• No results found

Blijft het plakken?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Blijft het plakken?"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vakblad van Geo-Informatie Nederland

2013 - jaargang 10

GEO-

INFO

1

pagina 4

Red de originele hulpkaarten!

pagina 10

Een ragfijn spel: maatwerk in marktwerking

pagina 14

Levendige slotdag 3D Pilot NL

(2)

Een baken (baak) in zee

Dit schilderij hangt in het in 2012 bezochte Alpinmuseum in Kempten tussen veel fraaie bergkartografie. Heel aantrekkelijk voor landmeetkun-dig geschoolde mensen, ga maar eens kijken. Een beetje verontrustend ook. Erg onwaarschijnlijk dat dit een vast punt is. Misschien een houvast biedend

drijvend baken om met een ijsbreker de weg te vinden? Gericht op de toekomst dus (ik gebruikte het plaatje in een nieuwjaarskaart). Maar wat is hier het verleden? Het beeld voldoet niet aan de schollentektoniek, want de schollen pas-sen niet in elkaar. De waarnemer heeft de breuk niet veroorzaakt. Een nieuw ijsveld

is tegen het oude aangedreven, en daar zit zo te zien geen beweging in. Resulta-ten behaald in het verleden bieden geen garantie voor de toekomst. Kan dit wel

goed aflopen?

René van der Schans Franz Leander Neubauer, Topographischer Punkt (ALPINMUSEUM KEMPTEN)

(3)

Het Kadaster

ruimtelijk in stand gehouden 4

Levendige slotdag 3D Pilot NL 14

Inhoudsopgave

Verslag - Donateursdag

De Hollandse Cirkel 21

Interview - Een ragfijn spel: maatwerk in marktwerking 10

Colofon 2

Redactioneel - Blijft het plakken?

3

Het Kadaster ruimtelijk in stand gehouden

4

Interview - Een ragfijn spel:

maatwerk in marktwerking

10

Levendige slotdag 3D Pilot NL

14

Boekbespreking - DHC-publicatiereeks

“Geodetisch-Historische Monografieën”

19

Open Kaart - Compensatie Zuiderzeelijn

20

Verslag - Donateursdag De Hollandse Cirkel

21

Verslag - Eind 2012: dvd Recueil

Méthodique 1812 gelanceerd 25

Boekbespreking - Schatkamers van Nederland

23

Column - Dit ontwerp is zó zeroes!

24

Verslag - Eind 2012:

dvd Recueil Méthodique 1812 gelanceerd

25

Column - Ver-app’en

27

Verslag - Reis om de wereld in elf delen:

Blaeus atlassen opengelegd

28

Reactie - Reactie op ‘parel’

29

Verslag - SPAR Europe

30

(4)

Agenda

GIN

Bijeenkomst Regio Noord Onderwerp:

Toepassen van Geo-Informatie Datum: 4 februari 2013 Tijd: 17.00-20.00 uur

Locatie: Oranjewoud, Heerenveen Meer info: www.geo-info.nl/regio

Bijeenkomst Regio West Onderwerp:

Geo-Informatie buiten het vakgebied Datum: 31 januari 2013

Tijd: 16.30-20.00 uur Locatie: Amsterdam

Meer info: www.geo-info.nl/regio UvA; Zaal F.0.02

Oudemanhuispoort 4-6 1012 CN Amsterdam

Partners Geo-Informatie Nederland

Foto omslag: 3D-montage van kadastrale hulpkaarten 1840-1933 van het Grotekerkplein in Rotterdam.

Uitgever Geo-Informatie Nederland www.geo-info.nl Redactieadres Redactie Geo-Info Postbus 1058, 3860 BB Nijkerk Telefoon: (033) 247 3415 Fax: (033) 246 0470 E-mail: gi@geo-info.nl Redactie Geo-Info Hoofdredacteur: Roelof Keppel Redacteuren

Adri den Boer Klaas van der Hoek Bart Huijbers Milo van der Linden Edward Mac Gillavry Ad van der Meer Ferjan Ormeling Frans Rip

Bladmanagement

Motivation Office Support bv, Nijkerk

Colofon

Inzenden kopij

Indienen en publiceren van artikelen en berichten in overleg met de redactie. Zie ook www.geo-info.nl onder ‘Geo-Info’.

Advertentie-exploitatie

Motivation Office Support Jan van de Vis

Telefoon: 033 – 247 34 00 E-mail: acquisitie@mos-net.nl Algemen e-mail: gi@geo-info.nl Advertentietarieven op aanvraag

Vormgeving en druk

VdR druk & print, Nijkerk www.vdr.nl Abonnementen / inlichtingen Postbus 1058, 3860 BB Nijkerk Telefoon: (033) 247 3415 Fax: (033) 246 0470 E-mail: administratie@geo-info.nl Het doorgeven van adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk of via e-mail. Een abonnement of lidmaatschap kan op elk gewenst moment ingaan en wordt voor een jaar aangegaan. Een abonnement of lidmaatschap

wordt automatisch verlengd, tenzij dit minimaal drie maanden voor de verlengingsdatum schriftelijk of per e-mail wordt opgezegd.

Abonnementsprijzen per jaar voor 2013

Persoonlijk lidmaatschap: € 59 incl. 6% btw Abonnement op Geo-Info: € 107 incl. 6% btw Organisatielidmaatschap: € 240 incl. 6% btw Leden in het buitenland betalen extra kosten voor het toezenden van Geo-Info: binnen Europa € 33 (excl. 21% btw) en buiten Europa € 57 per jaar (excl. 21% btw).

Kijk voor meer informatie op de website www.geo-info.nl

Bij automatische incasso krijgt u een korting van € 2 per jaar.

© 2013. Het overnemen evenals het

vermenigvuldigen uit dit tijdschrift is slechts toegestaan na schriftelijke toestemming van redactie en auteur.

ISSN 1572-5464 (print), ISSN 2211-0739 (online)

www.geo-info.nl redactie@geo-info.nl

GIN Congres tijdens Overheid & ICT Datum: 23-25 april 2013 Locatie: Jaarbeurs Utrecht Informatie: www.geo-info.nl Informatie: www.overheid-en-ict.nl Geoweek

Datum: 22 t/m 26 april 2013 Informatie: www.geoweek.nl

(5)

Redactioneel

Frans Rip

Blijft het plakken?

Dit gaat niet over behang. Half december had ons lab[1] een

dagje op de hei. Niet letterlijk natuurlijk, dat zou te koud zijn in die tijd van het jaar. Voor onze buitenlandse promovendi werd het aangeduid als “retreat”, en inderdaad, we trokken ons even terug. ’s Ochtends ging het over onderzoek en was de voertaal Engels, zodat de promovendi mee konden praten. Het middag-programma was gewijd aan onderwijs met als voertaal Neder-lands. Later was er eten en muziek. In het onderzoekdeel zat een programmapunt dat ook relevant is voor dit redactioneel, namelijk een presentatie over Stick Factors. Misschien kent u dat: zes kenmerken die een gebeurtenis of een product moet hebben om onthouden te worden, bijvoorbeeld door een klant. Na de presentatie moest er direct mee geoefend worden. Een spoedcursus, zodat het onderwerp beter bleef plakken. Het leek me aardig om te eens te kijken in hoeverre dit nummer van Geo-Info die kenmerken heeft. De uitkomst is vast interes-sant voor adverteerders, want wie wil adverteren in een blad met een lage plakfactor? En natuurlijk ook voor auteurs, want iedereen wil toch dat z’n stuk onthouden wordt?

De zes plakfactoren zijn:

Simple (houd het eenvoudig)

Unexpected (zorg voor iets onverwachts, verrassends) Concrete (maak abstracte dingen concreet)

Credible (wees geloofwaardig, toon bewijsmateriaal) Emotional (probeer een emotionele snaar te raken)

Story (zorg voor een verhaal: over emotionele groei, het aangaan

van een uitdaging)

Vallen deze zes kenmerken te verbinden met onderdelen van dit nummer van Geo-Info? Ik doe een poging. Het stuk over de 3D Pilot slotdag scoort naar mijn smaak op de meeste punten. Er zit zelfs een beetje emotie in, alleen de verrassing ontbreekt. Doorgaans zit dat onverwachte wel in de rubrieken Open Kaart en In Beeld: mooie of rare kaarten, verrassende loopbaanontwik-kelingen. Die rubrieken bieden ook concrete elementen, waar een verhaal bij hoort. Historische onderwerpen, zoals deze keer hulpkaarten van het Kadaster, hebben volgens mij onder meer een aanzienlijke emotionele lading: liefde voor het verleden of wat daar nog van over is. Enzovoort. U kunt het beter zelf doen. Je kan in principe elke tekst of film (denk aan

reclamebood-schappen!) langs deze simpele SUCCES-meetlat leggen. (Had u het acronym gezien?) De uitkomst is precies noch nauwkeurig, maar je wordt je er als auteur wel beter van bewust hoe het met de plakfactor van je stuk is. En als hoofdredacteur kijk je natuur-lijk naar de plakfactor van je blad als geheel.

Waarom werd op die ochtend in december eigenlijk een presentatie over Stick Factors gehouden? De aanleiding was het eindrapport van de onderwijsvisitatie commissie over het MSc-onderwijsprogramma Geo-Information Science van Wageningen Universiteit. Dat programma werd zeer gunstig beoordeeld en daarmee opnieuw voor zes jaar geaccrediteerd. Wel gaf de commissie aan om meer aan branding en marketing te doen. Vandaar de cursus voor docenten en onderzoekers: zorg dat je resultaten blijven plakken door de STICK factoren te gebruiken! Voor dit blad en voor het hele vakgebied geldt eigenlijk het-zelfde.

