen verklaarde variantie als de mate van rumineren aan de covariaten

toegevoegd wordt, F(1, 78) = .032, p = .86. Model 1 b Model 2 b Model 3 b Constante -4.508* -4.122* -4.199* Sekse -.65 -.57 -.51 Leeftijd -.026* -.029* -.028* Opleiding 1.03** 1.05*** 1.06*** Rumineren -.017 -.023 Depressieve stemming .074 R2 .22 .23 .24 F 8.253*** 6.438*** 5.197*** ∆R2 .009 .004 ∆F .994 .412

(17)

Vervolgens is gekeken of een depressieve stemming samenhangt met vermindering van de scores op performale intelligentie. Het regressie model is significant, F(5, 77) = 7.45, p < .001, zie tabel 4, model 3, en voorspelt 33 procent van de variantie op performale

intelligentie (R2 = .33). De mate van depressieve stemming heeft geen toegevoegde verklaarde variantie aan model 2, F(1, 77) =1.81, p = .18.

Tabel 4

Regressie modellen voor performale intelligentie

Noot. N=83

*p < .05 **p < .01 *** p < .001

c. Verbale intelligentie. Er is gekeken of rumineren samenhangt met verbetering van de scores op verbale intelligentie. Het regressie model is significant, F(4, 84) = 19.78 p < .001, zie tabel 5, model 2, en voorspelt 49% procent van de verschillen in scores op verbale intelligentie taken (R2 = .49). De mate van rumineren voegt geen verklaarde variantie toe aan de covariaten, F(1, 84) =.004, p = .95.

Vervolgens is gekeken of een depressieve stemming samenhangt met verbetering van de scores op verbale intelligentie. Het regressie model, F(5, 83) = 17.58, p < .001, zie tabel 5, model 3, voorspelt 51 procent van de variantie op verbale intelligentie taken (R2 = .51). Er is

Model 1 b Model 2 b Model 3 b Constante -2.62 -2.69 -2.54 Sekse -.42 -.44 -.55 Leeftijd -.052*** -.052*** -.052*** Opleiding .83** .82** .80** Rumineren .003 .015 Depressieve stemming -.153 R2 .31 .31 .33 F 11.825*** 8.768*** 7.448*** ∆R2 .000 .016 ∆F .032 1.81

(18)

en de mate van rumineren toegevoegd wordt, F(1, 83) = 4.99, p = .03. Echter, is deze klein (∆R = .004), zie tabel 5, en heeft depressieve stemming een zwakke samenhang met de scores op verbale intelligentie taken (b = .020), zie figuur 1. Met elk punt op de schaal van 0 (geen depressieve stemming) tot 18 (zeer depressieve stemming), scoort men gemiddeld .20 hoger op verbale intelligentie taken.

Tabel 5

Regressie modellen voor verbale intelligentie

Noot. N=89 *p < .05 **p < .01 *** p < .001 Model 1 b Model 2 b Model 3 b Constante -9.28*** -9.30*** -9.50*** Sekse -.85** -.86** -.710* Leeftijd .028** .028** .029** Opleiding 1.59*** 1.59*** 1.62*** Rumineren .001 -.014 Depressieve stemming .196* R2 .485 .485 .514 F 26.69*** 19.78*** 17.58*** ∆R2 .000 .029* ∆F .004 4.99*

(19)

Figuur 1. De indexscore van verbale intelligentie voor de BDI-II-NL-totaalscore.

Exploratieve analyse

Een exploratieve analyse is uitgevoerd omdat er geen effect is gevonden van rumineren op werkgeheugen, verbale intelligentie of performale intelligentie. Met een multipele

regressieanalyse is gekeken of rumineren in een depressieve stemming samenhangt met vermindering van scores op werkgeheugen en performale intelligentie en positief samenhangt met verbale intelligentie. Er werd niet voldaan aan de homoscedasticiteit assumptie, waardoor de data met voorzichtigheid geïnterpreteerd moet worden. Er werd wel voldaan aan de

normaliteitsassumptie.

