• No results found

De relatie tussen ouderlijke mind-mindedness en angst bij kinderen = The relation between parental mind-mindedness and anxiety in children

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen ouderlijke mind-mindedness en angst bij kinderen = The relation between parental mind-mindedness and anxiety in children"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education

De Relatie tussen Ouderlijke Mind-Mindedness en Angst bij Kinderen The Relation Between Parental Mind-Mindedness and Anxiety in Children

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogisch en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam K. M. K. Osman Studentnummer: 11093617 Begeleider: dr. C. Colonnesi Tweede beoordelaar: M. A. J. Zeegers, MSc

(2)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education

De Relatie tussen Ouderlijke Mind-Mindedness en Angst bij Kinderen The Relation Between Parental Mind-Mindedness and Anxiety in Children

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogisch en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam K. M. K. Osman Studentnummer: 11093617 Begeleider: dr. C. Colonnesi Tweede beoordelaar: M. A. J. Zeegers, MSc

(3)

Inhoudsopgave Abstract 4 Samenvatting 5 Inleiding 6 Mind-Mindedness 7

Mind-Mindedness en Emotionele Ladingen 8

Mind-Mindedness en Angst bij Kinderen 9

Huidige Studie 11 Methode 12 Participanten 12 Procedure 12 Maten 13 Mind-Mindedness 13

Coderen van Mind-Mindedness 13

Symptomen angststoornis 14

Statistische Analyse 15

Resultaten 16

Beschrijvende statistiek 16

De Resultaten tussen Mind-Mindedness en Angst 17

Discussie 21

(4)

Abstract

Various studies show the relevance of parents' mind-mindedness in relation to behavioral problems, but research into the specific relation between mind-mindedness and child anxiety is lacking. Current study investigated whether parental mind-mindedness is related to the degree of anxiety in the child. Participants in this study participated in an ongoing

longitudinal research into the development of social anxiety in children, involving the fathers and mothers of 98 children (44 boys and 54 girls) of 7.5 years. Mind-mindedness had been measured by the Describe your Child interview and the emotional valence (positive, neutral, negative) where distinguished. Anxiety had been measured through a questionnaire filled in by both parents. The results show that in both fathers and mothers only negative mind-mindedness remarks are positively related to the degree of child anxiety. This means that in the case of an anxious child, the parent is most likely worried and has attention for the negative mental state of the child. In addition, there is a marginal effect that refers to a significant positive relation between negative mind-mindedness comments from mothers and generalized anxiety. More extended research is needed to investigate mind-mindedness in relation to internalizing problems more thoroughly.

Keywords: mind-mindedness, anxiety, social anxiety, social phobia, generalized anxiety, separation anxiety, mothers, fathers

(5)

Samenvatting

Diverse onderzoeken tonen het belang aan van mind-mindedness van ouders in relatie tot gedragsproblemen maar onderzoek naar de specifieke relatie tussen mind-mindedness en angst ontbreekt. Huidige studie onderzocht of ouderlijke mind-mindedness gerelateerd is aan de mate van angst bij het kind. De deelnemers in deze studie deden mee aan een lopend longitudinaal onderzoek naar de ontwikkeling van sociale angst bij kinderen en betreffen vaders en moeders van 98 kinderen (44 jongens en 54 meisjes) van 7.5 jaar. Mind-mindedness is gemeten door middel van het Beschrijf je Kind interview waarbij de emotionele ladingen (positief, neutraal, negatief) zijn onderscheiden. Angst is gemeten doormiddel van een vragenlijst die door ouders is ingevuld. De uitkomsten tonen aan dat bij zowel vaders als moeders alleen negatieve mind-mindedness opmerkingen positief gerelateerd zijn aan de mate van angst van het kind. Dit betekent dat in het geval van een angstig kind de ouder zich hoogstwaarschijnlijk zorgen maakt en aandacht heeft voor de negatieve mentale toestand van het kind. Bovendien is er een marginaal effect dat verwijst naar een significante positieve relatie tussen negatieve mind-mindedness opmerkingen van moeders en gegeneraliseerde angst. Vervolg onderzoek is nodig om mind-mindedness in relatie tot internaliserende problematiek grondiger te onderzoeken.

Kernwoorden: mind-mindedness, angst, sociale angst, sociale fobie, gegeneraliseerde angst, separatie angst, moeders, vaders

(6)

Inleiding

Angststoornis is één van de meest voorkomende stoornissen bij kinderen (Albano, Chorpita, & Barlow, 2003; Kessler et al., 2005). Bij kinderen met een angststoornis heeft de angst een grote invloed op hun dagelijks leven. Het belemmert kinderen namelijk dagelijks in hun functioneren doordat zij zich angstig, verdrietig of gestrest voelen (Albano et al., 2003; Christophersen & Mortweet, 2001). Angststoornissen bij kinderen hebben op de lange termijn negatieve effecten op de sociale- en emotionele ontwikkeling (Gosch, Flannery-Schroeder, Mauro, & Compton, 2006). Zeker wanneer een angststoornis onbehandeld blijft is het risico groot dat deze angststoornis leidt tot negatieve consequenties tijdens het verdere leven van het kind tot zijn of haar volwassenheid (Gosch et al., 2006). De literatuur toont aan dat negatieve consequenties zoals onderpresteren op school, uiteindelijke werkloosheid, gebruik van

verslavende middelen en comorbide psychische stoornissen zoals depressie het gevolg kunnen zijn van een onbehandelde angststoornis (van Ameringen, Mancini, & Farvolden, 2003; Stein et al., 2001; Woodward & Fergusson, 2001; Zimmerman et al., 2003). Angststoornissen kunnen dus leiden tot een lager niveau van welbevinden voor het kind. Vanwege deze mogelijk negatieve impact op de ontwikkeling van het kind zijn angststoornissen al veelvuldig onderzocht maar naar verhouding is er weinig bekend over waarom

angststoornissen bij sommige kinderen wel ontwikkelen en bij andere niet (Esbjørn, Bender, Reinholdt-Dunne, Munck, & Ollendick, 2012).

Wel is bekend dat ouders een grote invloed hebben op de ontwikkeling van angst (Bögels & Brechman-Toussaint, 2006). Wanneer ouders regelmatig de gevoelens en gedachten van hun kind, ook wel de interne gemoedstoestand genoemd, incorrect

interpreteren bestaat er een grote kans dat het kind hierdoor onveiligheid ervaart (Meins et al., 2012). Daarnaast kan deze incorrecte interpretatie van de interne gemoedstoestand gevoelens van angst bij het kind oproepen (Meins et al., 2012). Wanneer ouders daarentegen het

vermogen hebben om de interne gemoedstoestand van hun kind op een gepaste manier te interpreteren ervaart het kind veiligheid. Deze gepaste wijze van interpretatie wordt ook wel mind-mindedness genoemd (Meins et al., 2012). Mind-mindedness verwijst naar het

vermogen van een ouder om zijn/haar kind in de vroege kindertijd te beschouwen en te behandelen als een individu met eigen wensen, gedachten en intenties (Meins, Fernyhough, Fradley, & Tuckey, 2001). Diverse onderzoeken tonen het belang aan van mind-mindedness van ouders (Hughes, Aldercotte, & Foley, 2016; McMahon & Meins, 2012; Meins, Centifanti, Fernyhough, & Fishburn, 2013) maar onderzoek naar de relatie tussen ouderlijke

(7)

tussen ouderlijke mindedness en angst bij kinderen is van belang omdat

mind-mindedness een nieuw inzicht kan bieden in de invloed van ouders op de ontwikkeling van angst. Het doel van dit onderzoek is daarom de relatie te onderzoeken tussen ouderlijke mind-mindedness en angst bij kinderen en te achterhalen of ouderlijke mind-mind-mindedness

gerelateerd is aan de mate van angst bij het kind. Mind-Mindedness

Mind-mindedness wordt gedefinieerd als de capaciteit van een ouder om zijn/haar kind als een individu met een eigen geest (mentale wereld) te behandelen (Meins, 1997). Deze capaciteit kenmerkt zich door het benoemen en beschrijven van de wensen, gedachten,

gevoelens en intenties van het kind, in tegenstelling tot het alleen kunnen identificeren van de fysieke behoefte van het kind (Meins & Fernyhough, 1999). Meins (1997) maakt onderscheid tussen de respons van de ouder op de fysieke en emotionele behoeften van het kind en het vermogen van de ouder om betrokken en sensitief te zijn voor de mentale staat van het kind. Mind-mindedness gaat om het kunnen verplaatsen in de zienswijze van het kind ten opzichte van de wereld (Meins & Fernyhough, 1999). Het vermogen van de ouder om het kind te kunnen zien als een op zichzelf staand, autonoom wezen leidt er toe dat ouders adequaat betekenis kunnen geven aan het gedrag van hun kind (Meins et al., 2001). Hierdoor kunnen ouders een correcte respons geven op de onderliggende behoeftes van het kind wat een positieve ouder-kind interactie bevordert (Meins et al., 2012).