1. Wageningen University, Laboratory of Geo-information Science and Remote Sensing. Het is beleid om Engelse namen te gebruiken. 2. Presentatie door Anton Vanhoucke (Fabrique) en Yno Papen (WUR/

Papen & Klei).

MIJNGIN

Via MIJNGIN wordt de GIN-ledendatabase up-to-date gehouden. We zijn er met z’n allen in geslaagd om van onze leden betere gegevens in deze database te plaatsen. Op basis van de nu beschikbare informatie starten we binnenkort een lezerspanel. De bevindingen en ideeën uit deze groep zullen we onder deze rubriek opnemen en publiceren.

(6)

Het Kadaster ruimtelijk

in stand gehouden

René van der Schans, r.vanderschans@hccnet.nl

Over de ontwikkeling van de bijhouding van het Kadaster, vroeger instandhouding genoemd,

is weinig geschreven. Voor het ruimtelijke aspect daarvan waren de hulpkaarten, die de

veranderingen vastlegden, en de bijbladen, die de actuele toestand weergaven, van het grootste

belang. Nu de toekomst van de hulpkaarten op het spel staat, kan het zeker geen kwaad om

over de innige relatie tussen die twee typen kaarten een en ander uit de doeken te doen.

Informatie in hulpkaarten

geborgd door bijbladen?

Op advies van een medewerker van het Nationaal Archief, die wel zo verstandig was nog een slag om de arm te houden, voerde het Kadaster bij zijn aanvraag van 3 augustus 2009 tot digitale vervanging en vernietiging van de sinds ongeveer 1835 bijgehouden collectie hulpkaarten, het volgende argument aan:

‘De hulpkaarten zijn weliswaar B-materiaal [d.w.z. waarvan de inhoud bewaard moet blijven, vdS], maar de informatie hieruit is ook aanwezig in afgeleide producten, als de bijbladen en de minuutplans, die zijn/ worden overgedragen aan het Nationaal Archief en de Regionale Historische Cen-tra, waardoor de informatie ook op een ander niveau/document geborgd is.’ Er door enkelen op gewezen zijnde, dat deze wel zeer stellige uitspraak, noch fei-telijk (er is maar een heel klein aantal oude bijbladen bewaard gebleven, zie de inven-tarissen van de RHC’s) noch theoretisch kon kloppen (op de bijbladen werden vervallen percelen weggekrast), reageerde een door het Kadaster ingeschakelde advocaat in een verweerschrift van 18 april 2012, als volgt: ‘5.3.10 Onder verwijzing naar een pas-sage uit de aanvraag tot de machtiging van 3 augustus 2009 stellen eisers dat het Kadaster zich op het standpunt stelt dat de inhoud van hulpkaarten wordt gewaar-borgd door minuutplans en bijbladen.

(7)

de passage, op pagina 2 van de aanvraag, onderdeel is van een schets van de aard van hulpkaarten. Hoewel het op zichzelf juist is dat (een goed deel van) de inhoud van hulpkaarten tevens tot uitdrukking komt in de minuutplans en bijbladen, stelt het Kadaster niet dat, om die reden, de hulpkaarten kunnen worden vervangen. Evenmin stelt het Kadaster dat de minuut-plans en de bijbladen als vervangers van de hulpkaarten zullen fungeren, zodra laatstgenoemde documenten zijn vernie-tigd. De inhoud van de hulpkaarten wordt volledig en juist weergegeven door de te vervaardigen digitale reproducties, die de oorspronkelijke documenten zullen ver-vangen. Nogmaals: van de oorspronkelijke informatie gaat niets verloren.’

Op deze verhullende en zelfs onwaarach-tige wijze wordt, tegen een flink uurtarief

naar ik aanneem, de pijnlijke onkunde van een of meer voor de digitale vervan-ging verantwoordelijke medewerkers van het Kadaster goedgepraat. Informatie uit de hulpkaarten werd inderdaad in de bijbladen overgenomen, maar dat wil nog niet zeggen dat daarmee die informatie geborgd is, dat wil zeggen uit die bijbladen te reconstrueren valt, zeker wanneer vervallen percelen op de bij-bladen werden weggekrast en daardoor versleten bijbladen werden weggegooid. Het argument zou alleen waar zijn, wan-neer een al in 1844 afgeschaft systeem tot heden zou zijn voortgezet, en alle daarin vervaardigde bijbladen zorgvuldig bewaard zouden zijn gebleven. Maar van die bijbladen, voor zover gemaakt, is er bij mijn weten (helaas) geen een meer over. Toen was dat echter een hele opluchting.

Hoe vond de bijhouding

van ruimtelijke

veranderingen plaats?

In 1844 werd een werkwijze vastgesteld, die ik nog rond 1962 in Delft van lector Haasbroek en de heer Breemans, zowel theoretisch als praktisch, onderwezen kreeg: vastlegging van de veranderingen op hulpkaarten, en vastlegging van de

gewijzigde toestand op een enig bijblad,

door middel van ‘uitschrapping en in-de-plaatsstelling’. Een paardentand speelde daarin een belangrijke rol, kan ik mij herinneren.

Van een van mijn onderzoeksgebieden, het Grotekerkplein in Rotterdam, is in de archieven geen enkel zo gemaakt bijblad bewaard gebleven, maar er viel nog wel een overeenkomstig, zo te zien tot 1940 bij-gehouden, plan voor de grondbelasting te Deze reeks gereconstrueerde bijbladen toont voor elk perceel wat er in de loop van de tijd mee gebeurde.

(8)

vinden, waarop door kleurverschillen goed te zien is hoe die bijhouding plaats vond. Maar welke percelen verdwenen er nu (in het dienstjaar 1933) precies op de plaats van een nieuwe vishal? Daarvoor heb je toch een hulpkaart nodig. Alle vijftien, de oudste van 1840, zijn bewaard gebleven. Op de volgende bladzijde een fragment uit de laatste hulpkaart van voor het bombardement in 1940.

Een deel van de vervallen percelen is nog uit de tijd van het minuutplan, maar voor het ontstaan van de percelen 1789, 1790, 1794, 2409, 2441 en 2585 en het vergaan van hun voorgangers, moeten we toch ècht de oudere hulpkaarten raadplegen, iets anders is er niet. Al in 1844 werd dat vastgesteld, maar het Kadaster is dat ken-nelijk vergeten, of wil het niet weten. Maar hoe was het tot 1844? In de Recueil

Méthodique ofwel Méthodique Verzameling

van 1811/1812 was omtrent de bijhouding van de kadastrale plans niets geregeld; men had tot 1832 ongetwijfeld de handen al vol aan het goed vastleggen van de

begintoe-stand in onder meer minuutplans,

Oor-spronkelijk Aanwijzende Tafels en leggers. Maar in 1832 kwamen er de ‘Verordeningen ter instandhouding van het kadaster van het Koninkrijk der Nederlanden’ [1], met onder meer de volgende bepaling: ‘Art. 17.

Wanneer het blijkt, dat een perceel, met betrekking tot hetwelk van de suppletoire stukken reeds is gebruik gemaakt, of ten aanzien van deszelfs plaatselijke gesteld-heid, of alleen ten aanzien van de eigen-domsregten, eene nieuwe verandering heeft ondergaan, dan wordt aan deze nieuwe verandering, op dezelfde wijze als voor de eerste, overeenkomstig de in art. 12, 13 en 15 gegevene voorschriften, gevolg gegeven; dat is, men stelt (wanneer de verandering aanleiding geeft om aan de plans iets te doen) door onderhaling, met rooden inkt, van het nommer des veran-derden perceels, op het eerst opgemaakte suppletoire plan, een verwijzingsteeken naar een tweede suppletoir plan, waarop de nieuwe grenzen worden afgebeeld; terwijl de omschrijving van het perceel in de suppletoire aanwijzende tafel doorge-haald, en nevens dezelve, in de daartoe bestemde kolom, eene verwijzing wordt

geplaatst naar een nieuw volgnommer van dat stuk, onder hetwelk de aanwij-zingen, uit de veranderingen voortsprui-tende, worden aangeteekend.

Ingeval van latere veranderingen, betrek-king hebbende tot hetzelfde stuk gronds, gaat men op gelijke wijze te werk, door namelijk nieuwe suppletoire plans op te maken, en op de suppletoire aanwijzende tafel nieuwe volgnommers te openen; waarbij evenwel al wat in de oorspron-kelijke stukken, of in de reeds bestaande suppletoire stukken gevonden wordt, leesbaar wordt gelaten, ten einde men te allen tijde, wanneer zulks noodig is, al de veranderingen doorgaande, welke opvol-gelijk hebben plaatsgehad, terug kunnen komen op den stand van zaken, zoo als die op het oogenblik van het afsluiten der oorspronkelijke stukken, of op ieder ander later en bepaald tijdstip, was, of geacht werd te zijn.’

Arme landmeter of tekenaar die dit moeizame proza, laat staan de werkwijze, moest begrijpen. Dan toonden onze zuiderburen, waarmee we kort voordien nog ‘samen’ waren opgetrokken, iets meer inzicht in wat het menselijk brein aankan. Er zijn ook (hier weggelaten) verwijzingen naar een Modellenboek; voor Nederland is mij zoiets onbekend.

‘Verordening voor de

bijhouding van het Kadaster

van het Koninkrijk België’

Brussel, 1835 [2]

[hier door mij vertaald uit het Frans, vdS] TITEL II.

Wijze van mutatieverwerking op de plans en andere kadastrale stukken

EERSTE HOOFDSTUK

Oorspronkelijke en supplementaire plans 8. De mutaties zullen niet plaatsvinden

op de oorspronkelijke plans, maar op supplementaire plans.

9. De supplementaire plans dienen ertoe alle veranderingen in de figuratie aan te wijzen die het terrein ondergaat. Zij worden getekend op vellen papier

Grand-Aigle waarop de ruiten van de

oorspronkelijke plans exact zijn gere-produceerd.