a. Werkgeheugen. Er is gekeken of rumineren in een depressieve stemming samenhangt met vermindering van de scores op werkgeheugen. Het regressie model waarbij gecontroleerd is voor sekse, leeftijd en opleidingsniveau is significant, F(4, 85) = 7.89, p < .001 zie tabel 6, model 2. De voorspelling is goed: het model voorspelt 27% procent van de variantie op

(20)

rumineren aan de covariaten toegevoegd wordt, F(1, 85) = 5.52, p = .02. Deze toename in verklaarde variantie is echter klein (∆R = 0.05), zie tabel 6, en de samenhang zwak (b = -.014), zie figuur 2. Met elk punt op de schaal van 1 (weinig rumineren) tot 20 (veel rumineren), scoort men gemiddeld .23 lager op werkgeheugen taken.

Tabel 6

Regressie modellen voor werkgeheugen

Noot. N=90

*p < .05 **p < .01 *** p < .001

Figuur 2. De indexscore van werkgeheugen voor Ruminative Response Scale (RRS) totaalscore. Model 1 b Model 2 b Constante -4.51* -3.0* Sekse -.65 -.52 Leeftijd -.03* -.03* Opleiding 1.03** .97** Rumineren -.14* R2 .22 .27 F 8.25*** 7.89** ∆R2 .05* ∆F 5.52*

(21)

b. Performale intelligentie. Er is gekeken of rumineren in een depressieve stemming

samenhangt met vermindering van de scores op performale intelligentie. Het regressie model voorspelt 32% procent van de variantie op performale intelligentie (R2 = .32) en is significant, F(4, 78) = 8.98, p < .001 zie tabel 7, model 2. De mate van rumineren voegt geen significante verklaarde variantie toe aan model 1, F (1, 78) = 0.62, p = .43.

Tabel 7

Regressie modellen voor performale intelligentie

Noot. N=83

*p < .05 **p < .01 *** p < .001

c. Verbale intelligentie. Er is gekeken of rumineren in een depressieve stemming samenhangt met verbetering van de scores op verbale intelligentie taken. Het regressie model, F(4, 84) = 19.94, p < .001 is significant, zie tabel 8, model 2, en voorspelt 49% van de verschillen in scores op verbale intelligentie (R2 = .49). Er is geen toegenomen verklaarde variantie als de mate van rumineren aan model 2 toegevoegd wordt, F(1, 84) = .32, p = .57

Model 1 b Model 2 b Constante -2.62 -2.11 Sekse -.42 -.38 Leeftijd -.052*** -.053*** Opleiding .83** .81** Rumineren -.047 R2 .31 .32 F 11.862*** 8.982*** ∆R2 .005 ∆F .62

(22)

Tabel 8

Regressie modellen voor verbale intelligentie

Noot. N=89

*p < .05 **p < .01 *** p < .001

Uit de exploratieve analyse en de hoofdanalyse blijkt dat opleiding, sekse en leeftijd de meeste variantie voorspellen op werkgeheugen, performale intelligentie en verbale intelligentie taken.

Conclusie & Discussie

In de huidige studie wordt de invloed van rumineren in en zonder een depressieve stemming op intelligentie taken onderzocht. Uit de resultaten blijkt dat rumineren in en zonder een depressieve stemming niet samenhangt met performale intelligentie en verbale intelligentie. Wel blijkt dat rumineren in een depressieve stemming negatieve invloed heeft op het

werkgeheugen. Ook hangt een depressieve stemming samen met hogere verbale intelligentie. De hypothese dat alleen rumineren positief samenhangt met verbale intelligentie en negatief samenhangt met performale intelligentie en werkgeheugen wordt verworpen. Ook wordt de hypothese dat een depressieve stemming de negatieve gevolgen van rumineren vergroot verworpen. Model 1 b Model 2 b Constante -9.279*** -8.987*** Sekse -.85** -.83** Leeftijd .028** .027** Opleiding 1.59*** 1.58*** Rumineren -.026 R2 .485 .487 F 26.69*** 19.94*** ∆R2 .002 ∆F .324

(23)

