• No results found

Opzet en eerste resultaten van het bedrijfseconomisch onderzoek in het klei-mozaïkgebied van Noord-Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Opzet en eerste resultaten van het bedrijfseconomisch onderzoek in het klei-mozaïkgebied van Noord-Nederland"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

i,l"Vfr-C.

NN31545.0458

TITUUT VOOR CULTUURTECHNIEK EN WATERHUISHOUDING

NOTA 458 dd. 5 aprü 1968

irr. -r —* ir " •• UÏC:

6700 A2 vv^. .,

Opzet en e e r s t e resultaten van het bedrijfseconomisch onderzoek in het klei-mozafekgebied van Noord-Nederland

Dr. G . C . Meijerman

Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatiemid-delen, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende d i s c u s s i e van onderzoeksresultaten. In de m e e s t e gevallen zullen de c o n c l u s i e s echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet i s afgesloten.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking.

CENTRALE LANDBOUWCATALOGUS 0000 0672 3759

(2)

narr' : •=• i i :

(3)

1. ALGEMEEN

Voor een onderzoek naar de betekenis van cultuurtechnische factoren van bedrijfsvoering en bedrijfsresultaten in het klei-mozaïekgebied kunnen in beginsel de volgende twee methoden worden toegepast:

a. Vergelijking van bedrijfseconomische boekhoudingen van bedrijven in het gebied met verschillende cultuurtechnische omstandigheden door toepassing van factoranalyse, produktiefunctie-analyse of door een een-voudige indeling in groepen;

b. Vergelijking van de begrote uitkomsten van bedrijfsmodellen, waarbij uiteenlopende cultuurtechnische omstandigheden zijn verondersteld.

De methoden ad a zijn hier niet bruikbaar, omdat:

_ de spreiding in cultuurtechnische omstandigheden in het gebied onvol-doende i s , terwijl voor het onderzoek interessante situaties nog niet bestaan of zeer weinig voorkomen;

- onvoldoende bedrijfseconomische boekhoudingen ter beschikking staan. Het aantal door het Landbouw-Economisch Instituut geadministrateerde bedrijven is gering, terwijl de keuze daarvan in het verleden steeds was gericht op het typeren van een gemiddelde situatie, ook wat cul-tuurtechnische omstandigheden betreft. In het klei-mozai'ekgebied in Friesland waren de laatste jaren ongeveer 30 bedrijven bij het L. E . I . in administratie, waarvan circa 5 in de Dongeradelen. De Coöperatieve Centrale Landbouwboekhouding in Leeuwarden (C.C. L . B . ) b e

-schikt over m e e r boekhoudingen, namelijk 38 in de Dongeradelen en 27 in Ferwerderadeel, maar deze gegevens zijn niet toegankelijk; - het zeer moeilijk is de invloed van de relevante factoren te .isoleren.

De bedrijven verschillen niet alleen in de te onderzoeken cultuurtech-nische factoren, maar ook in veel andere, zoals de kwaliteit van de bedrijfsuitoefening, de efficiency van de produktie, niet g e r e g i s t r e e r -de bijzon-derhe-den in -de bo-dem, die teeltkeuze, opbrengsten en bijko-mende kosten beïnvloeden, en dergelijke.

Bij dit onderzoek zal daarom v/orden gewerkt met bedrijfsmodellen, waarbij ook nog niet bestaande situaties in beschouwing kunnen worden ge-nomen (alternatieve verbeteringsplannen). De resultaten gelden uitsluitend bij de veronderstellingen, die aan het model ten grondslag liggen, zoals de 77/0468/50

(4)
(5)

- 2

b e d r i j f s o p p e r v l a k t e en de mogelijkheden die te v e r g r o t e n , de f i n a n c i e r i n g s m o g e l i j k h e d e n , de o p b r e n g s t e n en bijkomende k o s t e n p e r gewas en p e r d i e r s o o r t in fysieke h o e v e e l h e d e n , de p r i j z e n , de a r b e i d s b e h o e f t e p e r b e d r i j f s -o n d e r d e e l , de v r u c h t w i s s e l i n g s e i s e n , enz. Wanneer deze v e r -o n d e r s t e l l i n g e n n i e t in o v e r e e n s t e m m i n g zijn m e t de huidige of t o e k o m s t i g e p r a k t i j k , t r e d e n afwijkingen d a a r v a n op die n i e t s t e e d s t e a c h t e r h a l e n zijn. De u i t g a n g s p u n t e n m o e t e n dus m e t z o r g w o r d e n v a s t g e s t e l d . E e n v o o r d e e l van deze m e t h o de i s nog, dat het b a s i s m a t e r i a a l ook aan buiten het gebied liggende b e d r i j -ven kan w o r d e n ontleend of aan t e c h n i s c h e o n d e r z o e k i n g e n , wat e c h t e r niet b e t e k e n t dat b e d r i j f s e c o n o m i s c h e gegevens uit h e t gebied o v e r b o d i g zijn. Bij ons o n d e r z o e k z a l veelvuldig gebruik m o e t e n w o r d e n gemaakt van de r e s u l t a t e n van t e c h n i s c h o n d e r z o e k , b i j v o o r b e e l d wat de v e r l i e z e n op r a n den en w e n d a k k e r s b e t r e f t en de t r a n s p o r t b e h o e f t e in v e r s c h i l l e n d e v e r k a v e -ling s s i t u a t i e s .

