• No results found

De afwezigheid van Derrida in de dialoog van Bakhtin

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De afwezigheid van Derrida in de dialoog van Bakhtin"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Thom Groenewegen

DE AFWEZIGHEID VAN DERRIDA IN DE

DIALOOG VAN BAKHTIN

Bachelorscriptie taalfilosofie 2016-2017

Met begeleiding van dr. E.C. (Elsbeth) Brouwer Aan de Universiteit van Amsterdam

(2)

Introductie

Jacques Derrida bekritiseerde de gehele westerse filosofie op het feit dat het een metafysica van presence is. De westerse traditie is volgens Derrida gefocust op aanwezigheid of het zijn van dingen in de wereld en vergeet daarmee de mogelijkheidsvoorwaarde voor aanwezigheid. Derrida stelt dat om aanwezigheid op te merken er afwezigheid nodig is. Door te breken met aanwezigheid en een afwezigheid in te stellen kan de voorgaande aanwezigheid pas opgemerkt worden. Derrida stelt dat deze metafysica van aanwezigheid de westerse traditie in bepaalde richtingen heeft laten verlopen en er aspecten van de wereld vergeten worden. Zijn kritiek betreffende taalfilosofie houdt in dat vanuit de metafysica van de aanwezigheid een hiërarchische dualisme is ontstaan die spraak boven schrift stelt. Deze hiërarchie is volgens hem te vinden in de gehele westerse taalfilosofische traditie en stelt ten onrechte schrift als afgeleide van schrift. Het doel van dit onderzoek is een vergelijking op te stellen tussen Jacques Derrida en Mikhail Bakhtin om te zien of de kritiek van Derrida inderdaad geldt voor alle westerse filosofen. Tijdens het lezen van Bakhtin vielen er bepaalde aspecten op die in overeenkomst lijken te staan met de ideeën van Derrida betreffende het functioneren van taal. Dit onderzoek zet de kritiek van Derrida betreffende taalfilosofie uit en stelt daaruit een model op voor het functioneren van taal volgens Derrida. Derrida’s theorie over het functioneren van taal brak met de traditie dat taal functioneerde aan de hand van het overbrengen van gedachtes. De tekst

‘Signature Event Context’ 1 (1972) zal gebruikt worden om te laten zien hoe Derrida’s methode van

deconstructie werkt en een eerste indruk te krijgen van archi-écriture; de theorie van hoe taal functioneert. In deze tekst komt Derrida’s kritiek op de metafysica van de aanwezigheid en ook op phonocentrisme naar voren. Het phonocentrisme is de focus op spraak in de westerse taalfilosofie en ook dat schrift secundair wordt gezien aan spraak. Een aspect centraal aan Derrida’s ideeën is ook zijn kritiek op het logocentrisme, de idee dat er een eenduidige betekenis is van de objecten die woorden representeren. Dit wordt verder uitgelegd aan de hand van het hoofdstuk in Of

Grammatology (1967) 2 over Saussure’s structuralistische idee van signifiant – signifié. Ook komt hier

Derrida’s uitleg van trace, een van de noodzakelijke aspecten voor het functioneren van taal, naar voren toe. Een ander aspect van taal wat in Of Grammatology langzaam vorm krijgt is différance, maar dit idee zal worden uiteengezet aan de hand van het gelijknamige essay te vinden in Margins of Philosophy (1982). De derde term die een belangrijke rol speelt in betekenisvorming is Derrida’s notie van jeu, deze term zal uitgelegd worden middels ‘Structure, Sign and play in the Discourse of Human Sciences’3 (1967).

In het tweede hoofdstuk zal Bakhtin’s theorie uiteengezet worden. Bakhtin focust zijn theorieën betreffende taal meer op het functioneren van communicatie dan van taal. Hij stelt dat taal gesitueerd in een context communicatie tot stand brengt, het zou dus moeten zijn dat de onderliggende mechanismes van taal, die Derrida opstelt in zijn archi-ecriture, terug te vinden zijn in Bakhtin’s theorie van communicatie als Bakhtin’s theorie niet onderhevig is aan de kritiek van Derrida. Aan de hand van ‘Discourse in the Novel’ (1934–1935)4 zal Bakhtin’s centrale theorie het

dialogisme en heteroglossia worden uiteengelegd. ‘The Problem of Speech Genres’(1986)5 zal

worden gebruikt voornamelijk voor het uitleggen van speech genres en het onderscheid tussen communicatie en taal. Dit essay is te vinden in Speech Genres and Other Late Essays (1975) hieruit zullen ook nog "The Problem of the Text in Linguistics, Philology, and the Human Sciences: An Experiment in Philosophical Analysis"6 als aanvulling dienen op de uitleg van dialogisme. Deze tekst is

een verzameling aantekeningen dus een eenduidige theorie is moeilijk tot stand te brengen uit deze

1 Naar “Signature Event Context” zal verwezen worden door: ‘SEC’ (“paginanummer”). 2 Naar Of Grammatology zal verwezen worden door: OG (“paginanummer”)..

3 Naar “Structure, Sign and play in the Discourse of Human Sciences” zal verwezen worden door: ‘SSDH’ (“paginanummer”).

4 Naar “Discourse of the Novel” zal verwezen worden door: ‘DN’ (“paginanummer”).

5 Naar “The Problem of Speech Genres” zal verwezen worden door: ‘PSG’ (“paginanummer”)

(3)

tekst maar de focus van de tekst ligt op het dialoog en de manier waarop taal zich verhoudt tot context. Ook zal de supergeadresseerde hieruit beschreven worden. “From Notes Made in 1970-71”7

zal ook vooral als aanvulling dienen omdat het weer een verzameling aantekeningen en zal vooral aanvulling geven betreffende interpretatiemogelijkheden en daarmee logocentrisme.

In het derde hoofdstuk zal geprobeerd worden Bakhtin’s theorie te laten rijmen met die van Derrida. Archi-ecriture, trace en différance, en play zullen vergeleken worden met de aspecten, dialogisme, heteroglossia, speech genres respectievelijk. Daarna zal nog worden gekeken hoe aanwezigheid—afwezigheid en logocentrisme voor vergelijkende rollen spelen tussen Derrida en Bakhtin.

1 Derrida

Jacques Derrida stelt dat in de westerse filosofische teksten bepaalde aannames zitten die door filosofen als dogma’s behandeld worden. Een van de aannames is dat er altijd de focus ligt op een aspect van de wereld wat in dualiteit staat met een ander aspect. Voorbeelden hiervan zijn de filosofieonderwerpen als het goede tegenover het kwade, geest tegenover lichaam, presence tegenover absence, spraak tegenover schrift (Limited inc. (93)). Deze dualismen in de westerse filosofische traditie stellen de twee kandidaten niet op dezelfde voet met elkaar, maar er is een gewelddadige hiërarchie ingesteld Het goede staat boven het kwade, presence boven absence, en schrift is afgeleid van spraak (‘SEC’ (21)). De hogere kandidaat van de dualiteit krijgt de aandacht in de westerse filosofie en de lagere kandidaat wordt gezien als accidenteel of wordt vergeten of gemarginaliseerd. Derrida probeert via deconstructie deze dualiteiten te openbaren, te bevragen en te vernietigen. De methode van deconstructie kan op de volgende manier worden uitgelegd: een tekst herlezen, een dualisme met de hiërarchie in een tekst blootleggen, deze hiërarchie omdraaien en met dit nieuwe perspectief de tekst herlezen en hiermee “neglected cornerstones” vinden in de “margines of the text” (Fieser and Dowden). Derrida stelt dus door met een andere perspectief te kijken naar een tekst er andere informatie gevonden kan worden die eerst over het hoofd gezien werd. Wat hieruit volgt is een nieuwe interpretatie van de tekst die laat zien dat de dualiteiten niet noodzakelijk zo zijn zoals ze altijd geïnterpreteerd worden of er kan hele nieuwe informatie in de teksten gevonden worden.