De percelen die wijzigingen ondergaan Kaart gebruikt bij de grondbelasting (bron: Nationaal Archief NL-HaNA_4.Kador-GB_137C.07).

(9)

in hun grenzen worden, volgens hun nieuwe configuratie, overgenomen op deze supplementaire plans, en ten opzichte van de ruiten, in dezelfde positie als op het oorspronkelijke plan, aangebracht.

10. De percelen die een eerste verandering in de grenzen ondergaan worden, op de wijze als aangegeven in het voorgaande artikel, op een eerste sup-plementair blad aangebracht.

11. De percelen die, na een eerste verande-ring te hebben ondergaan, een tweede overkomt, of een derde, enz., worden aangebracht op een tweede, derde, enz. supplementair blad.

12. De nummers van de percelen die op een eerste supplementair blad zijn overgebracht worden op het oorspron-kelijk plan met rode inkt onderstreept. Men onderstreept op dezelfde wijze op het eerste supplementaire blad de nummers van de percelen die naar het tweede supplementaire blad overgaan. Op de daaropvolgende supplementaire bladen gaat men op gelijke wijze te werk.

13. Wanneer een perceel, dat nog geen verandering heeft ondergaan, wordt verenigd of gecombineerd met een perceel dat veranderd is, kopieert men eerst het eerste perceel op het eerste supplementaire blad, en vervolgens brengt men het, gecombineerd met het andere perceel, over op het tweede supplementaire blad.

In dit geval zet men met rode inkt een cirkel om het nummer van het perceel dat op het eerste supplementaire blad is gekopieerd.

In het algemeen, en vanaf de invoering van de huidige Verordening, zal men geen perceel van het primitieve plan of van een supplementair blad doen overgaan naar een van de volgende bladen, zonder dit van te voren op de hiervoor aangegeven wijze te hebben gekopieerd naar alle tussengelegen bladen.

14. Indien paden, wegen, kanalen, aanwas-sen, enz. belastbaar worden, moeten de nieuwe percelen die daaruit voortko-men op het eerste supplevoortko-mentaire blad worden getekend en genummerd.’ Dit is werkelijk een geniaal systeem, want je kunt op de genoemde supplementaire

plans ofwel bijbladen, alle percelen die ooit bestaan hebben, terugvinden. Er wordt niets weggekrast, er wordt alleen maar bijgetekend, waar een nog maagdelijke plek is voor een nieuw ontstaan perceel. Wel worden vervallen perceelnummers steeds doorgehaald, om aan te geven dat je op een vervolgblad moet kijken. Ongelooflijk knap bedacht, logisch perfect, maar volkomen

onwerk-baar, door de hoeveelheid papier die het

vroeg, maar waarschijnlijk eerder, doordat het personeel erdoor in razernij moest geraken. ARBO-regelgeving was er toen nog niet, en er werd toentertijd écht veel van de mensen in administratieve functies gevraagd, maar dit kon gewoon niet. Er is in 1863 mooi over geschreven door dr. G.A. Venema, onder meer landmeter en later burgemeester van Winschoten: G.A. Venema: Beoordeelende beschouwing van de voorschriften gegeven en van den arbeid verricht bij de samenstelling en bijhouding der kadastrale stukken (1863) [3] [p. 26] In het voorschrift, waarbij de wijze bepaald wordt, hoe de veranderingen, die er onophoudelijk in de verdeeling van den bodem voorvallen op de plans moeten worden aangeduid, ten einde die gewich-tige stukken steeds aan den tegenwoor-digen toestand te doen beantwoorden, heeft men echter gedwaald en eerst laat, en met opoffering van tijd en uitgaven is men tot de overtuiging gekomen, dat de bij dat voorschrift aangewezen weg moest worden verlaten.

In de verordeningen tot instandhouding van het kadaster van 1832 ligt het

begin-sel ten grondslag om de minuteplans, den nette- en zakatlas, aan de bewaring aanwezig, onveranderd te laten, welke wisselingen ook in de grenzen der percee-len ontstaan. Art. 12 stelde vast, dat ieder perceel, hetwelk in zijne grenzen veran-dering onderging, of door het stichten van gebouwen, het splitsen of vereenigen van perceelen, het in cultuur brengen van woeste gronden, werd gevormd, op een

bij-blad moest worden overgebracht, waarop

het een nieuw nummer moest ontvangen. Het nummer op het oorspronkelijke plan moest met rooden inkt worden onder-streept, ten bewijze dat het veranderd op het bijblad was te vinden. Iedere eerste verandering van een perceel diende op het eerste bijblad voor te komen, Veranderde zoodanig perceel door splitsing, ontginning of op eene andere wijze, dan ging het op een tweede bijblad over. (…)

Wanneer hiervan het resultaat was geweest, dat den kadasterarbeid daardoor ware verzekerd geworden eene doelmatige inrichting bij eenig gemak in het gebruik, dan zou men dat allerwenschelijkst hebben moeten noemen, maar een tegenoverge-stelde uitkomst werd verkregen.

Het vermeerderd getal kaarten gaf veel last bij hare raadpleging; het geven van extracten werd bemoeielijkt; en wie de toekomst raadpleegde, kwam tot de overtuiging, dat bij behoud van dat voorschrift, het kadaster eens onbruikbaar zou worden.

Gereedelijk zal dit worden toegestemd, als men, om eene keuze te doen, bedenkt, hoe groot het getal bijbladen moest klimmen bij verkoop van stukjes grond voor den opbouw van huizen. Bij den

(10)

eersten verkoop van een stukje grond voor een groot perceel werden beide perceelen op het eerste bijblad gebragt; bij verkoop in een volgend jaar van nog een stukje grond werden beide deelen op het tweede bijblad geteekend; en als de bezitter van dat grootere perceel ieder jaar, 20 jaren lang, een stukje een anderen eigenaar verschafte, dan moest men die stukjes op 20 verschillende bijbladen zoeken. Voor een richtige administratie, die een snel overzicht vordert, was het duurzaam volgen van dit voorschrift onhoudbaar.(…)

[p. 30] In dat stelsel van bijbladen, zoo onhoudbaar voor eene verre toekomst, is het kadaster ingekleed geweest tot in 1844. Toen werd bij Ministerieel besluit van den 6den Augustus 1844, No. 727

voorgeschre-ven, dat bij elk blad van het minutenplan een eenig bijblad zou worden aangehou-den, voorstellende den laatsten stand der perceelen; dat op dit blad zouden worden gebracht al de veranderingen in de grenzen der perceelen, en wel door uit-schrapping en inplaatsstelling. Overigens bepaalde dat besluit, dat de in gebruik zijnde bijbladen zouden worden afge-schaft, dewijl uit de perceelkaarten, die vroeger schetsen, of schetsteekeningen [en uiteindelijk Hulpkaarten, vdS] werden

genoemd, de opvolgende gesteldheid der perceelen kon worden nagegaan.

De nette atlassen ten kantore van hypo-theken en kadaster voorhanden, werden alzoo van het stel bijbladen, dat haar in 1839 werd toegevoegd ontdaan en al de daarop voorkomende nieuwe perceelen werden door uitschrapping en inplaats-stelling op de plans zelve overgebracht. Op die wijze worden thans nog deze plans bijgehouden. Ik geloof, dat de misgreep, waaraan men zich schuldig maakte, om de terreins-veranderingen op bijbladen te teekenen, heeft veroorzaakt het geheel nutteloos aanleggen van ten minste 60,000 tot 70,000 kaartbladen, waarvan wel is waar het materieel niet geheel verloren is gegaan, maar waarbij men toch in rekening moet brengen den tijd die ver-spild is om op de kaarten de quarrées en de schilden te teekenen en om de nieuwe perceelen daarop over te brengen. Eene reeks van verkeerde maatregelen, ten gevolge van een zeer onpractisch besluit genomen, heeft bij het zeer laat vinden van het eenige bruikbare mid-del dat voor de instandhouding van het kadaster in toepassing moest worden gebracht, veroorzaakt nuttelooze uitga-ven, te veel omslag, last bij het gebruik en vergeefschen arbeid.’

Een bijhoudingsexperiment op

het Grotekerkplein in Rotterdam

De bijbladen-oude-stijl van voor 1844 zijn vermoedelijk allemaal vernietigd of op een of andere manier hergebruikt (papier was duur!). Maar ze zijn, met niet al te veel moeite, redelijk goed uit de gelukkig wel bewaarde hulpkaarten te reconstrueren. Hun informatie is geborgd, om een uit-spraak van het Kadaster vrij te citeren, nu in zijn omkering. Voor het Grotekerkplein in Rotterdam, waarop ik deze analyses heb uitgevoerd, blijkt tot het bombardement van 1940 met slechts vier bijbladen-oude-stijl volstaan te kunnen worden. Dit gebied was kennelijk niet zo dynamisch. Maar in de buurt van de huidige Kunsthal (rond de voormalige villa Dijkzigt, nu Natuurhisto-risch Museum) zou je wegens de dynamiek van het terrein in 1852 al zeven bijbladen nodig hebben gehad, met vermoedelijk, later, nog veel meer.