Voor de bepaling van het b e d r i j f s r e s u l t a a t van het m o d e l z a l l i n e a i r e p r o g r a m m e r i n g w o r d e n t o e g e p a s t . D a a r b i j wordt het b e d r i j f s p l a n bepaald w a a r v a n bij de v e r o n d e r s t e l d e b e d r i j f s u i t r u s t i n g m e t grond, a r b e i d en w e r k tuigen het g r o o t s t e t o t a a l ' s a l d o ' m a g w o r d e n v e r w a c h t . Voor de a f z o n d e r -lijke a c t i v i t e i t e n (gewassen en vee) b e s t a a t dit saldo uit de g e l d o p b r e n g s t a a n hoofd- en bijprodukt, v e r m i n d e r d m e t dat d e e l van de k o s t e n dat bij gelijk-blijvende b e d r i j f s u i t r u s t i n g zou v e r v a l l e n a l s de b e t r o k k e n a c t i v i t e i t n i e t in het plan zou w o r d e n opgenomen (de t o e g e r e k e n d e k o s t e n ) .

Om de b e d r i j f s r e s u l t a t e n v a s t t e stellen m o e t e n de k o s t e n van de b e -d r i j f s u i t r u s t i n g nog op het sal-do van -de g e z a m e n l i j k e in het plan opgenomen a c t i v i t e i t e n in m i n d e r i n g w o r d e n g e b r a c h t ; v o o r h e t n e t t o - o v e r schot alle, b i j het a r b e i d s i n k o m e n blijven de lonen (betaald of g e w a a r d e e r d ) buiten b e s c h o u -wing.

De l i n e a i r e p r o g r a m m e r i n g i s de m e e s t s y s t e m a t i s c h e m e t h o d e o m p r o d u k t i e r i c h t i n g e n en p r o d u k t i e m i d d e l e n t e c o m b i n e r e n tot een bedrijf en t e v e n s r e k e n i n g t e houden m e t de p r o d u k t i e b e g r e n z i n g e n . De e c o n o m i s c h e en t e c h n i s c h e v o o r w a a r d e n , die de t e o n d e r z o e k e n s i t u a t i e s t y p e r e n , worden kwantitatief g e s t e l d e v e n a l s de r e l a t i e s t u s s e n p r o d u k t i e m i d d e l e n en produkt v o o r elk van de t e r k e u z e g e s t e l d e p r o c e s s e n . D e z e v o o r w a a r d e n en r e l a t i e s zijn opgenomen in het begintableau. D a a r m e e ligt het e i n d r e s u l t a a t v a s t . Bij l i n e a i r e p r o g r a m m e r i n g w o r d t een s y n t h e s e g e m a a k t , in p r i n c i p e op dezelfde wijze a l s in de p r a k t i j k van de landbouw, e c h t e r veel s y s t e m a t i s c h e r . D a a r bij w o r d t de b e d r i j f s o r g a n i s a t i e v a s t g e s t e l d dis l o g i s c h uit de gekozen o m

-standigheden en v o o r w a a r d e n volgt en dit hoeft n i e t n o o d z a k e l i j k e r w i j z e de

(6)
(7)

feitelijke situatie te zijn. Onze werkwijze draagt tot op zekere hoogte een normatief karakter.

2. BEDRIJFSMODELLEN

Het onderzoek is in e e r s t e instantie gericht op de Dongeradelen, die representatief kunnen worden geacht voor een belangrijk deel van het kleimozafekgebied. Voor zover buiten dit deelgebied duidelijk afwijkende o m -standigheden en situaties voorkomen (bijv. in Groningen) zal het onderzoek tot die gebieden moeten worden uitgebreid.

De Dongeradelen zijn door KESTER (1966, nota 338) getypeerd met 21 bedrijf sverkavelingsmodellen. Bij de opstelling daarvan i s niet alleen rekening gehouden met cultuurtechnische factoren (ligging van de bedrijfs-gebouwen, aantal, vorm, ligging en toegankelijkheid van kavels en percelen), m a a r ook met bedrijfsgrootte ( 8 - 1 0 - 2 0 - 3 2 - 4 6 ha) en bedrijf stype

(bouwland - overwegend bouwland - overwegend grasland - grasland). Gege-vens omtrent de bodem en de bedrijfsgebouwen zijn niet vermeld, evenmin als de arbeidsbezetting, werktuigeninventaris en omvang van loonwerk. Ook het gebruik van bouwland (bouwplan, arbeidsmethoden) en grasland (veebe-zetting, bemesting en voederwinning, de werkwijze bij de veeverzorging) en de onder normale omstandigheden te verwachten opbrengsten (gewassen, Z.W. produktie grasland, melk, omzet en aanwas) bleven buiten beschou-wing. Van deze modellen is niet m e e r dan het 'geraamte' gereed.

