• No results found

- Alle Opgaven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "- Alle Opgaven"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Domein C: Beeld en geluid

Subdomein: Beeld en geluid waarnemen

1

Twee vlakke spiegels S1 en S2 staan loodrecht op elkaar. Voor deze twee spiegels staat een pijl PQ. In de figuur zijn de pijlen P'Q' en P"Q" getekend.

Welke van deze pijlen is een beeld van PQ? A zowel P'Q' als P"Q"

B alleen P'Q' C alleen P"Q" D geen van beide 2

Vanuit een puntvormige lichtbron L valt een lichtbundel opeen vlakke spiegel. De bundel wordt teruggekaatst en valt

vervolgens op een positieve lens. Er treedt een evenwijdige lichtbundel uit de lens.

Hoe groot is de brandpuntsafstand van de lens? A 2,5 cm

B 3,0 cm C 5,5 cm D 6,0 cm 3

Jij staat voor een winkelruit. Door het weer is deze vuil geworden. Jij schrijft met je vinger je naam in het vuil. Je vriend en een bezoeker zien in de spiegel dat

je dat doet.

Zien ze je naam in spiegelschrift of gewoon? je vriend de bezoeker

A gewoon gewoon

B gewoon spiegelbeeld C spiegelbeeld gewoon D spiegelbeeld spiegelbeeld

(2)

4

Van een voorwerp LL' wordt dooreen vlakke spiegel een beeldgevormd. Een waarnemer W kan het beeld van LL' niet zien. In de figuur zijn drie richtingen aangegeven.

In welke richting moet W lopen om het beeld te kunnen zien? A alleen in richting 1

B in richting 1 of in richting 2 C alleen in richting 3

D in richting 2 of in richting 3

5

In een winkel hangen bolle spiegels. De bedrijfsleidster kan daardoor de winkel met klanten en personeel overzien. Zij ziet de winkel wel verkleind.

Bekijk de volgende beweringen.

1 Als je met een lamp op die spiegel schijnt, ontstaat daar een convergerende bundel.

2 De bedrijfsleidster kan wel de winkel overzien, maar een klant kan niet de bedrijfsleidster zien.

Welke van deze beweringen is juist? A zowel 1 als 2

B alleen 1 C alleen 2

D geen van beide 6

Een convergente lichtbundel valt op een vlakke spiegel.

Welke vorm heeft de lichtbundel die door de spiegel wordt teruggekaatst? A convergent

B divergent C evenwijdig

D dat hangt af van de plaats voor de spiegel 7

Een divergente lichtbundel valt op een vlakke spiegel.

Welke vorm heeft de lichtbundel die door de spiegel wordt teruggekaatst? A convergent

B divergent C evenwijdig

(3)

8

Een convergente lichtbundel valt op een vlakke spiegel.

Welke vorm heeft de teruggekaatste lichtbundel op de plaats van waarnemer W?

A convergent B divergent C evenwijdig

9

In welke figuur is de loop van een lichtstraal vanuit lucht door een glazen prisma het best getekend?

10

In water lijkt een voorwerp L minder diep onder de oppervlakte te liggen dan in werkelijkheid het geval is. Men beweert dat de plaats waar men L ziet, afhangt van

1 de brekingsindex van het water.

2 de hoek met het wateroppervlak, waaronder men het voorwerp bekijkt. Welke van deze beweringen is juist?

A zowel 1 als 2 B alleen 1 C alleen 2

(4)

11

Tussen een puntvormige lichtbron L en een scherm S bevindt zich een diafragma Df. Zie figuur 1. Op het scherm is een ronde lichtvlek te zien.

Wat gebeurt er met de grootte van de lichtvlek als tussen Df en S een rechthoekig stuk glas G wordt geplaatst zoals in

figuur 2?

A De lichtvlek wordt groter. B De lichtvlek wordt kleiner. C De lichtvlek blijft even groot. D Dat hangt af van de plaats van G. 12

Tussen een puntvormige lichtbron L en een scherm S bevindt zich een diafragma Df. Zie opstelling I.

