• No results found

De land- en tuinbouw in Noord-West-Brabant : (een orienterend onderzoek)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De land- en tuinbouw in Noord-West-Brabant : (een orienterend onderzoek)"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ir. J.M. Biemans

Ir. L.M.E.N. Prompers

DE LAND- EN TUINBOUW IN NOORD-WEST-BRABANT

(EEN ORIËNTEREND ONDERZOEK)

Interne Nota 161

Augustus 1971

w

- § >

DEjt]m

^

1*

m.

m

=c

(2)

INHOUD

Biz.

HOOFDSTUK I

HOOFDSTUK H

INLEIDING 5

§ 1. Doel van het onderzoek 5

§ 2. Enkele algemene gegevens over het

onderzoekgebied 5

§ 3. Indeling van het rapport 7

ENKELE AGRARISCH-STRUCTURE LE

ASPECTEN 8

§ 1. De geregistreerde telplichtigen 8

§ 2. De ontwikkeling van de

bedrijfsgroot-testructuur 9

§ 3. De ontwikkeling van het aantal bedrijven

in de periode 1962-1967 9

§ 4. De ontwikkeling van het aantal bedrijven

in de periode 1967-1982 12

HOOFDSTUK ÜI

HOOFDSTUK IV

ENKELE BEDRIJFSSTRUCTURELE

ASPECTEN

§ 1. Grondgebruik

§ 2. Bedrijfstypen

§ 3. Akkerbouw

§ 4. Rundveehouderij

§ 5. Veredelingsproduktie

§ 6. Tuinbouw

PRODUKTIEOMVANG, ARBEIDSBEZETTING

EN ARBEIDSEFFECT

§ 1. Produktieómvang

§ 2. Arbeidsbezetting

§ 3. Arbeidseffect

16

16

17

18

20

21

22

23

23

24

25

SAMENVATTING EN SLOTBESCHOUWING

BIJLAGEN

27 30

(3)
(4)

HOOFDSTUK I

INLEIDING

§ 1. D o e l v a n h e t o n d e r z o e k

Op v e r z o e k van de Cultuurtechnische Dienst en van de P r o v i n c i a l e Raad voor de Bedrijfsontwikkeling in de landbouw in Noord-Brabant werd een o r i ë n t e r e n d onderzoek ingesteld n a a r de land en tuinbouw in het z e e -kleigebied van W e s t - B r a b a n t . Het doel van het onderzoek is tweeledig: a. een globaal beeld te geven van de land- en tuinbouw in het B r a b a n t s e

zeekleigebied;

b. een indruk te geven van een aantal aspecten (produktieplan, a r b e i d s b e -zetting, arbeidsproduktiviteit e.d.) van de " k l e i n e r e " bedrijven in het B r a b a n t s e zeekleigebied.

In overleg met de o p d r a c h t g e v e r s is het B r a b a n t s e zeekleigebied - in het vervolg van dit r a p p o r t ook wel aangeduid a l s " N o o r d W e s t B r a b a n t " -afgegrensd. Het omvat het gehele grondgebied van de gemeenten Zeven-bergen, Klundert, Standdaarbuiten, F i j n a a r t . Willemstad, Dinteloord, Steenbergen en Nieuw V o s s e m e e r . V e r d e r zijn ook gedeelten van de v o l -gende gemeenten tot " N o o r d - W e s t - B r a b a n t " gerekend: Hoge- en Lage

Zwaluwe (nl. Moerdijk en omgeving. Hoge en Lage Zwaluwe en o m g e -ving), Terheijden (Langeweg en omgeving). Hoeven (St. Maartenspolder), Wouw (Spellestraat) en H a l s t e r e n ( L e p e l s t r a a t ) .

§ 2 . E n k e l e a l g e m e n e g e g e v e n s o v e r h e t o n d e r z o e k -g e b i e d

In deze p a r a g r a a f zal in het kort worden ingegaan op enkele algemene gegevens. Wij zullen ons hierbij beperken tot die gemeenten, w i e r grond-gebied geheel in " N o o r d - W e s t - B r a b a n t " is gelegen, n l . : Zevenbergen, Klundert, Standdaarbuiten, Fijnaart, Willemstad, Dinteloord, Steenbergen en Nieuw V o s s e m e e r .

Op de e e r s t e p l a a t s de bevolkingsontwikkeling. Zoals n a a r v o r e n komt uit tabel 1, is de bevolking in de acht geheel in het zeekleigebied gelegen gemeenten, sinds 1947 aanzienlijk m i n d e r snel toegenomen dan in de p r o -vincie Noord-Brabant en Nederland. Weliswaar b e s t a a t e r enig v e r s c h i l in ontwikkeling t u s s e n de onderscheiden gemeenten, m a a r zij blijven alle onder het provinciale en ook onder het landelijke gemiddelde. Dit "achter-blijven" in bevolkingsontwikkeling is v o o r a l toe te schrijven aan de v r i j g r o t e v e r t r e k o v e r s c h o t t e n .

(Tabel 1 zie b l z . 6 ) .

De toekomstige ontwikkeling van de bevolking is afhankelijk van n a -tuurlijke g r o e i f a c t o r e n (geboortenoverschot) en van s o c i a a l - e c o n o m i s c h e

(5)

Tabel 1. Ontwikkeling van het aantal inwoners, 1947 - 1968 Zevenbergen Klundert Standdaarbuiteii Fijnaart Willemstad Dinteloord Steenbergen Nieuw V o s s e m e e r Totaal Noord-Brabant Nederland 1947 8 815 4 660 1986 5 067 1933 4 298 10511 1654 38 924 -1960 9 664 5 435 2 305 5 018 2 065 4 541 11748 1 6 9 1 42 467 -Index (1947 1968 10128 5 606 2 341 5 173 2 334 4 567 12 487 1870 44 506 -1960 110 117 116 99 107 106 112 102 109 127 119 = 100) 1968 115 120 118 102 121 106 119 113 114 146 132 Bron: CBS.

groeifactoren (bijvoorbeeld v e s t i g i n g s o v e r s c h o t door i n d u s t r i a l i s a t i e of door uitbreiding van de woonfunctie). Een prognose van het Economisch Technologisch Instituut voor Noord-Brabant komt v o o r 1980 op een totaal inwonertal van 50 900 en voor 2000 op een inwonertal van 62 800. Deze

prognose is overigens uitsluitend g e b a s e e r d op natuurlijke g r o e i f a c t o r e n . Sociaaleconomische factoren zoals bijvoorbeeld de te verwachten t o e neming van de werkgelegenheid a l s gevolg van de aanleg van i n d u s t r i e t e r r e i n e n bij Moerdijk zijn buiten beschouwing gelaten. In verband h i e r m e e kunnen de werkelijke bevolkingscijfers in 1980 en z e k e r in 2000 b e -langrijk hoger zijn.

Het aantal in de landbouw (excl. ontginning, v i s s e r i j e.d.) werkende mannen is van 1947 tot 1960 s t e r k v e r m i n d e r d . Dit was v o o r het o v e r g r o te deel het gevolg van de afneming van het aantal a r b e i d e r s en m e e w e r -kende zoons. Vooral de v e r m i n d e r i n g van het aantal l a n d a r b e i d e r s was van g r o t e betekenis. De in de periode 1947-1960 opgetreden daling van de mannelijke a g r a r i s c h e bevolking komt nl. voor 78% voor rekening van de l a n d a r b e i d e r s .

Tabel 2. De mannelijke a g r a r i s c h e beroepsbevolking (totaal z e e k l e i g e -bied)

Bedrij f shoof den Meewerkende zoons A r b e i d e r s Totaal 1947 1381 792 3 497 5 670 1960 1272 352 1505 3129 Index (1947 = 100) 92 44 43 55

(6)

Als gevolg van de daling van de mannelijke a g r a r i s c h e b e r o e p s b e v o l king en a l s gevolg van de toeneming van de totale mannelijke b e r o e p s b e -volking, is de betekenis van de a g r a r i s c h e s e c t o r (gelet op het aantal werkzamen) gedaald. Toch werkte in 1960 nog 25% van het totale aantal mannelijke b e r o e p s p e r s o n e n in het gebied van onderzoek in de land- en tuinbouw.

Tabel 3. De mannelijke a g r a r i s c h e beroepsbevolking in procenten van de totale mannelijke beroepsbevolking, 1947 - 1960

1947 1960 Zevenbergen 35 17 Klundert 44 20 Standdaarbuiten 41 27 Fijnaart 63 31 Willemstad 56 31 Dinteloord 52 23 Steenbergen 53 28 Nieuw V o s s e m e e r 71 40 Totaal 41 25

Tenslotte nog een enkele opmerking over de werkgelegenheid. Het zeekleigebied heeft al j a r e n een tekort aan werkgelegenheid. Het o n t b r e -ken van voldoende a r b e i d s p l a a t s e n heeft op de e e r s t e p l a a t s tot v r i j g r o t e v e r t r e k o v e r s c h o t t e n geleid en op de tweede p l a a t s tot een belangrijke uit-gaande pendel. In de komende j a r e n kan de situatie wellicht v e r b e t e r e n door de w e r k g e l e g e n h e i d s v e r m e e r d e r i n g , welke op grond van de

indu-s t r i a l i indu-s a t i e p l a n n e n b i j Moerdijk mag worden verwacht.

§ 3 . I n d e l i n g v a n h e t r a p p o r t

Het o n d e r z o e k v e r s l a g is a l s volgt ingedeeld. In hoofdstuk II wordt a a n -dacht geschonken aan enkele a g r a r i s c h e s t r u c t u r e l e aspecten en in hoofd-stuk III aan enkele b e d r i j f s s t r u c t u r e l e aspecten. In hoofdhoofd-stuk IV wordt ingegaan op de produktieomvang, de arbeidsbezetting en het arbeidseffect. Tenslotte volgen nog een samenvatting en een slotbeschouwing.

(7)

HOOFDSTUK II

ENKELE AGRARISCH-STRUCTUEELE ASPECTEN

Het Noordwestelijk zeekleigebied onderscheidt zich van veel a n d e r e gebieden in Nederland door zijn produktiepatroon (voornamelijk a k k e r -bouw) en zijn b e d r i j f s g r o o t t e s t r u c t u u r . Deze l a a t s t e wijkt in gunstige zin af. Het p e r c e n t a g e landbouwbedrijven van s: 30 ha (nl. 30%) is h i e r b e langrijk hoger dan e l d e r s . Deze twee a s p e c t e n zijn ook v o o r de a g r a r i s c h -sociale s t r u c t u u r in belangrijke m a t e bepalend. De ontwikkeling hiervan vertoont een m e e r stabiel beeld dan b.v. op de zandgronden.