Aanvankelijk is getracht al dezemodellen door een eenvoudige b e g r o -ting bedrijfseconomisch te completeren. De bedrijfseconomische gevolgen van de cultuurtechnische verschillen kunnen op deze wijze echter niet tot uiting komen, omdat andere factoren dit effect kunnen overschaduwen en vaak niet bekend is in hoeverre deze met de cultuurtechnische situatie s a -menhangen. Voor ieder model moet een bedrijfsplan en een bedrijf suitru s-ting worden gekozen en moet het opbrengstniveau worden vastgesteld. Deze keuze zal steeds een a r b i t r a i r karakter dragen.

3. BEGROTING VAN MODEL 6

Om de bedrijfsvoering in het gebied wat nader te concretiseren werd door VAN DEN BERG een begroting opgesteld voor één van de modellen. Dit betreft model 6, een gemengd bedrijf met 32 ha cultuurgrond, waarvan

(8)
(9)

4

-21 ha bouwland (geschikt voor teelt van pootaardappelen) en 11 ha grasland« In overleg met de Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst in Leeuwarden (ir. J. Vollema en H. Ruisch) werden bedrijfsuitrusting, produktieplan,

opbreng-sten, prijzen en bijkomende kosten per gewas en per diersoort vastgesteld. Voor een dergelijk bedrijf werd een vaste kern van boer en twee vaste a r beiders normaal geacht, evenals een bouwplan dat voor eenderde uit a a r d -appelen (overwegend pootgoed) en voor eenderde uit tarwe bestaat. Alle werk-zaamheden aan de aardappelen worden door eigen personeel uitgevoerd, terwijl die a;an de granen grotendeels worden uitbesteed aan derden. Het bedrijf beschikt over een aardappelbewaarplaats. Het bouwplan is als volgt: 5 j ha pootaardappelen, ij ha consumptie-aardappelen, 4 ha suikerbieten (koppen en blad inkuilen), 5j ha wintertarwe, ij ha zomertarwe, 1^ ha zomergerst en 1-| ha conservenerwten gevolg door bladkool. De veebezet-ting bestaat uit 29 grootvee-eenheden (2, 64 G. V. E. /ha), waarvan 20 melk-koeien, 9 stuks jongvee ( 1 - 2 j a a r ) , 12 kalveren en een paard. Het graan-stro wordt gebruikt als graan-strooisel, het uitval van de pootaardappelen wordt vervoederd. In verband met de vele saprijke produkten wordt uitsluitend gehooid (9 ha, ruim 80% maaien).

De werktuigeninventaris heeft een vervangingswaarde van ƒ 67 000 (ongeveer ƒ 2100/ha) en bestaat onder andere uit twee t r e k k e r s (30 en 45 pk) een 2-rijige aardappelpootmachine en een zakkenrooier (beide in combinatie met een an-der bedrijf), een sorteermachine, transporteur, ventilator met kanalen, de normale graslandwerktuigen, waaronder aanbouwharkkeerder en t r o m -melschudder en uit een melkmachine met twee apparaten. Loonwerk wordt aangetrokken voor zaaien, sproeien, maaidorsen, stropersen, hooipersen, suikerbieten rooien, afvoer granen en suikerbieten, stalmest strooien en voor het planten van bladkool.

Voor een dergelijk bedrijf werd een arbeidsinkomen berekend van ƒ 38 700 ( ƒ 1200/ha). Het arbeidsinkomen voor de ondernemer bedraagt dan ƒ 16 500 ( 515/ha) en het netto-over schot (de vergoeding voor bedrijfsleiding en eventueel winst) ƒ 5400 (ƒ l70/ha)< Voor de grond en de gebouwen werd een bedrag van ƒ 250/ha in rekening gebracht.

Voor dit bedrijf werd de arbeidsbehoefte per maand bepaald aan de hand van de in publikatie n r . 70 van het I. L. R. vermelde taaktijden, hoewel deze normen op een wat gunstiger cultuurtechnische situatie betrekking hebben dan model 6 aangeeft. Uit een vergelijking van arbeidsaanbod en arbeidsbe-hoefte bleek dat de arbeidsbezetting van dit bedrijf zeer ruim i s . Alleen de

(10)
(11)

5

-maanden november en december dreigden een knelpunt te vormen. Dit was aanleiding om naast programmeringen voor modellen met een vaste bedrijf s oppervlakte parametrische programmeringen uit te voeren, waarbij de b e -drijfsoppervlakte continu variabel wordt gesteld.

4. PROGRAMMERINGEN UITGAANDE VAN MODEL 6 a. E e r s t e opzet

Uitgaande van de gegevens van model 6 werden drie programmeringen opgesteld, alle voor drie-mans bedrijven. Ook voor deze bedrijven werd voor de arbeidsbehoefte per activiteit van de taaktijden van het I. L.R. uit-gegaan.

- Een gemengd bedrijf van 32 ha met vaste bouwland-grasland verhou-ding (model 6);

- Een akkerbouwbedrijf met variabele bedrijf soppervlakte. Dit model ontstond door de activiteiten die betrekking hebben op de veehouderij, niet m e e r ter keuze te stellen;

- Een gemengd bedrijf met variabele bedrijf soppervlakte en variabele bouwland-grasland verhouding.