Op het scherm is een ronde lichtvlek te zien.

Tussen Df en S wordt een rechthoekig stuk glas G neergezet. Zie opstelling II.

Daarna wordt G dichter bij Df geplaatst. Zie opstelling III. Over de grootte van de lichtvlek op S worden twee

beweringen gedaan.

1 Deze is in opstelling II kleiner dan in opstelling I. 2 Deze is in opstelling III kleiner dan in opstelling II.

Welke van deze beweringen is juist? A zowel 1 als 2

B alleen 1 C alleen 2

(5)

13

Een lichtstraal l komt vanuit glas op de vlakke grenslaag van dit glas en lucht. Zie de figuur.

De brekingsindex van dit glas is 1,5. Welke lichtstralen ontstaan daarbij? A alleen lichtstraal p

B alleen lichtstraal q C lichtstraal p en q

D lichtstraal p en één die niet samenvalt met q 14

Onder een stuk karton K kan zich bevinden: - of een vlakke spiegel

- of een rechthoekig gelijkbenig prisma - of een lens

De loop van de lichtstralen wordt daardoor veranderd zoals in de figuur hiernaast is aangegeven.

Wat kan er op grond van de aangegeven stralengang onder het karton zitten?

A alleen een vlakke spiegel B alleen een prisma

C een spiegel of een prisma D een spiegel of een lens 15

Een voorwerp LL' bevindt zich voor een positieve lens, met brandpunten F1 en F2. In de figuur zijn enkele lichtstralen getekend.

Van hoeveel lichtstralen is de loop juist getekend?

A 1 B 2 C 3 D 4

(6)

16

Een lichtgevende pijl LL' wordt met behulp van een lens scherp afgebeeld op een scherm S. In de figuur zijn drie lichtstralen getekend. Hoeveel van deze lichtstralen zijn goed getekend? A 0 B 1 C 2 D 3 17

Drie lichtstralen vallen vanuit een puntvormige lichtbron L op een positieve lens. Tenminste twee lichtstralen zijn juist getekend.

Welke lichtstralen zijn juist getekend? A 1 en 2

B 1 en 3 C 2 en 3 D 1, 2 en 3

18

Voor een positieve lens, met optisch middelpunt O, staat een pijl PQ. Een lichtstraal vanuit P wordt door de lens

gebroken zoals in de tekening is weergegeven. Hoe groot is de beeldafstand?

A -6 cm B -3 cm C 3 cm D 6 cm 19

Voor een positieve lens bevindt zich een pijl. De lengte van de pijl is even groot als de helft van de diameter van de lens. Achter de lens bevindt zich het oog van een waarnemer. De tekening geeft de situatie op schaal weer.

Hoe groot is het gedeelte van het beeld van de pijl dat door het oog kan worden

waargenomen?

A het beeld van de pijl is niet waarneembaar B een derde deel van het beeld van de pijl C twee derde deel van het beeld van de pijl D het gehele beeld van de pijl is

(7)

20

Voor een positieve lens bevindt zich een pijl. De lengte van de pijl is even groot als de helft van de diameter van de lens. Achter de lens bevindt zich het oog van een waarnemer. In de tekening is de situatie op schaal weergegeven.

Hoe groot is het gedeelte van het beeld van de pijl dat door het oog kan worden waargenomen? A een derde deel van het beeld

B de helft van het beeld

C twee derde deel van het beeld D het gehele beeld

21

Een voorwerp staat 8 cm voor een positieve lens. Het beeld van het voorwerp is even groot als het voorwerp zelf.

Bekijk de volgende twee beweringen. 1 Het beeld is virtueel.

2 De brandpuntsafstand van de lens is 4 cm. Welke van deze beweringen is juist?

A zowel 1 als 2 B alleen 1 C alleen 2

D geen van beide 22

Van een lamp wordt met een lens een verkleind beeld op een scherm geprojecteerd. Om het beeld nog sterker te verkleinen wordt deze lens bij dezelfde afstand tussen lamp en scherm vervangen door een andere lens.