Het huidige onderzoek sluit aan bij eerder onderzoek waaruit blijkt dat rumineren in een depressieve stemming samenhangt met vermindering van het updaten en met

vermindering van de capaciteit van het werkgeheugen (Bernblum & Mor, 2010; Quinn & Joormann, 2015; Meiran et al., 2011; De Lissnyder, Koster & De Raedt, 2011). Het huidige onderzoek sluit niet aan bij eerder onderzoek waaruit blijkt dat rumineren in een depressieve stemming positief samenhangt met zowel verbale intelligentie als ook lokale

informatieverwerking (Zetsche & Joorman, 2011; Withmer & Gotlib, 2013; Penney, Miedema & Mazmanian, 2015). Rumineren in een depressieve stemming heeft dus geen gevolgen voor verbale en performale intelligentie taken.

Op basis van eerder onderzoek werd verwacht dat rumineren in een depressieve stemming positief samenhangt met verbale intelligentie (Penney, Miedema & Mazmanian, 2015). In het huidige onderzoek wordt echter alleen een positieve samenhang gevonden tussen depressieve stemming en verbale intelligentie. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het affectieve component van depressie een rol speelt bij verbale intelligentie, in plaats van de neiging tot rumineren. De positieve samenhang met verbale intelligentie is ook terug te zien bij het onderliggende mechanisme van angststoornis. (Penney, Miedema & Mazmanian, 2015). Blijkbaar speelt niet het onderliggende mechanisme van deze stoornissen een rol bij verbale intelligentie maar juist het affectieve deel van deze stoornissen.

Rumineren zorgt volgens het attentional sope model voor een verkleinde attentional scope (Whitmer & Gotlib, 2013). Dit leidt tot vermindering van het werkgeheugen, een lokale informatieverwerking en daarmee tot vermindering van performale intelligentie en

werkgeheugen. Echter, in de huidige studie worden geen gevolgen van rumineren

teruggevonden op werkgeheugen- en performale intelligentie en sluit daarmee niet aan bij het attentional scope model. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat de mate van rumineren

(24)

voor cognitieve gevolgen. Daarnaast zijn er 12 outliers verwijderd voor performale

intellligentie waardoor er veel data verloren is gegaan. Hierdoor wordt de voorspelling van de score op performale intelligentie minder betrouwbaar.

Het effect van rumineren in een depressieve stemming op het werkgeheugen komt daarnaast ook niet overeen met het attentional scope model. De effecten van rumineren op het werkgeheugen houden namelijk geen stand zonder een depressieve stemming. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er twee vormen van rumineren zijn: een effectieve en ineffectieve vorm (Burwell & Shirk, 2007). De RRS meet beide vormen van rumineren en in het huidige onderzoek is alleen de ineffectieve vorm van rumineren gemeten. De ineffectieve vorm van rumineren is geassocieerd met een maladaptieve coping stijl, depressieve stemming en een passieve reactie (Burwell & Shirk, 2007). Alleen deze vorm is mogelijk met negatieve cognitieve gevolgen geassocieerd. De RRQ daarentegen maakt geen onderscheid tussen de twee vormen van rumineren. De meeste deelnemers van dit onderzoek vertonen mogelijk alleen de effectieve manier van rumineren en scoren daardoor hoog op de RRQ. Deze vorm is geassocieerd met actief op zoek gaan naar een oplossing (Burwell & Shirk, 2007). Dit

verklaart waarom er niet voor de RRQ een effect is gevonden, maar wel voor de RRS. Blijkbaar is de vorm van rumineren cruciaal voor de cognitieve gevolgen. In

vervolgonderzoek dient onderscheid gemaakt te worden in de twee vormen van rumineren en de invloed op intelligentie taken.

Het huidige onderzoek kent een aantal tekortkomingen. Ten eerste is het gemiddelde opleidingsniveau van de deelnemers een Verhage Score 6 (i.e. VHMO) waardoor de

steekproef niet representatief is en een plafondeffect op de intelligentie taken ontstaat. In vervolgonderzoek dient de steekproef een meer representatieve verdeling te hebben, zodat plafondeffecten voorkomen worden en ook de gevolgen voor laagopgeleide in kaart worden gebracht.