Deze modellen lieten zien dat onder gunstige cultuurtechnische om-standigheden op drie-mans bedrijven aanmerkelijk grotere bedrijf sopper-vlakten mogelijk zijn dan de 32 ha, waarvan in eerste instantie werd uitge-gaan. Met deze arbeidsbezetting en bij de veronderstelde mogelijkheden van loonwerk zijn bedrijfsoppervlakten boven 60 ha mogelijk, waarbij nog een betrekkelijk intensief produktieplan met aardappelen en suikerbieten gehand-haafd kan blijven. Bij toenemende bedrijf soppervlakte, wanneer de arbeid re-latief schaars wordt, neemt de betekenis van de veehouderij af en wordt het aandeel van de granen in het bouwplan groter. Opvallend is dat de betekenis van de veehouderij groter wordt als de pootgoedteelt wordt uitgesloten. Bij bedrijfsoppervlakten tussen 49 en 57 ha ligt dan ongeveer 60% van de opper-vlakte van het bedrijf in gras (figuur 1).

(12)
(13)

ö a> T> 0 &o 3 o a>

3

'T* > 4) i X l 4> 0 60 0 0 CU h 4) X I Ö O N M X I 4) PU T l 0 4) X )

Î

^ .9 ^ M ^ •o 1 - 4 n (4 M 60 0 C 4) n co 4) Oft

T

^ 60 ci 4> 8 4> 60

a

<0 •H u X I ö 4) 4} > 0) xt o 4) 4) h 0 a 0 • r )

1

O > 4) <D > «0 n 3 »0 ja u 4) > H 4) PH •rl

8

.1

n 4> A o n | O 4)

t;

! r-t 3 4) 60 •H OD

S

60 M 4) •H 13 m

1

u 4) g V 60 • H ax» o n • M X I 4> . H •—1 4>

I

•r4 $83 '•*•..7 •AV.'. • • • • • « •V. •• • • • • • •»»: '.v.v.' f M "«'.Y, SAVÄ • • • • • w*v. • • • • • K g " * " r.-.->» • b&ti V.V. •••••••••• .•«•«•.•«•»•.•»'

il

•"•>v • • • • N É ••-•-•-• . « W » » W W » » W » ' _ _ _ _ _ _ _ _ •-- -r- - - . . . « . . < m a m »m - ~-...v.v.v.v .".%•.••••••••' • • • ' * * * * f f U ' Z » « • • • - • sO CO ,«m c 4) •*» 4> •t-i •8 4> n . . . • «• . . . . . . . . . G 4> »-I 4)

S*

XI u (6 n § o & Xl

s

i-H m u 60 Ö 4> m to <6

ï

4) 60 4) 60 ••H U 4> O Ö 4)

S

h 60 $8$ fiS O o o 00 o o o

(14)
(15)

7

-b. Gewijzigde opzet

Bij het opstellen van een begintableau voor lineaire programmering worden arbeidsaanbod en arbeidsbehoefte ingedeeld naar perioden, w a a r -binnen de afzonderlijke werkzaamheden moeten worden verricht. Deze in-deling is van betekenis voor het resultaat, vooral wanneer de bedrijf sop-pervlakte variabel wordt gesteld. In deze e e r s t e programmeringen was de indeling nog betrekkelijk grof, zodat de knelpunten in de arbeidsaanwending niet duidelijk tot uiting konden komen. Daarnaast kwamen enkele andere onvolkomenheden naar voren. Dit was aanleiding tot een nieuwe opzet. Daar-bij werd aansluiting gezocht Daar-bij het onderzoek in Noord-Friesland dat op de hoofdafdeling Bedrijfsvraagstukken van het Proefstation voor de Akker-en Weidebouw wordt verricht. Dat onderzoek is niet in de eerste plaats gericht op de betekenis van de cultuurtechnische factoren voor de bedrijfs-voering, m a a r dient meer om de Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst steun te geven bij het ontwerpen van bedrijfsplannen voor individuele bedrijven.

Met behulp van door i r . M« Draisma en i r . B« van Boven ter beschik-king gesteld basismateriaal werd een nieuwe programmering opgesteld, weer voor een drie-mans gemengd bedrijf met het huidige mechanisatieniveau, waarbij — eveneens in overeenstemming met de huidige p r a k tijk — ruime mogelijkheden tot loonwerk werden verondersteld. De b e -drijfsoppervlakte werd continu variabel gesteld, evenals de verhouding bouwland-grasland. Voor dit model (4. 3. M 1. 00) is aangenomen, dat alle

grond in gelijke mate voor bouwland en grasland geschikt i s . Daar nog geen andere gegevens voorhanden waren werd voor de arbeidsbehoefte per b e drijfsonderdeel weer van de I. L.R. normen uitgegaan. Deze p r o g r a m m e -ring i s , wat cultuurtechnische toestand betreft, dus geen juiste afspiege-ling van model 6. De periodenindeafspiege-ling werd verfijnd. In principe werd de-zelfde indeling aangehouden als bij het P . A. W. Door bijzondere voorzie-ningen in het begintableau werd echter een grotere flexibiliteit in de arbeids-aanwending mogelijk gemaakt. E r werd rekening gehouden met de mogelijk-heid dat bepaalde perioden elkaar kunnen gaan overlappen. Om zo volledig mogelijk aan te sluiten bij het P . A . W. -onderzoek, zodat vergelijkingen mogelijk zijn, werden ook dezelfde opbrengsten, prijzen en toegerekende kosten aangehouden. Hierdoor moesten de saldi per activiteit enigszins worden gewijzigd. Uit eerdere resultaten was gebleken dat in het najaar een knelpunt kan ontstaan bij het bewaren en sorteren van pootaardappelen.