Mind-mindedness kan op twee manieren gemeten worden (Meins & Fernyhough, 2015). Tijdens het eerste levensjaar van het kind wordt mind-mindedness gemeten

doormiddel van observaties van ouder-kind interacties. Na de observatie worden de gerelateerde opmerkingen van de ouder geïdentificeerd. Een opmerking wordt als mind-gerelateerd gezien als er expliciet een interne staat van het kind wordt benoemd bijvoorbeeld wat het kind denkt, wil, ervaart of voelt (Meins & Fernyhough, 2015). De mind-gerelateerde opmerkingen worden vervolgens onderverdeeld in afgestemde en niet-afgestemde

opmerkingen (Meins et al., 2012). Een mind-gerelateerde opmerking is afgestemd wanneer de opmerking een correcte weerspiegeling is van de innerlijke staat van het kind op dat moment. Een mind-gerelateerde opmerking is niet-afgestemd wanneer de opmerking een incorrecte weerspiegeling is van de innerlijke staat van het kind op dat moment of wanneer de ouder zijn eigen mentale staat benoemd (Meins & Fernyhough, 2015). Daarnaast is het tijdens de

observatie van belang dat de fysieke behoeftes van het kind zijn vervuld omdat de capaciteit van de ouder om de mentale staat van het kind te interpreteren dan beter tot uiting komt (Meins et al., 2001).

(8)

Na het eerste levensjaar van het kind wordt mind-mindedness gemeten doormiddel van een interview (Meins & Fernyhough, 2015). In het interview wordt aan ouders gevraagd om hun kind zo volledig mogelijk te beschrijven. Alle opmerkingen die de ouder tijdens het interview maakt over zijn kind worden gecategoriseerd volgens het protocol van Meins en Fernyhough (2015). Een opmerking wordt als mind-gerelateerd gezien als de opmerking verwijst naar de innerlijke staat van het kind, bijvoorbeeld wat het kind denkt, ervaart of voelt. Naast mind-gerelateerde opmerkingen kan de ouder ook een opmerking maken die verwijst naar gedragseigenschappen van het kind. Deze opmerkingen worden niet gezien als mind-gerelateerde opmerkingen. In het huidige onderzoek wordt mind-mindedness

geoperationaliseerd middels het interview vanwege de leeftijd van 7.5 jaar van de practicanten. Naast het onderscheid tussen gerelateerde opmerkingen en niet gerelateerde opmerkingen worden ook emotionele ladingen onderscheiden. De mind-gerelateerde opmerkingen kunnen onderverdeeld worden in drie verschillende emotionele ladingen (Meins & Fernyhough, 2015). Deze zijn positief wanneer de ouder een positief aspect noemt van het kind (bijv. vrolijk), neutraal wanneer de opmerking van de ouder zowel positief als negatief opgevat kan worden (bijv. gevoelig ) en negatief wanneer de ouder een negatief aspect noemt van het kind (bijv. agressief).

Mind-Mindedness en Emotionele Ladingen

De literatuur toont het belang aan van het onderscheiden van emotionele ladingen in onderzoek naar mindedness. De mate van positieve-, neutrale- en negatieve mind-gerelateerde opmerkingen die een ouder maakt, blijkt van invloed te zijn op de ouder-kind relatie (Demers, Bernier, Tarabulsy & Provost, 2010; Walker, Wheatcroft, & Camic, 2011). Ouders van kinderen met diverse emotionele- en gedragsproblemen zoals bijvoorbeeld

agressie maken meer negatieve mind-gerelateerde opmerkingen en significant minder neutrale opmerkingen, in tegenstelling tot ouders van kinderen die geen emotionele- en

gedragsproblemen ervaren. Deze bevindingen tonen mogelijk aan dat kinderen met emotionele- en gedragsproblemen in grotere mate worden blootgesteld aan negatieve opmerkingen van ouders in vergelijking met kinderen die geen emotionele- en

gedragsproblemen ervaren omdat ouders hun gedrag sneller als negatief beoordelen (Walker et al., 2011).

Demers et al. (2010) hebben naast negatieve mind-gerelateerde opmerkingen en neutrale gerelateerde opmerkingen ook effecten gevonden voor positieve

mind-gerelateerde opmerkingen. De auteurs hebben onderzoek gedaan naar mogelijke voorspellers voor ouderlijke mind-mindedness. Het onderzoek van Demers et al. (2010) toont aan dat

(9)

moeders die meer positieve gerelateerde opmerkingen maken dan negatieve mind-gerelateerde opmerkingen, tijdens observatie sensitiever zijn naar de signalen van hun kind. Daarnaast hadden moeders die meer positieve mind-gerelateerde opmerkingen maken een positieve ouder-kind relatie. Demers et al. (2010) verklaren dat deze moeders een positieve ouder-kind relatie hebben omdat zij erkennen dat hun kind een individu is met eigen verlangens, gedachten en intenties. Vervolgens interpreteren de moeders de verlangens, gedachten en intenties van hun kind op de correcte wijze waardoor zij inlevingsvermogen tonen. Het inlevingsvermogen van de ouder blijkt ook belangrijk te zijn voor de ontwikkeling van angst bij kinderen (Meins et al., 2012). Het frequent onjuist interpreteren van de interne gemoedstoestand van het kind door de ouder kan namelijk leiden tot angstgevoelens bij het kind (Meins et al., 2012).

Mind-Mindedness en Angst bij Kinderen

De sociale angststoornis is de meest prevalente angststoornis (Bögels et al., 2010) en ontstaat meestal in de kindertijd (Chavira & Stein, 2005). Sociale angst is de angst voor vernedering in sociale situaties en overmatige zorg voor negatieve evaluatie door anderen (American Psychiatric Association, 2013). Daarnaast bestaat er in de kindertijd een sterke relatie tussen sociale angst en andere angsten die samenhangen met sociale situaties, namelijk separatie angst en gegeneraliseerde angst (Edwards, Rapee, Kennedy, & Spence, 2010; Spence, 1998; Spence, Rapee, McDonald, & Ingram, 2001). Separatie angst wordt

gekenmerkt door onjuiste en overmatige angst in situaties waarin het kind gescheiden wordt van zijn gehechtheidsfiguur, waaronder sociale situaties (American Psychiatric Association, 2013). Gegeneraliseerde angst betreft angst in een verscheidenheid aan domeinen

(bijvoorbeeld familie, gezondheid, financiën en school- of werkproblemen), waaronder sociale situaties (American Psychiatric Association, 2013). Sociale angst kan op de lange termijn negatieve effecten hebben zoals depressie, laag zelfbeeld, eenzaamheid en

schoolverzuim (Bögels et al., 2010). Vanwege de ontwikkeling van sociaal gerelateerde angsten in de kindertijd heeft relatief veel onderzoek zich gefocust op de samenhang tussen het gedrag van ouders en angst van het kind. De directe relatie tussen ouderlijke mind-mindedness en angst van het kind is nog niet eerder onderzocht.

Wel is bekend dat het inzetten van ouderlijke mind-mindedness kinderen kan beschermen tegen de kwetsbaarheid van het ontwikkelen van diverse emotionele- en gedragsproblemen zoals agressie, gebrek aan impulscontrole en sociale teruggetrokkenheid (Hughes et al., 2016; Meins et al., 2013). Er zijn verschillende verklaringen voor de

(10)

gedragsproblemen. De eerste verklaring is dat ouders die meer afgestemd zijn op de interne gemoedstoestand van hun kind, beter zijn in het voorkomen en oplossen van dagelijkse conflict situaties (Hughes et al., 2016). Dit wordt verklaard doordat het creëren van een harmonieuze sfeer in de thuissituatie berust op de capaciteit van de ouder om tekenen van de interne gemoedstoestand van het kind te herkennen. Het gaat hier om tekenen van

eenzaamheid, vermoeidheid maar ook angst bij het kind. Dit leidt uiteindelijk tot een groter begrip van de ouder naar het gedrag van het kind. De ouder heeft het vermogen om te

begrijpen waar de mogelijke frustraties van het kind vandaan komen waardoor deze sneller in staat is om bepaalde conflicten te voorkomen en op te lossen (Hughes et al., 2016). Het vermogen van de ouders om zich in te leven in de interne gemoedstoestand van het kind kan ook een rol spelen bij de ontwikkeling van angst. Zo blijkt dat angst bij kinderen kan

voortkomen uit het onvermogen van ouders om problemen op te lossen gedurende een conflict (Bögels & Brechman-Toussaint, 2006). Het in staat zijn van de ouder om de interne gemoedstoestand van het kind te herkennen, ook wel mind-mindedness genoemd, kan uiteindelijke een beschermende factor zijn tegen de ontwikkeling van angst omdat de ouder het vermogen heeft om conflicten te kunnen voorkomen en op te lossen.