(25)

Ten tweede zijn niet alle sub-testen van de performale en verbale intelligentie batterij afgenomen waardoor niet alle domeinen van deze onderdelen getest zijn. Deze indexen zijn daarom mogelijk niet representatief voor verbale en performale intelligentie. Ook voor werkgeheugen zijn niet alle domeinen getest. In de huidige studie is alleen het auditieve werkgeheugen getest, terwijl er ook een visueel werkgeheugen is (Baddeley, 2013). In vervolgonderzoek dienen de overige domeinen meegenomen te worden.

Ten derde is niet de gehele vragenlijst van de BDI-NL-II afgenomen, waardoor de mate van depressieve stemming mogelijk niet goed achterhaald is. Dit verklaart mogelijk waarom er geen spreiding is op deze vragenlijst en bij de meeste deelnemers geen sprake is van een depressieve stemming. In het vervolg dient de gehele BDI-NL-II afgenomen te worden.

Het huidige onderzoek bewijst dat rumineren in een depressieve stemming zorgt voor negatieve gevolgen voor het werkgeheugen in de subklinische populatie. Repeterende

gedachten over gevoelens en problemen veroorzaken geen cognitieve gevolgen zolang het niet in een depressieve stemming is. Het is de wederkerige relatie tussen rumineren en een depressieve stemming die cognitieve gevolgen veroorzaakt. Deze wederkerigheid zorgt voor een neerwaartse spiraal en kan uiteindelijk leiden tot een depressie. Indien in

vervolgonderzoek alle vormen van rumineren in kaart worden gebracht, kan een bijdrage geleverd worden aan het voorkomen van een van de meest voorkomende stoornis in onze samenleving.

(26)

Literatuurlijst

Baddeley, Alan. "Working memory and emotion: Ruminations on a theory of depression." Review of General Psychology 17.1 (2013): 20.

Beck, T. A., Steer, R. A. S., Brown, G. K. (1996). BDI-II Beck Depression Inventory: Manual. Psychological Coporation.

Baron-Cohen, S., Wheelwright, S., Skinner, R., Martin, J., & Clubley, E. (2001). The autism- spectrum quotient (AQ): Evidence from asperger syndrome/high-functioning autism, males and females, scientists and mathematicians. Journal of Autism and

Developmental Disorders, 31(1), 5-17

Bernblum, R., & Mor, N. (2010). Rumination and emotion-related biases in refreshing information. Emotion, 10, 423-432.

Brzezicka, A., Krejtz, I., von Hecker, U., & Laubrock, J. (2012). Eye movement evidence for defocused attention in dysphoria—A perceptual span analysis. International Journal of Psychophysiology, 85(1), 129-133.

Burwell, R. A., & Shirk, S. R. (2007). Subtypes of rumination in adolescence: Associations between brooding, reflection, depressive symptoms, and coping. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 36(1), 56-65.

Bouma A., Mulder J., Lindeboom J., Schmand B. (2012). Handboek neuropsychologische diagnostiek. Amsterdam, Pearson Assessment and Information.

Connolly, S., Wagner, C., Shapero, B., Pendergast, L., Abramson, L. and Alloy, L. (2014). Rumination prospectively predicts executive functioning impairments in adolescents. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 45(1), 46-56.

Curci, A., Lanciano, T., Soleti, E. and Rimé, B. (2013). Negative emotional experiences arouse rumination and affect working memory capacity. Emotion, 13, 867-880. De Lissnyder, E., Koster, E. and De Raedt, R. (2011). Emotional Interference in Working

(27)

Memory is Related to Rumination. Cognitive Therapy and Research, 36, 348-357. Does, A.J.W. van der (2002). BDI-II-NL. Handleiding. De Nederlandse versie van de Beck

Depression Inventory-2nd edition. Lisse: Harcourt Test Publishers.