(16)

.•tns;:>ï •1 - :•• >I>1: >.; f ' ..r; - 1 ' ;-.ti . r . ' l ' . i ; ;••(.) -TCy .iU.'u/L'.:'.^ ï I S Ü

(17)

In de nieuwe opzet werd de mogelijkheid geschapen een deel van de werkzaamheden aan derden uit te besteden. Daartoe werden twee nieuwe a c t i -viteiten ter keuze gesteld. De mogelijkheid tot de normale intensieve poot-aardappelteelt, waarbij alle werkzaamheden door eigen personeel worden uitgevoerd, bleef daarnaast gehandhaafd. In totaal zijn dus drie activiteiten pootaardappelen ter keuze gesteld. De andere bouwlandactiviteiten zijn consumptieaardappelen, suikerbieten, wintertarwe, zomertarwe, z o m e r -gerst, haver, conservenerwten, vlas, graszaad (na vlas of na erwten) en koolzaad. Bij de rundveehouderij (uitsluitend melkvee) zijn twee activitei-ten onderscheiden, namelijk naast een zv/are veebezetting (2, 75 G. V . E . /ha), waarbij een minimale oppervlakte wordt gemaaid (40%r) een lichte veebezet-ting (1, 25 G. V . E . /ha), waarbij zo veel mogelijk wordt gemaaid (200%). In beide gevallen wordt van hetz elfde bemestingsniveau uitgegaan (ca. 230 kg N per ha). Deze twee activiteiten zijn ter keuze gesteld om te kunnen bepa-len, welke veedichtheid in deze situatie optimaal i s . De activiteit met de zware veebezetting kan juist in de minimale behoefte aan hooi en kuilgras voorzien; bij de lichte veebezetting is er een overschot boven dit minimum. Het begintableau is zodanig ingericht dat in de verdere behoefte aan voeder

(v. r. e. , ZW. ) kan worden voorzien door bouwlandprodukten (verse - en

ingekuilde bietenkoppen, bladkool, uitval pootaardappelen en graszaad-hooi) en door aankoop van voedermiddelen (Ameel, Dmeel en droge pulp). V e r -der zijn voorzieningen getroffen om een zekere hoeveelheid krachtvoer in het rantsoen te waarborgen en om dit uit niet te veel ruwvoer te laten b e

-staan. Het stro dat overblijft nadat de behoefte aan strooisel is gedekt, wordt te velde verkocht. Voor de bouwlandgewassen zijn vruchtwisseling s-eisen gesteld. Elk van de granen mag ten hoogste eenderde van het bouw-land innemen; tarwe en gerst niet m e e r dan de helft en tarwe, gerst en haver niet meer dan tweederde. Conservenerwten en vlas blijven beperkt tot respectievelijk eenzesde en eenzevende; aardappelen tot eenderde en

suikerbieten en koolzaad samen tot eenvierde. Verder is er rekening mee gehouden dat bladkool alleen na conservenerwten wordt verbouwd en dat graszaad, hetzij op dit gewas volgt, dan wel na vlas wordt geteeld.

De oppervlakte koolzaad kan niet grote, zijn dan die van pootaardappelen, omdat — afgezien van de conservenerwten — alleen dit gewas het veld vroeg genoeg ruimt. Door VAN DEN BERG (1963) is het basismateriaal voor deze programmering in nota 457 vastgelegd. De ter keuze gestelde activiteiten met hun randvoorwaarden worden daar uitvoerig beschreven, evenals de verdere opzet van het begintableau.

(18)

..1 '..'..' > !. \ . •: • ' -:•>• / -..•-ri'.. :u"'i-).io . -c;'a;">>i.n:.o v-SK<":..'"-v:;.; . nero 0:0: "i"." !3 t .'TG

(19)

Jar 9 Jar

-Figuur 2. Verband tussen saldo, vaste kosten (gld) en bedrijf s opper vlakt e (ha) voor model 4. 3. M 1. 00 (drie-mans bedrijf, huidige mechanisatie,

gunstige cultuurtechnische omstandigheden).

x ƒ 1000 80 72 64 56 48 40 32 24 16 64 ha

(20)