Een andere verklaring voor de beschermende rol van ouderlijke mind-mindedness voor het ontwikkelen van gedragsproblemen is dat ouderlijke mind-mindedness ervoor zorgt dat ouders hun kind minder snel als lastig of moeilijk ervaren (Meins et al., 2013). Door het inlevingsvermogen van de ouder in de interne gemoedstoestand van het kind begrijpen zij het gedrag van het kind mogelijk beter. Een hoger inlevingsvermogen resulteert in beter inzicht van de ouder in het gedrag van het kind, waardoor de ouder het gedrag als minder irrationeel ervaart (McMahon & Meins, 2012). Doordat de ouder een begripvolle houding ten opzichte van het kind inneemt zal het kind zich ook beter begrepen voelen. Dit zorgt uiteindelijk voor een positieve ouder-kind interactie (Bögels & Brechman-Toussaint, 2006; Breinholst, Esbjørn & Reinholdt-Dunne, 2015). Een positieve ouder-kind interactie bevordert emotie regulerende vaardigheden bij het kind. Angstige kinderen vertonen vaak moeilijkheden in het effectief reguleren van hun emoties (Esbjørn et al., 2012; Schäfer, Naumann, Holmes, Tuschen-Caffier, & Samson, 2017) doordat de ouder minder ondersteunend reageert op negatieve emoties van hun kind (Hurrell, Hudson, & Schniering, 2015).

Dat ouderlijke mind-mindedness het zelfbewustzijn en het reflectievermogen van het kind vergroot is de laatste verklaring voor de beschermende rol van ouderlijke

mind-mindedness voor het ontwikkelen van gedragsproblemen. Ouderlijke mind-mind-mindedness zorgt er namelijk voor dat het kind beter in staat is om naar zichzelf te kijken en na te denken over

(11)

wat voor gevolgen het gedrag eventueel heeft. Het kind kan zich inleven in hoe de ouder mogelijk denkt over het gedrag wat hij op dat moment laat zien. Dit stimuleert het kind om positief gedrag te vertonen (Hughes et al., 2016). Ouderlijke mind-mindedness creëert dus een positieve omgeving voor ouder en kind waarin het kind gemotiveerd wordt om zelf te

reflecteren. Tegen over deze positieve omgeving staat een negatieve omgeving. Deze

negatieve omgeving ontstaat door frequent negatieve feedback van de ouder naar het kind toe (Bögels & Brechman-Toussaint, 2006). Deze negatieve omgeving kan angst bewerkstelligen bij het kind. Dit heeft vervolgens een negatieve invloed op de ontwikkeling van het kind zijn zelfbewustzijn en reflectievermogen. Het kind kan zichzelf zien als minder competent en verwacht sneller dat hem/haar iets niet lukt wat uiteindelijk tot gevoelens van angst kan leiden (Bögels & Brechman-Toussaint, 2006).

Het voorkomen en oplossen van dagelijkse conflict situaties, het minder snel ervaren van het kind als lastig of moeilijk en het zelfbewustzijn en reflectievermogen van het kind lijken drie factoren die zowel een relatie hebben met mind-mindedness als angst. Echter is er nog geen directe relatie aangetoond tussen ouderlijke mind-mindedness en de

angstontwikkeling bij kinderen en ontbreekt er onderzoek naar deze eventuele relatie. Vanwege de veel voorkomendheid van angststoornis bij kinderen (Albano et al., 2003; Kessler et al., 2005) is het van belang dat er meer inzicht ontstaat in welke factoren een directe invloed hebben op de ontwikkeling van angstsymptomen. Ouderlijke

mind-mindedness kan een nieuw perspectief bieden voor het onderzoek naar angst bij kinderen. Bovendien zal er meer inzicht verkregen worden in het effect van mind-mindedness op het kind. Mocht de directe relatie tussen ouderlijke mind-mindedness en angst bij kinderen worden aangetoond, dan kunnen er wellicht preventieve maatregelen ingezet worden. Wanneer ouders ondersteund worden in het toepassen of verbeteren van mind-mindedness kan dit een positief effect hebben op de ouder-kind relatie, wat uiteindelijk een beschermende factor kan zijn voor het ontwikkeling van angstsymptomen.

Huidige Studie

In dit onderzoek wordt gemeten of er een directe relatie is tussen ouderlijke mind-mindedness en angst bij kinderen op 7.5 jaar. Om antwoord te geven op deze

onderzoeksvraag zijn drie hypotheses opgesteld. Wanneer ouders een hogere proportie van mind-mindedness laten zien hebben kinderen minder angst, is de eerste hypothese.

De verwachting is dat hoe meer mind-gerelateerde opmerkingen ouders maken hoe minder angst zij rapporteren over hun kind. Deze verwachting is gebaseerd op basis van onderzoek naar de relatie tussen ouderlijke mind-mindedness en gedragsproblemen en de beschermende

(12)

rol die ouderlijke mind-mindedness heeft tegen de kwetsbaarheid van het ontwikkelen van diverse gedragsproblemen (Hughes et al., 2016; Meins et al., 2013). De tweede hypothese is wanneer ouders meer negatieve mind-mindedness laten zien, kinderen meer angst hebben. Naar aanleiding van de bevindingen van Walker et al. (2011) over de emotionele ladingen van gerelateerde opmerkingen van ouders werd verwacht dat hoe meer negatieve mind-gerelateerde opmerkingen ouders maken hoe meer angst zij rapporteren over hun kind. Tot slot is de derde hypothese, wanneer ouders meer positieve mind-mindedness laten zien hebben kinderen minder angst. Naar aanleiding van de bevindingen van Demers et al. (2010) over de emotionele ladingen van mind-gerelateerde opmerkingen werd verwacht dat hoe meer positieve mind-gerelateerde opmerkingen ouders maken hoe minder angst zij rapporteren over hun kind.

Methode Participanten

De deelnemers in het huidige onderzoek deden mee aan een lopend longitudinaal onderzoek aan de Universiteit van Amsterdam naar de ontwikkeling van sociale angst bij kinderen (Colonnesi, Nikolić, de Vente, & Bögels, 2017). De participanten in deze studie betreffen de vaders en moeders van 98 kinderen (44 jongens en 54 meisjes) in de leeftijd van 7.5 jaar. De gemiddelde leeftijd van de vaders was 33.65 (SD = 5.59), en van de moeders was dit 30.72 (SD = 4.15). De sociaal economische status van de ouders was relatief hoog met een gemiddeld hoger opleidingsniveau (M = 7.16, SD = 1.05) op een schaal van 1 (geen

opleiding) tot 8 (wetenschappelijke opleiding). De kinderen waren allemaal gezond en voldragen zonder pre- of postnatale medische geschiedenis. De werving van de gezinnen heeft plaats gevonden tijdens de zwangerschap van hun eerste kind door middel van

verloskundigen, advertenties en folders. Voor deelname aan het onderzoek hebben de vaders en moeders schriftelijk toestemming gegeven.

Procedure

Gezinnen zijn naar het Onderzoekscentrum voor Ouder en Kind van de Universiteit van Amsterdam gekomen voor afname van het mind-mindedness gestructureerde interview en de ouder rapportage vragenlijst over de angst van hun kind. Ouders ontvingen een cadeaubon ter waarde van €20 voor hun deelname aan het onderzoek. Het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie van het Research Institute Child Development and Education van de Universiteit van Amsterdam.

(13)

Maten

Mind-Mindedness. Ouderlijke mind-mindedness is gemeten door middel van het Beschrijf je Kind interview (Meins, Fernyhough, Russell, & Clark-Carter, 1998). Beide ouders zijn individueel geïnterviewd volgens het mind-mindedness protocol zonder

aanwezigheid van hun kind (Meins & Fernyhough, 2015). Het interview is in een testkamer opgenomen met een camera op een statief. In de video opname van het interview moest de bovenkant van het lichaam van de ouder zichtbaar zijn zodat de gezichtsuitdrukking en het non-verbale gedrag gecodeerd kon worden. Het interview bestond uit één vraag: ‘Kunt u [naam van het kind] zo volledig mogelijk voor mij beschrijven?’ Het antwoord op deze vraag is letterlijk getranscribeerd en vervolgens gecodeerd. De proefleider heeft aan de ouder

uitgelegd dat er geen goede of foute antwoorden voor de vragen in het interview zijn en dat ze zich vrij mogen voelen om te spreken over de eerste dingen die in hun hoofd opkomen.