§ 1 . D e g e r e g i s t r e e r d e t e l p l i c h t i g e n

Bijlage 1 geeft een overzicht van het aantal g e r e g i s t r e e r d e t e l p l i c h t i -gen voor de j a r e n 1962 en 1967. Voor een toelichting aangaande de inde-ling n a a r A, B, C, D en S-bedrijven raadplege men bijlage 2. Het aantal A+Bbedrijfshoofden (hoofdberoep a g r a r i ë r ) is sinds 1962 van 1 069 t e ruggelopen tot 965 in 1967, of wel met 2% p e r j a a r . De oppervlakte c u l -tuurgrond van de bedrijven van deze A+B-bedrijfshoofden v e r m i n d e r d e met r u i m 1150 ha. D a a r d o o r nam de gemiddelde bedrijfsgrootte s l e c h t s toe van 23 ha tot + 24,5 ha. In de g r o e p A+B-bedrijven werd nog een on-d e r v e r on-d e l i n g aangebracht n a a r lanon-dbouwers, t u i n on-d e r s en f r u i t t e l e r s . Hiervoor werd de CBS-indeling g e h a n t e e r d . Het aantal bedrijven van tuin-d e r s bleef vrijwel stabiel, terwijl het aantal fruitteeltbetuin-drijven toenam. Overigens maken de t u i n d e r s en f r u i t t e l e r s s l e c h t s 10% van de A+Bbedrijven uit. De v e r m i n d e r i n g van het aantal A+BbeA+Bbedrijven had dus n a g e noeg uitsluitend p l a a t s bij de landbouwbedrijven. De gemiddelde b e d r i j f s -grootte van de landbouwbedrijven bedroeg in 1967 + 26 ha, van de tuin-d e r s b e tuin-d r i j v e n bijna 5 ha en van tuin-de fruitteeltbetuin-drijven r u i m 15 ha. Van tuin-de A+B-bedrijfshoofden behoren e r 77 tot de c a t e g o r i e B. Hun nevenberoep houdt v e e l a l verband m e t de landbouw.

De C en Dbedrijven maken in 1967 bijna 40% van het aantal g e r e g i -s t r e e r d e telplichtigen uit, doch hebben -s l e c h t -s 7,5% van de oppervlakte cultuurgrond in gebruik. Ruim de helft van de C - g r o n d g e b r u i k e r s oefent een hoofdberoep uit dat min of m e e r verband houdt met de landbouw (b.v. 82 l a n d a r b e i d e r s ) . Het a n d e r e deel oefent een hoofdberoep uit dat niet aan de landbouw verwant i s . De D - g r o n d g e b r u i k e r s zijn d e e l s v o o r m a l i g e A+Bbedrijfshoofden (ongeveer de helft) d e e l s v o o r m a l i g e C g r o n d g e -b r u i k e r s . Deze laatsten oefenden voorheen v e e l a l een aan de land-bouw v e r w a n t hoofdberoep uit. Het C- en D-grondgebruik is p e r saldo met 225 ha toegenomen. Voorts zijn e r nog een aantal S-bedrijven (enkele v e r e d e l i n g s b e d r i j v e n en v o o r a l bedrijven met bollenteelt). Hun aantal is

(8)

§ 2 . De o n t w i k k e l i n g v a n d e b e d r i j f s g r o o t t e s t r u c t u u r

De ontwikkeling van het aantal bedrijven en de vermindering van de

oppervlakte cultuurgrond hebben ook hun invloed gehad op de

bedrijfs-groottestructuur.

Tabel 4. De bedrijfsgroottestructuur van A+B-bedrijven in 1962 en 1967

G r o o t t e k l a s s e < 5 ha 5 - < 15 ha 15 - < 30 ha 30 - < 50 ha >50 ha Landbouwers P e r c e n t a g e van 1962 1967 5 34 29 23 8 100 2 29 35 26 8 100 T u i n d e r s de bedrijven 1962 79 17 2 2 -100 in de gro 1967 83 16 -3 -100 F r u i t t e l e r s otteklas sen 1962 36 40 12 -12 100 1967 23 45 22 2 8 100

De gemiddelde bedrijfsgrootte van de A+B-bedrijven is in 5 jaar

slechts met 1,5 ha gemiddeld toegenomen. In de bedrijfsgroottestructuur

is dan ook slechts weinig verandering gekomen. Dit komt nog duidelijker

tot uiting in bijlage 1. Zo is het aantal bedrijven van 20-50 ha gelijk

ge-bleven en dat van 50 ha en meer zelfs afgenomen van 82 tot 68 ha.

Wat de tuinders betreft is er nauwelijks sprake van verandering. Voor

de fruittelers echter, die in aantal toenamen, blijkt dat vooral de

bedrij-ven < 5 ha naar verhouding een veel minder belangrijke plaats innemen.

Juist in de grotere grootteklassen zijn er fruitteeltbedrijven bijgekomen.

In een aantal gevallen is er op een akkerbouwbedrijf op een gedeelte van

het bedrijf fruit ingeplant, en zijn daardoor in de categorie

fruitteeltbe-drijven terechtgekomen.

§ 3 . De o n t w i k k e l i n g v a n h e t a a n t a l b e d r i j v e n in d e

p e r i o d e 1 9 6 2 - 1 9 6 7

In deze paragraaf wordt vooral de nadruk gelegd op de ontwikkeling

van het aantal A+B-bedrijven. Hierbij wordt verder geen onderscheid

meer gemaakt naar landbouwers, tuinders of fruittelers. Er is reeds

ge-constateerd dat het aantal A+B-bedrijven met 2% per jaar is afgenomen.

Hoe kwam deze vermindering tot stand? Welke factoren speelden hierbij

een rol? Een bedrijfshoofd kan zijn beroep beëindigen, van beroep

veran-deren, een ander bedrijf overnemen of naar elders verhuizen. Bij deze

mutaties kan zijn bedrijf in dezelfde of in een andere beroepsgroep

wor-den voortgezet of opgeheven worwor-den. De volgende tabel tracht hiervan

een nadere analyse te geven.

(9)

Tabel 5. Mutaties van de A+B-bedrijven in de periode 1962-1967 Mutatieoorzaak Beroepsbeëindiging B e r o e p s v e r a n d e r i n g Bedrijf swisseling Overige oorzaken Totaal Bedrijven totaal 232 38 16 43 329 waarvan A + B 136 7 6 28 177 met v e r a n d e r i n g voortge2 C 12 16 1 2 31 :et als D 13 1 5 29 S 1 3 4 opge-heven 60 15 8 5 88

Beroepsbeëindiging is duidelijk de v o o r n a a m s t e o o r z a a k voor de v e r mindering van het aantal bedrijven. In totaal beëindigden 232 b e d r i j f s -hoofden hun b e r o e p , waarbij 23 bedrijfs-hoofden gebruik maakten van de O.- en S.-regeling. Van deze 232 bedrijven werden e r 136 (of wel 58,5%) in de A+B-groep door een opvolger voortgezet (nl. 114 door een zoon of schoonzoon en 22 door v e r d e r e familieleden of v r e e m d e opvolgers). Voorts werd in 12 gevallen het bedrijf (voornamelijk door een zoon) in de C - g r o e p voortgezet, terwijl 23 bedrijfshoofden hun bedrijf (al of niet s t e r k verkleind) als Dbedrijf aanhielden. De overige 60 bedrijven w e r -den opgeheven.

De b e r o e p s v e r a n d e r i n g speelt in veel m i n d e r e m a t e een r o l in de v e r -mindering van het aantal bedrijven. Hierdoor verdwenen 31 bedrijven uit de A+B-groep. Dit w a r e n voornamelijk bedrijven met een bedrijfshoofd van < 50 j a a r . Deze bedrijven werden d e e l s door het bedrijfshoofd zelf a l s C-bedrijf voortgezet, d e e l s opgeheven.

V e r d e r komt nog bedrijf swisseling voor. Iemand v e r h u i s t n a a r een ander bedrijf w a a r d o o r het v o r i g e bedrijf opgeheven kan worden. Dit l a a t s t e bedrijf kan bijvoorbeeld bij het nieuwe bedrijf gevoegd worden. Dit nieuwe bedrijf moet e c h t e r op een of a n d e r e m a n i e r vrijgekomen zijn en dit is dan m e e s t a l w e e r het gevolg van beroepsbeëindiging of b e r o e p s -v e r a n d e r i n g -van het -v o o r m a l i g e bedrijfshoofd.

Tenslotte zijn e r nog een aantal oorzaken die niet d i r e c t tot de v o o r -gaande t e r u g g e b r a c h t kunnen worden.

In totaal nam aldus het aantal A+Bbedrijven m e t 152 af. Voor een g e deelte werd dit w e e r g e c o m p e n s e e r d door het stichten van nieuwe b e d r i j -ven of door overgang van C-bedrij-ven n a a r A+B-bedrijf. Was dit niet het geval geweest dan was het aantal bedrijven in p l a a t s van 2% p e r j a a r m e t 3% v e r m i n d e r d . Deze 37c zou dan a l s volgt zijn g e r e a l i s e e r d :

door beroepsbeëindiging 96 1,9% door b e r o e p s v e r a n d e r i n g 31 0,6% door bedrijfswisseling 10 0,2% door overige oorzaken 15 0,3%

Totaal 152 3%

Hieruit blijkt nog w ee r eens de belangrijkheid van beroepsbeëindiging bij de v e r m i n d e r i n g van het aantal bedrijven.

(10)

De voorgaande mutaties werden ook nog per grootteklasse bekeken.

Het valt op dat de vermindering van het aantal A+B-bedrijven voor meer

dan 70% bij de bedrijven van < 10 ha gezocht moet worden. Voor ruim 10%

van de gevallen betrof dit echter ook bedrijven van 20-< 50 ha. De

ver-mindering van het aantal bedrijven van > 50 ha, die in § 2 werd

opge-merkt, moet evenwel uitsluitend gezocht worden in bedrijfsverkleining of

afsplitsing van.een deel van het bedrijf. De vermindering van het aantal

A+B-bedrijven door een beroepsverandering en bedrijfswisseling heeft

praktisch alleen plaatsgehad bij bedrijven van < 15 ha. Alleen bij

beroeps-beëindiging blijkt dat ook weleens een groter bedrijf uit de A+B-groep

verdween.

Nemen we hierbij de ontwikkeling van het aantal C-, D- en S-bedrijven

eveneens in beschouwing dan kan deze ontwikkeling als volgt worden

weergegeven.