ÎO

-5. RESULTATEN PROGRAMMERING

Figuur Z geeft de ontwikkeling van saldo en vaste kosten weer bij t o e -nemende bedrijfsoppervlakte. Hieruit blijkt dat het hoogste saldo (ongeveer ƒ 79 700) wordt bereikt bij een bedrijfsoppervlakte van 63, 4 ha. Verdere uitbreiding van de bedrijfsoppervlakte kan onder de hier gestelde

voorwaar-den en beperkingen niet m e e r tot verhoging van het saldo leivoorwaar-den. Het groot-ste netto-over schot (de vergoeding voor bedrijfsleiding en eventueel winst) wordt verkregen bij een kleinere bedrijfsoppervlakte, namelijk ongeveer 58 ha en bedraagt dan globaal ƒ 16 400. Deze 'optimale bedrijfsoppervlakte' is afhankelijk van de kosten van grond en gebouwen, waarvoor hier de pacht-normen van oktober 1967 zijn toegepast. Voor de grond werd uitgegaan van kwaliteitsklasse I zonder toeslag of aftrek (ƒ 250/ha) en voor de gebouwen van de doelmatigheidsklasse matig (per ha respectievelijk ƒ 70, ƒ 55, ƒ 40 en ƒ 30 voor de grootteklassen 0 - 15, 15 - 25, 25 - 35 en 35 - 45 ha). In het traject van 58 tot 63, 4 ha overtreft de toename van deze kosten die van het saldo. Het netto-over schot bestaat uit de bruto-geldopbrengst vermin-derd met alle kosten, inclusief de betaalde lonen en een gewaardeerd loon voor de handenarbeid van de boer, maar zonder een vergoeding voor leiding

en toezicht. Bij de optimale bedrijfsoppervlakte zijn ook het totale arbeidsin-komen ( de vergoeding voor alle arbeid) en het arbeidsinarbeidsin-komen voor de boer

(totaal arbeidsinkomen verminderd met de kosten van de betaalde vaste a r -beid) maximaal. Deze bedragen respectievelijk ongeveer ƒ 48 300 en ƒ 27 600.

Voor een batenberekening is interessant welk bedrag bij modellen met verschillende cultuurtechnische omstandigheden ten hoogste per ha als v e r -goeding voor grond, gebouwen en bedrijfsleiding samen zou kunnen worden verkregen, nadat alle andere kosten, inclusief een beloning voor de handen-arbeid van de boer, in rekening zijn gebracht. Bij niet van de oppervlakte afhankelijke vaste kosten van ƒ 46 300 ( ƒ 14 400 voor werktuigen e. d. ,

ƒ 11 200 als arbeidsloon voor boer en vaste arbeider-veeverzorger en ƒ 9500 voor de akkerbouwarbeider) r e s t e e r t in dit model ƒ 580/ha. De algemene kosten ad ƒ 50/ha moeten daaruit nog worden betaald, zodat voor grond, ge-bouwen en bedrijfsleiding samen ƒ 530/ha overblijft. Dit bedrag kan worden verkregen bij een bedrijfsoppervlakte van 52, 2 ha. Bij alle andere bedrijf s -oppervlakten is de bereikbare vergoeding per ha voor grond, gebouwen en bedrijfsleiding geringer.

Verder kan uit figuur 2 worden afgeleid dat de boer op een dergelijk d r i e - m a n s bedrijf een arbeidsinkomen verkrijgt bij oppervlakten groter dan

(21)
(22)

11

19.8 ha. Pas boven 27, 4 ha wordt dit arbeidsinkomen groter dan dat van de vaste arbeider-veeverzorger, zodat een netto-over schot ontstaat. Beneden 8 ha kan geen enkel arbeidsinkomen worden verkregen. Het daar bereikte saldo is juist voldoende om de vaste kosten van de bedrijfsuitrusting en die van de grond (volgens pachtnormen) te dekken. Tabel 1 tenslotte geeft de b e -drijfsresultaten op pachtbasis weer bij de optimale bedrijfsoppervlakte (58, 0 ha) en bij 52, 2 ha, de oppervlakte waarbij per ha de grootste vergoeding voor grond, gebouwen en bedrijfsleiding samen zou kunnen worden verkregen. Tabel 1. Financiële resultaten (gld/bedrijf, ha, gewerkt uur) en

arbeidsge-bruik (manuren/bedrijf) voor model 4. 3. M 1. 00 (3-mans bedrijf, gebruikelijke mechanisatie, gunstige cultuurtechnische omstandig-heden) bij de optimale bedrijfsoppervlakte (58, 0 ha) en bij 52, 2 ha

Arbeids- Vaste

kos-Bedrijfs- „ . . Arbeidsinkomen

gebruik(in- ten excl. opper- , „_, J Saldo ,_ _,_. .,

cl.20J? i n - arbeid (in-vlakte

direct werk) cl. grond) per bedrijf per ha per gewerkt uur

58,0 4372 79 479 29 915 49 564 855 11,34

52,2 5079 76 512 29 750 46 762 896 9.21

Figuur 3 geeft de ontwikkeling van de bouwland-grasland verhouding en van de veebezetting per ha grasland weer. Opvallend is dat bij de huidige

prijzen, het normale opbrengstniveau en de gebruikelijke mechanisatie van akkerbouw en veehouderij de laatste op d r i e - m a n s bedrijven niet m e e r aantrekkelijk blijkt te zijn bij bedrijfsoppervlakten boven 54 ha, wanneer de a r -beid relatief schaars i s , althans wanneer alle grond geschikt zou zijn voor bouwland. Deze voorwaarde wordt in grote delen van het klei-mozafekgebied niet vervuld. In feite is de veehouderij in ons model al beneden 54 ha niet