1.1.1 Phonocentrisme; de hiërarchie van spraak boven schrift

Derrida bekritiseerd in “Signature event and context” de hiërarchie van spraak boven schrift. Derrida wil laten zien dat door de focus op aanwezigheid in de westerse filosofie als consequentie heeft dat spraak boven schrift komt te staan. Hij neemt Condillac’s theorie over taal als representatie voor de westerse taalfilosofische traditie maar laat hierin zien dat de regels die opgesteld worden voor schrift ook horen te gelden voor spraak en dus voor taal in het algemeen (‘SEC’ (3)). Deze principes die hij opstelt vanuit schrift voor het hele systeem van taal noemt hij archi-ecriture.

In SEC laat Derrida zien dat Condillac stelt dat spraak er is om de communicatie van gedachtes over te brengen naar andere subjecten. Spraak staat hier in een directe relatie met de ideeën. Wanneer men de gedachtes alleen aan iemand wil communiceren die afwezig is, werd het nodig dat er schrift ontwikkeld werd (‘SEC’ (7)). Schrift is dus volgens Condillac een afgeleide van spraak en het

reproduceert dus de verbale woorden. Reproductie houdt ook in dat het niets verandert aan hoe taal functioneert. Communicatie functioneerde al als een volwaardig homoloog systeem. Schrift is alleen maar een imitatie van de inhoud van spraak, een representatie van een representatie stelt Derrida (‘SEC’ (8)). De idee is dus dat de verbale woorden er waren voor wanneer het object niet aanwezig is.

(4)

De aanwezigheid van de objecten is gecontinueerd in spraak en wanneer deze aanwezigheid naar afwezige geadresseerde gebracht moest worden, kon hier het schrift voor functioneren. De schriftelijke woorden dragen de continuering mee van aanwezigheid van de woorden die de continuering zijn van de aanwezigheid van de ideeën, zodat die aanwezigheid kan worden

overgedragen naar het bewustzijn van de aankomende aanwezigheid van de geadresseerde. (‘SEC’ (6))

1.1.2 Iterabiliteit

Derrida gaat verder in op de afwezigheid van de geadresseerde die Condillac opmerkt bij het functioneren van schrift. Derrida stelt dat de afwezigheid van de geadresseerde ook tot in het oneindige kan worden gezet en dat het schrift dan alsnog functioneert als taal (‘SEC’ (7)). Dus schrift moet een eigenschap hebben dat het taal blijft zelfs als de markering nooit gelezen wordt. De geschreven markering blijft een vorm van taal omdat het herkenbaar blijft door al die tijd heen. De herkenbare markering kan dat alleen zijn als het herhaalbaar is. Interpretatie van markering is mogelijk door dat ieder mark een herkenbare herhaalbare identiteit heeft. Deze eigenschap noemt Derrida iterabiliteit (‘SEC’ (7)). Voor iedere code is het noodzakelijk is iterabiliteit als eigenschap te hebben om te functioneren als taal.

1.1.3 Breken met aanwezigheid

De iterabiliteit is dus geen continuering van aanwezigheid; het is daarentegen een breking met aanwezigheid en plaatst een afwezigheid als twee scheidingsmuren om de markering heen (‘SEC’ (8)). De markering moet aan beiden kanten breken met de aanwezigheid, de aanwezigheid van de schrijver en de lezer, om te functioneren als taal. De afwezigheid van de schrijver en lezer komen al naar voren in Condillac, dit is namelijk zijn reden voor het ontstaan van schrift. De afwezigheid van de geadresseerde wanneer het woord geschreven wordt, en de afwezigheid van de schrijver wanneer het gelezen wordt, maar dit wordt gezien als een modificatie van aanwezigheid,

afwezigheid als verwachte aanwezigheid. Derrida laat nu dus zien dat het gelezen worden niet een noodzakelijke eigenschap is voor schrift om te functioneren, maar stelt dat iterabiliteit de reden is dat schrift nog steeds functioneert in het scenario van de aanwezigheid van de geadresseerde in het oneindige. Dus deze afwezigheid is noodzakelijk niet een modificatie van aanwezigheid (‘SEC’ (8)).

Derrida stelt hierop volgend dat dat de afwezigheid van de schrijver ook een absolute afwezigheid moet zijn. Een schriftelijke markering moet blijven functioneren bij de dood van de schrijver, wanneer de mogelijkheid er niet meer is om te weten wie of wanneer of waarom iets geschreven is, moet alsnog de schriftelijke markering zijn functie behouden en dat is mogelijk door de iterabiliteit.

1.1.4 Breken met context

Dit heeft als gevolg dat schrift niet functioneert als de communicatie van gedachtes, betekenis is niet vouloir-dire; wat het Franse woord is voor betekenis maar bestaat uit de woorden willen-zeggen – wat inhoudt dat betekenis het overbrengen is van intenties, van gedachtes (‘SEC’ (8)). Een

schriftelijke mark moet breken met zijn context is de uiteindelijke conclusie. Ieder woord kan namelijk overal en altijd geciteerd worden dankzij iterabiliteit als onderdeel van de identiteit van de mark en breekt daarmee met de context. Het breken met de context is niet een bijkomstigheid maar een fundamenteel aspect van het functioneren van schriftelijke markeringen. Dit komt dus tot stand omdat het aan beiden kanten (schrijver - lezer) een force de rupture maakt met de aanwezigheid. Dankzij de omheining van afwezigheid om de markering kan het overgeplaatst worden en kan het woord in andere contexten geplaatst worden (greffe) (‘SEC’ (9)). Deze afwezigheid omheining is gelinkt volgens Derrida aan espacement. Hoe het woord zich onderscheid van andere woorden maar

(5)

ook van alle vormen van referenties in het moment zelf. Context kan dus niet de betekenis “verzadigen” of “uitputten”, de markering moet functioneren in verschillende contexten dus de originele context kan niet de betekenis volledig definiëren. (‘SEC’ (9))

1.1.5 Deconstructie

Derrida probeert nu aan de hand van de regels die gelden voor schriftelijke markeringen deze ook gelden voor verbale communicatie (‘SEC’ (10)). Dit is typerend voor zijn methode van deconstructie, eigenlijk draait hij de hiërarchie van spraak over schrift om en gaat laten zien dat de regels voor schrift gelden voor spraak en dan voor alle vormen van taal en doet daarmee het dogma van spraak boven schrift te niet.

1.1.6. Archi-ecriture; de principes die het functioneren van taal

beschrijven

Bij schriftelijke communicatie gaat Derrida weer in op de afwezigheid. Hij stelt dat de afwezigheid van de referent de markering construeert. Omdat het object niet aanwezig is, is het woord ervoor in de plaats gekomen(‘SEC’ (11)). Hij stelt ook dat een spraak het kan doen zonder de existentie van zijn referent en idee. “Vierkante cirkel” is betekenisvol, ook al is er geen concept mogelijk te bedenken wat er aan voldoet en is het object ook nooit te vinden in de realiteit (‘SEC’ (11)). Maar in de uiting zelf kan het wel betekenisvol zijn. Het woord heeft dus weer een afwezigheid met waar het voor staat en is geen continuering van een aanwezigheid. Sterker nog Derrida stelt ook dat woorden die niets te maken hebben met een mogelijke waarheid of wereld zoals “abracadabra”, en dus niet een betekenis halen uit de context waar ze gesproken worden, nog steeds functioneren als taal omdat het mogelijk is deze gesproken woorden te citeren in een andere context (‘SEC’ (711 Het aspect van iterabiliteit is opnieuw dat wat verbale woorden tot taal maken. Belangrijk is om in te zien dat Derrida niet stelt dat context geen rol speelt in de betekenis van de uiting (verbaal of schriftelijk), maar dat context niet de volledige betekenis kan geven. Er is geen ultiem centrum van context wat de uiteindelijke betekenis kan geven van de uiting, een uiting zijn betekenis kan niet geankerd zijn in een ultieme context (‘SEC’ (12)). Dus de eerste principes van Derrida’s archi-ecriture zijn in de 6 voorafgaande paragrafen behandeld. Taal functioneert door te breken met aanwezigheid, taal functioneert door te breken met de context en taaltekens hebben dankzij iterabiliteit de mogelijkheid herkent en begrepen te worden

1.2 Derrida’s drie kritieken

Uit voorafgaande analyse van SEC komen een drietal kritieken op de westerse filosofie naar voren. In het navolgende hoofdstuk over play, trace en différance kan aan de hand van deze drie kritieken ingezien worden waarom Derrida zich soms in erg complexe argumentaties begeeft. Derrida’s kritieken uiten zich in het afzetten tegen: een focus op aanwezigheid, het phonocentrisme, en het logocentrisme. Ze komen in de volgende drie paragraven alle drie aan de orde.