Tabel 6. De ontwikkeling van het aantal bedrijven in de periode 1962-1967

Aantal bedrijven in 1962 Van A+B n a a r C, D of S Van C n a a r A+B, D of S Van D n a a r A+B, C of S Van S n a a r A+B, C of D Opgeheven bedrijven Gesticht Aantal bedrijven in 1967 A + B 1069 -64 1005 13 1018 1018 1018 - 8 8 930 35 965 C 616 31 647 - 61 586 6 592 592 -246 346 108 454 D 175 29 204 45 249 - 6 243 1 244 -110 134 32 166 S 14 4 18 3 21 21 - 1 20 - 5 15 8 23

Bijna 50 bedrijven traden tot de A+B-groep toe, 13 uit de C-groep en

35 nieuwe bedrijven. Van deze 35 bedrijven ontstonden er 21 door

split-sing of afsplitsplit-sing en de overige door koop of pacht van los land.

Overi-gens bedroeg de gemiddelde oppervlakte van deze bedrijven in 1967

slechts 13 ha. Het betrof hier 8 fruitteeltbedrijven, 7

glastuinbouwbedrij-ven, enkele groenteteeltbedrijven en voor de rest voornamelijk

akker-bouwbedrijven.

Het aantal C-bedrijven nam zeer sterk af. Overigens ging dit evenwel

gepaard met een uitbreiding van het totale C-grondgebruik. In de D-groep

was de vermindering slechts gering, terwijl het aantal S-bedrijven

voor-namelijk door het stichten van bedrijven toenam.

(11)

§ 4 . D e o n t w i k k e l i n g v a n h e t a a n t a l b e d r i j v e n i n d e p e r i o d e 1 9 6 7 - 1 9 8 2

Aan de hand van de huidige situatie en d a a r b i j rekening houdend m e t de ontwikkeling in het v e r l e d e n zal g e t r a c h t worden een globale prognose van het aantal bedrijven op te stellen. Voor de prognose blijft het indu-striegebied in wording te Moerdijk buiten beschouwing. In dit gebied lagen in 1967 47 A+B-bedrijven. Van deze 47 bedrijven kunnen in de toekomst s l e c h t s enkele bedrijven aan de rand van het gebied blijven v o o r t b e s t a a n .

Voor wat de beroepsbeëindiging in de toekomst betreft b a s e r e n wij ons voornamelijk op de opvolging s situatie op het ogenblik. Aannemende dat men gemiddeld op 6 5 - j a r i g e leeftijd het b e r o e p zal beëindigen, m a g gesteld worden dat de bedrijfshoofden van ^ 50 j a a r in de komende 15 j a a r hun b e r o e p zullen beëindigen. De opvolgingssituatie op de bedrijven van deze bedrijfshoofden is weergegeven in tabel 7.

Tabel 7. De opvolgingssituatie in 1967 G r o o t t e k l a s s e n < 15 ha 15 - < 30 ha 30 - < 50 ha 50 ha < 1500 b. 1500 - < 2 000 b. 2 000 - < 2 500 b. 2 500 - < 4 000 b. > 4 000 b. Totaal e1* e. e. e. e. Aant. t o -t a a l 156 137 91 39 88 41 42 91 161 423 A+B-bedr. in 1967 m e t een zond e r o p -volger 55 19 10 2 44 10 8 12 12 86 met 1 opvol-g e r 72 83 54 27 30 22 23 61 100 236 met m e e r -d e r e op-v o l g e r s 2 9 12 5 -1 1 3 23 28 2) bedrijfsh.v.söO j r . nog jonge kind. 9 17 8 3 4 4 5 7 17 37 alleen doch-t e r s 13 5 4 2 8 2 4 4 6 24 onb e -kend 4 5 3 -2 2 1 4 3 12

1) b . e . = bewerkingseenheid. Bewerkingseenheden zijn verhoudingsgetal-len voor de omvang van de bewerking in de v e r s c h i l l e n d e produktie-richtingen g e b a s e e r d op de bewerkingskosten.

2) Exclusief industriegebied Moerdijk.

In 1967 zijn e r 423 bedrijfshoofden van > 50 j a a r . Dit i s 46% van alle bedrijfshoofden. De leeftijdsopbouw is dan ook betrekkelijk jong (zie b i j -lage 3). Tegenover een toeneming van het aantal jonge bedrijfshoofden (zelfs in absolute aantallen) stond een forse daling van het aantal oudere bedrijfshoofden. In 1962 was dan ook r u i m 51% van de bedrijfshoofden s 50 j a a r .

(12)

en 28 meer dan een opvolger. Dit laatste betreft vooral 2 opvolgers.

Er zal getracht worden hieruit het aantal potentiële opvolgers af te

leiden. Van de bedrijven met meer dan een opvolger zal er een bepaald

aantal door twee opvolgers als één bedrijf worden voortgezet

(maat-schap). Men mag aannemen dat dit voor de 17 bedrijven, die in deze groep

meer dan 4 000 b.e. groot zijn, het geval zal zijn. Rekentechnisch wordt

gesteld dat deze bedrijven een opvolger hebben. Van de 11 overige

be-drijven met meer dan een opvolger, zullen 2 zoons afvloeien zodat voor

deze bedrijven het aantal potentiële opvolgers op 20 kan gesteld worden.

Voor de 236 bedrijven met een opvolger dient eveneens een correctie te

worden aangebracht voor het aantal zoons dat het bedrijf voortijdig zal

verlaten. Dit aantal wordt op 48 gesteld (nl. het aantal bedrijven met een

opvolger, dat kleiner is dan 1 800 b.e.). Het aantal zoons dat zal afvloeien

zal dus in totaal 50 bedragen. Dit is ruim 15% van het aantal genoemde

opvolgers. Op de zandgronden kan dit percentage wel 25% en meer

bedra-gen. Tenslotte is er nog een aantal bedrijven waarop de opvolging

on-zeker is. Van de bedrijven met nog jonge kinderen mag aangenomen

wor-den dat de bedrijven van ^ 2 000 b.e. over een opvolger zullen beschikken

(nl. 29), terwijl de bedrijven met alleen dochters buiten beschouwing

wor-den gelaten. Voor de bedrijven waarvan de opvolging nog onbekend is

wordt gesteld dat de bedrijven van ^ 2 500 b.e. een opvolger zullen

heb-ben (nl. 7). Aldus zal op 261 bedrijven van bedrijfshoofden van s 50 jaar

(nl. 17 + 20 + 188 + 29 + 7) in de komende 15 jaar de opvolging verzekerd

zijn 1). Dit is 61,5% van het aantal bedrijven tegen 58,5% in de periode

1962-1967. Daarentegen zullen 162 bedrijven niet in de A+B-groep

wor-den voortgezet. Dat betekent dat in de toekomst nog maar weinig

bedrij-ven van < 2 500 b.e. door een opvolger zullen worden voortgezet. Vertaald

in bedrijfsgrootte betekent dit voor een landbouwbedrijf met de helft

gra-nen en de andere helft hakvruchten + 25 ha. Van deze 162 bedrijven

zul-len er 29 in de C-groep worden voortgezet, 42 in de groep D en 91 zulzul-len

worden opgeheven.

Voor de beroepsverandering vormt deels de ontwikkeling in het

verle-den, deels de situatie op het ogenblik en deels onze verwachtingen voor

de toekomst de basis. In het verleden werd een percentage

beroepsver-anderaars van 0,6% per jaar gevonden. Beschouwt men het aantal

bedrij-ven van bedrijfshoofden van < 50 jaar naar bewerkingsomvang uitgedrukt

in b.e. (zie tabel 8) dan moeten voor dit gebied gemiddeld bedrijven van

< 1500 b.e. voor de toekomst zeker afgeschreven worden.

Voorts zal ook nog een enkel bedrijf (vooral de kleinere), dat eerst

nog door een opvolger wordt overgenomen, met beroepsverandering te

maken krijgen. Ook bedrijfshoofden van bedrijven van ä 1500 b.e. kunnen

nog van beroep veranderen. Voor de oudere bedrijfshoofden nemen dan

de kansen wel snel af. Wordt aldus het aantal toekomstige

beroepsveran-d e r a a r s op 93 gestelberoepsveran-d beroepsveran-dan betekent beroepsveran-dit beroepsveran-dat per jaar 0,8% van beroepsveran-de beberoepsveran-drijfs-

bedrijfs-hoofden van beroep zal veranderen. Gezien de ontwikkeling in het

verle-den, de bedrijfsgrootte op het ogenblik en de wenselijke bedrijfsgrootte

1) Hierbij dient nog vermeld te worden dat geen rekening werd gehouden

met opvolgers van buiten het gebied of uit andere beroepsgroepen.

(13)

i s dit p e r c e n t a g e a l l e s z i n s r e ë e l . Van deze 93 bedrijven zal de kleinste helft a l s C-bedrijf worden v o o r t g e z e t .

Tabel 8. Bedrijven van bedrijfshoofden van < 50 j a a r n a a r bewerkings-omvang in 1967 1)

Be we r king somv ang Aantal

1500 1750 2 000 2 500 < 1500 b . e . < 1750 b . e . • < 2 000 b . e . • < 2 500 b . e . < 4 000 b . e . > 4 000 b . e . Totaal 69 31 25 49 125 196 495

1) Exclusief industriegebied Moerdijk.

In deze prognose wordt geen rekening gehouden m e t bedrijfswisseling. Dit m u t a t i e o n d e r z o e k werd r e e d s bij beide voorgaande m u t a t i e o o r z a k e n v e r r e k e n d .

Voor de overige oorzaken worden tenslotte enkele onteigeningsgevallen of verhuizingen buiten het gebied, sterftegevalonteigeningsgevallen van jonge b e d r i j f s -hoofden en overgang n a a r de S-groep opgevoerd. De m u t a t i e t a b e l ziet e r dan als volgt uit:

Tabel 9. Mutaties van de A+B-bedrijven voor de periode 1967-1982 1) Bedrijven met v e r a n d e r i n g Mutatieoorzaak t o t a a l waarvan voortgezet a l s A + B D op te heffen Beroepsbeëindiging 423 216 29 42 B e r o e p s v e r a n d e r i n g 93 39 Overige oorzaken 17 Totaal 533 216 68 42 91 54 13 158 1) Exclusief industriegebied Moerdijk.