Bekijk de volgende twee beweringen.

1 De andere lens moet een grotere brandpuntsafstand hebben. 2 De andere lens moet verder van het scherm staan.

Welke van deze beweringen is juist? A zowel 1 als 2

B alleen 1 C alleen 2

(8)

23 in examen alleen kwalitatief

Een kind bekijkt een voorwerp in het nabijheidspunt, figuur 1. De nabijheidsafstand is 15 cm. Het kind wil het voorwerp beter zien, brengt het

voorwerpdichterbij, figuur 2, en gaat een loep gebruiken, zodat het uiteindelijk naar het beeld kijkt zoals in figuur 3 aangegeven.

De figuren zijn op schaal.

Hoe groot is de uiteindelijk bereikte hoekvergroting?

A 1,0 B 1,8 C 2,8 D 4,7

24 in examen alleen kwalitatief

Met een loep, f = 5,0 cm, bekijkt men een bankbiljet dat op tafel ligt. Afstand bankbiljet-loep is 5,0 cm. Men kijkt met ongeaccommodeerd oog.

Beweegt men het oog naar de loep, dan ziet men een groter deel van dat bankbiljet. We vergelijken de hoekvergroting in de tweede situatie met de oorspronkelijke. De hoekvergroting in de tweede situatie is

A groter. B even groot. C kleiner.

D afhankelijk van de accommodatieverandering van het oog. 25

Het geluid van een knal die in K ontstaat, bereikt een waarnemer W op tijdstip t1. Het geluid kaatst terug tegen een gebouw. Zie de figuur. Op tijdstip t2 hoort W de echo. De luchttemperatuur is 20 C. Hoe groot is het tijdverschil t2 - t1?

A 0,29 s B 0,58 s C 0,87 s D 1,46 s

(9)

26

Om de diepte van het water te peilen, zendt men een geluidssignaal naar de bodem van het water. Na 0,012 s wordt het geluid weer opgevangen. De watertemperatuur is 20 C. Hoe diep is het water?

A 2,1 m B 4,1 m C 8,9 m D 17,8 m 27

Anja hangt boven een echoput en schreeuwt iets naar beneden. Ze hoort 0,80 s later de echo. De geluidssnelheid bedraagt 340 m/s.

De diepte van de echoput bedraagt A 136 m

B 272 m C 425 m D 850 m 28

Astronauten hebben jaren geleden een spiegel op de maangezet. Door de tijd te meten tussen het uitzenden van een korte laserflits en het registreren van het door deze spiegel

teruggekaatste laserlicht, kan men de afstand tussen de aarde en de maan bepalen. Hoe groot is de tijd die men bij zo'n meting vindt?

A 1,25 s B 1,28 s C 2,51 s D 2,56 s 29

Bij een van de bemande maanvluchten heeft men een reflector op het maanoppervlak

geplaatst. De afstand van een zendstation op aarde tot die reflector is 384 · 10³ km. Vanuit het zendstation stuurt men een laserstraal naar de reflector en meet de tijd totdat de teruggekaatste straal wordt ontvangen.

Welke tijd meet men dan? A 0,39 s

B 0,78 s C 1,28 s D 2,56 s

(10)

30

Bij een van de bemande maanvluchten heeft men een reflector op het maanoppervlak geplaatst. Door de tijd te meten die een laserstraal nodig heeft, totdat het gereflecteerde signaal weer ontvangen wordt, kan men uitrekenen hoe groot de afstand tot de maan is. De lichtstraal blijkt er 2,56 s over te doen.