1.2.1 Tegen aanwezigheid: het dogma van de metafysica van de

aanwezigheid

Derrida heeft laten zien dat taal niet functioneert volgens de aanwezigheid van gedachtes overbrengen via de woorden naar een volgend subject. Zijn focus op het afzetten tegen

aanwezigheid is een terugkerend onderwerp in Derrida zijn ideeën. Derrida stelt dat door westerse filosofische traditie er een dominerende focus is op aanwezigheid(Fieser and Dowden). Hij stelt dat de filosofen altijd focussen op wat is, wat verschijnt. De mogelijkheidsvoorwaarde voor het

opmerken van aanwezigheid wordt vergeten, de afwezigheid. Hierin zien we de invloed terug van Heidegger. Derrida stelt dat in deze traditie altijd dualismen worden opgesteld omdat ze op zoek zijn naar een oorsprong of prioriteit (telos). Hierdoor kwamen de dualismen van goed tegenover kwaad,

(6)

essentie tegenover existentie en spraak tegenover schrift voort. Maar de instelling van deze dualismen gaan altijd gepaard met een onderdrukking met een van de twee aspecten van een dualisme. Goed boven kwaad, schrift als afgeleide van spraak. Deze hiërarchie is altijd gefundeerd in de voorkeur van aanwezigheid en puurheid boven afwezigheid en contingentie. Met zijn methode van deconstructie wil hij laten zien dat deze dualismen geweld doen aan bepaalde aspecten van de wereld waardoor die gemarginaliseerd worden. Ook kan deconstructie laten zien dat de dogmatische houding tegenover de dualismen een oorsprong hebben in een keuze en niet in een

noodzakelijkheid.(Fieser and Dowden)

1.2.2 Tegen phonocentrisme

Het eerste gedeelte van SEC wat behandeld is in paragrafen 1.1.1-1.1.6 laat overduidelijk zien dat het phonocentrisme hier een idee is wat verworpen wordt door Derrida. Phonocentrisme is dus gefundeerd in de voorkeur voor aanwezigheid en Derrida focust daarom de hele tijd op de breking met aanwezigheid en de noodzaak van de rol van afwezigheid, een rol die gemarginaliseerd is in de westerse filosofische traditie. Een eigen term van Derrida die hij hiertegenover stelt is het al eerder benoemde archi-ecriture. Dit Griekse archè is een combinatie van “the values of a founding principle and of government by a controlling principle” (‘Différance (6)). Hij wil hiermee niet stellen dat schrift boven spraak staat, hij wil juist die hiërarchie te niet doen maar stelt ook zelf dat de hiërarchieën zich altijd weer herstellen. De reden hiervoor heeft te maken met hoe taal zelf functioneert (‘SEC’ (21)). Met deze woordkeuze zet hij zich dus direct af tegen het phonocentrisme.

1.2.3 Tegen logocentrisme

Derrida’s deconstructie werkt door het herlezen van teksten met ander perspectief waardoor het een nieuwe interpretatie kan opleveren. Derrida haalt dus eigenlijk nieuwe betekenis uit een tekst die er al die tijd al stond. Zo zou gezegd kunnen worden dat de filosofie niets nieuws zegt omdat het gewoon de woorden herhaalt die al geschreven zijn, maar toch komen er daadwerkelijk wel nieuwe ideeën vanuit Derrida. Derrida gebruikt de gemarginaliseerde onderwerpen in teksten die

voortkomen uit een dualiteit om die op te graven en een plaats naast zijn tegenstander te geven en doet daarmee de rol van de dominerende factor in dualismen te niet. Dit kan in verband gezet worden met Derrida’s kritiek op het logocentrisme. De idee dat er een absolute betekenis of interpretatie mogelijk is wordt door Derrida verworpen (Fieser and Dowden). En dit laat die dus al zien door nieuwe interpretaties van teksten te geven. Ook is het Derrida eigen om woorden te gebruiken of te bedenken met meerdere betekenissen die er allebei toe doen, maar die niet simpel terug te leiden zijn naar een opsomming van betekenissen. Archi-ecriture legt hij al aan de hand uit van twee betekenissen. Zijn methode deconstructie heeft hij ook een aantal keer verschillend uitgelegd. (Stanford University. and Center for the Study of Language and Information (U.S.))

1.3 Derrida’s jeu, trace, en différance

Nu de eerste principes van Derrida’s theorie en zijn kritiek op de westerse filosofie duidelijk zijn. Zal zijn archi-ecriture worden aangevuld met de termen jeu, trace, en différance.

1.3.1 Jeu

Derrida’s kritiek op het logocentrisme heeft als consequenties dat interpretaties van tekens niet een eenduidige grond hebben, er is altijd een mogelijkheid voor een nieuwe interpretatie. Hoe dit mechanisme van taal werkt en hoe het mogelijk is toch consensus te hebben over interpretatie komt ter sprake in SSP met zijn notie van jeu, spel.

In dit artikel komt het idee van Derrida naar voren dat een systeem of een structuur (zoals dat van taal) een bepaalde spelingsruimte heeft. Een structuur is als een web en heeft van verschillende

(7)

perspectieven verschillende interpretatiemogelijkheden (‘SSP’ (1)). Men fundeert hun interpretatie in het centrum van de structuur. Het centrum is de fundering van de interpretatie, hierom heen bewegen de afzonderlijke onderdelen in vrij spel of zijn vervangbaar (‘SSP’ (1)). Een versimpelde vergelijking is dat een mens gedefinieerd wordt als rationeel denken organisme maar hoe de armen en ogen en hoofden eruit zien kan verschillen, deze verschillen hebben speling. Het centrum zorgt er wel voor dat de speling niet oneindig is van de onderdelen buiten het centrum, wanneer het wezen geen rationeel denkend wezen is, is het geen mens. Een ander voorbeeld is de interpretatie van mythes, mythes betekenen hedendaags iets heel anders dan in de tijd dat ze ontstonden. De goden waren voor de oude Grieken in de Odyssee echte entiteiten maar voor ons spelen ze een andere rol. Toch zullen de oude Grieken en wij niet eens zijn met het idee dat je de Odyssee interpreteert als een verhaal waarin het erom draait dat iedereen iedere dag zijn oren moet wassen. Je kan het verhaal moderniseren en aspecten veranderen en het toch een interpretatie van de Odyssee noemen, maar er is een grens. Derrida stelt: “No doubt that by orienting and organizing the coherence of the system, the center permits the freeplay of its elements inside the total form” (‘SSP’(1)).