Voor de toekomst wordt v e r d e r geen rekening m e e r gehouden met Cbedrijven die over zullen gaan n a a r de A+Bgroep of het stichten van b e -drijven. Dit zal niet zonder m e e r w a a r zijn, m a a r waarschijnlijk zal dit in v e e l m i n d e r e m a t e het geval zijn dan in het v e r l e d e n . Overigens is v o o r a l bij beroepsbeëindiging h i e r m e e al rekening gehouden. De

(14)

poten-tiële opvolgers b.v. zullen allen een bedrijf overnemen, ofschoon

sommi-gen natuurlijk ook een bedrijf kunnen stichten. In het verleden is dit wel

gebeurd. Daaruit is wellicht ook te verklaren dat het percentage

bedrij-ven met opvolger toen lager was dan dat in de toekomstige periode.

Onder deze veronderstellingen zal het aantal A+B-bedrijven (dat in

1967 exclusief industriegebied Moerdijk 918 bedroeg) in de komende 15

jaar met 272 bedrijven afnemen, of wel met 2,3% per jaar. Ten opzichte

van de periode 1962-1967 zal de vermindering van het aantal

A+B-bedrij-ven nauwelijks sneller verlopen. Wel zal in de toekomst

beroepsverande-ring iets belangrijker worden. Dit komt onder meer omdat op het

ogen-blik het aantal jonge bedrijfshoofden naar verhouding vrij sterk

vertegen-woordigd is. Het is zeer waarschijnlijk dat in de toekomst de gemiddelde

leeftijd van de bedrijfshoofden weer zal toenemen en mogelijk boven het

niveau van 1962 zal uitkomen.

Welke invloed heeft deze verandering op de ontwikkeling van de

be-drijfsgroottestructuur? In 1982 zullen er nog 645 bedrijven over zijn. In

1967 hadden de A+B-bedrijven (exclusief industriegebied Moerdijk)

+ 21 500 ha cultuurgrond in gebruik. Dit is gemiddeld ruim 23 ha per

be-drijf. Deze oppervlakte cultuurgrond zal afnemen door onttrekking van

cultuurgrond voor niet-agrarisch gebruik. We schatten dat aldus in 1982

voor de A+B-bedrijven nog + 20 000 ha over zal zijn. Dit betekent een

ge-middelde bedrijfsgrootte van ruim 30 ha. Voor de landbouwbedrijven zal

dit gemiddeld bijna 35 ha zijn. Dat betekent dat ook dan nog de kleinste

helft van de landbouwbedrijven in de grootteklassen van < 30 ha zullen

vallen (zie bijlage 4). Het valt te betwijfelen of deze bedrijfsvergroting

gelijke tred zal houden met de ontwikkeling van de bewerkingscapaciteit

in de landbouw. Een verdere intensivering van de bedrijfsvoering en/of

een inkrimping van de arbeidsbezetting zal dus noodzakelijk zijn.

(15)

HOOFDSTUK III

ENKELE BEDRIJFSSTRUCTURELE ASPECTEN

§ 1. G r o n d g e b r u i k

Het m e r e n d e e l van de cultuurgrond in " N o o r d W e s t B r a b a n t " is in g e -b r u i k als -bouwland. In 1962 -bestond 76% van het a r e a a l van de A+B--be- A+B-be-drijven uit bouwland, 17% uit g r a s l a n d en 7%. uit tuinland. In de periode 1962-1967 is h i e r i n enige v e r a n d e r i n g opgetreden. Het aandeel van het bouwland v e r m i n d e r d e met 4% en het aandeel van het g r a s l a n d met 2%.

Een en ander kwam ten goede aan de toegenomen oppervlakte tuinland. De v e r g r o t i n g van het tuinlandaandeel is e c h t e r voor een belangrijk deel het gevolg geweest van de uitbreiding van de "akkerbouwmatige" tuin-bouw en is dus ten dele van louter s t a t i s t i s c h e a a r d .

Zoals uit tabel 10 n a a r v o r e n komt, neemt het p e r c e n t a g e bouwland toe n a a r m a t e de bedrijven g r o t e r zijn. In alle g r o o t t e k l a s s e n is het aandeel van het bouwland overigens afgenomen. Het m e e s t e g r a s l a n d treft men n a a r verhouding aan bij de bedrijven van 515 ha en 1530 ha. Alle g r o o t -t e k l a s s e n geven een daling van he-t aandeel van he-t g r a s l a n d -te zien. Op de bedrijven beneden 5 ha speelt de tuinbouw een belangrijke r o l : 54% van het a r e a a l b e s t a a t uit tuinland. Alle g r o o t t e k l a s s e n vertonen een niet on-aanzienlijke stijging van het p e r c e n t a g e tuinland. Deze stijging is op de g r o t e r e bedrijven, zoals l a t e r zal blijken, v o o r een belangrijk deel het gevolg van de uitbreiding van de "akkerbouwmatige" tuinbouwteelten.

Tabel 10. De bouwland-grasland-tüinlandverhouding (A+B-bedrijven) 1962-1967 - 5 ha 5 - 15 ha 15 - 30 ha 30 - 50 ha > 50 ha Totaal P e r c e n t a g e bouwland 1962 36 55 71 83 83 76 1967 32 50 68 79 79 72 cultuurgrond, in g r a s l a n d 1962 1967 18 36 22 12 8 17 14 35 20 9 6 15 gebruik a l s : tuinland 1962 46 9 7 5 9 7 1967 54 15 12 12 15 13

(16)

§ 2. B e d r i jf s t y p e n

Om een inzicht te krijgen in de bedrijfstypenstructuur werd de

volgen-de involgen-deling gemaakt:

a. akkerbouwbedrijven (de akkerbouwsector omvat s 60% van de

bewer-kingsomvang) ;

b. rundveehouderijbedrijven (de rundveehouderij omvat ^ 60% van de

be-werkingsomvang) ;

c. bedrijven met akkerbouw en rundveehouderij (de akkerbouw en de

rundveehouderij omvatten beide 2060% van de bewerkingsomvang, t e r

-wijl eventuele andere produktietakken kleiner zijn dan 20% van de

be-werkingsomvang) ;

d. opengrondsgroentebedrijven (de opengrondsgroenten omvatten ^ 60%

van de bewerkingsomvang);

e. fruitteeltbedrijven (de fruitteelt omvat ^ 60% van de

bewerkingsom-vang) ;

f. overige bedrijven.

Zoals uit tabel 11 blijkt, vormen de akkerbouwbedrijven in

N.W.-Bra-bant duidelijk het belangrijkste bedrijfstype; in 1967 maakten zij 52% uit

van het totale aantal A+B-bedrijven. Als wij de heterogene groep

"overi-ge bedrijven" buiten beschouwing laten, vol"overi-gen daarna de bedrijven met

akkerbouw en rundveehouderij (15%). De andere bedrijfstypen zijn van

veel minder betekenis: rundveehouderijbedrijven (8%),

opengrondsgroen-tebedrijven (1%) en fruitteeltbedrijven (4%).

Wat de ontwikkeling in de periode 1962-1967 betreft, dient op de eerste

plaats gewezen te worden op het teruglopen van het totale aantal

A+B-bedrijven met 10%)- Vervolgens komt naar voren dat het aantal

akkerbouw-bedrijven met 18% is gedaald. Deze daling heeft zich in alle

grootteklas-sen voorgedaan. Ook het aantal bedrijven met akkerbouw en

rundveehou-derij is in bijna alle grootteklassen afgenomen; alleen de bedrijven van

15-30 ha geven een toeneming te zien. In totaal verminderde het aantal

bedrijven van dit type met 22%.

Het aantal rundveehouderijbedrijven nam iets toe. Verreweg de

mees-te bedrijven van dit type behoren tot de grootmees-teklasse 5-15 ha.

De opengrondsgroentebedrijven vertonen een daling die zich vooral

heeft voorgedaan bij de bedrijven beneden 5 ha. Nu sommige

opengronds-groenteteelten meer en meer naar de grotere bedrijven overgaan, kunnen

deze kleine opengrondsgroentebedrijven zich kennelijk moeilijk

hand-haven.

Een relatief belangrijke toeneming, vooral in de grootteklassen 5-15

ha, 15-30 ha, geven de fruitteeltbedrijven te zien. Ook de groep "overige

bedrijven" vertoont een forse stijging (27%).

Het geheel overziende komt men tot de conclusie, dat de

bedrijfstypen-structuur in N.W.-Brabant gevarieerder is geworden en dat de

overheer-sende positie van de akkerbouwbedrijven en van de bedrijven met

akker-bouw en rundveehouderij minder geprononceerd is geworden.

Tenslotte nog enkele opmerkingen over de vrij grote groep "overige

bedrijven". Deze groep bestaat uit bedrijven waarop meerdere min of

(17)

m e e r gelijkwaardige produktietakken naast e l k a a r voorkomen. Als b e -langrijkste subgroepen kunnen worden onderscheiden:

a. bedrijven met o.a. glastuinbouw (6 bedrijven in 1962 en 20 in 1967); b. bedrijven met o.a. opengrondsgroenten (82 bedrijven in 1962 en 95 in

1967);

c. bedrijven met o.a. fruitteelt (29 in 1962 en 44 in 1967).

Tabel 11. De bedrijfstypen (A+B-bedrijven), 1962-1967

Soort bedrijven Akkerbouw Rundveen. Akkerb. en rundveeh. Opengronds-groenteteelt F r u i t t e e l t Overige Totaal < '62 15 5 8 17 10 35 90 5 '67 8 2 4 10 10 34 68 Aantal bedi 5-'62 118 58 108 2 13 62 361 •15 '67 77 56 63 1 22 60 279 15-'62 197 6 61 -5 29 298 üjven 30 '67 179 14 71 1 9 45 319 in ha 30-'62 212 1 7 2 -11 233 •50 '67 183 1 5 1 -35 225 > '62 72 -1 2 12 87 50 '67 56 -1 2 15 74 totaal '62 '67 614 503 70 73 184 143 22 14 30 43 149 189 1069 965

De a a n t a l s v e r m e e r d e r i n g van subgroep a is geheel g e r e a l i s e e r d op de bedrijven beneden 5 ha, terwijl de uitbreiding van subgroep c op alle g r o o t t e k l a s s e n (excl. de k l a s s e < 5 ha) betrekking heeft. Bij subgroep b is het aantal bedrijven in de k l a s s e beneden 15 ha gedaald en het aantal bedrijven in de k l a s s e n 15-30 ha en 30-50 ha s t e r k gestegen, hetgeen

u i t e r a a r d samenhangt met de verschuiving van de opengrondsgroenteteelt van de k l e i n e r e n a a r de g r o t e r e bedrijven.