Hoe groot is de afstand van de laserbron tot de reflector? A 3,84 · 105 m

B 7,68 · 105 m C 384 · 106 m D 768 · 106 m

(11)

Subdomein: Eigentrillingen en golven 31

Door een sloot gaan vlakke golven met λ = 0,80 m. In het water drijft een stuk hout en iets verderop een eend. Op t = 0,0 s bevindt een eend zich 2,0 m voor het golffront. De eend beweegt niet ten opzichte van het water. Op dat moment begint het hout te trillen. Omdat er geen stroming is en geen wind, gaat het hout alleen op en neer. Dat gebeurt met een frequentie van 0,63 Hz.

Na hoeveel seconde begint de eend mee te deinen met de golfbeweging in het water? A 1,5 s

B 2,0 s C 2,6 s D 4,0 s 32

Van een lang touw begint het uiteinde P op t = 0 s harmonisch te trillen met f = 50 Hz.

De golflengte bedraagt 30 cm. De golven passeren een punt Q op 90 cm afstand van P. Op welk tijdstip t is de fase van Q gelijk aan 4?

A t = 0,02 s B t = 0,06 s C t = 0,08 s D t = 0,14 s 33

Door een touw loopt een transversale golf naar rechts. P is een punt van het touw.

Welke van de pijlen in de tekening geeft de bewegingsrichting van P juist weer?

A pijl 1 B pijl 2 C pijl 3 D pijl 4 34

Door een touw loopt een transversale golf naar rechts. P is een punt van het touw. Welke van de pijlen in de tekening geeft de bewegingsrichting van P juist weer?

A pijl 1 B pijl 2 C pijl 3 D pijl 4

(12)

35

Vanuit een trillingsbron T in een golfbak worden golven uitgezonden. De cirkels in de figuur gevende plaats aan van de golfbergen op het tijdstip t.

Toen T begon te trillen, ging het water omlaag, zodat een kwart trillingstijd later in T een golfdal was. Hoe groot is de afstand van T tot de punten die juist beginnen te trillen op tijdstip t?

A 3,2 cm B 3,8 cm C 4,0 cm D 4,1 cm

36

Door een trillingsbron worden golven uitgezonden. Deze golven planten zich met een snelheid van 340 m/s voort. De frequentie van de bron is 400 Hz. Op welke afstand van de bron liggen de luchtdeeltjes, die twee hele trillingen hebben uitgevoerd op het moment dat de bron 0,0060 s heeft getrild?

A 0,34 m B 1,2 m C 1,7 m D 2,0 m 37

Van een touw PQR begint P op t = 0 s harmonisch te trillen met f = 50 Hz.

De fase van Q op t = 0,080 s is 2. Op welk tijdstip is de fase van R 1,5? A 0,06 s

B 0,08 s C 0,09 s D 0,10 s 38

Onderstaande tekening laat een golf zien op een bepaald moment.

Voor het faseverschil tussen P en Q geldt: nP - nQ = 0,5.

Welke conclusie kun je op grond van deze gegevens met zekerheid trekken?

A de golf plant zich naar links voort B de golf plant zich naar rechts voort C het is een staande golf

(13)

39

Vanuit de trillingsbron T worden cirkelgolven

uitgezonden met een golflengte van 2,0 cm. Bekijk de trillingen van de punten P en Q (zie figuur).

Hoe groot is het faseverschil nP - nQ? A -½

B 0 C ½ D 1 40

In een koord loopt een transversale golf. Het beginpunt blijft voortdurend trillen. Op een gegeven moment is de stand van het koord zoals in nevenstaande figuur is weergegeven.

Men fotografeert het stuk QRS. Hierbij gaat de sluiter open als de golf R passeert en dicht als de golf in S aankomt.

(14)

41

Welke natuurkundige grootheid bepaalt de hoogte van een toon en welke bepaalt de geluidssterkte? toonhoogte geluidssterkte A frequentie golflengte B frequentie amplitudo C golfsnelheid golflengte D golfsnelheid amplitudo 42

Een koord voert een staande golfbeweging uit, waarvan de uiterste standen zijn weergegeven. De snelheid van het koord op de plaatsen P resp. Q is vP resp. vQ.