Maar ook stelt Derrida dat dit centrum voor ons verschillend is dan voor mensen van 1000 jaar geleden betreffende de Odyssee. De interpretaties van de structuren dus wel degelijk verschillen. En de reden voor dat vroeger de interpretatie verschillend wel moet zijn van die van die van nu, omdat de structuur om een nieuw centrum heen geplaatst wordt, waar goddelijke entiteiten een andere betekenis hebben bijvoorbeeld. Ieder centrum wordt dus vervangen door een ander centrum door de tijd heen. Betekent dit dat al deze centra om een meer centraal centrum heen spelen? Nee want dit centra-centrum zou ook weer kunnen veranderen. Ieder centrum wat aan ons als fundamenteel gepresenteerd wordt kan dus uiteindelijk deze positie verliezen en niet meer aan de mens

fundamenteel gepresenteerd worden en daardoor afwezig raken. Omdat de fundamentele grond voor interpretatie, het centrum, niet altijd hetzelfde is kan het niet dienen als een mogelijkheid dat er maar 1 interpretatie mogelijk is. De speling is wat aan ons verschijnt en wat altijd in beweging staat. Dus het bestaan van een fundamentele fel die presence en absence met zich meedraagt creëert de mogelijkheid van het herhalen/vervangen/verdwijnen van centra waar structuren zich in funderen.

Jeu creëert dus de mogelijkheid van verschillende betekenissen omdat het nieuwe centra kan creëren waar we onze interpretatie in gronden en jeu bepaalt ook de verschillende interpretaties binnen een structuur in een bepaald centrum.

1.3.2 Trace

Derrida’s “Of Grammatology” is een boek waarin hij een wetenschap van schrift probeert op te stellen. Hij ziet in de ideeën van Saussure regels voor hoe taal in het algemeen werken ook al stelt Saussure zelf dat schrift een representatie is van spraak. Hij gaat hetzelfde te werk als bij Condillac, hij gaat in op een klein, op het eerste gezicht lijkend niet het belangrijkste hoofdstuk van Saussure en zet daaruit op zijn eigen theorie over taal en denken in het algemeen.

Derrida haalt uit de theorie van Saussure dat taal niets meer is dan een systeem van verschillen (OG (48)). De tekens (signifier) zijn arbitrair en krijgen alleen hun betekenis door hoe ze verschillen van andere tekens, Saussure stelt:

“Since there is no vocal image that answers better than any other to what it is charged with saying, it is obvious even a priori, that a fragment can never be grounded, in the last analysis, on anything

(8)

other than its non-coincidence with the rest. Arbitrary and differential are two correlative categories.” (‘Différance’ (10))

Saussure brengt onderscheid in gesproken tekens en geschreven tekens. Dat gesproken tekens een natuurlijke relatie hebben met de gedachtes en dat de schriftelijke tekens de gesproken tekens representeren en schrift daarmee een secundair tekensysteem is. Maar door de notie van

willekeurigheid van de tekens stelt Derrida in staat te laten zien dat het niet mogelijk is voor tekens een natuurlijke hiërarchie in te stellen tussen tekens en dat als gevolg daarvan tekensystemen dat ook niet zouden kunnen. Dus de natuurlijke hiërarchie van spraak boven schrift is onmogelijk dankzij de woorden van Saussure zelf laat Derrida ons zien.

Tekens krijgen dus hun identiteit, de mogelijkheid van iterabiliteit, dankzij hoe ze verschillen van andere tekens. En de enige vaste grond voor hun betekenis is dus te vinden in hoe ze verschillen van alle andere tekens. Dat houdt in dat alle tekens in hun identiteit de negatie dragen van de andere tekens (Benningfield (193)). Dit is de trace. En trace is dus de mogelijkheid van betekenis. Hierdoor ontwijkt deze theorie de hele notie van aanwezigheid die de rol heeft van de

mogelijkheidsvoorwaarde in de westerse filosofie . Het heeft zelfs als gevolg dat de trace de oorzaak is voor aanwezigheid. De mogelijkheid van aanwezigheid draagt vanaf het begin af aan al de trace van afwezigheid mee. Hierdoor kan dus ook niet gesteld worden dat trace iets “is”, trace is niet en kan niet aanwezig zijn, omdat het de mogelijkheidsvoorwaarde voor aanwezigheid construeert. De trace is daarom ook geen oorsprong, vanwege het feit dat oorsprong altijd een aanwezigheid bevat. Toch creëert het wel zonder te zijn. Het is een aanwezigheid tegelijkertijd het een afwezigheid is. Het is de aanwezigheid van een afwezigheid. Net zoals een schoenafdruk in het zand de afwezigheid van de persoons aanwezigheid is. Trace kan daardoor ook als de reden gezien worden dat de westerse filosofie in dualismen de wereld beschrijven omdat ieder teken de andere tekens meedraagt. Derrida stelt dat deze beschrijving van Saussure over het teken gelden voor alle tekens.

Trace lijkt een tegenstrijdig begrip te zijn, omdat het niet een oorsprong kan zijn of zelfs niet “is” terwijl het wel creëert, het creëert zelfs de mogelijkheid van de oorsprong. Ook heeft het als gevolg dat tekens altijd moeten verwijzen naar andere tekens door daar van te verschillen om betekenis vol te zijn. Deze argumentatie is te verklaren als teruggedacht wordt aan Derrida’s kritiek op het

logocentrisme uit paragraaf 1.2.3.

1.3.3 Différance

Verbonden aan trace is différance. Différance is een term bedacht door Derrida zelf. De term is différance is niet te onderscheiden van difference op geluid, het verschil is alleen op te merken dankzij schrift. Dit is wederom een argument tegen het phonocentrisme, omdat schrift alleen het onderscheid kan opmerken en daarmee niet een representatie van spraak kan zijn. (‘Différance’ (3)) Différance is opgesteld door Derrida uit twee Franse woorden voor verschil en uitstel en draagt beiden definities met zich mee. Deze twee definities staan voor een temporization en een temporalization, een situering in ruimte en een situering in tijd (‘Différance’ (8,9)). Verschil, het ruimtelijke aspect, kwam al naar voren in de trace, een woord fundeert zijn betekenis in hoe het woord verschilt van andere woorden. Uitstel, het tijdelijke aspect, komt van het idee dat om een woordbetekenis te kunnen geven moet er altijd verwezen naar andere woorden. Omdat de woorden en de concepten arbitrair gekozen zijn en de verschillen de effecten creëren van verschillende betekenissen kan niet gesteld worden dat de betekenis van een woord komt door het object of concept waar het voor staat. Schuur krijgt niet zijn betekenis door het te verbinden aan het idee of

(9)

object van de schuur buiten de taal. De betekenis van taal is in de tekst tussen de woorden zelf te vinden. “Schuur” krijgt zijn betekenis door hoe het verschilt van kasteel, hut, tent, villa, huis. Door différance is betekenis nooit aanwezig in het woord zelf, het verwijst altijd naar woorden die er al aan vooraf zijn gegaan en naar woorden die er nog moeten komen. Ook moet différance voorafgaan aan het ontstaan van de woorden, omdat zonder het gecreëerde verschil geen enkel woord een

betekenis kan hebben. Différance is de producerende factor van de verschillen, maar kan nooit te vinden zijn in ruimtetijd en ontsnapt daarmee de zintuigen (‘Différance’ (5)) . Ook ontsnapt het aan de gedachtes omdat het vooraf gaat aan het creëren van concepten want die hebben ook alleen maar betekenis door hoe ze verschillen van andere concepten (‘Différance’ (6)). Maar différance kan niet voorafgaan, het kan geen oorsprong zijn, want de verschillen zelf zijn een effect en daar is différance te vinden, tussen de woorden wat het verschil maakt, de verschillen zijn dus een effect zonder te vinden oorzaak (pagina 12). Dit idee gebruikt Derrida om te laten zien dat taal niet onderworpen is aan het subject. De verschillen tussen woorden zijn niet terug te leiden naar een subject die dit instelde, een subject alleen kan de taal niet veranderen noch creëren, dit wordt bewerkstelligd door de trace, jeu en différance. “Language is not a function of a speaking subject” (‘Différance’ (15)). Dit komt omdat bewustzijn, zelfbewustzijn, het subject tot stand komt juist door différance. Men kan alleen een zelfbewustzijn onderscheiden door op te merken dat een subject gesitueerd is in ruimte en tijd én dat de situering in ruimte en tijd verschillen, door de afwezigheid van onszelf te zien in ruimte en tijd is een subject instaat op te merken zien dat het een eigen subject met een eigen ruimte en tijd situering. Dit is mogelijk door différance en als différance de creërende factor is van taal én van het subject is taal niet een functie (afgeleide) van het subject (‘Différance’ (16)).