Coderen van Mind-Mindedness

Vier studenten van de Universiteit van Amsterdam hebben de filmfragmenten van de interviews getranscribeerd en vervolgens de transcripten gecodeerd. Deze studenten hebben bijeenkomsten gevolgd waarin zij zijn getraind door dr. C. Colonnesi en M.A.J. Zeegers MSc. De studenten hebben gezamenlijk geoefend met het coderen van de interviews. Om de

interviews te coderen is gebruik gemaakt van het codeerschema uit het Nederlandse Mind-Mindedness protocol (Meins & Fernyhough, 2015; Zeegers & Colonnesi, 2016). Tijdens het coderen is elke genoemde eigenschap die verwijst naar het kind ingedeeld in een categorie. De categorieën zijn: mentale eigenschappen; wensen, voorkeuren en interesses; emoties en niet-mind gerelateerde opmerkingen. Mentale eigenschappen verwijzen naar opmerkingen over de mentale wereld van het kind, zoals de wilskracht, verbeelding, intellect en geheugen van het kind (bijv. “hij is slim”). Opmerkingen over de wensen, voorkeuren en interesses van het kind refereren naar de ouder die praat over wat het kind graag wenst of leuk/interessant vindt (bijv. “ze wil lerares worden”). Emoties van het kind verwijzen naar opmerkingen over emoties die het kind ervaart, zoals bang, boos, verdrietig, gevoelig, kwetsbaar en enthousiast.

De niet-mind gerelateerde opmerkingen zijn opmerkingen van ouders die niets zeggen over de innerlijke staten van het kind en kunnen onderverdeeld worden in de categorieën: gedragsbeschrijvingen, fysieke beschrijvingen en algemene beschrijvingen. Onder

gedragsbeschrijvingen wordt elke opmerking die het gedrag van het kind beschrijft verstaan, zoals spel, sport en activiteiten waar het kind bij betrokken is (bijv. “hij is heel behulpzaam”). Opmerkingen over fysieke kenmerken zijn beschrijvingen van de ouders over bijvoorbeeld het uiterlijk, leeftijd, positie in de familie en (school)groep waar het kind in zit (bijv. “ze is

(14)

blond”). Beschrijvingen die niet onder de bovenstaande categorieën vallen, betrekking hebben op de mentale staat van de ouder zelf of als de ouder iets herhaalt wat het kind in het verleden heeft verteld vallen onder algemene beschrijvingen (bijv. “het is een leuk kind”).

Naast de onderverdeling in categorieën kunnen de mind-gerelateerde opmerkingen (mentale eigenschappen, wensen, voorkeuren en interesses, emoties) onderverdeeld worden in drie verschillende emotionele ladingen. Deze zijn positief (wanneer de ouder een positief aspect noemt van het kind bijv. vrolijk), neutraal (wanneer de opmerking van de ouder zowel positief als negatief opgevat kan worden bijv. gevoelig ) en negatief (wanneer de ouder een negatief aspect noemt van het kind bijv. agressief). Na de berekening van de totaalscores van de positieve, neutrale en negatieve mind- mindedness van vaders en moeders zijn deze omgezet naar percentage scores.

Om de betrouwbaarheid te waarborgen is elk transcript dubbel gecodeerd. Vervolgens is de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid paarsgewijs berekend aan de hand van de antwoorden van de codeurs op de transcripten. Dit is gedaan door middel van de intra-class correlatie coëfficiënt (ICC) om de overeenstemming tussen de verschillende beoordelaars te

kwantificeren. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor vaders is berekend voor positieve gerelateerde opmerkingen (ICC = .89, IC 95% [0.72, 0.96]), voor neutraal

mind-gerelateerde opmerkingen (ICC = .80, IC 95% [0.50, 0.93]), voor negatieve mind-mind-gerelateerde opmerkingen (ICC = .91, IC 95% [0.75, 0.97]) en voor de totaal aantal mind-gerelateerde opmerkingen (ICC = .94, IC 95% [0.82, 0.98]). Voor moeders is de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid ook berekend voor positieve mind-gerelateerde

opmerkingen (ICC = .89, IC 95% [0.71, 0.96]), voor neutraal mind-gerelateerde opmerkingen (ICC = .86, IC 95% [0.65, 0.95]), voor negatieve mind-gerelateerde opmerkingen (ICC = .97, IC 95% [0.92, 0.99]) en voor de totaal aantal mind-gerelateerde opmerkingen (ICC = .94, IC 95% [0.82, 0.98]). De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid weergeeft zowel voor vaders als moeders een hoge betrouwbaarheid.

Symptomen angststoornis. Symptomen van een angststoornis op 7.5 jarige leeftijd was gescreend doormiddel van de vragenlijst Screen for Child Anxiety related Emotional Disorders (SCARED-NL; Muris, Bodden, Hale, Birmaher, & Mayer, 2007). SCARED-NL is een zelfrapportage vragenlijst waarvan ook een ouderversie beschikbaar is. Deze vragenlijst is bedoeld om symptomen te meten van de belangrijkste angststoornissen die, volgens de DSM, bij kinderen kunnen voorkomen. De vragenlijst bestaat uit 9 subschalen:

separatieangststoornis, paniekstoornis, specifieke fobie, sociale fobie, obsessief-compulsieve stoornis, posttraumatisch en acute stressstoornis en gegeneraliseerde angststoornis. Deze 9

(15)

subschalen bestaan totaal uit 69 items die worden ingevuld met behulp van een 3-punts Likertschaal (0 = nooit of bijna nooit, 1 = soms, 2 = vaak). Zowel de vader als de moeder hebben deze vragenlijst ingevuld. De SCARED-NL heeft een betrouwbaarheid (Cronbach’s alpha) voor de totaalscore van .92 en voor de afzonderlijke subschalen van .66 tot .87 (Muris et al., 2007). Voor het huidige onderzoek zijn alleen de subschalen meegenomen die sociaal gerelateerde angsten meten. Dit zijn de subschalen separatieangststoornis, sociale fobie en gegeneraliseerde angststoornis met een betrouwbaarheid voor separatieangststoornis van .72, voor sociale fobie van .85 en voor gegeneraliseerde angststoornis van .81. De

betrouwbaarheid van separatieangststoornis kan gezien worden als acceptabel en van sociale fobie en gegeneraliseerde angststoornis als goed (Cortina, 1993). De totaal scores zijn berekend van de subschalen, sociale fobie, separatie angststoornis en gegeneraliseerde angststoornis. Hierna zijn de correlaties berekend van sociale fobie, r(98) = .56, p < .000, gegeneraliseerde angst, r(98) = .38, p < .000, en separatie angststoornis, r(98) = .45, p < .001 tussen de scores van vaders en moeders. Vervolgens is een gemiddelde schaalscore van vaders en moeders berekend voor sociale fobie van 1.42 (SD = 0.35), voor gegeneraliseerde angststoornis van 1.31 (SD = 0.29) en voor separatie angststoornis van 1.23 (SD = 0.19). Statistische Analyse

Met behulp van het statistische analyse programma Statistical Products and Service Solutions SPSS 22.0 (IBM, 2015) is Pearson’s correlatie berekend en zijn regressieanalyses uitgevoerd. Bij mind-mindedness werd gekeken naar outliers waarbij gebruik werd gemaakt van het criterium: drie standaarddeviaties van het gemiddelde (Tabachnick & Fidell, 2001). Er was sprake van 1 outlier bij mind-mindedness neutraal bij moeder. Hier werd een nieuwe variabele voor aangemaakt met een gecorrigeerde score waarbij de outlier werd veranderd in een waarde nabij de eerste niet-outlier (Tabachnick & Fidell, 2001). Vervolgens zijn alle variabelen gecontroleerd op normaal verdeling. Positief, neutraal en negatief

mind-mindedness opmerkingen van vaders waren niet normaal verdeeld. Bij gegeneraliseerde angst en sociale fobie was er ook geen sprake van een normaal verdeling. Omdat voor al deze variabelen er geen outliers waren, was het mogelijk deze data te analyseren zonder het toepassen van een data correctie (Field, 2009). Verder kwam naar voren dat er een aantal deelnemers waren waarvan het mind-mindness interview miste of de angst vragenlijst niet was ingevuld (missing moeders = 5 en missing vaders = 4).

Om te onderzoeken of er een directe relatie is tussen ouderlijke mind-mindedness en angst bij kinderen op 7.5 jaar is Pearson’s correlatie berekend, gemeten met de SCARED-NL. Daarnaast is Pearson’s correlatie uitgevoerd ter beantwoording van de rol van de emotionele

(16)

ladingen op angststoornissen van kinderen tussen het positieve/negatieve percentage mind-mindedness van ouders en angst bij kinderen voor vaders en moeders. Tijdens de interpretatie van de correlaties werden de volgende criteria gehanteerd: klein effect = r < .10; middelmatig effect = r < .30; groot effect = r > .50 (Agresti & Franklin, 2014). Vervolgens is tussen het percentage mind-mindedness van ouders en angst bij kinderen een regressieanalyse

uitgevoerd waarmee de voorspellende waarde is onderzocht van ouderlijke mind-mindedness op de angst van het kind.