Welke van onderstaande beweringen is juist? A vP > vQ

B vP = vQ C vP < vQ 43

Een koord voert een staande golfbeweging uit, waarvan de uiterste standen zijn getekend. Een punt van het koord beweegt van P naar Q in een tijd tPQ en van Q naar R in een tijd tQR (PQ = QR).

Welke van onderstaande beweringen is juist? A tPQ > tQR

B tPQ = tQR C tPQ < tQR

(15)

44

De volgende twee vragen hebben betrekking op de situatie die hierna wordt beschreven. Het beginpunt P van een koord PQR voert vanaf t = 0 s één harmonische trilling uit. Deze plant zich voort in het koord met v = 20 m/s en kaatst terug in R. Van het punt Q is het

(u,t)-diagram weergegeven in de figuur. 44-a Hoe groot is PQ? A 2,6 m B 3,2 m C 5,4 m D 8,6 m 44-b

De heengaande golf bereikt Q op het tijdstip t1; de teruggekaatste golf bereikt Q op het tijdstip t2. Hoe groot is t2 - t1? A 0,16 s B 0,28 s C 0,30 s D 0,44 s 45

Langs de betegelde achterwand van een golfslagbad voert het water een staande golfbeweging uit. Elk tegeltje is 25 cm lang en 12,5 cm hoog. Op t = 0,0 s bevinden alle waterdeeltjes zich in de uiterste stand. De golfvorm van het wateroppervlak wordt dan weergegeven door lijn I.

Op t = 1,2 s bevinden alle waterdeeltjes zich voor het eerst na t = 0,0 s opnieuw in een uiterste stand. De golfvorm van het wateroppervlak wordt dan weergegeven doorlijn II. Een zwemster laat zich meebewegen met het water. Op t = 0,0 s bevindt de zwemster zich in het punt F. Hoeveel bedraagt de amplitudo van de beweging die de zwemster uitvoert?

A 13 cm B 16 cm C 28 cm D 56 cm

(16)

46

Langs de betegelde achterwand van een golfslagbad voert het water een staande golfbeweging uit. Elk tegeltje is 25 cm lang en 12,5 cm hoog. Op t = 0,0 s bevinden alle waterdeeltjes zich in de uiterste stand. De golfvorm van het wateroppervlak wordt dan weergegeven door lijn I.

Op t = 1,2 s bevinden alle waterdeeltjes zich voor het eerst na t = 0,0 s opnieuw in een uiterste stand. De golfvorm van het wateroppervlak wordt dan weergegeven doorlijn II.

Hoe groot is de voortplantingssnelheid van de golven langs de achterwand? A 2,8 m/s

B 5,5 m/s C 11,0 m/s D 31,8 m/s 47

Een bladveer is aan één zijde ingeklemd. De bladveer resoneert op de in de figuur aangegeven wijze bij een frequentie van 18 Hz.

Bij welke van de volgende frequenties is de bladveer ook in resonantie? A 6 Hz

B 12 Hz C 24 Hz D 36 Hz 48

In een aangeslagen stemvork is een staande golf ontstaan volgens nevenstaand patroon. De stemvork trilt met een frequentie van 440 Hz. Bekijk de volgende beweringen.

1 De klankkast van een stemvork van 512 Hz moet langer zijn.

2 Waar de stemvork op de klankkast vastzit, heeft de stemvork een knoop. 3 Uit de beweging van de stemvork volgt dat geluid een transversale golfbeweging is.

Hoeveel van bovenstaande beweringen zijn juist? A 0

B 1 C 2 D 3

(17)

49

Een gespannen snaar resoneert op de in de figuur aangegeven wijze bij een frequentie van 24 Hz.

Bij welke van de volgende frequenties is de snaar ook in resonantie? A 6 Hz B 8 Hz C 32 Hz D 36 Hz 50

Een koord voert een staande golfbeweging uit. De frequentie hiervan is 5 Hz. Met behulp van een multiflitscamera is de hieronder weergegeven foto van het

koord in de uiterste standen gemaakt.