Het Grotekerkplein is nu een nogal vorm-loze ruimte, wel vereerd met het (originele, hoewel na zijn val in 1996 gedigitaliseerde) standbeeld van Erasmus uit 1622 en recen-telijk met een bank voor de filosoof Pierre Bayle. Voor het bombardement was het een huizenblok met oeroude wortels. Ik heb er alle eigendomsgegevens vanaf 1538 van verzameld, inclusief de kadastrale. Van 1832 tot aan het bombardement blijken er vijf-tien hulpkaarten van gemaakt. Met scans daarvan ben ik aan de slag gegaan, en daar heb ik, ‘uit hobbymatige interesse’ (zo spreekt het Kadaster daarover!), de hiervoor al getoonde kaarten uit geconstrueerd. Het meest recente is een 3D-model (in Sket-chUp), waar de (digitaal uitgeknipte) nieuw ontstane percelen langs de verticale as in de tijd zijn geplaatst. Wanneer je het vanuit het oneindige van boven bekijkt, zie je het eerder getoonde ‘bijblad’ van de grondbe-lasting. Uit de hulpkaart fragmenten vallen, wat minder bewerkelijk, ook alle stadia van vroegere (niet meer bestaande) bijbladen-nieuwe-stijl te reconstrueren. De interpreta-tie daarvan kost ons geen enkele moeite. Maar wat, wanneer het systeem van voor 1844 was voortgezet?

Door nauwkeurige analyse van de geschie-denis van elk perceel blijkt, dat de percelen die ontstaan zijn tussen 1832 (het minuut-plan) en 1941 (het jaar waarin alle percelen in Kadastermuseum cat.nr 2997. Zie GIN website voor meer informatie.

(11)

de Rotterdamse binnenstad werden ontei-gend en tot grote ledige erven werden ver-enigd), alle in slechts vier bijbladen-oude-stijl kunnen worden afgebeeld.

In deze reconstructies heb ik de voorge-schreven rode doorhalingen van vervallen perceelnummers maar achterwege gela-ten; ook zonder die voorzieningen vallen deze niet al te volle kaartfragmenten goed te vergelijken. Maar een beeld van de toestand in 1933 of eerder is er werkelijk onmogelijk uit op te maken. Wiskundig

klopt het perfect, maar (arbeids-)psycho-logisch is het een ramp. Dit type bijbladen is dus volkomen terecht al snel afgeschaft.

Conclusie

De inhoud van de hulpkaarten is geborgd door de originele hulpkaarten zelve, en niet door al dan niet verdwenen bijbladen. Vernietig ze dus niet.

Bronnen

1. Verordeningen ter instandhouding van het kadaster van het Koninkrijk der

Nederlan-den. ’s Gravenhage, 1832. Kadastermuseum cat. nr. 3151.

2. Règlement pour la conservation du cadastre du royaume de la Belgique, avec l’atlas comprenant les modèles arrêtés par l’administration et les plans figuratifs litho-graphiés. Bruxelles,1835. Compleet aanwezig op Google Books.

3. In: O. Gleuns (red.), Archief voor het Kadaster. Groningen: Wolters, 1875, p. 6-36. Koninklijke Bibliotheek aanvraagnummer 379 F 9.

(12)

Een ragfijn spel: maatwerk in marktwerking

Hieronder treft u de weergave aan van het dubbelinterview

[1]

dat op 18 december 2012 gehouden werd

met vertegenwoordigers van enerzijds GeoBusiness Nederland (Tonie Speelman, voorzitter commissie

Marktwerking bij GeoBusiness Nederland en in dagelijks leven verantwoordelijk voor beheer en

geo-informatie bij ingenieursbureau Oranjewoud) en anderzijds met het Samenwerkingsverband van Bronhouders

Basisregistratie Grootschalige Topografie (SVB-BGT), Ernst Koperdraat, waarnemend directeur). Inzet was

duidelijkheid te verkrijgen over de rollen van de marktpartijen, verenigd in GeoBusiness Nederland, en

het SVB-BGT omtrent de positie van beide organisaties in het spel rond de invoering van de BGT. Voor alle

betrokken partijen in het BGT proces is dit niet altijd even helder geweest en GeoBusiness Nederland en het

SVB-BGT willen gezamenlijk hier duidelijkheid in scheppen.

Onduidelijke rollen?

In zijn inleiding gaf Tonie Speelman aan dat er sinds eind 2011 regelmatig contact is tussen GeoBusiness Nederland en het SVB-BGT. Het is erg belangrijk om elkaar met enige regelmaat te ontmoeten om de onderlinge afhankelijkheden en keuzen

met elkaar af te stemmen. In april 2012 is er een gezamenlijk communiqué uitgege-ven waarin de onderlinge posities uiteen zijn gezet. Eigenlijk staat daarin goed omschreven hoe er in gezamenlijkheid gewerkt gaat worden. De markt adviseert en voert uit, het SVB assembleert en kan

de regie voeren. Waarom bestaat er dan nu behoefte om dat voor twee vakbladre-dacties nog eens te herhalen? Ernst Koper-draat geeft aan waar het volgens hem om draait: wij zijn een nieuwe facilitaire organisatie die in de plaats gaat treden van de bestaande GBKN-organisaties.

Interview

(13)

Niet een voortzetting, we hebben naast de facilitaire rol ook een zelfstandige rol; middels de assemblage komen tot een landsdekkende BGT zonder overlap en witte vlekken. Ten aanzien van die facilite-rende rol blijkt af en toe onduidelijkheid te bestaan bij zowel het bedrijfsleven als ook de bronhouders die nu aan de vooravond van de transitieperiode staan. Wat gaat het SVB-BGT nu wel doen en wat per se niet? We hebben het dan vooral om de ontzorgingstaken. Er bestaat daarover onzekerheid en

die onzekerheid willen we in dit interview graag wegnemen. Dit is

een mooie gelegenheid eens terug te blik-ken en de bestaande afsprablik-ken nog eens opnieuw te bevestigen. Wij voelen dat er behoefte aan duidelijkheid is ten aanzien van onze samenwerking. Wij willen in het facility-deel van het SVB-BGT bronhou-ders die dat wensen, ontzorgen in hun productietaken. Men denkt dan al heel snel dat wij dan ook daadwerkelijk die productietaken gaan uitvoeren. Ons doel als SVB-BGT is echter de productietaken door de markt te laten uitvoeren. Wij zijn daarbij dan opdrachtgever namens de bronhouders die dat wensen.

Tonie Speelman vult aan: wij merken vanuit de achterban van GeoBusiness Nederland dat geluiden worden opgepikt uit de kring van bronhouders: ook bij hen bestaat er onduidelijkheid omtrent de rol die het SVB-BGT voor zichzelf ziet. Ernst Koperdraat ziet een faciliterende rol voor het SVB-BGT in de transitiefase weg-gelegd en daarbij constateert hij dat een flink aantal bronhouders onvoldoende in staat is haar transitie te organiseren. Men zegt soms heel stellig: ‘We gaan het zelf doen’ terwijl men de kennis ervoor niet of slechts in beperkte mate in huis heeft. Mijn inschatting is dat degenen die zich nu laten ontzorgen door de Stichtingen GBKN, dat straks ook door SVB-BGT zullen laten doen. We moeten nog maar zien of de ingezette trend om zelfregistrerend bronhouder te worden doorzet. Juist op het vlak van gezamenlijke inkoop en de directievoering bij uitvoering (facility) zien wij een belangrijke rol weggelegd voor het SVB-BGT. Denk daarbij met name aan de rol van centrale inkoper namens de overheidsinstanties die wij

vertegen-woordigen. Bronhouders kunnen die taken bij ons neerleggen. Door de grotere werkpakketten die gezamenlijk optreden logischerwijs met zich brengt, zullen wij in staat blijken de diensten veel goedkoper te kunnen inkopen in de markt. Daar zit onze toegevoegde waarde. Wij kunnen - omdat we namens de zeven bronhouders opereren - deze pakketen ook gedifferen-tieerder wegzetten en dat heeft zo zijn marktvoordelen. Je moet je realiseren dat het SVB-BGT naast de communitytaken

ook het facility-deel kan regelen, indien daar vanuit bronhouders behoefte aan is. Dat vertaalt zich dan in een standaardbe-stek waarop aan bronhouders naar belie-ven een surplus kan worden geboden (maatwerk). Bovenop de standaard dus iets extra’s. Wij komen daarmee als SVB-BGT dan in een gedelegeerde opdracht-geversrol. Hiermee kunnen we grote werkpakketten op de markt zetten. We denken daarbij aan een gezamenlijkheid per transitieregio. Hoe groter de pakket-ten, hoe groter het te behalen voordeel.

Procesverbetering in de keten

Tonie Speelman: wij zien dat steeds meer bronhouders tot het inzicht komen dat men liever niet meer spreekt van BGT maar van de transitie naar een objectenbestand dat ingrijpt op de bedrijfsprocessen van deze bronhouder. En dat is goed, want wij willen het bredere gebruik van Geo-Infor-matie stimuleren bij onze afnemers en wij zien dat zij ook steeds meer tot het inzicht komen dat een

IMGeo-objectenbestand veel meer bijdrage levert aan de verbetering van de

informatiebe-hoefte en daarmee dieper ingrijpt op de bedrijfsvoering dan de huidige GBKN. Dat betekent dat er meer in maatwerkoplossin-gen per individuele bronhouder gedacht zal gaan worden. Niet langer het ‘platte‘ kaartje, maar een betekenisvolle objecten-kaart, ondersteunend aan de bedrijfspro-cessen bij de bronhouders. Daarbij kan een centraal gestuurde regie- en directievoe-ring een voordeel opleveren waarbij wij overigens uitdrukkelijk willen voorkomen dat door centrale inkoop en prijsdruk de kwaliteit daaronder gaat lijden.