Resultaten Beschrijvende statistiek

De gemiddelde scores en standaarddeviaties van de angstschalen waren voor sociale fobie, M = 1.42 (SD = 0.35), voor gegeneraliseerde angst, M = 1.31 (SD = 0.29), en separatie angst, M = 1.23 (SD = 0.19). In Tabel 1 zijn de gemiddelden, standaarddeviaties en de overeenstemmingen voor positieve-, neutrale-, negatieve- en totale mind-mindedness opmerkingen weergegeven tussen vaders en moeders. Tabel 2 toont een overzicht van de correlaties tussen het percentage mind-mindedness opmerkingen en de angstschalen en tussen de angstschalen onderling.

Tabel 1

Gemiddelden, standaard deviaties en Pearson product moment correlatie coëfficiënten(r) tussen het percentage mind-mindedness opmerkingen van moeders en vaders (N= 89)

Moeder Vader Mind-mindedness rm,v M SD M SD Positief .30* 0.13 .07 0.11 .08 Neutraal .21* 0.04 .04 0.05 .05 Negatief Totaal .19 .27* 0.06 0.23 .05 .09 0.05 0.21 .05 .10 Noot. *p < .05

(17)

Tabel 2

Pearson product moment correlatie coëfficiënten(r) tussen het percentage mind-mindedness opmerkingen van moeders en vaders en angst en tussen de angstschalen(N moeders = 94; N vaders = 93). Mind- mindedness Angst Sociale fobie Gegeneraliseerde angst Separatie angst Moeders Positief .02 .08 .03 Neutraal .12 .15 .09 Negatief .11 .21* -.01 Totaal .12 .23* .05 Vaders Positief -.08 -.15 -.07 Neutraal .02 .14 .06 Negatief -.01 .03 .21* Totaal Angst Sociale fobie Gegeneraliseerde angst Separatie angst -.06 - .55* .39* -.04 .55* - .43* .07 .39* .43* - Noot: *p < .05

De Relatie tussen Mind-Mindedness en Angst

Doormiddel van de Pearson correlatie (r), weergegeven in Tabel 2, is nagegaan of er sprake is van een relatie tussen mind-mindedness van vaders en moeders met angst van het kind. De correlaties van de mind-mindedness van moeders en de angstschalen laten zien dat er sprake is van een significante positieve correlatie tussen negatieve mind-mindedness van moeders en gegeneraliseerde angst. Ook is er een significante positieve correlatie tussen totale

(18)

mind-mindedness van moeders en gegeneraliseerde angst geconstateerd. Wat betreft de correlaties van de mind-mindedness van vaders en de angstschalen komt naar voren dat er sprake is van een significante positieve correlatie tussen negatieve mind-mindedness en separatie angst.

Om de relatie tussen mind-mindedness van ouders en angst van het kind verder te exploreren is voor elke angstschaal een meervoudige regressie analyse uitgevoerd. Tabel 3, 4 en 5 geven een overzicht weer van de B’s, Standaarddeviaties, en de β met de exacte p waarden van de positieve, neutrale en negatieve mind-mindedness van moeders en vaders in combinatie met de angstschalen. In eerste instantie is de meervoudige regressie uitgevoerd door middel van de enter methode waarbij positieve, negatieve en neutrale mind-mindedness opmerkingen van vaders en moeders als onafhankelijke variabelen zijn opgenomen. Als afhankelijke variabelen zijn sociale fobie, separatie angst en gegeneraliseerde angst afzonderlijk opgenomen.

De verwachting dat negatieve mind-mindedness opmerkingen van moeders een relatie vertoont met separatie angst was gebaseerd op de gevonden correlaties in Tabel 2. Daarnaast werd verwacht dat negatieve mind-mindedness opmerkingen vaders een relatie vertoont met gegeneraliseerde angst. Het resultaat van de enkelvoudige regressie- analyse in Tabel 4 laat geen significante samenhang zien tussen negatieve mind-mindedness van moeders en separate angst. Het resultaat van de enkelvoudige regressie analyse laat voor vaders in Tabel 5 tevens geen significante samenhang zien tussen negatieve mind-mindedness opmerkingen en gegeneraliseerde angst. Tabel 5 laat wel een positieve trend zien tussen negatieve mind-mindedness opmerkingen van moeders en gegeneraliseerde angst. Wanneer naar de overige analyses voor vaders wordt gekeken lijken negatieve mind-mindedness opmerkingen van vaders en separatie angst de sterkste samenhang te hebben. Uit de analyses bij moeders lijkt negatieve opmerkingen van moeders en gegeneraliseerde angst de sterkste samenhang te hebben. Beide samenhangen zijn echter niet significant waardoor hier geen statistische uitspraak over gedaan kan worden. Daarnaast zijn de regressie modellen voor sociale fobie, R2= .04, F = 0.46, p = .879, separatie angst, R2= .10, F = 1.12, p = .355, en gegeneraliseerde angst, R2= .01, F = 1.01, p = .391, niet significant bevonden. De veronderstelling dat mind-mindedness een voorspellende waarde is voor de angst ontwikkeling van het kind wordt niet aangenomen.

(19)

Tabel 3

Meervoudige regressie analyse van mind-mindedness van moeders en vaders in relatie tot sociale fobie van het kind beoordeeld door ouders (N moeders= 94; N vaders = 93). Mind-mindedness Sociale fobie

B SE β t p Moeders Positief .31 0.62 .06 0.48 .621 Neutraal 1.07 1.17 .11 0.91 .366 Negatief .96 0.83 .13 1.16 .250 Vaders Positief -.41 0.48 -.01 -0.86 .395 Neutraal .03 0.84 .01 0.47 .963 Negatief -.35 0.81 -.05 -0.43 .669

(20)

Tabel 4

Meervoudige regressie analyse van mind-mindedness van moeders en vaders in relatie tot separatie angst van het kind beoordeeld door ouders (N moeders = 94; N vaders = 93). Mind-mindedness Separatie angst

B SE β t p Moeders Positief .30 0.33 .10 0.92 .359 Neutraal .35 0.62 .07 0.57 .570 Negatief -.23 0.44 -.06 -0.54 .593 Vaders Positief -.22 0.25 -.10 -0.85 .396 Neutraal .19 0.44 .05 0.44 .662 Negatief -.82 0.43 .22 1.93 .058

(21)

Tabel 5

Meervoudige regressie analyse van mind-mindedness van moeders en vaders in relatie tot gegeneraliseerde angst van het kind beoordeeld door ouders (N moeders= 94; N vaders = 93).

Mind-mindedness Gegeneraliseerde angst

B SE β t p Moeders Positief .34 0.48 .08 0.69 .496 Neutraal 1.18 0.94 .15 1.26 .211 Negatief 1.22 0.66 .20 1.84 .070 Vaders Positief -.46 0.39 -.13 -1.19 .237 Neutraal .50 0.67 .08 0.74 .460 Negatief -.22 0.65 -.04 -0.33 .741 Discussie

Het doel van de huidige studie was om de relatie te onderzoeken tussen ouderlijke mind-mindedness en angst bij kinderen en zo te achterhalen of ouderlijke mind-mindedness gerelateerd is aan de mate van angst bij het kind. Wat betreft de mind-mindedness van moeders is er sprake van een positieve relatie tussen negatieve mind-mindedness en

gegeneraliseerde angst en totale mind-mindedness en gegeneraliseerde angst. Dit betekent dat wanneer moeders negatieve mind-mindedness, en in totaal veel mind-mindedness vertonen, dit gepaard gaat met de gegeneraliseerde angst die het kind laat zien. Wat betreft de

samenhang tussen mind-mindedness van vaders en angst van het kind is er sprake van een positieve relatie tussen negatieve mind-mindedness en separatie angst. Dit bekent dat indien vaders negatieve mind-mindedness vertonen dit gepaard gaat met de separatie angst die het kind laat zien. Daarbij moet benoemd worden dat de relatie die is gevonden klein van effect is

(22)

en niet voor alle variabelen is gevonden. Bovendien is er in dit onderzoek gekeken naar de voorspellende kracht van mind-mindedness op de mate van angst van het kind. Anders dan werd verwacht bleek er alleen sprake te zijn van een marginaal effect dat verwijst naar een positieve significante relatie tussen negatieve mind-mindedness opmerkingen van moeders en gegeneraliseerde angst. De uitkomsten van het onderzoek tonen aan, wanneer gekeken wordt naar de emotionele ladingen van mind-mindedness, dat bij zowel vaders als moeders alleen de negatieve mind-mindedness opmerkingen gerelateerd zijn aan de mate van angst van het kind. Daarnaast is het opvallend dat negatieve mind-mindedness opmerkingen van vaders

gerelateerd zijn aan separatie angst en daarentegen negatieve mind-mindedness opmerkingen van moeders een relatie laten zien met gegeneraliseerde angst.