Met welke van de frequenties 2 Hz, 5 Hz en 10 Hz van de multiflitscamera kan deze foto gemaakt zijn?

A alleen met 2 Hz B alleen met 5 Hz C alleen met 10 Hz

D zowel met 2 Hz als met 10 Hz 51

Een gespannen snaar, bestaande uit twee even lange delen PQ en QR, resoneert op de in de figuur aangegeven wijze.

QR is even lang, maar dikker dan PQ. De snelheid van een lopende transversale golf in PQ is v m/s en in QR 6,0 m/s.

Hoe groot is v in m/s? A 4,0

B 6,0 C 9,0

(18)

52

Een gespannen snaar, die bestaat uit twee even lange delen PQ en QR, resoneert op de in de figuur aangegeven wijze.

QR is even lang, maar dikker dan PQ. De frequentie van de punten van PQ is 12 Hz, die van de punten van QR f Hz.

Hoe groot is f? A 8 Hz

B 12 Hz C 18 Hz

D niet te bepalen omdat de voortplantingssnelheden onbekend zijn. 53

Een gespannen snaar wordt door een trillingsbron met constante frequentie in trilling gebracht. Er ontstaan zes buiken. De spankracht wordt groter gemaakt, waardoor de voortplantingssnelheid van de golf 2x zo groot wordt.

Ontstaat er een staande golf en zo ja, hoeveel buiken ontstaan er dan? A nee

B ja, 3 buiken C ja, 6 buiken D ja, 12 buiken 54

Twee coherente trillingsbronnen T1 en T2 zenden golven uit met golflengte λ. T1 is 0,1 in fase voor op T2. Het 0e orde-maximum ligt in een punt P.

Hoe groot is T1 P - T2 P? A 0,0 λ

B 0,1 λ C 0,9 λ D 1,0 λ

(19)

55

Twee luidsprekers P en Q wekken cirkelgolven op met een golflengte van 2,0 cm. Deze golven interfereren in een punt R, met PR = 4,0 cm en QR = 5,0 cm.

Als alleen P trilt is de amplitudo van de trilling in R 5,0 mm, en als alleen Q trilt is deze 3,0 mm.

Hoe groot is de amplitudo van de trilling in R als P en Q in tegengestelde fase trillen?

A 0,0 mm B 2,0 mm C 4,0 mm D 8,0 mm 56

Vanuit twee synchrone trillingsbronnen P en Q vertrekken oppervlaktegolven met λ = 10 cm.

De afstand PQ = 20 cm, PR = 45 cm en QR = 55 cm. Bekijk de volgende beweringen.

1 R ligt op een knooplijn.

2 Tussen P en Q bevinden zich 3 buiklijnen. Welke van deze beweringen is juist?

A zowel 1 als 2 B alleen 1 C alleen 2

D geen van beide 57

Twee trillingsbronnen P en Q wekken in een golfbak cirkelgolven op met een golflengte van 2,0 cm. Deze golven interfereren in een punt R, met PR = QR = 4,0 cm.

Als alleen P trilt is de amplitude van de trilling in R 5,0 mm en als alleen Q trilt is deze 3,0 mm.

Hoe groot is de amplitude van de trilling in R als P en Q in tegengestelde fase trillen? A 0,0 mm

B 2,0 mm C 4,0 mm D 8,0 mm

(20)

58

T1 en T2 zijn twee coherente trillingsbronnen, die bolgolven uitzenden. Langs lijn L varieert de opgevangen intensiteit met de plaats.

Hierbij is M (T1 M = T2 M) een van de minima op L. Bekijk de volgende beweringen.

1 T1 en T2 trillen in fase.

2 Als de frequentie van de uitgezonden trillingen wordt verhoogd, neemt de afstand tussen de minima langs de lijn L toe.

Welke van deze beweringen is juist? A zowel 1 als 2

B alleen 1 C alleen 2

D geen van beide 59

T1 en T2 zijn twee coherente trillingsbronnen, die bolgolven uitzenden. Langs lijn L varieert de opgevangen intensiteit met de plaats.