Derrida’s drie kritieken hebben hem geleid naar een complexe argumentatie over taal die breekt met de westerse filosofische traditie. Zijn methode van deconstructie liet hem met een focus op schrift een archi-ecriture opstellen. Taal functioneert niet door de continuering van gedachtes in de woorden. Woorden funderen hun betekenis in hoe ze verschillen van andere woorden en door de eigenschap van iterabiliteit worden woorden herkend als tekens. De trace is hier de

mogelijkheidsvoorwaarde voor. Aan de hand van jeu liet Derrida zien waarom interpretaties kunnen verschillen en met différance stelde Derrida zich in staat taal te bevrijden als het idee dat het een functie is van een subject. Betekenis is niet aanwezig in de woorden zelf maar is alleen te vinden tussen de woorden.

HOOFDSTUK 2

In dit hoofdstuk zal Bakhtin’s theorie van het functioneren van taal als communicatie uiteengezet worden. Bakhtin’s wilde met zijn dialogisme laten zien dat de taalfilosofie van zijn tijd taal niet in zijn volledigheid kon bevatten. Eerst zal uiteengezet worden wat Bakhtin’s kritiek op de taalfilosofie inhoudt en hoe hieruit zijn theorie opgebouwd wordt aan de hand van de dialoog. Daarna zal Bakhtin’s onderscheid tussen taal en communicatie aan de hand van de zin en de uiting behandeld worden. Het dialogisme zal daarna uitgelegd worden aan de hand van de uiting en de relatie tot de sprekers, de uiting en de relatie tot andere uitingen en daarna zal de uitleg van heteroglossia en speech genres de laatste principes van zijn dialogisme duidelijk maken.

2.1. Kritiek op de focus op het monoloog

Bakhtin stelt dat in de taalfilosofie van zijn tijd het idee heerst dat de analyse van het individu en zijn relatie tot een taalsysteem een juiste manier is om over het functioneren van taal te kunnen

(10)

filosoferen.(‘DN’ (269)) Bakhtin vind deze kijk op taal te kortzichtig en stelt dat daardoor het niet mogelijk is om de volledige mogelijkheden van taal de ruimte te bieden voor analyse (‘PSG’(68)). Taal werd gezien als de mogelijkheid om het individu zichzelf te uiten of dat spraak moest ontstaan zodat het individu kon reflecteren (‘PSG’(67)). De idee van de taalfilosofie kwam er op neer dat het bestaan van taal maar 1 individu nodig hoeft te hebben. Dit focus op het monoloog zorgde ervoor voor dat de mogelijkheid dat taal als communicatie gebruikt kan worden als een niet essentieel aspect van taal gezien werd.

“Language essentially needs only a speaker – one speaker – and an object for his speech. And if language serves as a means of communication, this is a secondary function that has nothing to do with its essence.” (‘PSG’(67-68)).

Hierdoor staat de uiting één-op-één met de gedachte en object. Wanneer spraak communicatie dan aan de hand van dit idee uitgelegd wordt, kan dat alleen maar de rol van de luisteraar beschrijven als het passief begrijpen van de perceptie van spraak. Bakhtin stelt dat de luisteraar juist een actieve, responsieve houding inneemt tegenover de uiting die hij hoort(‘PSG’(68)). Bakhtin stelt dat namelijk iedere interpretatie van uitingen een houding meedraagt die wil antwoorden (‘PSG’(68)). Deze twee subjecten zijn beide actief bezig met het proces van begrijpen volgens Bakhtin. Daarom stelt Bakhtin dat omdat taal gebruikt kan worden als communicatie twee actieve subjecten meedraagt er een focus moet zijn op de uitwisseling van uitingen tussen subjecten. Het duidelijkste en simpelste voorbeeld van communicatie tussen subjecten is het volgens Bakhtin het dialoog en wordt daarom gebruikt om een theorie van hoe taal als communicatie functioneert uit te leggen. Bakhtin’s theorie focust in plaats van op de monoloog op de dialoog. Dit dialoog is niet het dialoog wat louter een vorm is van spraak, maar is het uitwisselen van uitingen wat geldt voor alle vormen van

communicatie. Het dialogisme geldt dus voor spraak en voor schrift en de uiting houdt gesproken en geschreven uitingen in (‘DN’ (279))

2.2 Het onderscheid tussen de zin en de uiting

Bakhtin stelt dat de zin de eenheid is van taal en de uiting de eenheid is van spraakcommunicatie. Spraak is altijd een uiting van een subject, communicatie en uitingen zijn dus alleen mogelijk door een sprekend subject. De zin kan als het basiselement van taal wel bestaan zonder dat het gesproken wordt, het taalsysteem bestaand uit zinnen wordt gebruikt om spraak te construeren in vorm van uitingen. Zo is dus taal nooit een bezit van een subject tot het gebruikt wordt in spraak maar dan is de zin in zijn volledigheid een uiting geworden.

Doordat de uiting altijd verbonden is aan de spreker is duidelijk dat de grenzen van de uiting

gemarkeerd worden door het wisselen van sprekers. De uiting zelf kan dus meerdere zinnen bevatten of bestaan uit 1 woord, de lengte van de uiting bepaalt niet waar de grens begint of stopt. De grenzen bepaald door het de wisseling van sprekers is dus bepalend voor de uiting en niet voor de zin. Bakhtin stelt dat het creëren drie aspecten meedraagt dat het duidelijk maakt dat de uiting ten einde is. Dit komt tot stand omdat het duidelijk is dat de uiting een antwoord uitnodigt. Deze

mogelijkheid tot antwoord komt tot stand omdat de uiting volwaardig zijn thema heeft uitgeput. Ten tweede is de luisteraar duidelijk geworden wat de speech plan, of de intentie van spreker is geweest. Dit is het subjectieve aspect van de uiting. Ten derde is de uiting gevorm volgens de keuze van het speech genre. Later in dit hoofdstuk wordt verder hier op in gegaan (‘PSG’(76,78-79))

Bakhtin stelt dat de zin op zichzelf niet genoeg informatie kan geven die de betekenis volledig maakt van de zin, de zin is niet in een context gesitueerd en de uiting heeft een rol in een bepaalde context omdat het een onderdeel van communicatie is. “De zon komt nu op.” als zin is te begrijpen, maar het kan door verschillende contexten verschillende redenen voor het uiten hebben. Daardoor is de zin

(11)

niet in staat een volledige betekenis te geven. De zin zou geuit kunnen zijn als antwoord op een vraag, als opmerking van dat het nog vroeg is, of juist dat iemand juist al lang wakker is. Dit kan alleen een uiting door zijn situering in de realiteit geven.

2.3. Dialogisme

Uit voorafgaande paragraaf is het duidelijk geworden dat het begin en het einde van de uiting gemarkeerd worden door de wisseling van sprekers en dat de luisteraar een actieve houding heeft naar de uiting van de spreker en zich voorbereid om zelf de spreker te worden.