We zien daarentegen wel een toegeno-men drang naar autonomie bij bronhou-ders en dat zij zelf de regie willen voeren over de processen. Zij willen niet alleen zelfregistrerend, maar vooral ook zelfre-gisserend zijn. Bronhouders zien dat de veranderingen die ten gevolge van de komst van de BGT op hen afkomen, hen ertoe aanzetten om de keteninformatie op orde te brengen. Deze optimalisatie in de keten zal dan onherroepelijk leiden tot reductie van kosten in deze keten. Wij plei-ten daarnaast ook voor een gezonde marktwerking. Te grote kavels, waarbij slechts één of twee partijen in de prijzen vallen, zijn uiteindelijk slecht voor een goede marktwerking, waarbij kwaliteit toch één van de pijlers is. We zien daar een belangrijke rol weggelegd voor een overheid die als regisseur de spelregels bepaalt, de normen vaststelt en deze langdurig vasthoudt. Laat het bedrijfsle-ven vervolgens inspelen op de taken die volwassen regievoerende overheidsin-stanties niet zelf kunnen uitvoeren (door bijvoorbeeld capaciteitstekort) en op de markt zetten. In een open dialoog. Geo-Business Nederland zorgt momenteel voor regelmatige afstemming op alle niveaus: er wordt gesproken met het Kwaliteitsin-stituut Nederlandse Gemeenten (KING), met Geonovum en met alle andere voor het geo-speelveld belangrijke spelers. Er zal voortdurend spanning zitten op het leveren van de standaard en het daaren-boven te leveren maatwerk. We zien dat er een toename in bewustwording is bij de gebruikers van een objectenbestand. Vreemd genoeg brak dat bewustzijn soms

eerder door bij de afnemers en gebrui-kers (BOR-beheerders) van ruimtelijke informatie dan bij de hardcore geo-afdelingen. Toch zullen zij elkaar in dit project moeten vinden en elkaar versterken. Het bedrijfsleven is heel goed in staat om als verbinder op te treden op dit speelveld.

Menukeuze bepaalt

mate marktwerking

Ernst Koperdraat: in een standaardbestek kan het SVB-BGT de gevreesde wildgroei van 415 beheerderstandaards onderbren-gen als onderdeel van de facility. We kun-nen ze allemaal separaat ondersteukun-nen.

Wij standaardiseren op het

niveau van lego blokjes

Bestuurlijke aandacht

hard nodig!

(14)

We willen daarmee voorkomen dat we - zoals in de huidige praktijk - Nederland anderhalf keer inmeten, verwerken en produceren. Bronhouders die dat wensen kunnen zich tot en met het informatiemo-del geografie (IMGeo) laten ontzorgen. Onze inspanningen leiden tot een kwa-litatief goede opbouw van een objec-tenbestand in al zijn specifieke lokale uitingsvormen, waar ook de bv Nederland mee gediend is. Wij bieden vanuit de facility de diensten zodanig aan dat een gemeentelijk bronhouder verschillende rollen in zijn beheergebied kan innemen. Hij kan bijvoorbeeld zelfregistrerend bronhouder (ZRB) zijn in de bebouwde kom en gefaciliteerd bronhouder (GB) in het buitengebied. Een bewuste keuze om, bij de tweede optie, taken bij het SVB-BGT-facilitydeel te plaatsen. En in de gekozen strategie rond aanbestedingen zullen wij ervoor zorgen dat de regionale bestekken zullen aanzetten en inspireren tot innova-tie vanuit het bedrijfsleven. Er zijn zoveel nieuwe technieken die dat mogelijk maken. Wij kiezen voor het beste bestand tegen de laagste kosten. Die twee gaan in een optimale situatie samen. Overigens kan er, afhankelijk wat men ons vanuit de bronhouders zal

vragen, ook op grotere schaal aanbesteed gaan worden.

Ten aanzien van de door Tonie Speelman genoemde toegenomen hang naar auto-nomie, biedt het SVB-BGT diensten aan volgens een cafetariamodel. Bronhouders kunnen zelf kiezen in welke mate men zich wil laten ontzorgen en houden daarmee altijd zelf de regie in eigen hand. SVB-BGT handelt immers uitsluitend in opdracht van de bronhouder. De bronhouder blijft zelf verantwoordelijk. In de komende tijd zullen GeoBusiness Nederland en SVB-BGT in hun gezamenlijk overleg de aanbeste-dingsstrategie van de SVB-BGT bespreken. We zijn daarover gelukkig in goed overleg en dat zal de komende tijd ook nog zeker noodzakelijk zijn. De door SVB-BGT te ontwikkelen aanbestedingsstrategie zal niet haaks komen te staan op de belangen van GeoBusiness Nederland.

Gevraagd naar de noodzaak een nieuwe organisatie (SVB-BGT) op te tuigen naast de bestaande en op termijn ter

vervan-ging van de Stichting GBKN, stelt Ernst Koperdraat onomwonden: de huidige organisatie wordt opgeheven omdat met de komst van de BGT de GBKN overbodig is. Ook zijn de producenten van de huidige GBKN niet tevens de bronhouders van de

BGT. Als gevolg daarvan zullen ook de financiële stromen sterk wijzigen wanneer een belangrijke producent/financier - de gezamenlijke netbeheerders - niet meer hun 75% bijdrage levert aan de totstand-koming van de grootschalige topografie. De netbeheerders ontvangen straks als gebruiker nog wel het BGT-product en wil-len dat dan naast de standaardlevering als objectenbestand ook nog als traditioneel lijnenbestand aangeleverd krijgen.

Fasering: wie is op tijd?

Tonie Speelman ziet nog wel een bedrei-ging in de fasering van het project: wat gebeurt er wanneer de regionale transitieteams

gaan wachten op de laatste die gereed is, dat kan

een gemeente zijn maar ook één van de landelijk bronhouders? De traagste wordt daarmee de zwakste schakel in de keten van de transitiefase. We zijn benieuwd hoe

dat zich gaat ontwikkelen. Hoe gaat het SVB-BGT daarin acteren?

Ernst Koperdraat: In de transitieregio’s worden onder regie van het SVB-BGT tran-sitieplannen opgesteld. Bij de totstand-koming van die plannen proberen wij zo zoveel mogelijk de onderlinge - inderdaad wisselende - snelheden van de bronhou-ders op elkaar af te stemmen. Het is even-wel realistisch om te veronderstellen dat de opbouw van de BGT niet in een traject voor de gehele regio zal worden opge-bouwd. Daarom zijn wij bezig om hiervoor een monitoringstool op te zetten. Daar-mee krijgen wij in registratieve zin inzicht hoe de voortgang per bronhouder zich ontwikkelt. Met dat inzicht zullen wij de transitieactiviteiten van de bronhouders op elkaar proberen af te stemmen. We zul-len echter niet als politieagent optreden. De feitelijke inspectie en handhaving van de wettelijk voorgeschreven termijnen ligt bij ministerie van I&M. Als gevolg van de wisselende snelheden zullen wij om die reden ook tussenassemblages uitvoeren

wanneer in een afgeba-kend gebied bijvoorbeeld de gemeenten, waterschappen en het ministerie van EZ gereed zijn. Wat met het voorlopig tussenresultaat dan gaat gebeuren is nog onderwerp van overleg. Wanneer andere

GBN: wij stimuleren gebruik van

geo-informatie in de keten

Rust in de kaart

niet langer de mantra

(15)

bronhouders later gereed zijn, zal in een eindassemblage de gebiedsdekkende kaart gemaakt moeten worden. We gaan niet zitten wachten op elkaar. Wel is inzicht en zo mogelijk afstemming in elkaars snelheden en voortgang noodza-kelijk. Daarom is het ook zo belangrijk om regionaal alle betrokkenen aan boord te krijgen en te houden en bestuurlijk draag-vlak voor deze samenwerking te creëren. We willen de

problematiek uit de techni-sche wereld weghalen -

daar is het al in goede handen - en vooral onder de aandacht brengen van beleid-smakers. We hopen echter niet dat er per transitie-regio mini-SVB’tjes ontstaan. We zullen de bestaande terughoudend-heid bij gemeentelijke bronhouders - voor een deel te verklaren vanuit de ervarin-gen met de recente afwikkeling van de BAG - dan ook graag willen doorbreken. Uiteindelijk bestaat er straks ook voor deze basisregistratie een wettelijke plicht. Een extra stok achter de deur. Tegen bron-houders die de neiging hebben om te gaan wachten, zeggen we als GeoBusiness Nederland en SVB-BGT gezamenlijk: Dat is niet nodig: men kan aan de slag. En wij helpen hen graag daarbij. Daarbij hebben we oog voor de regierol die een bronhou-der wil voeren. Datzelfde geldt overigens voor andere initiatieven, zoals samenwer-kingsverbanden op het gebied van ICT (SSC) en in veiligheidsregio’s. Ons doel is bronhouders te ondersteunen en uitein-delijk te assembleren op objectgrenzen. ‘Rust in de kaart’ is ook niet meer ons

mantra. Wij standaardiseren op het niveau van lego blokjes. Die moeten op elkaar passen. Het is aan bronhouders te bepalen wat daarmee vervolgens te doen en het detailniveau in te vullen.

ICT-infrastructuur SVB-BGT

Ten aanzien van de eigen informatie-infra-structuur heeft het SVB-BGT zojuist een marktverkenning afgerond op basis van

een functionele beschrijving van de noodza-kelijke applica-tiearchitectuur. Leidend principe daarbij is dat het SVB-BGT niet zelf het ICT-beheer op zich wil nemen: men wil nu eens zelf ontzorgd worden door een aanbieder uit het geo-werkveld. De assemblagesoftware zal in de cloud gaan opereren en men mikt op een werkende oplossing rond april. Dat is snel, weet Ernst Koperdraat. Toch wil hij de vaart erin hou-den om met het SVB-BGT zo snel mogelijk op vlieghoogte te

zijn. De bronhou-der kan zich op dit moment al bij het SVB-BGT melden

als men gefaciliteerd wenst te worden. Ook kan men kennisnemen van de websites van zowel GeoBusiness Nederland en SVB-BGT en de daar uitgesproken intenties. Commu-nicatie over de taken en taakverdeling van beide organisaties nu en in de toekomst zal een belangrijke succesfactor zijn; zowel vanuit GeoBusiness Nederland als vanuit SVB-BGT is de afgelopen maanden al veel energie gestoken in het verschaffen van informatie over de BGT. Over de

standaar-den, over de rollen van bronhouders, over de relatie met bedrijfsprocessen en over de posities die beide organisaties gaan innemen wanneer het spel eenmaal op de wagen staat. Misschien hebben we ons daarbij teveel gericht op het geo-werkveld en zouden we ons meer moeten richten op bestuurders. Een suggestie zou kunnen zijn om ook andere media - buiten het geo-werkveld - te betrekken in de infor-matierondes die in 2013 gaan komen, juist omdat samenwerken op velerlei terreinen (interbestuurlijk, regionaal en tussen het bedrijfsleven) op dit moment een bestuur-lijke issue is. We moeten op een aantal punten nog verdere afspraken maken met elkaar. Binnenkort kunnen bronhouders die dat wensen keuzes maken vanaf de menukaart.