Hierbij is M (T1 M = T2 M) een van de maxima op L. Bekijk de volgende beweringen.

1 T1 en T2 trillen in fase.

2 Als de frequentie van de uitgezonden trillingen wordt verhoogd, neemt de afstand tussen de maxima langs de lijn L toe.

Welke van deze beweringen is juist? A zowel 1 als 2

B alleen 1 C alleen 2

(21)

60

Op een schoolplein wordt een interferentieproef met geluid uitgevoerd. Op de grond wordt een rechthoek PQRS van 4,0 m lang en 3,0 m breed geschilderd, zie figuur. In R en S worden 2 luidsprekers opgesteld die dezelfde toon voortbrengen. Daarbij trillen ze in fase, met gelijke amplitudo. De geluidsgolven hebben een golflengte van 0,50 m. Een waarnemer W wandelt van P naar Q en hoort daarbij versterking en verzwakking van het geluid.

Bekijk de volgende beweringen.

1 In P zowel als in Q neemt W versterking waar. 2 Tussen P en Q treedt 3 keer versterking op. Welke van deze beweringen is juist?

A zowel 1 als 2 B alleen 1 C alleen 2

D geen van beide 61

T1 en T2 zijn coherente trillingsbronnen die in fase trillen. Zij zenden golven in alle richtingen uit. Op de lijn L wordt een aantal maxima gevormd. M0 is het 0e ordemaximum, M1 het 1e orde maximum, etc.

Hoe groot is de golflengte? A 2 m

B 4 m C 6 m D 8 m 62

T1 en T2 zijn coherente trillingsbronnen die in fase trillen. Zij zenden bolgolven uit met een golflengte 3,00 m. Als men de lijn n doorloopt, constateert men een aantal maxima.

Hoeveel maxima vindt men? A 5

B 6 C 7 D 8

(22)

63

P en Q zijn twee puntvormige trillingsbronnen met dezelfde fase, die cirkelgolven uitzenden.

Door interferentie ontstaan er buiklijnen (verzamelingen van punten met een maximale amplitudo).

In de figuur zijn alle buiklijnen tussen P en Q getekend. Voor het punt A op een van de buiklijnen geldt: AP = 8,4 cm, AQ = 12,0 cm. Hoe groot is de golflengte van deze cirkelgolven?

A 1,2 cm B 1,8 cm C 3,6 cm D 7,2 cm 64

P en Q zijn twee puntvormige trillingsbronnen met dezelfde fase, die cirkelgolven uitzenden.

Door interferentie ontstaan er knooplijnen (verzameling van punten met een minimale amplitudo).

In de figuur zijn alle knooplijnen tussen P en Q getekend.

Voor het punt A op een van de knooplijnen geldt: AP = 15,6 cm, AQ = 12,0 cm.

Hoe groot is de golflengte van deze cirkelgolven? A 1,8 cm

B 2,4 cm C 3,6 cm D 7,2 cm 65

Twee puntvormige trillingsbronnen P en Q zenden voortdurend cirkelgolven uit met een golflengte van 3,2 cm. Als men zich langs de kromme m verplaatst, neemt men maxima en minima waar op de aangegeven plaatsen. L is de middelloodlijn van PQ.

Bekijk de volgende beweringen.

1 De trillingsbronnen P en Q trillen in fase. 2 De afstand PQ is groter dan 9,6 cm. Welke van deze beweringen is juist? A zowel 1 als 2

B alleen 1 C alleen 2

(23)

66

Twee puntvormige trillingsbronnen op een afstand van 2½ λ hebben een onderling faseverschil van ½.