De eerste hypothese, wanneer ouders een hogere proportie van mind-mindedness laten zien kinderen minder angst hebben, wordt verworpen. De verwachting dat hoe meer mind-gerelateerde opmerkingen ouders maken hoe minder angst zij rapporteren over hun kind was gebaseerd op eerder onderzoek naar de relatie tussen ouderlijke mind-mindedness en

gedragsproblemen (Hughes et al., 2016; Meins et al., 2013). Deze onderzoeken toonde aan dat mind-mindedness een beschermende factor was voor het ontwikkelen van gedragsproblemen. Een mogelijke verklaring waarom deze relatie niet is gevonden voor mind-mindedness en angst is de discrepantie tussen externaliserende problematiek en internaliserende

problematiek. Het onderzoek van Meins et al. (2013) heeft een sterkere relatie gevonden voor mind-mindedness van ouders met externaliserende problematiek bij kinderen dan met

internaliserende problematiek bij kinderen. Kinderen met externaliserende problematiek, zoals bijvoorbeeld agressie, hebben regelmatig moeite met het tonen van inlevingsvermogen en het tonen van begrip in andermans situatie (Hughes, White, Sharpen, & Dunn,

2000).Vandaar dat het van belang is om de mentale staat van het kind bespreekbaar te maken zodat zijn begrip en inleving groeit. Mind-mindedness van ouders beïnvloedt het bespreken van deze mentale staat en vergroot het bewustzijn van gevoelens en gedachten van het kind. Dit kan er uiteindelijk voor zorgen dat deze kinderen op hun beurt beter in staat zijn om op dusdanige wijze inlevingsvermogen naar anderen te ontwikkelen dat hen in staat stelt met uitdagende conflictsituaties om te gaan zonder agressiviteit of negatieve gedragingen naar anderen toe (Hughes et al., 2016). Kinderen die een vorm van sociale angst ervaren hebben daarentegen minder problemen/moeite met het inlevingsvermogen en begrip voor andermans situatie en kampen meer met het overmatig zorgen maken voor negatieve evaluatie door anderen (Bögels et al., 2010). Het kan daarom zijn dat mind-mindedness van ouders geen

(23)

beschermende factor is voor angst omdat deze kinderen al de capaciteiten beheersen die mind-mindedness opmerkingen van ouders versterken.

Een tweede verklaring voor de niet gevonden relatie tussen mind-mindedness en sociale angst van kinderen is mogelijk de sociaal economische status van de ouders. Deze was voor de participanten namelijk relatief hoog met een gemiddeld hoger opleidingsniveau. In vergelijking met ouders met een hogere sociaal economische status hebben ouders van een lagere sociaal economische status de neiging om meer gedragsproblematiek over hun kind te rapporteren als bijvoorbeeld onoplettendheid, teruggetrokkenheid en agressiviteit (Hurtig, Taanila, Ebeling, Miettunen, & Moilanen, 2005; van Oort, van der Ende, Wadsworth, Verhulst, & Achenbach, 2011). Daarnaast toont onderzoek van Meins et al. (2013) aan dat er geen relatie is gevonden tussen gedragsproblemen en mind-mindedness van ouders met een hogere sociaal economische status. Bij deze ouders was eerder een relatie gevonden tussen ouderlijke sensitiviteit en gedragsproblematiek. De bevindingen van Meins et al. (2013) tonen aan dat ouderlijke sensitiviteit belangrijk kan zijn om de kans op latere gedragsproblemen bij gezinnen van een hogere sociaal economische status te verminderen. Maar dat juist bij ouders met een lagere sociaal economische status de specifieke afstemming van de ouder op de interne gemoedstoestand (mind-mindedness) zo belangrijk is. Zo toont emotie gerelateerde afstemming van ouders met een lagere sociaal economische een positief verband met het vermogen van kinderen om hun eigen gedrag te reguleren maar dit zelfde verband is niet aangetoond voor een hogere sociaal economische status (Brophy-Herb, Stansbury, Bocknek, & Horodynski, 2012). Ouders met een lagere sociaal economische status lijken dus meer symptomen van bijvoorbeeld angst te rapporteren en hebben daarnaast meer belang bij

ouderlijke mind-mindedness wat mogelijk zowel minder externaliserende- als internaliserende problematiek voorspelt (Meins et al., 2013).

De bevindingen van huidig onderzoek ondersteunen de tweede hypothese, wanneer ouders meer negatieve mind-mindedness laten zien hebben kinderen meer angst. Daarbij moet benoemd worden dat in tegenstelling tot de verwachting deze relatie niet voor alle variabelen is gevonden. Naar aanleiding van de bevindingen van Walker et al. (2011) over de emotionele ladingen van mind-gerelateerde opmerkingen van ouders werd verwacht dat hoe meer

negatieve mind-gerelateerde opmerkingen ouders maken hoe meer angst zij rapporteren over hun kind. Deze relatie is alleen gevonden voor moeders met separatie angst en voor vaders met gegeneraliseerde angst. De beperkte relatie die is gevonden zou verklaard kunnen worden door het verschil van invloed van internaliserende problemen in vergelijking met

(24)

ouders. Walker et al. (2011) stelt dat kinderen met gedragsproblemen in grotere mate worden blootgesteld aan negatieve opmerkingen van ouders omdat ouders hun gedrag sneller als negatief beoordelen. Dit kan komen omdat kinderen met gedragsproblematiek voornamelijk externaliserende gedragingen laten zien die ook een negatief effect hebben op de mensen om hen heen (Hughes et al., 2016). Ouders benoemen vervolgens deze negatieve gedragsaspecten tijdens het mind-mindedness interview. Kinderen met angstproblematiek laten voornamelijk internaliserende gedragingen zien die het kind dagelijks kunnen belemmeren in zijn

functioneren doordat zij zich angstig, verdrietig of gestrest voelen (Albano et al., 2003; Christophersen & Mortweet, 2001). Angststoornissen bij kinderen kunnen dus leiden tot een lager niveau van welbevinden voor het kind zelf en de mensen om hem heen ondervinden hier minder last van. Bij kinderen die angst ervaren benoemen ouders tijdens het interview eerder mentale mind-gerelateerde opmerkingen zoals onzekerheid en piekeren of bepaalde emoties als verdriet en kwetsbaarheid. Deze opmerkingen worden allemaal als negatieve mind-mindedness gecodeerd maar tonen juist aan dat de ouder in staat is om de mentale staat van het kind te benoemen (Meins & Fernyhough, 2015). De ouder laat een bepaalde vorm van sensitiviteit zien door de innerlijke staat van het kind, wat het kind denkt, ervaart of voelt, te benoemen in tegenstelling tot een ouder die gedragsproblematiek bij hun kind ervaart.

Een mogelijke verklaring waarom negatieve mind-mindedness voor vaders een relatie toont met separatie angst en negatieve mind-mindedness voor moeders met gegeneraliseerde angst is de verschillende traditionele rollen die beide ouders spelen in de opvoeding van hun kinderen (Jansen, Bodden, Muris, Doorn, & Granic, 2017). In westerse landen, zoals

Nederland, nemen moeders vaak de meerderheid van de oudertaken op zich in vergelijking met vaders (Jansen et al., 2017). In zelfrapportage vragenlijsten geven moeders en vaders beide aan dat vaders meer tijd besteden aan spel activiteiten en moeders meer zorgtaken op zich nemen (Majdandžić, Möller, Bögels, & Boom, 2011). Zo lijken moeders zich

voornamelijk te richten op allerlei zaken uit het dagelijkse leven zoals veiligheid en

behoedzaamheid (Bögels, Stevens, & Majdandžić, 2011). Moeders hebben eerder de neiging om risico’s te vermijden, zijn alert op het voorkomen van sociale misstappen en nemen een beschermende rol op zich (Möller, Majdandžić, de Vente, & Bogels, 2013). Zij zijn in de rol met hun kind en in de opvoeding dus alert op problemen in dagelijkse situaties wat de relatie met gegeneraliseerde angst nader zou kunnen verklaren aangezien deze angst zich richt op allerlei zaken uit het dagelijks leven zoals bijvoorbeeld familie, gezondheid en

schoolproblemen (Möller et al., 2013; Spence et al., 2001). Vaders zijn vanuit hun biologische en maatschappelijke versterkte mannelijke eigenschappen minder gericht op de alledaagse

(25)

situaties (Bögels & Phares, 2008). Het is waarschijnlijk dat zij eerder de tijd die zij met hun kind doorbrengen beoordelen en alerter zijn op de opvallende momenten wanneer zij afscheid van hun kind nemen om bijvoorbeeld naar werk te gaan (Bögels, & Perotti, 2011). De

spelactiviteiten die vaders met hun kind uitvoeren blijken daarnaast een relatie te hebben met separatieangst. Vaders laten tijden spel met hun kind uitdagend gedrag zien (bv. plagen, aansporen tot prestaties, bevorderen van competitie) die kinderen stimuleren. Deze vorm van uitdagend spel heeft een beschermende rol in de ontwikkeling van separatieangst (Majdandžić et al., 2011). De tijd die de vader met hun kind doorbrengt en de beschermende rol van de vader zou kunnen verklaren waarom de resultaten uit huidig onderzoek een relatie tonen tussen de mind-mindedness van vaders en separatie angst.