§ 3. A k k e r b o u w

In de j a r e n t u s s e n 1962 en 1967 is de oppervlakte bouwland gedaald m e t bijna 10%. De belangrijkste v e r a n d e r i n g e n in het bouwland zijn de v e r m i n d e r i n g van het p e r c e n t a g e peulvruchten, handelsgewassen en v l a s

en de toeneming van het procentuele aandeel van granen, a a r d a p p e l s en suikerbieten. De d r i e belangrijkste g e w a s s e n - granen, s u i k e r b i e t e n en a a r d a p p e l s - namen in 1967 85% van het bouwland in beslag tegen 71% in 1962. Op zich genomen zou dit e r o p kunnen wijzen, dat e r op de bedrijven een vereenvoudiging van het bouwplan is opgetreden. Men dient e c h t e r te bedenken, dat de "akkerbouwmatige" tuinbouw in het voorgaande buiten beschouwing is gebleven. Dit betekent dat met een in b e t e k en i s gestegen produktietak geen rekening is gehouden. Indien m e n ook de "akkerbouw-m a t i g e " tuinbouw tot de akkerbouw rekent, dan zijn de aanwijzingen voor het optreden van een vereenvoudiging van het bouwplan óf v e e l m i n d e r duidelijk 6f afwezig.

(18)

CO C M 05 CO > H T3 01 ,Q I PQ + < P o> co co cd ! o fn 0> ctf o O <N co cd cd r C na e a i—i o , o co CO 0) & a o o> > 'S 0) o u CD in in LO £ 3 o r O S-i CD ^ ^ < ff CD co co cd 0) bC S-0> c cd ?H Ü TH I M TH Lf3 <M c - 00 <M O t H O t H <M O TH CO TH <M T H t -TH TH TH CD T H TH TH 0 0 co C N C - C D < M t > t H C N | t H tH t- n ffl TH D- o o co © tH <M in oo oo © c- i <M i LO CO 00 00 <M O tH O i-t <M CM 00 o tH C- 1 CM TH rH TH 00 TH O tH tH tH <M (M «O TH (M 00 CM CM I tH oo co i-i m m o «o co <M (M oo o co TH <M TH Ci 00 <M CM TH CM in tH (M <M 1 co t—< CD T 3 C cd X ! C co CD + J ü 3 H

£

"3

Cu e 0> co co cd 0) bx> co cd > C o> -o cd N •rH cd e 0)

'S

ft cd T 3 Sn cd < C CD CO •rH r O rH CO r M ^ 0) +-> co •rH rH CO T 3 CO O > rH 0> >

3

e o> o> rH 0) N 3 r H O) ca co cd CD M co bc rH o>

5

O o r H O O t H O o I - I o o t H o o T - I o o t H O o l-H" o o t H o o t H O o t H o o t H O O t H I—i cd cd +-> O H co et)

£

c-I M O C-t H CO CM 00 00 t H co C i 00 CO c-o co T H oo m en CD 00 TH i n T H t H C-T H t H CD co T H m a i co t H t ' -en ce t H O c-o t H t H "c? 0) rÖ O. o o> 1—< cd *> O H

"S

i—*

§

r Q 19

(19)

T u s s e n de bedrijfsgrootteklassen blijken e r betrekkelijk weinig v e r -schillen in het bouwplan te bestaan. Wel is het zo dat e r op de bedrijven beneden 30 ha n a a r verhouding wat m e e r granen en suikerbieten worden verbouwd. Op de bedrijven boven 30 ha zijn daarentegen de peulvruchten en handelsgewassen, v l a s en zaaizaden van iets m e e r betekenis. Globaal genomen is e r dus geen belangrijk v e r s c h i l in intensiteit van het bouw-plan t u s s e n de k l e i n e r e en g r o t e r e bedrijven.

Tenslotte nog een enkele opmerking over de v e r s c h i l l e n in het bouw-plan t u s s e n de onderscheiden bedrijfstypen. Uit het onderzoek bleek dat op de akkerbouwbedrijven in 1967 43% van het bouwlandareaal uit g r a n e n bestond; op de bedrijven met akkerbouw en rundveehouderij en op de rundveehouderijbedrijven was dit 51% r e s p . 50%. Ook de suikerbieten kwamen n a a r verhouding iets m e e r voor op de bedrijven met akkerbouw en rundveehouderij (251) en op de rundveehouderijbedrijven (23%) dan op de akkerbouwbedrijven (20%). Deze v e r s c h i l l e n , die overigens gering zijn, hangen samen met de functie van de akkerbouw. Op de bedrijven met kerbouw en rundveehouderij en de rundveehouderijbedrijven staat de ak-kerbouwsector ten dele in dienst van de rundveehouderij (stro. bietenkop-pen). Het a a r d a p p e l a r e a a l maakte in 1967 op de akkerbouwbedrijven 18% uit van het totale bouwlandareaal; op de bedrijven met akkerbouw en rundveehouderij was dit 16% en op de rundveehouderijbedrijven 10%.

§ 4 . R u n d v e e h o u d e r i j

In deze p a r a g r a a f zal worden ingegaan op de rundveehouderij. E e r s t zal aandacht geschonken worden aan de melkveehouderij en d a a r n a aan de m e s t v e e h o u d e r i j .

In de periode 1962-1967 is het aantal melkkoeien op de A+B-bedrijven met 2% toegenomen en het aantal stuks jongvee m e t 3%. Het gemiddelde aantal melkkoeien p e r bedrijf steeg van 6.9 in 1962 tot 9,9 in 1967. Deze toeneming is v e r o o r z a a k t door het verdwijnen van een aantal kleine b e -drijven, het afstoten van het melkvee op andere bedrijven en door uit-breiding van de m e l k v e e s t a p e l op bedrijven die het melkvee hebben aan-gehouden.

Zoals uit tabel 13 n a a r v o r e n komt is het aantal bedrijven met m e l k koeien in de periode 19621967 s t e r k gedaald (29%). Deze daling is b e -perkt gebleven tot de bedrijven met m i n d e r dan 10 melkkoeien. Het aantal bedrijven met 10 en m e e r d i e r e n is toegenomen. Desondanks is het aan-t a l melkkoeien op vele bedrijven aan-toch nog aan de lage kanaan-t. Slechaan-ts 10% van alle bedrijven met melkkoeien had in 1967 20 of m e e r d i e r e n ; 50% had m i n d e r dan 10 melkkoeien. Op een aantal bedrijven worden e c h t e r waarschijnlijk een of twee d i e r e n gehouden v o o r de eigen m e l k c o n s u m p -t i e . Rela-tief he-t guns-tigs-t is de si-tua-tie op de bedrijven van 15-30 ha en 30-50 ha, waar in 1967 15% r e s p . 14% van de bedrijven 20 of m e e r d i e r e n had. Beperkt men zich tot rundveehouderijbedrijven en de bedrijven met akkerbouw en rundveehouderij, dan is het beeld i e t s g u n s t i g e r : 25% van deze bedrijven had in 1967 m i n d e r dan 10 melkkoeien, 36% had 10-15 melkkoeien, 24% had 15-20 d i e r e n en 15% had 20 of m e e r d i e r e n .

(20)

Tabel 13. De A+B-bedrijven naar het aantal melkkoeien, 1962-1967

Aantal m e l k -koeien 1 - 1 0 10 - 15 15 - 20 > 2 0 Aant. b e d r . m e t melkk. T o t . - a a n t . bedrijven < '62 25 1 -26 90 5 '67 13 -13 68 5-'62 202 45 10 4 26 361 -15 '67 98 57 15 7 177 279 Aantal b e d r i i v e n in 15-30 '62 '67 106 58 47 45 25 40 11 25 189 168 298 319 30-'62 91 9 8 7 115 233 •50 '67 43 10 8 10 71 225 ha > '62 29 -1 30 87 50 '67 8 -1 -9 74 t o t a a l '62 '67 453 220 102 112 43 64 23 42 621 438 1069 965

In N.W.-Brabant komt een vrij groot aantal stuks mestvee voor. In

1962 was de mestveestapel bijna het dubbele van de melkveestapel. In de

periode 1962-1967 is het aantal stuks mestvee echter gedaald en wel met

30%. Bijna de helft van het mestvee in N.W.-Brabant treft men aan op de

akkerbouwbedrijven. Slechts 8% resp. 13% vindt men op de

rundveehoude-rijbedrijven en de bedrijven met akkerbouw en rundveehouderij. Doordat

de totale mestveestapel sterker verminderde dan het aantal bedrijven

met mestvee, is het gemiddelde aantal stuks mestvee per bedrijf

afgeno-men, nl. van 12,1 in 1962 tot 10,8 in 1967.

§ 5 . V e r e d e l i n g s p r o d u k t i e

De veredelingsproduktie speelt op de A+B-bedrijven in N.W.-Brabant

een zeer geringe rol. De varkensmesterij en de varkensfokkerij zijn

bin-nen de veredeling de belangrijkste produktietakken. Het aantal

mestvar-kens verdubbelde zich in de periode 1962-1967 bijna, terwijl het aantal

bedrijven, waarop deze diersoort voorkwam, daalde van 237 in 1962 tot

140 in 1967. Het gemiddelde aantal mestvarkens per bedrijf nam dan ook

toe, nl. van 4 in 1962 tot 12 in 1967. De fokzeugenstapel verdubbelde zich

eveneens bijna, terwijl ook het aantal bedrijven met deze diersoort

terug-liep (108 in 1962 en 70 in 1967). Hierdoor nam het gemiddelde aantal

fok-zeugen per bedrijf toe (4 in 1962 en 9 in 1967). Nog duidelijker

demon-streren de volgende cijfers de overheersende positie van de kleine

pro-duktieëenheden: van de 140 bedrijven met mestvarkens in 1967 hadden er

slechts 2 100 of meer dieren, terwijl van de 70 bedrijven met fokzeugen

er slechts 7 20 of meer dieren hadden. De bedrijven met mestvarkens

en/of fokzeugen treft men vooral aan in de grootteklassen 5-15 ha en

15-30 ha. Het gemiddelde aantal dieren per bedrijf ligt hier ook iets

hoger.

De betekenis van de overige veredelingssectoren is in N.W.-Brabant

zo gering dat zij hier buiten beschouwing gelaten worden.

(21)

§ 6. T u i n b o u w

In de periode 1962-1967 is het aantal A+B-bedrijven met tuinbouw

ge-stegen van 607 in 1962 tot 657 in 1967. Dit betekent een toeneming van 8%.

Veel sterker is de uitbreiding van het tuinbouwareaal. Terwijl de

opper-vlakte, beteeld met tuinbouwgewassen, in 1972 nog slechts 1 812 ha

be-droeg was dit in 1967 3 240 ha. Dit komt neer op een toeneming van 79%.

