• No results found

Oriëntalisme en Amerikaans Buitenlands Beleid in het Midden-Oosten: Arabisch-Israëlische Oorlog en Oliecrisis, 1973-1974

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Oriëntalisme en Amerikaans Buitenlands Beleid in het Midden-Oosten: Arabisch-Israëlische Oorlog en Oliecrisis, 1973-1974"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INLEIDING 3

HOOFDSTUK I: ORIËNTALISME THESE 1.1 DE ORIËNTALISME THESE 10

1.2 DISCUSSIE IN DE LITERATUUR: KRITIEK OP SAIDS ORIËNTALISME 15

1.3 SAID OVER KISSINGER 19 1.4 CONCLUSIE 20

HOOFDSTUK II: CONTEXT

2.1 DE VERENIGDE STATEN EN HET MIDDEN-OOSTEN: 1945-1970 22

2.2 1973: YOM KIPPUR OORLOG EN OLIECRISIS 26 2.3 HENRY KISSINGER 28

2.4 CONCLUSIE 33

HOOFDSTUK III: KISSINGERS ORIËNTALISME

3.1 CASESTUDIE OKTOBEROORLOG 1973 35

3.2 CASESTUDIE OLIECRISIS 1973-1974 46 3.3 CONCLUSIE 51

CONCLUSIE 55

(2)

2

INLEIDING

“Arabs, for example, are thought of as camel-riding, terroristic, hook-nosed, venal lechers whose undeserved wealth is an affront to real civilization. Always there lurks the assumption that although the Western consumer belongs to a numerical minority, he is entitled either to own or to expend (or both) the majority of the world resources. Why? Because he, unlike the Oriental, is a true human being.”

- Edward W. Said, 19781

Palestijns-Amerikaans literatuurwetenschapper en politieke activist Edward Said heeft zich in zijn baanbrekende boek Orientalism, dat in 1978 verscheen, op controversiële manieren uitgelaten over de studies van de Oriënt (nu bekend als Midden-Oosten studies) en over de westerse wetenschap. De literatuurcriticus onderzocht literatuur in het licht van sociale en culturele politiek en was een uitgesproken voorstander van toekenning van de creatie van een onafhankelijke Palestijnse staat. Zijn kijk op het Midden-Oosten heeft de bestudering daarvan sterk beïnvloedt en tot op de dag van vandaag is zijn naam een gevestigd begrip in de Midden-Oosten studies.

Edward Said (Edward Wadie Said) werd op 1 november 1935 in Jeruzalem geboren als zoon van een rijke christelijke ondernemer.2 Zijn vader, Wadie (William) Ibrahim, nam zijn

gezin mee naar Caïro in 1947 om de beginnende conflicten over de Joods-Arabische verdeling van Palestina te ontvluchten. In Egypte werd Said Engelstalig geschoold en ging daarna in 1951 naar het exclusieve Northfield Mount Hermon School in Massachusetts. Hij vervolgde zijn studie aan Princeton University (B.A., 1957) en Harvard University (M.A., 1960; Ph.D., 1964), waar hij zich specialiseerde in Engelse literatuurwetenschappen. In 1967 werd hij assistent professor in Engels en Comparatieve Literatuur op Columbia University in New York. In 1969 promoveerde hij tot hoogleraar en in 1978 publiceerde hij zijn baanbrekende werk: Orientalism,

Western Representations of the Orient. Hoewel dit werk tot op de dag van vandaag niet

onomstreden is, heeft het een grote invloed gehad op het aanzien van de cultuurwetenschappen. Aan de hand van een grote hoeveelheid wetenschappelijke, literaire en politieke teksten bestudeerd te hebben komt Said tot een vernietigend oordeel. Naar zijn mening zouden al deze teksten meer iets zeggen over koloniaal bepaalde vooroordelen van de auteurs dan over de

1 Edward Said, Orientalism, (Penguin Books Ltd, 1978), p. 108

(3)