Fang, L., Sanchez, A. and Koster, E. (2017). Testing the attentional scope model of rumination: An eye-tracking study using the moving window paradigm. Biological Psychology, 123, 278-285.

Gasper, K., & Clore, G. (2002). Attending to the Big Picture: Mood and Global Versus Local Processing of Visual Information. Psychological Science, 13, 34-40.

Genet, J. J., & Siemer, M. (2012). Rumination moderates the effects of daily events on negative mood: Results from a diary study. Emotion, 12(6), 1329.

Grol, M., Koster, E., Bruyneel, L. and De Raedt, R. (2013). Effects of positive mood on attention broadening for self-related information. Psychological Research. Harvey, P., Le Bastard, G., Pochon, J., Levy, R., Allilaire, J., Dubois, B. and Fossati, P.

(2004). Executive functions and updating of the contents of working memory in unipolar depression. Journal of Psychiatric Research, 38. pp.567-576.

Harvey, A. G., Watkins, E., Mansell, W., & Shafran, R. (2004). Cognitive behavioural processes across psychological disorders. Oxford, United Kingdom: Oxford University Press.

Hoekstra, R., Bartels, M., Hudziak, J., Van Beijsterveldt, T., & Boomsma, D. I. (2007). Genetic and environmental covariation between Autistic traits and behavioral problems. Twin Research and Human Genetics, 10 (6), 853-869

Luyckx, K., Soenens, B., Berzonsky, M. D., Smits, I., Goossens, L., & Vansteenkiste, M. (2007). Information-oriented identity processing, identity consolidation and well- being: The moderating role of autonomy, self-reflection and self-rumination.

(28)

Lyubomirsky, S., & Tkach, C. (2004). The consequences of dysphoric rumination. Depressive rumination, 21.

Marazziti, D., Consoli, G., Picchetti, M., Carlini, M., & Faravelli, L. (2010). Cognitive impairment in major depression. European Journal of Pharmacology, 626, 83 86.

Martin, L. L., & Tesser, A. (1996). Some ruminative thoughts. Advances in social cognition, 9, 1-47

Meiran, N., Diamond, G., Toder, D., & Nemets, B. (2011). Cognitive rigidity in unipolar depression and obsessive compulsive disorder: Examination of task switching, Stroop, working memory updating and post-conflict adaptation. Psychiatry Research, 185, 149-156

McDermott, L., & Ebmeier, K. (2009). A meta-analysis of depression severity and cognitive function. Journal of Affective Disorders, 119, 1-8.

Mor, N., & Haran, D., 2009. Cognitive-behavioral therapy for depression. Israel J. Psychiatry Relat. Sci. 46, 269–273.

Moberly, N. J., & Watkins, E. R. (2008). Ruminative self-focus and negative affect: an experience sampling study. Journal of abnormal psychology, 117(2), 314.

Nederlands Jeugd Instituut (2015). Beck Depression Inventory-II (BDI-II-NL). opgehaald van

http://www.reflectum.nl/wp-content/uploads/2015/10/Beck-Depression-Inventory-II-BDI-II-NL.pdf op 9 april 2017.

Nolen-Hoeksema, S., Wisco, B., & Lyubomirsky, S. (2008). Rethinking Rumination. Perspectives on Psychological Science, 3, 400-424.

Penney, A., Miedema, V., & Mazmanian, D. (2015). Intelligence and emotional disorders: Is the worrying and ruminating mind a more intelligent mind? Personality and

(29)

Quinn, M., & Joormann, J. (2015). Stress-Induced Changes in Executive Control Are Associated With Depression Symptoms. Clinical Psychological Science, 3(4), 628-636.

Raes, F., Hermans, D., & Eelen P. (2003). De Nederlandstalige versie van de Ruminative Response Scale (RRS-NL) en de Rumination on Sadness Scale (RRS-NL). Gedragstherapie, 36, 97-104.

Rose, E., & Ebmeier, K. (2006). Pattern of impaired working memory during major depression. Journal of Affective Disorders, 90, 149-161.