Deze areaalvermeerdering heeft met name plaatsgehad op de bedrijven

van 15 ha en groter. Vooral het groentenareaal is sterk uitgebreid. Ook

de oppervlakte fruit (vrijwel uitsluitend hardfruit) is vermeerderd. De

oppervlakte "overige" opengrondsgewassen vertoont een lichte daling.

Het glasareaal is weliswaar toegenomen, doch de glastuinbouw is van

weinig betekenis.

Tabel 14. De oppervlakte tuinbouw (A+B-bedrijven), 1962-1967

Oppervlakte tuinbouw (in ha)

< 5 '62 '67 5-15 15-30 30-50 > 50 '62 '67 '62 '67 '62 '67 '62 '67 totaal '62 '67 Tuinbouw open grond 137 112 317 441 408 874 462 1014 485 792 1809 3 233 Groenten 79 66 193 222 233 608 317 858 227 514 1049 2 268 Fruit 49 42 102 204 139 230 105 114 227 252 622 842 Ov.

tuinb.-gewassen 9 4 22 15 36 36 40 42 31 26 138 123

Tuinbouw onder g l a s Totaal 1 6 1 1 138 118 318 442 1 - - - _ - 3 7 409 874 462 1014 485 792 1812 3 240

De opengrondsgroenteteelt vindt voor het grootste deel plaats op de

bedrijven boven 15 ha (voor een belangrijk deel akkerbouwbedrijven).

Hier treft men 85% van het totale opengrondsgroentenareaal aan (1967);

in 1962 was dit 68%. Het zal duidelijk zijn dat het hier vooral gaat om

"akkerbouwmatige" groenteteelt. Een van de belangrijkste gewassen op

deze grotere bedrijven zijn de erwten. In 1967 bedroeg het erwtenareaal

1 013 ha, d.w.z. bijna de helft van de totale oppervlakte

opengrondsgroen-ten. Dit gewas werd bijna uitsluitend geteeld op de bedrijven boven 15 ha.

De contractteelt ten behoeve van de conservenindustrie speelt bij de

"ak-kerbouwmatige" tuinbouw een belangrijke rol. Op de bedrijven met

min-der dan 15 ha is de oppervlakte opengrondsgroenten slechts weinig

geste-gen, terwijl het aantal A+B-bedrijven beneden 15 ha met deze tak van

tuinbouw van 233 in 1962 daalde tot 185 in 1967.

Van betekenis in het zeekleigebied is vervolgens de hardfruitteelt. De

teelt van kleinfruit is van vrijwel geen belang. Het totale fruitareaal is in

de periode 1962-1967 niet onbelangrijk toegenomen (35%). De overige

opengrondstuinbouwgewassen zijn van veel minder betekenis.

(22)

HOOFDSTUK IV

PRODUKTIEOMVANG, ARBEIDSBEZETTING EN ARBEIDSEFFECT

§ 1. P r o d u k t i e o m v a n g

De totale produktieomvang van de A+Bbedrijven, gemeten in b e w e r -kingseenheden, is in de periode 1962-1967 met 5% toegenomen. De ont-wikkeling v a r i e e r t p e r p r o d u k t i e s e c t o r . Zo is de totale produktieomvang in de akkerbouwsector gedaald met 2%. De melkveehouderij geeft een t o e -neming met 1% te zien en de m e s t v e e h o u d e r i j een daling m e t 23%. Ook in de veredelingsproduktie is de bewerkingsomvang v e r m i n d e r d en wel met 15%. De tuinbouwsector tenslotte vertoont een toeneming van 52%, onge-twijfeld v o o r a l ten gevolge van de uitbreiding van de "akkerbouwmatige" tuinbouwteelten.

Zoals uit tabel 15 n a a r v o r e n komt, is de akkerbouw - ondanks een z e k e r e afneming - toch nog v e r r e w e g de belangrijkste s e c t o r gebleven. Van de totale bewerkingsomvang nam de akkerbouw in 1967 65% v o o r h a a r rekening. De tuinbouw is in betekenis de tweede s e c t o r (21% in 1967). D a a r n a volgen de melkveehouderij en de m e s t v e e h o u d e r i j met 8% r e s p . 5%. De veredelingsproduktie tenslotte is van z e e r gering belang.

Tabel 15. Samenstelling van de bewerkingsomvang (A+B-bedrijven), 1962-1967

P e r c e n t a g e van de bewerkingseenheden (in ha) < 5 5-15 15-30 30-50 == 50 totaal '62 '67 '62 '67 '62 '67 '62 '67 '62 '67 '62 '67 Akkerbouw 22 23 49 42 66 62 80 76 76 71 69 65 Melkvee 7 4 22 22 12 13 4 3 0 0 8 8 Mestvee 4 3 9 8 8 6 6 4 5 2 7 5 Veredelingsprod. 3 3 2 3 2 1 1 1 1 0 1 1 Tuinbouw 64 67 18 25 12 18 9 16 18 27 15 21 Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100

Afgezien van de bedrijven < 5 ha geldt voor alle g r o o t t e k l a s s e n dat de betekenis van de akkerbouw is gedaald. De m e l k v e e s e c t o r is alleen in de k l a s s e n 5-15 ha en 15-30 ha qua aandeel in de totale bewerkingsomvang gelijk gebleven of iets gestegen. Het m e s t v e e is in alle g r o o t t e k l a s s e n in betekenis gedaald. De tuinbouwsector tenslotte vertoont in alle g r o o t t e k l a s s e n een belangrijke toeneming. Wat de s a m e n s t e l l i n g van de b e w e r -kingsomvang betreft, b e s t a a n e r t u s s e n de v e r s c h i l l e n d e g r o o t t e k l a s s e n ,

(23)

zoals te verwachten was, duidelijke v e r s c h i l l e n . Op de bedrijven < 5 ha is de tuinbouw v e r r e w e g de belangrijkste p r o d u k t i e s e c t o r . In de g r o o t t e k l a s s e 515 ha speelt w e l i s w a a r de akkerbouw een g r o t e rol, doch d a a r -naast zijn ook het melkvee en de tuinbouw van betekenis. Op de bedrijven > 15 ha zijn eigenlijk alleen de akkerbouw en de ("akkerbouwmatige") tuinbouw van belang.

Hoe staat het nu met de ontwikkeling van de bewerkingsomvang p e r bedrijf? Zoals blijkt uit tabel 16 is de bewerkingsomvang het m e e s t t o e genomen bij de bedrijven < 5 ha. De v e r s c h i l l e n t u s s e n de overige g r o o t t e k l a s s e n zijn g e r i n g . Wel is het zo dat de bewerkingsomvang op de k l e i -n e r e bedrijve-n veel g e r i -n g e r is da-n op de g r o t e r e .

Tabel 16. De gemiddelde produktieomvang p e r bedrijf (A+B-bedrijven), 1962-1967 < 5 ha 5 - 15 ha 15 - 30 h a 30 - 50 ha s- 50 ha Totaal Akkerbouwbedrijven Rundveehouderijbedrijven Bedrijven met akkerbouw en rundveehouderij Opengrondsgroentebedrijven F ru i tte e ltb e d rijv e n Overige bedrijven 1962 875 1540 3146 5 265 8 985 3 349 3 969 1405 2 078 2 754 3 336 3 373 Aantal b . e . p e r 1967 1117 1777 3 446 5 822 10 380 3 885 4 440 1696 2 561 5 580 3 510 4 214 bedrijf Index (1962 = 100) 128 115 110 111 115 116 112 121 123 203 105 125 § 2 . A r b e i d s b e z e t t i n g

In de periode 19621967 daalde het aantal v a s t e en tijdelijke 1) m a n nelijke a r b e i d s k r a c h t e n op de A+Bbedrijven van 2 549 tot 1 938. Dit b e tekent een v e r m i n d e r i n g van 24%. Hierdoor daalde de gemiddelde a r beidsbezetting van 2,4 in 1962 tot 2,0 in 1967. Deze daling van de g e m i d -delde arbeidsbezetting was v o o r a l het gevolg van de afneming van het aantal me e we rk e nd e zoons en van het aantal v r e e m d e a r b e i d s k r a c h t e n . Deze ontwikkeling heeft m e t zich m e e g e b r a c h t , dat in 1967 48% van het

1) Bij de meitelling 1967 w e r d e n in N.W.-Brabant 104 tijdelijke manne-lijke a r b e i d s k r a c h t e n geteld.

(24)

aantal A+B-bedrijven als eenmansbedrijf beschouwd moet worden. De v e r m i n d e r i n g van het aantal mannelijke a r b e i d s k r a c h t e n was het s t e r k s t bij de g r o t e r e bedrijven.

Op de opengrondsgroentebedrijven heeft zich een stijging van de g e -middelde arbeidsbezetting voorgedaan, hetgeen een gevolg is van het feit, dat sommige g r o t e r e bedrijven (met m e e r d e r e arbeidskrachten) in 1962 niet en in 1967 wel tot dit bedrijfstype behoorden.

T a b e l 17. Vaste en tijdelijke a r b e i d s k r a c h t e n (A+B-bedrijven), 1962-1967

< 15 ha 5 - 15 ha 15 - 30 ha 30 - 50 ha > 50 ha T o t a a l Akkerbouwbedrijven Rundveehouderijbedrijven Bedrijven met akkerbouw en rundveehouderij Opengrondsgroentebedrijven F r u i t t e e l t b e d r i j v e n Overige bedrijven Mannelijk« g e m . aan-t a l p e r bedrijf '62 1,35 1,54 2,19 3,25 5,42 2,38 2,58 1,46 1,79 2,82 3,03 2,53 '67 1,31 1,34 1,76 2,46 4,43 2,0.1 2,17 1,30 1,50 3,07 2,21 2,11 3 a r b e i d s k r a c h t e n w a a r v a n (in b e d r i j f s -hoofden '62 70 65 45 34 20 42 40 69 54 32 35 40 '67 75 77 58 46 26 53 51 80 69 33 46 51 g e z i n s -leden '62 12 22 22 13 10 17 15 22 30 -12 17 '67 4 13 18 12 10 13 12 14 24 2 10 12 %) v r e e m d e a r b . k r . '62 18 13 33 53 70 41 45 9 16 68 53 43 '67 20 10 24 42 64 34 37 6 7 65 44 37 § 3. A r b e i d s e f f e e t

Door de v e r m i n d e r i n g van het aantal a r b e i d s k r a c h t e n in de p e r i o d e 19621967 is u i t e r a a r d het aantal ha cultuurgrond p e r mannelijke a r -b e i d s k r a c h t gestegen en wel van 9,7 n a a r 12,2.