Tot slot gaf Ernst Koperdraat aan beide redacteuren nog een nieuwtje mee. Hij stopt binnenkort als waarnemend direc-teur van het SVB-BGT. Jan Bruijn, nu nog werkzaam bij de provincie Overijssel, zal

hem per 1 februari 2013 opvolgen als directeur van het SVB-BGT. Een stuk wijzer geworden en verrijkt met een nieuwe ervaring – bijna de eerste coproductie van de “Geopers” - reden beide hoofdredacteuren gezamenlijk huiswaarts. U weet vast waarover het ook ging op de weg terug.

Referentie

1. Dubbel omdat zowel Geo-Info als GIS Magazine hiervoor werden uitgenodigd en beiden dit als een opmaat zien naar eventu-ele toekomstige samenwerking.

Assembleren=

harmoniseren en polderen

Het beste product

voor de laagste prijs!

Assembleren= harmoniseren

en polderen

Bij de start van jaargang 10

‘We willen het tijdschrift aantrekkelijk

maken door afwisseling: lange artikelen, korte artikelen, verslagen, columns, boekbesprekingen, een goede berich-ten- en personaliarubriek en van tijd tot tijd ‘aparte’ dingen, bijvoorbeeld een kaartbijlage zoals het KT die meestuurde. Kortom: Geo-Info moet voor elke lezer aantrekkelijk genoeg

zijn om het uit het plastic te halen en door te bladeren om de interessante dingen eruit te pikken. Het tijdschrift is overigens niet het enige communicatie-kanaal van GIN: ook www.geo-info.nl is inmiddels in de lucht. We gaan gebruik-maken van de sterke punten van beide media door het tijdschrift en de website op elkaar af te stemmen, waardoor ze

elkaar versterken en meer voor de ver-eniging kunnen betekenen. Inmiddels is een aparte webredactie gevormd, die hard aan het werk is om de website verder vorm en inhoud te geven.’

Hoofdredacteur Ad van der Meer in Geo-Info 2004-1

(16)

Levendige slotdag 3D Pilot NL

Aan de slag met de derde dimensie van de BGT

Kadaster & Geonovum & Technische Universiteit Delft j.e.stoter@tudelft.nl

De slotdag van de 3D Pilot NL vond plaats op 20 november 2012 in het Noord-Brabantse Provinciehuis in

Den Bosch. De 3D Pilot NL is een initiatief van Geonovum, Kadaster, de Nederlandse Commissie voor Geodesie

(NCG) en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. In 2010 is deze pilot gestart om meer richting te geven

aan 3D ontwikkelingen in Nederland. De activiteiten van de 3D Pilot hebben geleid tot een omvangrijke

community van actieve deelnemers en belangstellenden. Op deze slotdag werden 200 aanwezigen, afkomstig

van gebiedsbeheerders, kennisinstellingen en bedrijven, geïnformeerd over de resultaten van de pilot.

Opzet 3D Pilot NL

Als leider van de 3D Pilot had ik de eer om de dag te openen met een korte uitleg over 3D Pilot NL. De 3D Pilot kende twee fasen. De eerste fase liep van maart 2010 tot juni 2011 en de tweede fase van juni 2011 tot december 2012. De eerste fase was van belang bij het vaststellen van

een nationale 3D standaard. De tweede fase was gericht op de ontwikkeling van concrete tools om organisaties te helpen zelf met 3D aan de slag te kunnen.

Nationale 3D standaard

De nationale 3D standaard is gerealiseerd door het Informatie Model Geografie

(IMGeo), dat ook de Basisregistratie Groot-schalige Topografie (BGT) definieert, en te modelleren als uitbreiding op CityGML. CityGML is de 3D standaard van het Open Geospatial Consortium, vastgesteld in 2008. De naam is in de loop der tijd te beperkt geworden: CityGML gaat inmid-dels over veel meer dan ‘cities’. Daarnaast

(17)

wordt het ook veel gebruikt als informatie-model en niet alleen als uitwisselingsfor-maat (GML).

CityGML modelleert de geometrie en semantiek van thematische gebieden (gebouwen, vegetatie, water, terrein, etc.) en maakt daarbij, per object, onderscheid in verschillende detailniveaus. Het hoogte-niveau op maaiveld wordt weergegeven in Level of Detail O (LODO). Volumeobjecten zoals gebouwen en kunstwerken kunnen vervolgens op verschillende detailniveaus worden opgetrokken in 3D. Dat kan als een eenvoudig blokmodel (LOD1), desge-wenst met dakvormen (LOD2). Het gaat verder met ramen, deuren en andere exte-rieurkenmerken (LOD3), tot een volledig uitgewerkt interieurmodel (LOD4). De uitbreiding van IMGeo op CityGML is gerealiseerd door alle IMGeo klassen te modelleren als extensies van CityGML klassen. De 3D uitbreidingen zijn daarbij optioneel en geen onderdeel van de verplichte BGT.

Toolkit 3D BGT

Maar met het vaststellen van deze 3D standaard is er nog geen 3D IMGeo data. Want hoeveel mensen begrijpen de CityGML specificaties? Hoe kan een gemeente data (laten) inwinnen volgens deze standaard? Hoe ziet de 3D data eruit? Welke eisen moet je stellen als je het opbouwen van 3D IMGeo-data uitbe-steedt? En kan data uit de ontwerp- en constructiefase van bouwwerken gebruikt worden voor de opbouw van 3D IMGeo data? De tweede fase van de 3D Pilot

was gericht op beantwoording van deze vragen en op concrete tools om zelf met 3D IMGeo aan het werk te gaan. Dit werd in het ochtendprogramma behandeld.

3D aanpak van de

Gemeente Den Haag

Om de behandeling van de 3D toolkit in een concreet kader te plaatsen, gaf Friso Penninga van de Gemeente Den Haag een aftrap. Den Haag heeft in 2011 een LOD2 model voor zijn grondgebied laten opbouwen. Dat was voor de gemeente geen luxe, maar noodzaak. Weliswaar vraagt niemand binnen de gemeente om een 3D model, maar wel is er vraag naar goot- en nokhoogten voor bestem- mingsplan-nen, bezon-ningsstudies, geschikte daken voor zonnepanelen

en gevelhoogten voor EU-geluidsmodelle-ring. Bovendien, zo liet Friso weten, heeft de gemeente alleen al met de besparing bij bezonningstudies de kosten voor het 3D model terugverdiend. Die kosten waren lager dan de prijs van menige auto die hij die ochtend op de parkeerplaats van het Provinciehuis had zien staan. Voor aanhakende gemeentes is het interessant om te weten wat Den Haag als pionierende gemeente achteraf anders zou hebben gedaan. Wat kunnen we leren van de ervaringen van Den Haag? Friso verwees daarvoor naar het document “Technische specificaties voor de opbouw

van 3D IMGeo-CityGML” van de 3D Pilot. Dit document is mede gebaseerd op de ervaringen van zowel gemeente Den Haag als gemeente Rotterdam.

(tk)Van 2D BGT naar 3D in 4 stappen Na deze inspirerende presentatie vanuit de praktijk gaf het 3D Pilot projectteam een toelichting op de vier stappen die nodig zijn om van 2D BGT een 3D IMGeo dataset te bouwen. Daarbij werden de tools en documenten gepresenteerd die de 3D Pilot community het afgelopen jaar heeft ontwikkeld om deze stappen te ondersteunen.

Stap 1: Keuzes maken

Stap 1 is het maken van keuzes voor de implementatie van 3D IMGeo. Deze keuzes hebben hun consequenties, wat uiterst belangrijk is om te beseffen als je 3D IMGeo data gaat of laat opbouwen. Onder het motto “bezint eer gij begint”, liet George Vosselman (Universiteit Twente) een groot aantal van dit soort keuzes de revue passeren en lichtte hij de gevolgen ervan toe. De keuzes, zoals: “welke LOD wil je voor welke BGT klasse?” en hun consequenties zijn in detail uitgelegd in het al door Friso genoemde document met technische specificaties.

Een ander voorbeeld van zo’n keuze is of je wilt aansluiten op 2D BGT footprints van gebouwen. Als je dakvormen wilt onder-scheiden, kan het namelijk gebeuren dat de laserpunten van bijvoorbeeld AHN2

niet geheel aansluiten op deze footprints. Het gevolg kan dan zijn dat een dakgoot in het 3D model niet hori-zontaal loopt of een rare knik maakt (zie figuur 2). Veelal zal dit te maken hebben met een (klein) kwaliteitsprobleem van de footprint, waardoor het in 3D gewenst zou zijn om AHN2 te volgen. De ervaring van de gemeenten Den Haag en Rotterdam is echter dat het uiterst gewenst is de 2D footprint in de BGT ongemoeid te laten. Het is wel mogelijk met de 3D informatie de 2D (bron)dataset te verbeteren. Ook de keuze of je wel of niet de BAG geometrie gebruikt (die van bovenaf gezien de maxi-male omtrek van een gebouw represen-teert en niet de footprint) bij het opbou-Figuur 1b - 3D Den Haag.