2.3.1 De relatie tussen de uiting en de sprekers

De uiting wordt aan beide kanten omheind door spreker. Omdat er voorafgaand dus sprekers zijn aan de uiting betekent dit dat de spreker die zich nu uit nooit een eerste spreker kan zijn. Er zijn altijd voorafgaande sprekers aan iedere nieuwe uitingen. Maar ook zal de uiting nooit de laatste uiting zijn omdat de uiting zelf uitnodiging tot antwoorden creëert waar de luisteraar met zijn actieve houding van de uiting interpreteren op wil en zal reageren. Hier komt Bakhtin’s notie van de chain of speech vandaan. In de reeks van spraak is er nooit een eerste en nooit een laatste spreker. Communicatie aan de hand van de uiting houdt ook in dat er twee dingen zijn die de luisteraar moet begrijpen van de uiting. Het moet op het taalniveau de woorden begrijpen én het moet begrijpen wat het speech plan is van de spreker. De luisteraar is actief op zoek naar de intentie van de uiting van de spreker. Communicatie houdt namelijk meer in dan alleen het willen overbrengen van gedachtes. Taal als communicatie zorgt ervoor dat luisteraars in verschillende relaties worden gezet met de uiting. De spreker kan bevestiging willen van de luisteraar, of juist dat de luisteraar iets doet. Alleen door communicatie zijn er relaties tussen uitingen mogelijk als vraag en antwoord, suggestie en acceptatie, bevel en uitvoering. (‘PSG’ (72))

2.3.2 De relatie tussen de uitingen en andere uitingen

Door de reeks van uitingen komt de consequentie dat de woorden die men gebruikt voor het creëren van uitingen gehaald worden uit andere uitingen. Al deze andere uitingen die ieder persoon in zijn leven ervaart kunnen onderdeel worden van het disourse van het subject. En omdat al deze uitingen door het speech plan een subjectief onderdeel bevat iedere uiting expressiviteit (‘PSG’ (87)). Dit is de reden dat ieder discours van ieder subject uniek is, ieder subject ervaart verschillende uitingen met expressies en daardoor is ieder woord anders beladen geraakt. (‘PSG’(89)).

“Each utterance is filled with echoes and reverberations of other utterances to which is is related by the community of the sphere of speech communication.” (‘PSG’(91))

Dit heef als effect dat de woorden op drie manieren in relatie staan tot de spreker. Het woord is voor de spreker ten eerste het basiselement van taal, wat door niemand bezit wordt, wat ervoor zorgt dat sprekers dezelfde betekenis voor woorden hebben. Maar door communicatie kan het woord ook bestaan als bezit van de andere sprekers, waardoor de woorden altijd beladen zijn met de expressies van andere. En ten derde als het eigen woord omdat het gebruikt wordt in de specifieke context en het subject met zijn intenties zijn eigen expressie er aan toevoegt ( ‘PSG’ (88)).

Hierdoor is de uiting het kruispunt van het taalsysteem met de neutrale betekenis en het communicatiesysteem met de individuele betekenis.

2.3.3. Heteroglossia en speech genres

Als derde aspect voor het creëren van de mogelijkheid voor een antwoord werd het speech genre genoemd. Deze spraakgenres zijn specifieke manieren van communiceren die bepaalt worden door de intentie van de sfeer waarin deze verkeerd. Bakhtin gaat in op het idee er tussen verschillende groepen mensen, verschillende manieren van spreken zijn. Deze mensen gebruiken allemaal de taal

(12)

voor de betekenis van de woorden om elkaar te begrijpen maar de spraakgenres zorgen voor een bepaalde structuur van hoe de uitingen gevormd worden. Hieraan kan gedacht worden dat in politieke debatten bepaalde regels gelden voor hoe mensen elkaar toespreken. Ook in de academische wereld is er een eigen manier van communicatie, hier zijn vaak wetenschappelijke artikelen de norm om informatie over te brengen. Iedere sfeer heeft een bepaalt doel, de

academische wereld elkaar informeren, debatten elkaar overtuigen, en deze intenties van de sferen hebben geleid toch specifieke manieren van communiceren: spraakgenres. Primaire spraakgenres zijn de basisgenres, zoals de dialoog, die gemodificeerd worden in bepaalde sociale sferen tot een nieuw complexer genre, het secundaire spraakgenre: zoals de roman of de politieke debatten. (‘PSG’ (61,62) De politieke debatten hebben als fundamenteel principe dat het een dialoog is tussen de politici. De spraakgenres zelf generen nieuwe genres terwijl ze wel stabiel blijven wanneer ze tot geaccepteerd genre gemanifesteerd zijn. (‘PSG’ (66,62, 79))

Omdat ieder speech genre opgesteld is door een bepaalde intentie, creëert dit een limiet aan de vrijheid van de vorming van de uiting, de spraakgenres zijn niet van iemand ze worden alleen aan iemand overhandigt door de sociale sfeer waar de spreker zich in bevindt. (‘PSG’ (81, 88)

De term heteroglossia is analoog aan spraakgenres. Bakhtin komt ermee als het aspect van de roman waardoor het zich onderscheid van andere proza en is een aspect van de taal wat geen ruimte geboden kreeg door de taalfilosofie. (‘DN’ (262, 273) Door de focus op het monoloog werd er alleen gekeken naar de eenheid van taal, over het feit dat iedereen dezelfde woorden kan begrijpen. Maar de heteroglossia werken als een tegenstelde kracht op de eenheid van taal omdat er in verschillende sociale groepen verschillende manieren van praten zijn (‘DN’ (274). De heteroglossia zijn

verschillende manieren van communiceren die met elkaar in relatie staan, deze relaties tussen heteroglossia zijn een dialoogrelatie (‘DN’(272). Dit is volgens Bakhtin het natuurlijke fundament van iedere taal, hij stelt dan ook dat de nationale taal die de eenheid moet representeren nooit natuurlijk is maar altijd ingesteld (‘DN’ (270,290)). De heteroglossia zijn opgesteld vanuit verschillende

wereldperspectieven volgens Bakhtin. Ieder verschillend perspectief op de wereld creëert zijn eigen betekenis en hiermee zijn eigen “taal” ten midden van al die andere vormen die overkoepeld zijn onder de nationale taal. En zo geldt ook dat tussen verschillende culturen er weer verschillende nationale talen zijn die een eigen wereldperspectief als reden daarvoor hebben en met elkaar in dialoog zijn (‘DN’(290-291)

2.3.4. Supergeadresseerde

Bakhtin stelt als laatste dat vanwege het feit dat er altijd een geadresseerde wordt veronderstelt die aangesproken wordt met de aanname dat de uiting volledig volgens de wil van de spreker begrepen kán worden, dat iedere spreker altijd een supergeadresseerde veronderstelt. Bakhtin uit zich maar in een paar alinea’s over de supergeadresseerde. Het supergeadresseerde is een oprecht constituerend aspect van de hele uiting (‘PT’ (126).

Hoofdstuk 3 Vergelijking Derrida en Bakhtin

Derrida stelt dat taal niet functioneert aan de hand van het overbrengen van gedachtes. Taal moet breken met zijn context om te functioneren juist. Différance, trace, play zijn de drijvende factoren achter de betekenis van de woorden en die zijn niet te vinden in het subject. Bakhtin stelt dat de spreker, de vroegere uitingen, het speech genre en daarmee impliciet de geadresseerde allemaal een rol spelen voor de creatie en betekenis van de uiting.

Derrida en Bakthin zetten zich beiden af tegen dat taal alleen maar draait om het uiten van

gedachtes. Derrida liet zien dat taal niet kan functioneren volgens het overbrengen van gedachtes, Bakhtin stelde dat perspectief maar een abstractie was van de gehele werking van taal. Dit kwam

(13)

omdat de mogelijkheid dat taal tot communicatie gebruikt kan worden vergeten werd.Derrida stelt dat context en gedachtes geen rol spelen in het functioneren van taal, maar stelt absoluut niet dat ze geheel geen rol spelen in de communicatie. Alleen heeft taal geen een-op-een-relatie met

communicatie van gedachtes volgens Derrida en zo ook volgens Bakhtin. Bakhtin stelt namelijk dat we spreken om andere te doen aanzetten tot iets, namelijk antwoorden en dat kan in de vormen van “reponse, agreement, sympathy objection execution and so forth”. Bakhtin maakte duidelijk dat door communicatie, door uitingen te betrekken in taalfilosofie, er ruimte gegeven kan worden voor alle mogelijke relaties die sprekers tussen elkaar opzetten.