De derde hypothese, als ouders meer positieve mind-mindedness laten zien hebben kinderen minder angst, wordt verworpen. Naar aanleiding van de bevindingen van Demers et al. (2010) over de emotionele ladingen van mind-gerelateerde opmerkingen werd verwacht dat hoe meer positieve mind-gerelateerde opmerkingen ouders maken hoe minder angst zij rapporteren over hun kind. Een mogelijke verklaring waarom deze relatie niet is gevonden betreft de verscheidenheid aan meetinstrumenten. In huidig onderzoek is de mate van angst gemeten aan de hand van een vragenlijst in tegenstelling tot het onderzoek van Demers et al. (2010) waarbij observationele instrumenten zijn gebruikt om het probleemgedrag in kaart te brengen. Daarnaast toont het onderzoek van Demers et al. (2010) dat positieve ouderlijke mind-mindedness een gunstig effect heeft op de ouder kind-interacties en de sensitiviteit van de ouder naar het kind toe wat zich uit in een vergroot inlevingsvermogen van de ouder (Meins et al., 2012). Het is aannemelijk dat deze positieve uiting van ouderlijke mind-mindedness niet volledig tot uiting komt in een vragenlijst waarbij ouders de mate van angst rapporteren over hun kind zoals in huidig onderzoek is toegepast.

Naast verklaringen kunnen ook enkele beperkingen van dit onderzoek worden

beschreven waardoor de resultaten van deze studie met enige voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd. Allereerst kan getwijfeld worden aan de heterogeniteit van de

onderzoeksgroep. De ouders van de onderzoeksgroep waren relatief hoog opgeleid met een hogere sociaal economische status. Daarnaast hadden zij grotendeels de Nederlandse nationaliteit. Het is daardoor onduidelijk of de bevindingen gegeneraliseerd kunnen worden voor de algemene bevolking. Voor het vervolg zou het van belang zijn om een meer

heterogene onderzoekgroep te hanteren, met een diversiteit van etniciteit en sociaal

economische status, waardoor de resultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar de algemene bevolking. Een andere beperking vormt de wijze van data verzameling. De mate van angst is

(26)

alleen beoordeeld aan de hand van zelfrapportage van de ouder wat niet altijd de voorkeur verdient. Zo beschrijft Bryman (2012) dat het moeilijk is om valide informatie te krijgen op basis van alleen vragenlijsten. Allereerst is het aantal gestelde vragen beperkt en daarnaast kan er geen hulp geboden worden aan respondenten wanneer zij vragen onduidelijk vinden. Afgevraagd kan worden in welke mate enkel een vragenlijst een objectief beeld weergeeft van de daadwerkelijke angst van het kind. Ouders geven mogelijk sociaal wenselijke antwoorden op de vragenlijst. Dit kan leiden tot minder objectieve gegevens en zelfs missende data. Door het toevoegen van extra informatiebronnen kan het construct angst objectiever beoordeeld worden aangezien meerdere informatie bronnen beschikbaar worden gesteld voor het meten van hetzelfde construct. Hierbij kan gedacht worden aan een combinatie van observaties en vragenlijsten.

Ondanks de besproken beperkingen laat deze studie ook sterke kanten zien. Het onderwerp van huidig onderzoek schijnt, voor zover bekend, uniek. De directe relatie tussen ouderlijke mind-mindedness en angst van het kind was nog niet eerder onderzocht. Daarnaast is weinig bekend over de invloed van de emotionele ladingen van mind-mindedness. Huidig onderzoek heeft niet alleen gekeken naar het percentage mind-mindedness opmerkingen maar heeft ook de invloed van de emotionele ladingen onderzocht. Verder is onderzoek naar de invloed van mind-mindedness van beide ouders schaars. Dit onderzoek heeft niet alleen gekeken naar moeders maar heeft ook vaders betrokken bij het onderzoek waardoor

inzichtelijk is gemaakt wat de verschillen zijn in mind-mindedness opmerkingen van vaders en moeders.

Concluderend kan gesteld worden dat er een klein verband is tussen mind-mindedness van ouders en de ontwikkeling van angst bij het kind. Eerder onderzoek naar de emotionele ladingen van mindedness laat een relatie zien voor zowel positieve als negatieve mind-mindedness van ouders met gedragsproblemen van het kind. Hoewel werd verwacht dat deze samenhang ook voor mind-mindedness en angst werd gevonden, bleek dat niet het geval. Dit onderzoek toont aan dat voor internaliserende problematiek, in dit onderzoek sociale angst, er alleen een relatie is met negatieve mindedness. De relatie tussen negatieve

mind-mindedness en angst, hoewel klein, is een positieve relatie omdat deze gerelateerd is aan negatieve mind-mindedness. Dit betekent dat in het geval van een angstig kind de ouder zich hoogstwaarschijnlijk zorgen maakt en aandacht heeft voor de negatieve mentale toestand van het kind. De aanbeveling uit het onderzoek is vervolg onderzoek naar mind-mindedness in relatie tot internaliserende problematiek omdat er meer informatie nodig is om deze relatie grondiger te onderzoeken. Daarbij is het van belang ouders met diverse sociaal economische

(27)

status bij het onderzoek te betrekken omdat een positieve relatie bij hoger opgeleide ouders ook kan betekenen dat een ouder juist in staat is om gevoelens van het kind correct te interpreteren.

(28)

Literatuurlijst

Agresti, A., & Franklin, C. (2014). Statistics: The art and science of learning from data. (New International Edition) Boston, MA: Pearson Education.

Albano, A. M., Chorpita, B. F., & Barlow, D. H. (2003). Childhood anxiety disorders. In E. J. Mash & R. A. Barkley (Eds.), Child psychopathology (p. 279-329). New York: Guilford Press.

American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and statistical manual of mental health disorders (5th ed). Washington DC: Author.

Bögels, S. M., Alden, L., Beidel, D. C., Clark, L. A., Pine, D. S., Stein, M. B., & Voncken, M. (2010). Social anxiety disorder: Questions and answers for the DSM-V. Depression and Anxiety, 27, 168-189. doi:10.1002/da.20670

Bögels, S. M., & Brechman-Toussaint, M. L. (2006). Family issues in child anxiety: Attachment, family functioning, parental rearing and beliefs. Clinical Psychology Review, 26, 834-856. doi:10.1016/j.cpr.2005.08.001

Bögels, S. M., & Perotti, E. C. (2011). Does father know best? A formal model of the paternal influence on childhood social anxiety. Journal of Child and Family Studies, 20, 171-181. doi:10.1007/s10826-010-9441-0

Bögels, S. M., & Phares, V. (2008). Fathers’ role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical Psychology Review, 28, 539-558. doi:10.1016/j.cpr.2007.07.011

Bögels, S., Stevens, J., & Majdandžić, M. (2011). Parenting and social anxiety: Fathers’ versus mothers’ influence on their children’s anxiety in ambiguous social situations. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 52, 599-606.

doi:10.1111/j.1469-7610.2010.02345.x

Breinholst, S., Esbjørn, B., & Reinholdt-Dunne, M. (2015). Effects of attachment and rearing behavior on anxiety in normal developing youth: A mediational study. Personality and Individual Differences, 81, 155-161. doi:10.1016/j.paid.2014.08.022

Brophy-Herb, H. E., Stansbury, K., Bocknek, E., & Horodynski, M. A. (2012). Modeling maternal emotion-related socialization behaviors in a low-income sample: Relations with toddlers’ self- regulation. Early Childhood Research Quarterly, 27, 352-364. doi:10.1016/j.ecresq.2011.11.005

(29)

Chavira, D. A., & Stein, M. B. (2005). Childhood social anxiety disorder: From

understanding to treatment. Child and Adolescent Psychiatric Clinics of North America, 14, 797-818. doi:10.1016/j.chc.2005.05.003

Christophersen, E., & Mortweet, S. (2001). Treatments that work with children: Empirically supported strategies for managing childhood problems. American Psychological Association.

Colonnesi, C., Nikolićm M., de Vente, W., & Bögels, S. M. (2017). Social anxiety symptoms in young children: Investigating the interplay of theory of mind and expressions of shyness. Journal of Abnormal Child Psychology, 45, 997-1011.

doi:10.1007/s10802-016-0206-0

Cortina, J.M. (1993). "What is coefficient alpha? An examination of theory and applications". Journal of Applied Psychology, 78, 98-104. doi:10.1037/0021-9010.78.1.98.