De arbeidsproduktiviteit, gemeten in het aantal bewerkingseenheden p e r mannelijke a r b e i d s k r a c h t , is toegenomen m e t 38%, d.w.z. r u i m 7% p e r j a a r . De g r o o t s t e toeneming geven de bedrijven van 30-50 ha en 2: 50 ha te zien. In h o e v e r r e dit v e r o o r z a a k t is, doordat b.v. m e e r loonwerk wordt v e r r i c h t , is niet na te gaan. De toeneming van de "akkerbouwmati-g e " tuinbouw op deze bedrijven, die zoals uit het voor"akkerbouwmati-gaande bleek aan-zienlijk i s , v o r m t hiervan ongetwijfeld mede de a c h t e r g r o n d . Lettend op de bedrijfstypen zijn het de opengrondsgroentebedrijven, die de s t e r k s t e toeneming van de arbeidsproduktiviteit te zien geven. Ook h i e r speelt waarschijnlijk de uitbreiding van de " a k k e r b o u w m a t i g e " tuinbouwteelten een doorslaggevende r o l .

(25)

Zoals uit tabel 18 (zie blz. 26) n a a r v o r e n komt. bestaan e r z e e r g r o t e v e r s c h i l l e n in het aantal bewerkingseenheden p e r a r b e i d s k r a c h t t u s s e n de g r o o t t e k l a s s e n . In het algemeen is het arbeidseffect g r o t e r n a a r m a t e de bedrijven g r o t e r zijn. Overigens dient men bij de i n t e r p r e t a t i e van de v e r s c h i l l e n in arbeidseffect t u s s e n g r o o t t e k l a s s e n , c.q. bedrijfstypen e n i ge voorzichtigheid te b e t r a c h t e n . Op de g r o t e r e (akkerbouw)bedrijven n e -men de l o o n w e r k e r s i m m e r s een g r o t e r deel van de werkzaamheden voor hun rekening dan op de kleinere bedrijven, c.q. a n d e r e bedrijfstypen. Bo-vendien moet gewezen worden op het feit, dat de oogst van onder contract

geteelde groenten vrijwel altijd door de a f n e m e r s wordt v e r z o r g d .

Tabel 18. Het aantal ha cultuurgrond en het aantal bewerkingseenheden p e r a r b e i d s k r a c h t < 5 ha 5 - 15 ha 15 - 30 ha 30 - 50 ha > 50 ha Totaal

Akke rbouwbedr i jven Rundveen, bedrijven Bedr. met akkerbouw en rundveehouderij Opengrondsgroente-bedrijven Fr u itte e ltb e d rijv e n Overige bedrijven Ha cultuurgrond p e r mannelijke a r b e i d s -kracht 1962 2.4 6,3 9,9 11,9 11,7 9,7 11,5 7,0 7.7 3,4 4,1 6,9 1967 2.5 7,4 11,8 15,8 15,1 12,2 14,3 8,6 10,7 6,5 6,0 10,4 v a s t e m a n nelijke a r -b e i d s k r a c h t 1967 2.5 7,5 12.4 17,0 16,6 12,9 15,3 8,6 11,0 9,9 6,1 10,6 Aantal b . e . p e r mannelijke a r b e i d s -kracht 1962 645 1022 1433 1 6 2 1 1656 1405 1536 964 1159 1967 853 1312 1866 2 364 2 342 1935 2 045 1303 1712 977 1817 1100 1589 1333 1996 v a s t e m a n nelijke a r -b e i d s k r a c h t 1967 873 1326 1970 2 534 2 578 2 044 2 194 1303 1753 2 790 1623 2 037

(26)

SAMENVATTING EN SLOTBESCHOUWING

Op v e r z o e k van de Cultuurtechnische Dienst en de P r o v i n c i a l e Raad v o o r de Bedrijfsontwikkeling in de landbouw in Noord-Brabant werd een o r i ë n t e r e n d onderzoek ingesteld n a a r de land en tuinbouw in het z e e k l e i -gebied van W e s t - B r a b a n t . Het doel van het onderzoek is tweeledig: a) een globaal beeld te geven van de land- en tuinbouw en

b) een indruk verschaffen van een aantal aspecten van de " k l e i n e r e " b e -drijven. Het W e s t b r a b a n t s e zeekleigebied omvat in dit onderzoek het ge-hele grondgebied van de gemeenten Zevenbergen, Nieuw V o s s e m e e r en gedeelten van Hoge- en Lage Zwaluwe, Terheijden, Hoeven, Wouw en H a l s t e r e n .

Enkele a g r a r i s c h - s t r u c t u r e l e aspecten

Het aantal A+B-bedrijven is van 1962 tot 1967 teruggelopen van 1 069 tot 965. Dit komt n e e r op gemiddeld 2% p e r j a a r . De gemiddelde bedrijf sgrootte nam toe van 23 tot 24,5 ha. Vooral het aantal A+Bbedrijven b e -neden 5 ha en van 5-15 ha is t u s s e n 1962 en 1967 v r i j s t e r k v e r m i n d e r d , nl. met 24% r e s p . 23%. Het aantal A+B-bedrijven in de g r o o t t e k l a s s e 15-30 ha vertoont een toeneming (9%). Het aantal bedrijven boven 30 ha daarentegen is gedaald (7%). De b e d r i j f s g r o o t t e s t r u c t u u r in 1967 gaf het volgende beeld te zien: < 5 ha (7%); 5-15 ha (29%); 15-30 ha (33%);

30-50 ha (23%); > 50 ha (8%).

Van het totale aantal A+B-bedrijven (bedrijfshoofden s 50 jaar) dat in 1967 423 bedroeg, hadden e r 86 (20%) geen opvolger. Het aantal bedrijven met een of m e e r d e r e opvolgers was 264 (63%). Op 73 bedrijven tenslotte w a s de opvolging nog dubieus (17%);

Enkele b e d r i j f s s t r u c t u r e l e aspecten

Het m e r e n d e e l van de cultuurgrond in " N o o r d - W e s t - B r a b a n t " i s in gebruik a l s bouwland. In 1962 bestond 76% van het a r e a a l van de A+B-bedrijven uit bouwland, 17% uit g r a s l a n d en 7% uit tuinland. In de periode 1962-1967 is het aandeel van het bouwland met 4% v e r m i n d e r d en het aandeel van het g r a s l a n d met 2%. Het p e r c e n t a g e tuinland nam toe met 6%, hetgeen voor een belangrijk deel het gevolg is geweest van de uitbrei-ding van de "akkerbouwmatige" tuinbouw.

De akkerbouw is in het B r a b a n t s e zeekleigebied v e r r e w e g de belangr i j k s t e s e c t o belangr . In 1967 nam de akkebelangrbouw 65% van de totale b e w e belangr k i n g s omvang voor h a a r rekening. In de j a r e n t u s s e n 1962 en 1967 is de o p p e r -vlakte bouwland gedaald van 18 823 ha tot 17 027 ha (A+B-bedrijven), d.w. z. met 10%. De d r i e belangrijkste g e w a s s e n (granen, suikerbieten en aardappels) namen in 1967 85% van het bouwland van de A+B-bedrijven

(27)

in beslag. T u s s e n de v e r s c h i l l e n d e bedrijfsgrootteklassen bleken b e t r e k -kelijk weinig v e r s c h i l l e n in bouwplan te bestaan.

De m e l k v e e - en de mestveehouderij namen in 1967 8% r e s p . 5% van de totale bewerkingsomvang voor hun rekening. De omvang van de b e -drijfsonderdelen is vaak te gering om van een rationele produktie te kun-nen spreken (met n a m e op de kleinere bedrijven). Hetzelfde geldt voor de veredelingsproduktie, die overigens s l e c h t s 1% van de totale b e w e r k i n g s -omvang b e s l a a t en dus geen r o l van betekenis speelt.

De tuinbouw is in de j a r e n t u s s e n 1962 en 1967 s t e r k in betekenis t o e genomen. Terwijl de tuinbouwsector in 1962 nog s l e c h t s 15% van de t o t a -le bewerkingsomvang uitmaakte, was dit in 1967 toegenomen tot 21%. De totale oppervlakte (A+B-bedrijven), beteeld m e t tuinbouwgewassen, steeg van 1812 ha in 1962 tot 3 240 ha in 1967. Dit betekent een toeneming van 79%. Deze a r e a a l v e r m e e r d e r i n g heeft m e t name plaatsgehad bij de grondsgroenten (1 049 ha in 1962; 2 268 ha in 1967). De t e e l t van open-grondsgroenten had in 1967 voor 85% p l a a t s op bedrijven s 15 ha. Het zal duidelijk zijn dat het h i e r v o o r a l gaat om de "akkerbouwmatige" g r o e n t e teelt. Ook de oppervlakte fruit (vrijwel uitsluitend hardfruit) is v e r m e e r -d e r -d : 622 ha in 1962 en 842 ha in 1967. Tuinbouw on-der g l a s komt in het gebied van onderzoek s l e c h t s in z e e r bescheiden m a t e voor.

Produktieomvang, arbeidsbezetting en arbeidseffect

De bewerkingsomvang is t u s s e n 1962 en 1967 het s t e r k s t toegenomen bij de bedrijven beneden 5 ha. De v e r s c h i l l e n t u s s e n de overige g r o o t t e -k l a s s e n zijn gering. Wel is het zo dat de bewer-kingsomvang op de - kleine-r e bedkleine-rijven veel g e kleine-r i n g e kleine-r is dan op de g kleine-r o t e kleine-r e .

In de onderzoekperiode daalde het aantal v a s t e en tijdelijke mannelijke a r b e i d s k r a c h t e n met 24%. Hierdoor daalde de gemiddelde a r b e i d s b e z e t ting p e r bedrijf van 2,4 in 1962 tot 2,0 in 1967. De daling van de g e m i d -delde a r b e id sbe zetting was v o o r a l het gevolg van de afneming van het aantal m e e w e r k e n d e zoons en van het aantal v r e e m d e a r b e i d s k r a c h t e n .

De stijging van de bewerkingsomvang en de daling van de a r b e i d s b e -zetting hebben u i t e r a a r d tot gevolg gehad dat het arbeidseffect - d.w.z. het aantal bewerkingseenheden p e r mannelijke a r b e i d s k r a c h t is g e s t e gen en wel met 38%, d.w.z. r u i m 7% p e r j a a r . De g r o o t s t e toeneming g e -ven de bedrij-ven van 30-50 ha en > 50 ha te zien. In het algemeen is het arbeidseffect g r o t e r n a a r m a t e de bedrijven g r o t e r zijn.