3D-geometrie-validatie

kan het verschil maken tussen

(18)

wen in 3D heeft gevolgen, zie figuur 3. In het opgeleverde document met imple-mentatieregels worden dit soort keuzes toegelicht en worden er aanbevelingen gedaan voor specifieke keuzes in speci-fieke situaties.

Stap 2: 3D IMGeo voorbeelddata

Hoe de 3D IMGeo data er uiteindelijk uitziet als de regels worden toegepast, liet Marcel Reuvers (Geonovum) zien in stap 2. Het opbouwen van 3D IMGeo voorbeeld-data binnen de 3D Pilot diende meerdere doelen. Deze voorbeelddata zijn gemaakt om zowel de 3D IMGeo standaard als de implementatieregels (stap 1) voor buiten-staanders en nieuwkomers te verhelderen. Daarnaast kan de data dienen als check op juiste interpretatie van de standaard en als testdata voor softwareontwikkelaars. Aan het begin van de 3D Pilot leverde gemeente Den Bosch 2D BGT voorbeeld-data aan. Andere partijen leverden 3D brondata sets aan van hetzelfde gebied, die beschikbaar zijn gesteld binnen de pilot (zie tabel 1). Op basis van deze

bron-data zijn weer andere partijen aan de slag gegaan om voor de BGT objecten voor de verschillende Levels of Detail de 3D geometrieën op te bouwen (zie tabel 2). Enkele resultaten zijn te zien in figuur 4. Marcel concludeerde dat we in Nederland veel hoogwaardige brondata sets hebben die als basis kunnen dienen voor 3D IMGeo, maar ook dat er veel kennis beschikbaar is over deze data. Echter echte algoritmen om van 2D IMGeo-CityGML data de 3D IMGeo-CityGML bestanden te maken zijn er nauwelijks, evenmin als Nederlandse bedrijven die dit kunnen.

Om nieuwkomers op weg te helpen, is er ook gewerkt aan een FME workbench. Hiermee wordt, op basis van AHN2 (of andere hoge resolutie hoogtepunten), BGT en BAG, een deel van de workflow voor het generen van 3D IMGeo data vol-gens de vastgestelde implementatieregels automatisch uitgevoerd. De workbench maakt gebruik van automatische recon-structiealgoritmen ontwikkeld door de Universiteit Twente (Oude Elberink, 2010).

Stap 3: 3D Validatie

In de volgende stap liet Paul Janssen (Geonovum) zien hoe je kunt checken of de 3D IMGeo data voldoet aan de standaard. Immers, 3D data werkt alleen als de geometrie klopt (is het volume gesloten; zijn er geen loshangende onderdelen). Onder het motto “3D-geo-metrie-validatie kan het verschil maken tussen shittyGML en CityGML”, lichtte Paul de 3D validator toe die met behulp van onderzoekers van de Sectie GIS, TU Delft was ontwikkeld (Ledoux et al, 2009). Deze validator is beschikbaar als open source. Daarnaast is de functionaliteit door Safe geïmplementeerd in FME als standaardfunctionaliteit. De 3D validator checkt 3D geometrie volgens de stan-daarden ISO19107 en GML en is verbeterd door de 3D Pilot experimenten op de 3D IMGeo voorbeelddata.

Stap 4: Beheer 3D IMGeo data

Tot slot ging Friso Penninga in op moge-lijkheden om een eenmaal opgebouwde 3D dataset actueel te houden. Friso presenteerde één open source en twee commerciële oplossingen voor de opslag van 3D IMGeo data in een database, zoals Oracle en PostGIS. Om tools voor Figuur 2 - Niet matchen van AHN2 en footprint.

Figuur 3 - BAG/BGT/3D.

3D brondata sets van de 3D Pilot

Een brug met veel detail in AutoCAD door Coenradie

Orthofoto’s, stereofoto’s en BAG pan-den door de gemeente Den Bosch Een terrestrische puntenwolk met zeer hoge resolutie, gemaakt vanaf een quad, door Cobra

3D stereofoto’s door Imagem Ondergrondse voxels door TNO AHN2 door Het Waterschapshuis TOP10NL data door het Kadaster Geo-obliek foto’s door Slagboom en Peeters

Ortho foto’s door Cyclomedia Tabel 1 - Beschikbaar gestelde 3D brondata

Tabel 2 - BGT objecten in 3D

Vervaardigde 3D geometrieën

LOD2 bomen door Wageningen UR - Alterra

LOD3 brug door Coenradie LOD0 terrein

LOD1 gebouwen, beide door Organic Vectory

LOD0 terrein LOD1 gebouwen

LOD2 gebouwen, allen door Universi-teit Twente

LOD0 terrein

(19)

bijhouding te testen, had Friso binnen de 3D Pilot eerder een “challenge” geor-ganiseerd waarin Bentley, CPA systems, M.O.S.S., Safe Software, StrateGis groep en Toposcopie hadden laten zien dat zij goed in staat waren de CityGML data van Den Haag te bewerken en weg te schrijven. Nu liet Friso de resultaten zien van de 3D IMGeo CityGML estafette, waarin Bentley, CPA systems, M.O.S.S. en Safe Software een aantal bewerkingen uitvoerden op de recent gereed gekomen 3D IMGeo CityGML data. Ieder bedrijf had daartoe een film aangeleverd, waarbij een door 3D Pilot gedefinieerd draaiboek werd afge-lopen. Friso liet de gecompileerde versie zien van de films. Deze gaf een mooi overzicht van de beschikbare oplossingen om 3D IMGeo CityGML data te bewerken en als zodanig op te slaan. Uiteraard werd

door middel van validatie gecheckt of de data na de bewerkingen nog steeds voldeed aan de IMGeo standaard. Tenslotte betoogde Friso, dat voor een gemeente een hybride aanpak voor 3D beheer goed zou kunnen werken. Bijvoor-beeld perio-diek geauto-matiseerde updates gecombi-neerd met

incidenteel handmatige updates in specifieke gebieden. Voor de periodiek geautomatiseerde updates zijn, naast 2D BGT/BAG data, 3D brondata nodig die een gemeente veelal in huis heeft. Dan denk je het eerst aan AHN, maar dat heeft een lage inwinfrequentie. Actuele luchtfoto’s met voldoende overlap (60%) zouden een

mooi alternatief kunnen zijn voor het aflei-den van hoge resolutie hoogtepunten. Dit vraagt wellicht om een aanpassing van de specificaties van het beeldmateriaal.

Gebruik en meerwaarde van 3D

De demomarkt tijdens de lunch bood gelegenheid om kennis te maken met ruim 20 producten en diensten die 3D IMGeo kunnen ondersteunen. Na de lunchpauze was er een inspiratiesessie waarin zes toepassingen werden gepre-senteerd die de meerwaarde van 3D lieten zien:

• In 3D ontwerpen van windturbinepar-ken, door Rik Olde Loohuis, ROM3D; • 3D modelleren (hollingen en bollingen

van wegen, stoeprandjes) ten behoeve van stedelijk water management , door Mark Kroon, NEO B.V.;

• Modelleren van bomen uit AHN2, door Henk Kramer, Wageningen UR - Alterra; • Inwinnen en beheren van 3D IMGeo

met dg DIALOG BGT, door Bart van der Lely, Grontmij;

• Verschillende toepassingen in het stedelijk gebied, door Johannes Smits, Bentley;

• 3D IMGeo bijwerken met behulp van stereobeelden, door Dirk Voets, Imagem.

Rick Klooster (Oranjewoud) presenteerde daarna de, onder zijn verantwoordelijk-heid, ontworpen 3D Pilot ‘killer apps’ website. Deze website verzamelt en demonstreert bestaande 3D applicaties ter inspiratie voor nieuwkomers.

Als laatste inhoudelijke bijdrage werden we getrakteerd op een snelcursus “BIM voor beginners” door Jakob Beetz (TU Eindhoven). Jakob heeft, als BIM kenner,

binnen de pilot actief gewerkt aan betere afstem-ming tussen BIM (met de IFC standaard) en GIS (met de CityGML standaard). Hij gaf een mooi overzicht van de situatie. Dat is samen te vatten als: GIS richt zich op grotere gebieden en BIM richt zich op de details. Ergens halverwege raken ze elkaar en is afstemming nodig om van elkaars gegevens gebruik te kun-nen maken.

Figuur 4a - Voorbeeld data 3D IMGeo.

Figuur 4b - Voorbeeld data 3D IMGeo.

GIS richt zich op grotere gebieden

en BIM richt zich op de details.

(20)

En nu?