m e e r interessant, omdat de bijdrage van de veehouderij (afnemend aantal) al eerder beneden de kosten van de daarvoor in de inventaris opgenomen werk-tuigen daalt. Het verdwijnen van de veehouderij houdt tevens in dat de in fig. 2 weergegeven vaste kosten te hoog zijn bij de grotere bedrijf soppervlakten. De kosten van de graslandwerktuigen en die voor de veehouderij (ca. ƒ 1300) kunnen buiten beschouwing blijven. In tabel 1 is daarmee wel rekening gehou-den. Over het gehele traject van bedrijfsoppervlakten blijft de veebezetting per ha vrijwel constant, behalve tussen 40 en 49 ha. Steeds wordt de grootst mogelijke veedichtheid (2,75 G.V.E./ha; 2 melkkoeien/ha) gekozen, wat niet verwondert op een bedrijf met ruime mogelijkheden om veevoer van het bouw-land te betrekken.

De ontwikkeling van het bouwplan met toenemende bedrijfsoppervlakte is aangegeven in figuur 4.

(23)

;••. -h

.-.-lib;

• 1;:i r

i 0 0 ;'•; ;

(24)

12 <u co • I I CO u •o CD flj bO O o o o Cs!

(25)
(26)

- 13 o .

«8

*^T 0 W +»

A 3

„ o « • H <B •3 «o rH * » > CD 4) P a te a o * •I-I ra h co X I . 3 « S

•°5

ö 0 V 0)

^ 2

ra 60 l - l TH 2 3 2.S . 0 <U »M* lak t dri j > » H JQ opp e eng d x) S

S?

>3 .

* £ « S ^ ra © m

Pf

3 x l 0 0 d ^. . •** d^ 2 d t u 4.3 . ch e e to

•S-SI

S 2 ° > S 5 u a & ni J3 •••••••••• > * • • • • • • * • < • • * • • • • • • > _ , # • . » • • • • ••••••••••••" -••••••••••••••1 ••••••••••••••• V-V » • • • • • • • • • • • • • • « L /••••Vi • • • • • • • • • • • • • • • * » • • • • • • • • • • • • « • I - -• ••••••••••••••« ,v >••••#•••••••••« , . . . • • ••••••••••••••* •V-V. > • • • • • • • • • • • • • • • • • « M • • • • • • • • • • • • • • • . . . . « I • • • • * • • • • • • • • • • ,***.".* »••••••••«•••••! ..#*. ••••••••••••••• •**VJ • • • • • • • • • • • • • • • ' ,v ••••••••••••*•• • • » • • • • • • • • • • • • • • I v-V« • • • * • • • • • • • • • • • • • « • • • * > • • • • • • • • • • • • WVl •••••••••••••••« ... ••••••••••••••• ".V » • • • • • • • • • • • * • • < • ••*• »••••••••••••••< »VAV • • • • • • • • • • • • • • • «VA* • • • • • • • • • • • • • • • < • ••• • • • » • • • • • • • • • • * o O O 00 MM • H CO ö 0) O p, X I ra ra O O P i W Ö CD Ö 1—1 a> & x" Ri ra O o O. ö V co co

?

4> bO <u on ri U 0> > 0 ö <0 • r a h 6 0 • V i V t • ••• v.v. (0 •»-> . Û h 09

a

3 a> • • • »••< •«««

(27)
(28)

14

Daaruit blijkt onder meer de grote betekenis van de pootaardappelteelt op dit type bedrijf. Hoewel de teelt van con.sumptie -aardappelen in het lineaire programmeringsmodel wel t e r keuze was gesteld, komt dit gewas niet in het plan voor, ook niet bij de grotere bedrijf s oppervlakten. Wel wordt dan een deel van het werk aan de pootaardappelen (sorteren) aan derden uitbe-steed en neemt het aandeel van dit gewas af. Voor het overige wordt de ex-tensivering gevonden in de vermindering van het aandeel van de suikerbie-ten, gepaard met toenemende graanverbouw en toenemende verbouw van de overige gewassen (vlas, graszaad, koolzaad). De voornaamste extensivering blijft echter de inkrimping van de veehouderij.

Tabel 2 geeft het produktieplan weer bij de optimale bedrijf soppervlakte (58, 0 ha) en bij de bedrijf soppervlakte, waarbij per ha de grootste vergoeding voor grond, gebouwen en bedrijfsleivergoeding samen zou kunnen worden v e r -kregen (52, 2 ha).

Tabel 2. Produktieplan (ha en % van de oppervlakte cultuurgrond) voor model 4. 3. M 1. 00 (drie-mans gemengd bedrijf, huidige mechanisatie, gunstige cultuurtechnische omstandigheden) bij de optimale bedrijf s-oppervlakte (58, 0 ha) en bij 52, 2 ha.