Smets, E. M. A., Garssen, B., Bonke, B. D., & De Haes, J. C. J. M. (1995). The

Multidimensional Fatigue Inventory (MFI) psychometric qualities of an instrument to assess fatigue. Journal of psychosomatic research, 39(3), 315-325.

Snyder, H. (2013). Major depressive disorder is associated with broad impairments on neuropsychological measures of executive function: A meta-analysis and review. Psychological Bulletin, 139.

Trapnell, P. D., & Campbell, J. D. (1999). Private self-consciousness and the five-factor model of personality: distinguishing rumination from reflection. Journal of personality and social psychology, 76(2), 284.

WAIS-IV-NL (2012). Pearson Assessment and Information. Opgehaald van

https://www.pearsonclinical.nl/media/whitepapers/Whitepaper_WAIS-IV-NL_deel_2.pdf, op 10 mei 2017.

Whitmer, A., & Gotlib, I. (2013). An attentional scope model of rumination. Psychological Bulletin, 139, 1036-1061.

Zetsche, U., & Joormann, J. (2011). Components of interference control predict depressive symptoms and rumination cross-sectionally and at six months follow-up. Journal of

(30)

Bijlagen

Bijlage-1 Rumination Reflection Questionnaire – NL

(RRQ; Trapnell & Campbell, 1999; Nederlandse vertaling: Luyckx et al., 2007) Kunt u aangeven in hoeverre u het eens of oneens bent met de volgende stellingen? 1=sterk mee oneens, 2=oneens, 3=neutraal, 4=eens, 5=sterk mee eens

1. Mijn aandacht is dikwijls gericht op bepaalde aspecten van mezelf waarvan ik liever heb dat ik kon stoppen met erover na te denken.

1 2 3 4 5

2. Ik blijf altijd in gedachten stilstaan bij dingen die ik recent gezegd of gedaan heb.

1 2 3 4 5

3. Soms is het moeilijk voor mij om te stoppen met na te denken over mezelf.

1 2 3 4 5

4. Zelfs lang nadat een bepaalde discussie of onenigheid afgesloten is, blijf ik nadenken over wat er gebeurd is.

1 2 3 4 5

5. Ik heb de neiging om te blijven piekeren of stil te staan bij bepaalde zaken die me overkomen zijn lang nadat ze gebeurd zijn.

1 2 3 4 5

6. Ik verlies mijn tijd niet door te blijven denken aan bepaalde dingen die voorbij zijn.

1 2 3 4 5

7. Dikwijls blijf ik maar piekeren over hoe ik me in een bepaalde situatie gedragen heb.

1 2 3 4 5

8. Ik betrap me er zelf dikwijls op dat ik blijf nadenken over iets wat ik gedaan heb.

1 2 3 4 5

9. Ik pieker nooit over mezelf of blijf nooit lang stilstaan bij mezelf.

(31)

10. Ik kan gemakkelijk ongewenste ideeën uit mijn hoofd zetten.

1 2 3 4 5

11. Ik denk dikwijls na over bepaalde periodes in mijn leven waarover ik me beter geen zorgen meer zou maken.

1 2 3 4 5

12. Ik besteed heel veel tijd aan het denken aan vroegere pijnlijke of teleurstellende momenten of gebeurtenissen.

(32)

Bijlage-2 BDI- II- NL (BDI-II; Aaron T. Beck)

Deze vragenlijst bestaat uit 6 rijtjes uitspraken. Lees a.u.b ieder rijtje aandachtig en kies uit elk rijtje één uitspraak, die het beste beschrijft hoe u zich de afgelopen twee

weken met vandaag erbij gevoeld heeft. Kruis het hokje aan met het cijfer voor de

door u gekozen uitspraak. Als er meerdere uitspraken in een rijtje even goed van toepassing zijn, kruis dan het hokje aan met het hoogste cijfer van dat rijtje. 1.