Hoeveel knooplijnen zijn er waar te nemen tussen beide bronnen? A 3

B 4 C 5 D 6 67

In een golfbak zendt de trillingsbron P vanaf t = 0

oppervlaktegolven uit (λ = 1,0 cm). Achter een scherm waarin een kleine opening R is aangebracht, ligt een punt S met PR = 5,0 cm, RS = 2,5 cm. De fase van P is nu 8,0 als t = t1.

Hoe groot is dan de fase van S als t = t1. A 0,0

B 0,5 C 0,7 D 7,5

68

Aan een touw hangt een kogel. Men laat deze kogel heen en weer slingeren. Tijdens het slingeren verricht de zwaartekracht op de kogel

A voortdurend geen arbeid. B voortdurend negatieve arbeid.

C afwisselend positieve en negatieve arbeid. D voortdurend positieve arbeid.

69

Aan een touw hangt een kogel. Men laat deze kogel heen en weer slingeren.

Tijdens het slingeren verricht de spankracht van het touw op de kogel

A voortdurend geen arbeid. B voortdurend negatieve arbeid.

C afwisselend positieve en negatieve arbeid. D voortdurend positieve arbeid.

(24)

70

De voortplantingssnelheid van oranje licht bedraagt 3,00 · 108 m/s in lucht en 2,25 · 108 m/s in water. De golflengte van dit licht is 600 nm in lucht.

Hoe groot zijn de frequentie en de golflengte van dit licht in water? frequentie in 1012 Hz golflengte in nm A 375 450 B 375 600 C 500 450 D 500 600 71

Bekijk de volgende beweringen.

1 In een magnetronoven gebruikt men straling met een frequentie in de orde van grootte van 1010 Hz.

2 Straling met een golflengte van 1,0 · 10 -10 m noemt men röntgenstraling. Welke van deze beweringen is juist?

A zowel 1 als 2 B alleen 1 C alleen 2

D geen van beide 72

De afstandsbediening van de tv werkt met infrarode straling. Als je tussen de

afstandsbediening en de tv een vel papier houdt, kun je de tv nog steeds aan- en uitzetten. Als je het aantal velletjes papier steeds groter maakt, lukt dit vanaf een bepaald aantal velletjes niet meer. Infrarode straling kan net als zichtbaar licht worden

1 teruggekaatst. 2 geabsorbeerd. 3 doorgelaten.

Welke van deze verschijnselen wordt door bovenstaand experiment bevestigd? A alleen absorptie

B alleen doorlating

C zowel absorptie als doorlating D zowel doorlating als terugkaatsing 73

Een voorwerp kaatst van zichtbaar licht vooral frequenties in de buurt van 5,7·1014 Hz terug. Welke kleur heeft dit voorwerp?

A rood B geel C groen D blauw

(25)

74

Een voorwerp kaatst uitsluitend elektromagnetische straling terug waarvan de frequentie kleiner is dan 2·1014 Hz.

Welke kleur heeft dit voorwerp? A rood

B violet C wit D zwart

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In figuur 3 is de situatie getekend waarbij de lens als loep (vergrootglas) gebruikt wordt.. De stralengang vanuit de top van een klein voorwerp

[r]

Oscar en Loes doen een onderzoek aan deze halogeenlamp.. Ze beelden met een lens de gloeidraad van de brandende lamp sterk vergroot af op een wand van

Ze beelden met een lens de gloeidraad van de brandende lamp sterk vergroot af op een wand van het natuurkundelokaal.. Op de uitwerkbijlage is de

Het netwerk heeft veel kennis en expertise op het gebied van jonge mantelzorgers en versterkt de maatschappelijke aandacht voor jonge mantelzorgers en de kwaliteit van

De hele zomer stelt hij immers zijn nieuwe album voor, Matthias Lens Goes Classic, met klas- sieke muziek naar de accordeon vertaald, in de voetsporen van Helmut Lotti. „Het

In mijn eigen onderzoek werk ik met een zogenaamde lage energie elektronen microscoop, waar de energie niet in honderdduizenden elektronvolts gemeten wordt, maar niet verder komt

[r]