Betreffende het phonocentrisme zou op het eerste gezicht gezegd kunnen worden dat Bakhtin zich alleen focust op spraak. Alleen de woorden ‘dialoog’ en ‘spraakgenres’ zouden dit al verraden. Maar een betere kijk op het werk van Bakhtin kan dit idee doen omkeren. Er is een analogie te stellen tussen de rol van enerzijds archi-ecriture van Derrida en anderzijds dialogisme van Bakhtin. Derrida stelde dat schrift gemarginaliseerd werd door de metafysica van de aanwezigheid. Door de hiërarchie spraak – schrift om te draaien, was Derrida in staat vanuit de regels voor het functioneren van schrift een theorie voor het functioneren van taal in het algemeen op te stellen. Bakhtin laat vanuit de meest gebruikte, simpele vorm van communicatie; het dialoog, al zijn ideeën betreffende communicatie en taal naar voren komen. Bakhtin schrijft ook meerdere keren in zijn teksten dat wanneer hij het over de uiting heeft, hij gesproken en geschreven uitingen bedoelt. Dialogisme is volgens hem de gehele structuur van relaties tussen alle niveaus van taal. Tussen verschillende nationale talen, tussen de nationale taal en de heteroglossia/spraakgenres, tussen de spraakgenres onderling, tussen de woorden en de sprekers, tussen de sprekers onderling, en tussen de woorden onderling. Hij stelt dat het dialoog het simpelste voorbeeld is van communicatie maar dat wat hij zegt geldt voor alle vormen van communicatie. Vanuit zijn pragmatische methode komt dus de focus op de dialoog te liggen waar uit hij een algemenere theorie betreffende communicatie opstelt. Dus Bakhtin is niet vatbaar voor de kritiek op phonocentrisme van Derrida.

Het logocentrisme was het idee dat er fundamentele grond is om alle betekenis in te vatten. Zoals laten zien was leek het al dat Bakhtin het ook eens wat met dat ieder uiting eigen betekenis heeft die nooit volledig uitgelegd kan worden. Maar een klein aspect wat Bakhtin misschien toch laat vallen in het idee van logocentrisme is de notie van de supergeadresseerde. Bakhtin benoemd deze derde kandidaat van de dialoog maar in een paar regels in twee van zijn teksten. De rol van deze geadresseerde is dus ook niet volledig duidelijk maar Bakhtin lijkt te impliceren dat we in al onze uitingen ook tegen deze supergeadresseerde spreken omdat we ervan uitgaan dat onze uiting altijd volledig begrepen moet kunnen worden. We hebben het idee dat al onze uitingen misschien niet door iedereen begrepen worden en daar geeft Bakhtin inderdaad de redenen voor maar we hebben toch de aanname dat al onze uitingen ten minste door iemand moeten begrepen worden in hun volledigheid ook al is die niet aanwezig. Dus er is een grond waar de betekenis in gefundeerd is. En dit lijkt overeen te komen met logocentrisme waar Derrida zich erg tegen afzet. Dus is hier een frontale botsing tussen Bakhtin en Derrida ook al is het maar in een kleine twee alinea’s van twee teksten en lijkt de rol marginaal maar het kan toch een bepaalde logocentrisme houding verraden van Bakhtin.

Derrida stelt in SEC dat wanneer het zo zou zijn dat schrift een afgeleide is van spraak, de regels voor het functioneren voor schrift afgeleid moeten zijn van die van spraak. Maar als de aanname nu is dat communicatie de afgeleide is van taal, zou dat dan niet dezelfde consequenties moeten geven? Dit zou duidelijk moeten worden aan de hand van een vergelijking van trace en différance als drijvende kracht van het functioneren taal met hoe communicatie functioneert volgens Bakhtin. Bakhtin stelt zelf niet duidelijk dat communicatie afgeleid is van taal, maar stelt wel dat de zin, het basiselement

(14)

van taal, wanneer het in context geplaatst wordt een uiting wordt en daarmee het basiselement van communicatie is geworden. Is communicatie afgeleid van taal? Is er een analogie te vinden tussen de drijvende krachten van taal en communicatie? Derrida stelt dat context geen rol heeft voor het functioneren van taal maar het zeker wel een rol in het alledaagse gebruik heeft voor betekenis. Als teruggekeken wordt op de rol van de vroegere uitingen op het creëren van de nieuwe uiting, en ook de spreker rekening houdt met de geadresseerde zijn relatie met de thema van de uiting in ogenschouw houdt, kwam dit er op neer dat de betekenis van de uiting niet ligt in het moment van het uiten. Bakhtin stelde zelfs dat de geadresseerde hiervoor nodig is om antwoord te geven op de spreker en daarmee de rol overneemt. Wat Bakhtin hier niet duidelijk aanduidt, maar wel impliciet verscholen is, is dat nu het proces van een uiting creëren weer opnieuw van start gaat, de luisteraar gaat spreken maar moet rekening houden met de toekomstige sprekers en de vroegere sprekers. De uiting van de luisteraar die de betekenis van de vroegere spreker bewerkstelligd moet ook weer zijn betekenis van zijn uiting vinden in de volgende spreker. Zo schuift de betekenis van de uitingen steeds een spreker verder. Dit lijkt een grond van overeenkomst te hebben met différance en trace van Derrida. Het uitstelaspect van différance houdt in dat de betekenis van een woord altijd verwijst naar vroegere en toekomstige markeringen, omdat het nodig is een woord uit te leggen met andere woorden. En de trace, het meedragen van andere woorden in het woord, lijkt ook op het idee dat iedere uiting de vroegere uitingen met zich meedragen en daar rekening mee gehouden moet worden volgens Bakhtin. Dus het functionerende aspect van taal volgens Derrida lijkt terug te komen in het functionerende aspect van communicatie van Bakhtin.

Derrida stelde ook dat door middel van deze trace en différance er nooit een eenduidige betekenis kan gegeven worden aan woorden en dat woorden herkend worden als aspect van taal omdat het de eigenschap van iterabiliteit als onderdeel van zijn identiteit bedraagt. Bakhtin stelt dat iedere uiting uniek is, maar dat het opgebouwd is uit woorden die herhaalbaar zijn. De herhalende woorden lijken een vorm van iterabiliteit te omvatten die alleen niet aangeduid wordt door Bakhtin. De unieke uiting, schijnt tegen te spreken met Derrida. Een unieke uiting heeft een aspect wat het uniek maakt dus er moet een volledige taxonomie van de uitingen kunnen worden opgesteld, zou gesteld kunnen worden. Maar de unieke uiting kan ook opgevat worden juist als het idee dat er geen eenduidige betekenis mogelijk is van uitingen. Als iedere uiting keer op keer uniek is, omdat ieder gecreëerde uiting bijdraagt aan de betekeniscreatie van de volgende uiting in de chain of speech en context nooit hetzelfde is, is iedere uiting verschillend van de andere uitingen. Dus dezelfde woorden in een uiting hebben nooit eenzelfde betekenis, dus een uiting kan nooit volledig uitgelegd worden, omdat de uiting die de betekenis uitlegt van een andere uiting weer zelf een nieuwe unieke uiting is die moet worden uitgelegd door nieuwe uitingen. En dit gaat niet stoppen, want zoals Bakhtin stelt is er nooit een eerste spreker of laatste spreker.