0. Ik voel me niet somber

1. Ik voel me een groot deel van de tijd somber 2. Ik ben de hele tijd somber

3. Ik ben zó somber of ongelukkig dat ik het niet verdragen kan 2.

0. Ik ben niet bijzonder moedeloos over de toekomst. 1. Ik ben moedeloos over de toekomst.

2. Ik heb het gevoel dat ik niets heb om naar uit te zien.

3. Ik heb het gevoel dat de toekomst hopeloos is en dat er geen kans op verbetering is. 3.

0. Ik voel me geen mislukkeling.

1. Ik heb het gevoel dat ik vaker iets verkeerd heb gedaan dan een gemiddeld iemand. 2. Als ik op mijn leven terugkijk zie ik alleen maar een hoop mislukkingen.

3. Ik heb het gevoel dat ik als mens een volledige mislukking ben. 4.

0. Ik beleef overal net zoveel plezier aan als vroeger. 1. Ik geniet niet meer zoals vroeger.

2. Ik vind nergens nog echte bevrediging in.

3. Ik heb nergens meer voldoening van; ik vind alles vervelend. 5.

0. Mijn belangstelling voor andere mensen of activiteiten is niet verminderd. 1. Ik heb nu minder belangstelling voor andere mensen of dingen dan vroeger. 2. Ik heb mijn belangstelling voor andere mensen of dingen grotendeels verloren. 3. Het is moeilijk om nog ergens belangstelling voor op te brengen.

6.

0. Ik heb niet het gevoel dat ik waardeloos ben.

1. Ik zie mezelf niet meer zo waardevol en nuttig als vroeger. 2. Vergeleken met anderen voel ik me meer waardeloos. 3. Ik voel me volstrekt waardeloos.

(33)

Bijlage -3 RRS-NL-EXT Ruminative Response Scale

(Ontwikkeld door Susan Nolen-Hoeksema) (Geautoriseerde Nederlandse vertaling: Filip Raes & Dirk Hermans, 2007)

Mensen denken en doen heel wat verschillende dingen wanneer ze droevig zijn, zich triest, neerslachtig of depressief voelen. Gelieve elk van de onderstaande uitspraken te lezen en aan te geven of je bijna nooit (1), soms (2), vaak (3), of bijna altijd (4) datgene denkt of doet wat in elke uitspraak staat beschreven, wanneer je droevig bent, je neerslachtig of

depressief voelt. Gelieve aan te geven wat je dan doorgaans doet, niet wat je denkt dat je zou moeten doen.

1. Ik denk “Waarom reageer ik altijd op deze manier?”

1 2 3 4

2. Ik denk na over een recente gebeurtenis, waar ik dan van wens dat het beter was verlopen.

1 2 3 4

3. Ik denk “Waarom heb ik problemen die andere mensen niet hebben?” 


1 2 3 4

4. Ik denk “Wat doe ik toch om dit te verdienen?” 


1 2 3 4

5. Ik denk “Waarom kan ik de dingen niet beter aan?” 


Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor onze kinderen is het heel plezierig om te zien dat hun ouders betrokken zijn bij de school; het verkleint de afstand tussen de school- en de thuisomgeving en

Tot slot komt zijn ontwerp voor een villa in Rhoon (1949) voor de heer L.J. Pieters aan bod, waarvoor hij de woning, het interieur, de tuin en een groot gedeelte van de meubels in

The principle of accountability imposes to data controllers and processors the implementation, under their own responsibility, of appropriate and

A combined intervention is more effective than a single intervention in home healthcare When combining interventions – a home healthcare intervention with a community-based

Hoe het ook zij, het zou betekenen dat het niet nodig is om zo veel mogelijk tests op te nemen, zoals Binet en zijn navolgers meenden, om g in kaart te brengen, maar om een test

Hoe kun je deze heuristieken gebruiken in het A* algoritme om de brandweerman zo snel mogelijk naar het vuur te leiden (aangenomen dat hij al minder dan 100 meter van de

Als heuristiek voor de afstand van een punt in het huis naar de brand op zolder wordt het volgende gebruikt: de euclidische afstand tot de dichtsbijzijnde trap maal het

Toch kun je ook zeggen dat Deep Blue niet echt intelligent is omdat het voornamelijk gebruik maakt van brute force om de beste zetten te vinden en niet begrijpt waarom een zet goed