Demers, I., Bernier, A., Tarabulsy, G. M., & Provost, M. A. (2010). Maternal and child characteristics as antecendents of maternal mind-mindedness. Infant Mental Health Journal, 31, 94-112. doi:10.1002/imhj.20244

Edwards, S. L., Rapee, R. M., Kennedy, S. J., & Spence, S. H. (2010). The assessment of anxiety symptoms in preschool-aged children: The Revised Preschool Anxiety Scale. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 39, 400-409.

doi:10.1080/15374411003691701

Esbjørn, B. H., Bender, P. K., Reinholdt-Dunne, M. L., Munck, L. A., & Ollendick, T. H. (2012). The development of anxiety disorders: Considering the contributions of

attachment and emotion regulation. Clinical Child and Family Psychology Review, 15, 129-143. doi:10.1007/s10567-011-0105-4

Field, A. (2009). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. London: Sage Publications. Gosch, E. A., Flannery-Schroeder, E., Mauro, C. F., & Compton, S. N. (2006). Principles of

cognitive-behavioral therapy for anxiety disorders in children. Journal of Cognitive Psychotherapy: An International Quarterly, 20, 247-262.

doi:10.1891/088983906 780643966.

Hughes, C., Aldercotte, A., & Foley, S. (2016). Maternal mind-mindedness provides a buffer for pre-adolescents at risk for disruptive behavior. Journal of Abnormal Child

Psychology, 45, 225-235. doi:10.1007/s10802-016-0165-5

Hughes, C., White, A., Sharpen, J., & Dunn, J. (2000). Antisocial, angry and unsympathetic: ‘Hard to manage’ preschoolers’ peer problems, and possible social and cognitive influences. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 41, 169-179.

(30)

doi:10.1111/1469-7610.00558

Hurrell, K. E., Hudson, J., & Schniering, C., A. (2015). Parental reactions to children's negative emotions: Relationships with emotion regulation in children with an anxiety disorder. Journal of Anxiety Disorders, 29, 72-82. doi:10.1016/j.janxdis.2014.10.008 Hurtig, T., Taanila, A., Ebeling, H., Miettunen, J., & Moilanen, I. (2005). Attention and

behavioural problems of finnish adolescents may be related to the family environment. European Child & Adolescent Psychiatry, 14, 471-478.

doi:10.1007/s00787-005-0492-5

Jansen, M., Bodden, D., Muris, P., Doorn, M., & Granic, I. (2017). Measuring anxiety in children: The importance of separate mother and father reports. Child & Youth Care Forum, 46, 643-659. doi:10.1007/s10566-017-9402-5

Kessler, R. C., Berglund, P., Demler, O., Jin, R., Merikangas, K. R., & Walters, E. E. (2005). Lifetime prevalence and age-of-onset distributions of DSM-IV disorders in the national comorbidity survey replication. Archives of General Psychiatry, 62, 593-602.

doi:10.1001/archpsyc.62.6.593

Majdandžić, M., Möller, E., Bögels, S., & Boom, D. (2011) Verschillen tussen vaders en moeders in de relatie tussen opvoedingsgedrag en sociale angst van hun kinderen. Pedagogiek, 31, 11-28.

McMahon, C., & Meins, E. (2012). Mind-mindedness, parenting stress, and emotional availability in mothers of preschoolers. Early Childhood Research Quarterly, 27, 245-252. doi:10.1016/j.ecresq.2011.08.002

Meins, E. (1997). Security of attachment and the social development of cognition. Hove: Lawrence Erlbaum Associates.

Meins, E., Centifanti, L., Fernyhough, C., & Fishburn, S. (2013). Maternal mind-mindedness and children’s behavioral difficulties: Mitigating the impact of low socioeconomic status. Journal of Abnormal Child Psychology, 41, 543-553.

doi:10.1007/s10802-012-9699-3

Meins, E., & Fernyhough, C. (1999). Linguistic acquisitional style and mentalising

development: The role of maternal mind-mindedness. Cognitive Development, 14, 363-380. doi:10.1016/S0885-2014(99)00010-6

Meins, E., & Fernyhough, C. (2015). Mind-mindedness coding manual, Version 2.2. Unpublished manuscript. University of York, York, UK.

Meins, E., Fernyhough, C., Fradley, E., & Tuckey, M. (2001). Rethinking maternal sensitivity: Mothers’ comments on infants’ mental processes predict security of

(31)

attachment at 12 months. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 42, 637-648. doi:10.1017/S0021963001007302

Meins, E., Fernyhough, C., de Rosnay, M., Arnott, B., Leekam, S. R., & Turner, M. (2012). Mind-Mindedness as a multi-dimensional construct: Appropriate and non-attuned mind-related comments independently predict infant-mother attachment in a socially diverse sample. Infancy, 17, 393-413. doi:10.1111/j.1532-7078.2011.00087.x

Meins, E., Fernyhough, C., Russell, J., & Clark-Carter, D. (1998). Security of attachment as a predictor of symbolic and mentalising abilities: A longitudinal study. Social

Development, 7, 1-24. doi:10.1111/1467-9507.00047

Möller, E. L., Majdandžić, M., de Vente, W., & Bogels, S. M. (2013). The evolutionary basis of sex differences in parenting and its relationship with child anxiety in Western

societies. Journal of Experimental Psychopathology, 4, 88-117. doi:10.5127/jep.026912 Muris, P., Bodden, D., Hale, W., Birmaher, B. & Mayer, B. (2007). SCARED-NL.

Vragenlijst over angst en bang-zijn bij kinderen en adolescenten. Handleiding bij de gereviseerde Nederlandse versie van de Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders. Amsterdam: Boom test uitgevers.

Schäfer, J. Ö., Naumann, E., Holmes, E. A., Tuschen-Caffier, B., & Samson, A. C. (2017). Emotion regulation strategies in depressive and anxiety symptoms in youth: A meta-analytic

review. Journal of Youth and Adolescence, 46, 261-276. doi:10.1007/s10964-016-0585-0

Spence, S. H. (1998). A measure of anxiety symptoms among children. Behaviour Research and Therapy, 36, 545-566. doi:10.1016/S0005- 7967(98)00034-5

Spence, S. H., Rapee, R., McDonald, C., & Ingram, M. (2001). The structure of anxiety symptoms among preschoolers. Behaviour Research and Therapy, 39, 1293-1316. doi:10.1016/S0005-7967(00)00098-X

Stein, M. B., Fuetsch, M., Müller, N., Höfler, M., Lieb, R., & Wittchen, H. (2001). Social anxiety disorder and the risk of depression: A prospective community study of adolescents and young adults. Archives of General Psychiatry, 58, 251-256. doi:10.1001/archpsyc.58.3.251

Tabachnick, B. G., & Fidell, L. S. (2001). Using multivariate statistics (4th ed.). Boston: Allyn and Bacon.

Van Ameringen, M., Mancini, C., & Farvolden, P. (2003). The impact of anxiety disorders on educational achievement. Anxiety Disorders, 17, 561-571.

(32)

Van Oort, F. V. A., van der Ende, J., Wadsworth, M. E., Verhulst, F. C., & Achenbach, T. M. (2011). Cross-national comparison of the link between socioeconomic status and emotional and behavioral problems in youths. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 46, 167-172. doi:10.1007/s00127-010-0191-5

Walker, T. M., Wheatcroft, R., & Camic, P. M. (2011). Mind-mindedness in parents of pre-schoolers: A comparison between clinical and community samples. Clinical Child Psychology and Psychiatry, 17, 318-335. doi:10.1177/1359104511409142

Woodward, L. J., & Fergusson, D. M. (2001). Life course outcomes of young people with anxiety disorders in adolescence. Journal of American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 40, 1086-1093. doi:10.1097/00004583-200109000-00018 Zeegers, M. A. J., & Colonnesi, C. (2016). Nederlandse handleiding voor de codering van het

mind-mindedness interview. Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland. Zimmerman, P., Wittchen, H. U., Höfler, M., Pfister, H., Kessler, R. C., & Lieb, R. (2003).

Primary anxiety disorders and the development of subsequent alcohol use disorders: A 4-year community study of adolescents and young adults. Psychological Medicine, 7, 1211-1222. doi:10.1017/S0033291703008158

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Another design wave was proposed for a linear description of a freak wave based on the phase coherence by a so-called (pseudo-)maximal wave [1].. In the exceptional case of a

Figure 2: Effect of ozone on contamination of mineral oil based emulsion (treatment time of 2 hours).. Figure 3: Effect of ozone on contamination of polymer based dilution

In the first section of this paper I argued that what has been seen as a crisis in mili- tary professionalism, a crisis due to ethical and legal violations committed by military

Solely providing students with a tool to rate posts in a discussion forum, is probably not enough to alter group collaboration balance or change students’ rating standards..

[r]

The Hist predicate remembers a predicate R that was true in the previous initial state σ of the history, while the history H stores the abstract behaviour of the locations in L

The five other categories (using SSTM, using moving walkway, using information monitors, encounters with staff and encounters with vehicles) can occur in either of those two

Keywords: crowdsourcing, supervised machine learning, geo-social media streams, user-generated geographic content, volunteered..