Verschillende interpretaties van woorden kwamen ook onder andere tot stand door wat Derrida de free play van een structuur noemde. Ieder centrum geeft een bepaalde limiet aan de mogelijke interpretaties van de structuur, maar dit centrum kan ook verschillen door de tijd heen. Tegenover dit aspect kan Bakhtin zijn notie van speech genres gezet worden. Ten eerste is het niveau

overeenkomstig; het gaat niet om invloeden op interpretatie van het niveau van het woord of het individu maar het is een niveau hoger. De speech genres dragen bepaalde tongen met zich normatief uitoefenen op de creatie van uitingen, het creëren van de uiting was bij Bakhtin van belang voor de mogelijke interpretaties van een volgende spreker. Een speech genre als de politieke debat bepaalt dus de richting van de interpretatie door het normatieve karakter van het speech genre. Een vergelijkend aspect is dus te vinden tussen het centrum en het speech genre wat een limiet stelde aan de interpretatiemogelijkheden. En deze centrum verschillen dus ook, en zo zijn er dus veel

(15)

verschillende speech genres. Waar bij Derrida de focus ligt op het interpreteren van de woorden dankzij het centrum en play is het bij Bakhtin alleen meer gesteld om het creëren van uitingen, maar de vergelijking is met een extra denkstap dus te maken wanneer rekening gehouden wordt met de specifieke creatie als doel voor een bepaalde interpretatie bij de dialoog.

De twee dingen waar Derrida zich van afzet en het meest centraal staan in zijn ideeën zijn de metafysica van de presence en het logocentrisme. Absence is gemarginaliseerd en de rol hiervan is dus veel vergeten in westerse filosofische ideologieën. Bakhtin focust wel op de vroegere uitingen en toekomstige uitingen, maar lijkt dit eerder op te vatten als een modificatie van presence. Ook omdat iedere uiting een onderdeel is van de chain of speech lijkt het dat het niet volledig een rupture de force creëert met de andere uitingen om te functioneren, en het veronderstelt dus geen absence. Maar dit is ook logisch als we de aanname nemen dat “taal + context  communicatie” inderdaad kloppend is. Taal moet werken door zijn markering te omheinen met absence, maar communicatie kan alleen werken door zijn markering te omheinen met presence. Misschien moet dit als een extra onderscheidend aspect gezien worden tussen taal en communicatie. De absence die nodig was voor Derrida om te beargumenteren dat taal niet functioneert aan de hand van het overbrengen van gedachtes is ook heel anders dan Bakhtin’s notie dat we met communicatie juist dingen willen bewerkstelligen, dus dat invloed hebben op situaties de reden is voor communicatie en dat veronderstelt inderdaad een context en een presence daarmee en niet een absence.

Conclusie

Dit onderzoek heeft een vergelijking opgezet tussen archi-ecriture van Derrida en dialogisme van Bakhtin. Beiden filosofen zetten zich af tegen de idee dat de taalfilosofie taal moet behandelen als het overbrengen van gedachtes. Derrida liet zien dat taal niet zo kan functioneren, taal moet een afwezigheid instellen en dankzij iterabiliteit functioneren woorden als taaltekens. Daarna werd driemaal een kritiek van Derrida op de westerse filosofie uiteengezet. Als laatste werd voor Derrida zijn theorie nog uitgelegd aan de termen jeu, trace en différance.

Bakhtin stelde dat het behandelen van taal als alleen het overbrengen van gedachtes een abstractie is. Taal heeft als mogelijkheid communicatie. Eerst werd het verschil tussen de uiting en de zin opgesteld. Uitingen zijn de zinnen in een specifieke context die de eigenschap hebben dat ze een antwoord uitlokken van luisteraars. Zinnen zijn uitingen zonder context waardoor de rol van de zin niet duidelijk is en de volledige betekenis niet gegeven kan worden. Taal en zinnen waren het bezit van niemand, uitingen waren daarentegen altijd van iemand. Omdat subjecten hun woordenschat opbouwen uit uitingen van anderen en niet uit het woordenboek, zijn alle woorden in een subject zijn discours beladen met de expressiviteit van andere subjecten. Zo staan alle uitingen met elkaar in relatie. Ook hebben uitingen het aspect dat ze een antwoord uitnodigen, dit zorgt ervoor dat

niemand ooit de eerst spreker of de laatste spreker is. De luisteraar heeft een actieve rol omdat het de intentie van de spreker wil bevatten en daar antwoord op wil geven. Al deze relaties zijn een vorm van dialogisme. Als laatste werden speech genres en heteroglossia uit een gezet, per sociale groep zijn er eigen manieren van praten die een normatief karakter hebben die de vorm van de uiting bepalen.

Als laatste werd toen de vergelijking opgezet tussen Derrida en Bakhtin, vele onderwerpen stonden in analogie met elkaar, maar de afzet van Derrida’s logocentrisme verschilt door de

(16)

Bronvermelding

(Jaques Derrida; Derrida and Spivak.; Jacques. Derrida; M.M. Bakhtin; M. M. Bakhtin) Bakhtin, M. M. 'Discourse of the Novel.' The Dialogic Imagination 1981: 260-309.

Bakhtin, M.M. “The Problem of Speech Genres.” Speech Genres and Other Late Essays. N.p., 1986. 60–102. Web.

Bakhtin, M.M. “The Problem of the Text in Linguistics, Philology, and the Human Sciences: An Experiment in Philosophical Analysis” Speech Genres and Other Late Essays. N.p., 1986. 103-130. Web.

Derrida, Jacques. “Différance.” Margin of Philosophy. Chicago: The university of Chicago press, 1982: 1-28.

Derrida, Jacques., en Gayatri C Spivak. Of Grammatology. Johns Hopkins University Press, 1976. Print.

Derrida, Jacques. ‘Signature Event Context’ Limited Inc. , vertaald door Gerald Graf, 1988, blz. 1 – 22 Derrida, Jaques. 'Structure, Sign, and Play in the Discourse of the Human Sciences.' Writing and

Difference 1 (1978): 278–293. Web.

Fieser, James., and Bradley Harris. Dowden. The Internet Encyclopedia of Philosophy. Internet Encyclopedia of Philosophy Pub. Web. 3 July 2017.

Stanford University., and Center for the Study of Language and Information (U.S.). Stanford Encyclopedia of Philosophy. Stanford University, 1997. Web. 3 July 2017.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aangezien geen representatie voldoet, aangezien God zich alleen zelf kan presenteren, moet ons menselijke denken en spreken over God zich voortdurend laten onderbreken: door

niet hijzelf door wat voor een transcendentaal Ik dan ook.' (334) Het woord 'onaanzienlijk' (irregardable) geeft hier precies de dubbelzinnigheid aan: we zien Christus, als

Komt de verdachtmaking dat Derrida zich aan negatieve theologie bezon- digt ook niet voort uit het esoterische karakter van zowel de negatieve theo- logie als van deconstructie..

7 Ook hier zouden we een (kritische) vraag kunnen stellen, aan Angelus Silesius ditmaal: gaat Gods openbaring in de brandende braambos inderdaad in de richting van een onbegrensde,

Met zuiver geweld bedoelt Dernda daar, blijkens de context, geweld dat plaatsvindt om niet, dat wil zeggen: zonder aanwijsbare reden of doel; het geweld dat plaatsvindt omwille

In een wereld zonder antisemitisme zou deze afkomst mogelijk geruisloos aan hem voorbij zijn gegaan: de religieuze opvoeding die hij in zijn geboorteland Algerije meekreeg was,

Klaas beaamt dit en gaat even later door op het thema ‘liefde’, wat een brug blijkt naar vertellen over zijn relatie met zijn vrouw en, via het benoemen van de impact van

schouwt als gegeven, als vaststaande orde waarbinnen alles voor zover het is, zijn plaats heeft. Het ‘theologische toneel’ dat Derrida beschrijft, is ook de wereld, waarin