Slotbeschouwing

Wat de v e r m i n d e r i n g van de a g r a r i s c h e beroepsbevolking betreft mag worden verwacht dat deze in de n a a s t e toekomst m i n d e r snel zal v e r l o p e n dan in het r e c e n t e v e r l e d e n . In de a c h t e r ons liggende j a r e n is de daling van het aantal in de land- en tuinbouw w e r k z a m e mannen v o o r a l tot stand gekomen door een s t e r k e afneming van het aantal a r b e i d e r s en m e e w e r -kende zoons. U i t e r a a r d zullen deze groepen in een v r i j snel t e m p o v e r d e r

(28)

in aantal teruglopen, doch de relatief steeds belangrijker wordende g r o e p van bedrijfshoofden zal n a a r verwachting m i n d e r snel afnemen dan de a r b e i d e r s en de zoons. Dit is de r e d e n w a a r o m wij voor de komende j a r e n een v e r t r a g i n g in de v e r m i n d e r i n g van de mannelijke a g r a r i s c h e b e r o e p s -bevolking verwachten.

Ten aanzien van de ontwikkeling van het aantal a g r a r i s c h e bedrijven m a g worden verwacht dat de v e r m i n d e r i n g zich in ongeveer hetzelfde tempo zal v o o r t z e t t e n a l s in het r e c e n t e v e r l e d e n . Geschat wordt dat het aantal A+B-bedrijven (dat in 1967 exclusief het industriegebied Moerdijk 918 bedroeg) tot o m s t r e e k s 1982 m e t r u i m 270 bedrijven zal afnemen. Aangezien het v e r m o e d e l i j k v o o r a l de kleinere bedrijven zullen zijn die gaan verdwijnen zal de oppervlakte vrijkomende grond waarschijnlijk b e -perkt zijn. Grote mogelijkheden voor bedrijfsvergroting zullen dan ook niet aanwezig zijn. De gemiddelde bedrijfsgrootte van alle A+B-bedrijven zal o m s t r e e k s 1982 n a a r schatting ca. 30 ha bedragen; v o o r de landbouwbedrijven wordt een gemiddelde bedrijfsgrootte van ongeveer 35 ha v e r -wacht .

Het is te verwachten dat in de komende j a r e n v o o r a l het aantal z u i v e r e akkerbouwbedrijven een v e r m i n d e r i n g te zien zal geven. Aangezien b e -drijfsvergroting s l e c h t s in z e e r b e p e r k t e m a t e mogelijk zal zijn mag nl. worden verwacht dat v e r s c h i l l e n d e akkerbouwers in verband m e t de t o e -nemende m e c h a n i s a t i e en de stijgende bewerkingscapaciteit p e r man zich genoodzaakt zullen zien uit te wijken n a a r a n d e r e produkties. Gezien de

ontwikkeling in het v e r l e d e n lijken h i e r v o o r in e e r s t e instantie de openg r o n d s openg r o e n t e t e e l t en (als de huidiopenge problemen worden opopengelost) m i s -schien ook de fruitteelt in aanmerking te komen; m i s s c h i e n is zelfs het aantrekken van melkvee of v e r e d e l i n g mogelijk. De r e s t e r e n d e a k k e r -bouwbedrijven zullen n a a r verwachting m e e r nog dan t h a n s het geval is g e b r u i k gaan maken van de diensten van l o o n w e r k e r s of wel overgaan tot samenwerking met a n d e r e bedrijven.

(29)

CD u bc CD u< CD O O <

m

co I I—ï W h4 01 bc •e-1 .£) O • r «

£*

<D -(-> CD T3 h CD T3 CD •p-i X! CD bc • 1—l CD

s

CD CU SI co CD TS EH O O 55 CD • r-t - O CD O CD Ui CD 13 -4-J ctf CD O Ui br w ft! CD O U CD X! CD T3 CO Q cq

o

H H C O ^ t D W I M I N I T H I H H N N N H N N I I I i-H I N M C - ( D ß O l N H • * LO ( N H os co o t - oo n I N H i n t D N I I I c - f o n t c c o m ^ œ ^ i o i M c o m H m Lo en N H C O C B C O O O X D - H T f H I N ci <n oo œ IM N m c - H ^ n m œ w H M H co m m ^ r t i i H co i co H CO « • * H r f I i-I I • * 0 0 N I O N I I t H l i H I I i i N H ^ t - m o H t - c o t - c o C M T F C O L O O O I M O O I M C D i H I H CM i n c i c o c o c o c B o o w i M o c o c o c o H i n x H t > n c o i-H H H I M C D O ( N ( D O I M C D t - N i n O ^ ( M - ^ T f O O C D O O C M C i C M O I H r-l <N i T j < c n i > M O i o o i o o o c o c o i t C M L O C ï i - I C O O O C M r - C O O O i-H H H I M O C O C O O O O H O O O S N O t - ^ i l C - C D C O ! N C T l < M C O C i C O O < M i > i-H CM r-l i-l H I M N H ^ o ^ H H H c o i n o m i n ' * H i n o o i n c o m t - o i N o o n c c i H CM CM i H i-H i H H H (M CO (M i—1 CO co i H LO l - l LO co i H CO LO i-H i H LO o ' 00 <M co co o 1-1 <M i-I i H CO LO t -co 00 i - i LO I - I i H LO co r - i LO o ' LO LO i-T CO LO e o t-> bc Ui _ j r^ CO Ä -H S o Ui CD V T 3 G O N rt ,ö co V ' i-H c o ' c ö c o ' o j c o ' c ö c o ' c d c d c o ' X Ä J Ü * * J : Ä J 3 J 3 LO t > O I M LO O O - O O O H H H N C O L O O O i H i H v v v v v v v v v A l 1 1 1 1 1 1 1 1 1 C O i O t > O l M L O O O O H H H I M M LO U Ti CD , o r—i rt

1

cd cö ca -t-> O co IM LO Csf (M LO LO co LO o o I J -C O (M LO r- o co LO t ~ C i (M C5 O LO O 00 r-l LO (M co o i H o CD i-I CD I M • S O CD ' S bC > 5 u T1 ^ 3 £ w>5 TD • i—i CD ä 3 . ü . O - O Ui ft Ui t -co <y> i-t c CD CM co Ci c 0 Ui CD Ui

a

w bo Ö CD O . Q T 3 C ca hJ c o Ui

(30)

BIJLAGE 2

Bijlage 1 geeft onder m e e r een overzicht van alle g e r e g i s t r e e r d e telplichtigen 1). Niet al deze g e r e g i s t r e e r d e n kunnen als landbouwer of tuinder worden a a n g e m e r k t . Een aantal van hen oefent de landbouw uit als nevenberoep. a l s bijverdienste of a l s v r i j e -tijdsbesteding. Zoals gebruikelijk zijn de g e r e g i s t r e e r d e n op grond van informaties van plaatselijk goed bekende personen ingedeeld in b e r o e p s g r o e p e n . Deze b e r o e p s g r o e p e n zijn:

A - landbouwers zonder nevenberoep:

B landbouwers met een nevenberoep dat m i n d e r dan de helft van de arbeidstijd v e r -eist;

C - n i e t - a g r a r i ë r s en l a n d a r b e i d e r s met grondgebruik of v e e h o u d e r i j . In deze g r o e p wordt m i n d e r dan de helft van de tijd aan het eigen a g r a r i s c h bedrijf besteed; D rustende a g r a r i ë r s , n i e t a g r a r i ë r s en p e r s o n e n zonder b e r o e p die nog enig g r o n d

-gebruik of vee aanhouden;

S - speciale dan wel afwijkende bedrijven. Een r e s t g r o e p waarvan of de bedrijfsvoering s t e r k afwijkt, of welke om a n d e r e redenen niet in de v o r i g e groepen konden worden ondergebracht.

1) Telplichtig zijn g e r e g i s t r e e r d e n die in de a g r a r i s c h e s e c t o r geheel of gedeeltelijk een b e s t a a n vinden en t e v e n s :

- t e n m i n s t e 1 ha cultuurgrond in gebruik hebben;

- dan wel een tuinbouwbedrijf uitoefenen, ongeacht de g r o o t t e ;

- dan wel t e n m i n s t e 1 rund, 1 fokvarken, 3 m e s t v a r k e n s , 3 schapen of t e n m i n s t e 51 h o e n d e r s of eenden houden.

(31)

BIJLAGE 3

Leeftijdsopbouw van de A+B-bedrijf shoofden in 1962 en 1967 1)

Leeftijd onbekend 1) < 30 30 - < 35 35 - < 40 40 - < 45 45 - < 50 50 - < 55 55 - < 60 50 - < 65 a 65 Totaal jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar 1962 aantal

9

40 81 114 148 132 154 144 126 121 1069 % 3,8 7,7 10,8 13,9 12,4 14,5 13,6 11,9 11,4 100 1967 aantal

1

45 85 112 127 148 127 125 110 85 965 % 4,7 8,8 11,6 13,2 15,3 13,2 13,0 11,4 8,8 100

1) Inclusief industriegebied Moerdijk.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze proef werd nagegaan of door het spuiten van Flavorseal uit de tank, weer geen rotverschijnselen zou­ den optreden en of door deze dikkere laag het effect verbeterd kon

“De evolutietheorie laat bovendien zien dat je meerdere ontwikkelingslijnen naast elkaar kunt hebben: zo zal een deel van de sociale ondernemingen zich blijven richten op

Voor dit habitattype geldt in het Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak een behoudsdoel voor kwaliteit en oppervlak. Op de Hellegatsplaten wordt in 2021 extra stikstofdepositie

Besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 15 september 2020, nr 1101713/1452317 tot vaststelling van het Openstellingsbesluit uitbreiding agrarisch natuurbeheer 2021

The research that I have been conducting has been developed within the Climate Proof Cities Program, and I focused in the development of Urban Design Guidelines to adapt Dutch

li-aria staan verweid de aantallen trossen die elke boom met uitlopen meebreng#.Bese tressen zijn geteld even voordat er de eerste keer uitgebroken werd, dus

Vancomycine: oplaaddosis van 25 tot 30 mg/kg iv, onmiddellijk gevolgd hetzij door een continu infuus getitreerd om serumconcentraties te bereiken van 20 tot 30 µg/ml hetzij door

bevredigende resultaten voor het gemiddelde Nederlandse melkvee bedrijf, maar de aan het project deelnemende bedrijven zijn ervan overtuigd dat deze aanpak voor bedrijven met meer