Rob van de Velde (directeur Geonovum), Ruud van Rossem (Ministerie van IenM en programmamanager BGT) en AartJan Klijnjan (Kadaster) namen ons als afsluiting mee in de plannen van deze drie organi-saties voor Nederland 3D. Rob noemde daarbij het beheer en verder ontwikkelen van de 3D IMGeo standaard en

het bijbehorende instrumenta-rium, alsmede het onderzoeken van 3D uitbreidingen in andere domeinen en verdere

afstem-ming met de bouwwereld. AartJan liet weten dat het Kadaster in 2013 gaat werken aan 3D TOP10NL. Ruud presenteerde de plannen voor een onderzoek om 3D IMGeo te ondersteunen binnen de Landelijke Voorziening BGT. Het is immers de bedoe-ling dat de landelijke voorziening ook het optionele deel van IMGeo gaat onder-steunen en 3D is één van de optionele onderdelen in IMGeo. Ruud verwachtte dat de implementatie van een innovatieve ontwikkeling als 3D IMGeo een grote vlucht kan nemen als één partij de stap heeft gezet. Hij vergeleek 3D met DigiD voor en na de toepassing ervan door de belasting-dienst. Het gebruik van 3D IMGeo kan een vergelijkbare ontwikkeling doormaken. De 3D Pilot activiteiten zullen worden gecontinueerd in een 3D Special Interest Group, welke weer een gezamenlijk initiatief zal zijn van Geonovum, Kadaster, Ministerie van IenM en de NCG. Binnen deze 3D SIG zal, samen met het werkveld, (verder) gezocht worden naar oplos-singen voor nog openstaande 3D-issues. Denk hierbij aan de verdere afstemming tussen BIM en GIS, afstemming tussen boven- en ondergrondse informatie en 3D-extensies binnen specifieke domeinen

zoals ruimtelijke ordening. Ook zal de implementatie van 3D IMGeo via de 3D SIG verder ondersteund worden, mede in overleg met OGC. Hiervoor wordt een intentieverklaring opgesteld voor nauwere samenwerking met de internati-onale 3D SIG. De kick-off bijeenkomst van de Nederlandse 3D SIG vindt plaats in het

eerste kwartaal van 2013, waarbij de eerste ervaringen met 3D IMGeo zullen worden gerapporteerd.

Aan het einde van de dag werd de 3D Pilot community bedankt door het 3D Pilot project team. De 3D Pilot is het resultaat van heel veel enthousiaste, gedreven en bedreven mensen die vol inspiratie bij hebben gedragen aan de discussies en activiteiten van de 3D Pilot zonder dat hier directe compensatie tegenover stond. Al deze bijdragen hebben ervoor gezorgd dat 3D niet langer omhuld is door onzekerheden, maar dat 3D in Nederland richting heeft gekregen. Als 3D Pilot project team hebben we het samenwer-ken met en het leren van deze kundige mensen beleefd als een unieke ervaring.

Waar zijn de resultaten

te vinden?

Het 3D Pilot project team nodigt iedereen uit met de tools en bevindingen van de 3D Pilot aan de slag te gaan en te gaan expe-rimenteren met de derde dimensie van de BGT. De “Toolkit voor 3D IMGeo”, inclusief de 3D IMGeo voorbeelddata, de technische implementatieregels, de 3D validator, de FME workbench, de killer apps website en de

CityGML-IMGeo estafette-films, is te vinden op http://www.geonovum.nl/3D/toolkit. Op www.geonovum.nl/3d zijn ook nog de eindrapporten en use cases van de eerste fase van de 3D Pilot beschikbaar, alsmede de presentaties van alle kennis-sessies van de 3D Pilot van de afgelopen 3 jaar. Dit materiaal zal u helpen meer

te weten te komen over 3D geo-informatie, het nut en de noodzaak ervan en van recente technische ontwikkelingen rond 3D.

In de nabije toekomst zullen we in een aantal vervolgartikelen inhoudelijk ingaan op de documenten en tools die de pilot heeft opgeleverd.

Meedenken?

Wilt u betrokken blijven bij de 3D SIG, als toehoorder of als bijdrager, meld u dan aan bij de 3D Pilot NL LinkedIn groep (per 1 januari 2013 heet deze “3D SIG NL”) of bij j.e.stoter@tudelft.nl .

Referenties

• Ledoux H, Verbree E, Si H (2009) Geomatric validation of GML solids with the constrained Delaunay tetrahedralization. In: De Maeyer, Neutens, De Rijck (eds) Pro-ceedings of the 4th international workshop on 3D-Geo- Information, Ghent, pp 143–148 • Oude Elberink SJ (2010) Acquisition of

3D topography: automated 3D road and building reconstruction using airborne laser scanner data and topographic maps. Enschede, University of Twente, Faculty of geo-information science and earth observation ITC dissertation 167, p 171. ISBN: 978-90-6164-288-6

www.geonovum.nl/3D/toolkit

Kadaster maakt excuses en leent hamer

Klachtenbemiddelaar Hans Flaman

herinnert zich een kwestie waarbij een landmeter zich nogal onhandig had gedragen: “De landmeter was zonder aankondiging een tuin ingestapt en had wat groen afgeknipt dat zijn zicht belemmerde. De ijzeren buizen

waar-mee hij de grens had aangegeven had hij daarna veel te ver boven de grond laten uitsteken. Ik heb ter plekke verteld wat de landmeter daar had gedaan en waarom hij zo had gehandeld. Vanzelf-sprekend heb ik namens het Kadaster excuses aangeboden voor zijn gedrag.

En nadat ik met een geleende hamer de buizen dieper in de grond had geslagen, was de kous af.”

(Relatiemagazine Terzake van het Kadas-ter, 2012-4)

(21)

DHC-publicatiereeks

“Geodetisch-Historische Monografieën”

Na zijn afscheid als voorzitter van de stichting De Hollandse Cirkel in 2004 lanceerde Leen Aardoom het idee naast het tijdschrift ook een publica-tiereeks te starten, waarin uitvoeriger en diepgaander onderwerpen worden behandeld dan in een tijdschriftartikel. Deze serie is op 1 augustus 2012 gestart door het uitgeven van twee publicaties, en draagt de naam “Geodetisch-Histo-rische Monografieën”. Ingeval het een publicatie betreft over de wetenschap-pelijke of technische ontwikkeling van het vakgebied wordt de subtitel “Ontwikkeling van het vakgebied sedert de Franse tijd” toegevoegd. In de serie kunnen daarnaast ook loopbaanbeschrijvingen, biografieën, bedrijfsgeschiedenissen e.d. worden opgenomen.

De serie opent met als nr. 1 een publi-catie van initiatiefnemer prof. dr.ir. Leen Aardoom; tegelijkertijd verscheen ook nr. 2: een autobiografische loopbaanbe-schrijving van prof. dr.ir. M. J. M. Bogaerts. Van beide publicaties is mevr. Elfriede M. Fendel van TU Delft de redacteur, die ook de lay out van deze geprinte publicaties verzorgde.

Nummer 1

Aardooms boek heeft als titel

“Satel-lietgeodesie in Nederland 1960-2000 - opstap naar en partner in Delfts aard-gericht ruimteonderzoek”. Het

behan-delt de satellietgeodesie vanaf het begin van de ruimtevaart en gaat uitvoerig in op zowel de internationale doelstelling en organisatie van de satellietgeodesie, als op de concrete toepassing in Nederland. Rode draad hierbij zijn de optische waar-nemingstechnieken en inrichting van de achtereenvolgende satellietobservatoria Delft-Wippolder, Ypenburg en Kootwijk.

De intra-universitaire samenwerking in Delft (DEOS) en de geowetenschappelijke inbedding (Nederland) komen aan de orde, waarbij ook aandacht is voor de financiering van dit zuiver-wetenschap-pelijke gebeuren. Het werk omvat 106 pagina’s en is rijk geïllustreerd met foto’s en technische tekeningen.

Aardooms publicatie is gesponsord door Facto Geo Meetdienst.

Nummer 2

Bogaerts carrière is het onderwerp van

“De loopbaan van een zondagskind - 46 jaar in de Delftse geodesie”. Het loopt

van zijn studententijd tot zijn emeritaat, als decaan van de faculteit Geodesie, aan TU Delft (1956-2002). Naast een autobio-grafie is dit werk tevens een kroniek van ‘Geodesie-Delft’, waarin naast de ontwik-keling van Bogaerts’ eigen werk en de ont-wikkeling van zijn sectie, ook de geschie-denis van de gehele faculteit, alsmede de wetgeving op het universiteitsbestuur uitvoerig worden behandeld.

De auteur geeft nog aan dat de instroom van studenten in de loop van de jaren 90 structureel te laag was voor het voortbe-staan van een zelfstandige voltijdsoplei-ding, maar behandelt niet de opheffing en splitsing van de Afdeling Geodesie in 2003. Ook deze publicatie, 149 pagina’s, is fraai geïllustreerd. Zij bevat twee addenda van de hand van Elfriede Fendel: een register van alle hoogleraren en lectoren aan de afdeling sinds Schermerhorn en een lijst van alle afstudeerders van Bogaerts.

Bestelling

Niet-donateurs van de stichting kunnen deze publicaties verkrijgen tegen € 12,50 incl. verzendkosten. Bestelling geschiedt door overmaking van € 12,50 (per publica-tie) naar 51.70.15.757 t.n.v. stichting De Hol-landse Cirkel te Pijnacker, o.v.v. ‘Aardoom’ of ‘Bogaerts’.

Donateurs: idem, maar prijs € 4,-- (verzendkosten).

Herman Quee

Boekbespreking

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kinderen kunnen zelf lijm maken en onderzoeken door de eiwitten uit melk te veranderen met azijn.. Door het doen van deze proef

Wat ter wereld ziet God dan toch in de mens, Dat Hij wordt de ‘Man aan het kruis’.. De Farizeeërs samen, ja ze kijken

Toch acht ik het wezenlijk voor het door de commissie uitgebrachte rapport en ook voor op grondslag daarvan door het partijbestuur voorgestelde resolutie, dat het vraagstuk van

Projecten in Mali en Benin lopen door, maar zijn hoofdtaak ligt zo meteen in Egypte, waar de regering aan de EU heeft gevraagd de decentralisatie van taken en bevoegdheden naar

3° andere vegetaties dan Europees te beschermen habitat of regionaal belangrijk biotoop. Voor type drie en type vier komen enkel Europees te beschermen habitats of

Bewijs va?t inhouding- voor een gedeelte van traktement, in Nederland

U wordt verzocht te besluiten om alle taken op het terrein van de brandweerzorg over te dragen aan de Veiligheidsregio Drenthe, de gemeenschappelijke regeling te wijzigen en

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,