G e w a s s e n P o o t a a r d a p p e l e n (zelf P o o t a a r d a p p e l e n (zelf S u i k e r b i e t e n W i n t e r t a r w e Z o m e r t a r w e Con se r vene rwten Vlas G r a s z a a d Koolzaad T o t a a l G r a s l a n d T o t a a l opslaan. s o r t e : o p s l a a n , s o r t e : , zelf ren) l a t e n ren) 58 h a 4 , 9 3 , 4 6 , 2 1 9 , 3 3 , 7 -6 , 1 6 , 1 8 , 3 5 8 , 0 -5 8 , 0 i,0 ha % 8 , 4 5 , 9 1 0 , 7 3 3 , 3 6 , 4 1 0 , 5 1 0 , 5 1 4 , 3 1 0 0 , 0 1 0 0 , 0 52 h a 3 , 6 3 , 7 4 , 8 1 6 , 1 -0 , 8 6 , 1 5 , 9 7 , 2 4 8 , 2 4 , 0 5 2 , 2 , 2 h a % 6 , 9 7 , 1 9 , 2 3 0 , 8 1 , 5 1 1 , 7 1 1 , 3 1 3 , 8 9 2 , 3 7 , 7 1 0 0 , 0

Tenslotte wordt in figuur 5 per periode het arbeidsgebruik aan directe werkzaamheden weergegeven.

(29)
(30)

15

Figuur 5.Verband tussen arbeidsgebruik voor directe werkzaamheden (man-u r e n p e r periode) en de bedrijf soppervlakte (ha) voor model 4. 3. M 1. 00

(drie-mans gemengd bedrijf, huidige mechanisatie, gunstige cultuur-technische omstandigheden).

ged. knelperiode

knelperiode

knelperiode 64 ha

(31)
(32)

16

-6. VERDER ONDERZOEK

Het ligt in de bedoeling model 4. 3. M 1. 00 als standaard te gebruiken en daarop variaties aan te brengen in cultuurtechnische omstandigheden (per-ceelsvorm en grootte; kavelaantal, - vorm en -grootte, verspreide ligging, etc. )• Verder moeten verschillende gevallen met betrekking tot de omvang van de vaste kern, de mechanisatie en de mogelijkheden van loonwerk worden bestudeerd. De resultaten van het hier besproken model geven e r aanleiding toe de aandacht vooral te richten op 2- en 1-mans bedrijven en om niet bij voorbaat loonwerk voor bepaalde werkzaamheden te veronderstellen. Voor zover bepaalde werkzaamheden meer dan twee arbeidskrachten vragen (bijv. aardappelrooien en sorteren) zou moeten v/orden nagegaan of hierin

kan worden voorzien door samenwerkingsvormen. Ook zal het noodzakelijk zijn voor enkele modellen uit te gaan van een bepaalde oppervlakte, die uitsluitend voor grasland geschikt is en de bedrijfsoppervlakte niet m e e r v a r i a -bel stellen. Voor zover dit laatste wel gebeurt zal van een vaste

bouwland--grasland verhouding moeten worden uitgegaan.

Bij het verdere onderzoek zullen voor verschillende cultuurtechnische omstandigheden correcties op de arbeidsbehoefte per activiteit moeten wor-den aangebracht. Dit kan geschiewor-den aan de hand van het door KESTER en SPRIK in de Dongeradelen uitgevoerde transportonderzoek en het onderzoek naar rand- en wendakkerverliezen. Door de resultaten van modellen met uiteenlopende cultuurtechnische omstandigheden te vergelijken kunnen de potentiële baten in de landbouw worden vastgesteld en kunnen aanwijzingen worden verkregen over de mogelijke baten voor de nationale economie

( arbeids- en kapitaalbehoefte). Deze baten kunnen dan worden geconfron-teerd met de door KESTER en SPRIK vastgestelde kosten van alternatieve verbeteringen.

7. LITERATUUR

BERG, J. J. A. VAN DEN, 1968 - Basisgegevens en verdere uitgangspunten voor programmeringen in het Noordelijk Kleimozai'ekgebied Nota 457, Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding. KESTER, J. , 1966 Methode voor het opstellen van b edrijf s verkaveling s

-modellen. Nota 338, Instituut voor Cultuurtechniek en Water-huishouding. 3 pp bijl.

(33)

I.)

.••.f '••;); o.': : :

!6 '•>••' :<".-..

ÜJ:r:, •.:.•' - ;f ; i ;r

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De commercieel medewerker productie toont technisch inzicht als hij alle aspecten van het monster nauwgezet controleert aan de hand van stylesheet, maattabel en

handcoördinatie, werkt nauwkeurig en geconcentreerd, zodat de afregeling adequaat uitgevoerd wordt en de piano/vleugel in samenhang technisch volgens de geldende norm

De hoge concentratie hed er meer laat van San da lage* li* vruofcten *4j da böge «oaeestratle hadden een hoger droge etofgehalte en een hogere osmotische waarde dan bij de

Doel van hst onderzoek was een inzicht te verschaffen be­ treffende de aard van hst materiaal, dat bij afgraving vrij zou komsn en de mogelijkheden van

referentieniveaus en de kwalificatie - eisen voor dit generieke onderdeel zijn opgenomen in bijlage 2 bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. Deze bijlage is

De kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren en stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in het jaar 2015 een ‘goede toestand’ hebben bereikt

Het doel van de proef is het nagaan van de invloed van enkele' faktorën, die van invloed zijn op de watervoorziening bij de teelt van komkommers in veensubstraat. Elk

• Telkens de patiënt niet bij machte is zijn rechten uit te oefenen, moet de beroepsbeoefenaar alles doen wat hij kan om zijn vertegenwoordiger te contacteren (over