3 werkelijkheid, die volgens Said veel dynamischer, complexer en pluriformer zou zijn dan het beeld zoals dat in het Westen doorgaans bestond. Sterker nog, hij stelt dat de ‘Oriënt’ als afgebakend gebied slechts een westerse constructie is bedoeld om het Westen als een aparte en daarmee superieure entiteit te onderscheiden. Op die manier zou een zeker beeld van ‘wij’ tegen ‘zij’ worden bevestigd. In Orientalism verzet Said zich eigenlijk tegen de titel van zijn boek, het Oriëntalisme. Hij meent dat er al eeuwenlang met een euro-centristische blik naar niet-Westerse landen (en dan vooral de Arabisch islamitische cultuur en mensen) wordt gekeken. Dit zou voortkomen uit een lange traditie waarin het Westen het ‘Oosten’ romantiseert en haar vooroordelen erop projecteert. Zo wordt ‘de ander’ (de Arabier en de moslim) afgezet tegen de westerling, door verschillen te accentueren om zo de eigen superioriteit te benadrukken. Dit gebeurde onder het mom van wetenschappelijke bestudering, maar volgens Said is het een politieke zet geweest. Hij meent dat het Oriëntalisme zo ook kon dienen als instrument om het kolonialisme en imperialisme -de westerse overheersing van andere volkeren- te rechtvaardigen. Said meende dat het Westen al sinds de antieke tijd met deze stereotypering bezig is. In de kunst en de literatuur zou al eeuwenlang het beeld worden geschetst van het Oosten als vrouwelijk, exotisch, zwak en irrationeel tegenover het sterke, rationele en mannelijke Westen. Doordat westerse geleerden de geschiedenis van het Oosten hebben geschreven is Europa volgens Said de norm geworden waartegen de rest van de wereld wordt afgezet.

Said schreef zijn boek toen de Oktober Oorlog van 1973 (Yom Kippur oorlog tussen Israël tegen Egypte en Syrië) nog maar net achter de rug was. In zijn boek beweerde hij dat westerse academici en media ook in het Israëlisch-Palestijnse conflict duidelijk worden beïnvloed door het Oriëntalisme. Er was dan ook heftige kritiek op het boek vanuit het Westen. Said zou onvolledig te werk zijn gegaan en niet genoeg historisch onderzoek hebben gedaan om zijn beweringen hard te maken. Later kwam van de niet-westerse geschiedschrijvers de kritiek dat Said eigenlijk meewerkte aan het Oriëntalisme door het Oosten als passief en afhankelijk van het Westen neer te zetten. Enerzijds ontving Said veel bijval uit diverse sectoren van de cultuurwetenschappen (de literatuurwetenschap, de culturele antropologie, de filosofie, de sociologie, en een enkele keer uit de kunstwetenschap). Saids ideeëngoed bouwt voort op de Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984) en heeft bijgedragen aan het fenomeen postkoloniale studies. In die zin is Orientalism dan ook discoursbepalend geweest. Aan de andere kant ontving Said ook veel kritiek, met name vanuit de hoek van de arabistiek, de discipline die door Said in Orientalism juist het meest bekritiseerd is. Vooral de polemiek tussen Edward Said en de bekende en invloedrijke Midden-Oosten deskundige/ arabist Bernard Lewis

(4)

4 in de New York Review of Books is bekend geworden. In hoofdstuk I sta ik uitgebreid stil bij de verschillende argumenten van de voorstanders en de tegenstanders van de Oriëntalisme-these van Said.

Said is daarnaast niet alleen geïnteresseerd in Britse en Franse representaties van the Other uit het Midden-Oosten in de negentiende en twintigste eeuw, want Said heeft in zowel zijn boek Orientalism als in zijn boek Culture and Imperialism (1993) veel aandacht besteed aan de periode na 1945, toen de Amerikaanse macht die van Groot-Brittannië en Frankrijk verdrong en de Amerikanen, zo betoogde hij, het apparaat van het westerse Oriëntalisme erfden. Het Amerikaanse Oriëntalisme ging veel verder dan vaag populistische en oppervlakkige stereotypering van Arabieren of moslims die gerepresenteerd worden in de media, literatuur en wetenschap. Said stelt namelijk dat de deskundigen op het gebied van het Midden-Oosten die Amerikaanse beleidsmakers adviseren doordrenkt zijn met Oriëntalisme. 3 De Amerikaanse

versie is meer gepolitiseerd. Voetnoten in zijn Culture and Imperialism bevatten werken van William Appleman Williams, Richard Van Alstyne, Walter LaFeber, Michael Hunt en Paul Kennedy, allemaal geleerden op het gebied van Amerikaanse buitenlandse relaties. Said is het eens met de linksgeoriënteerde Appleman Williams en LaFeber, beide staan bekend als critici van het Amerikaans buitenlandsbeleid.

De discussie die Said met zijn Oriëntalisme heeft doen ontstaan is tot de dag van vandaag relevant. Doordat hij en zijn werk als controversieel worden beschouwd heeft dit mijn interesse aangewakkerd om te gaan onderzoeken of zijn Oriëntalisme theorie toepasbaar is op het buitenlands beleid van de Verenigde Staten ten opzichte van het Midden-Oosten. Het koppelen van Oriëntalisme aan Amerikaans buitenlands beleid is eerder onderzocht. Zoals in het artikel Taking off the Cold War Lens: Visions of North-South Conflict during the Algerian

War for Independence waarin historicus Matthew Connelly schreef over het Oriëntalisme ten

tijde van de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog van 1954-1962. Daarin kozen de westerse en met name de Amerikaanse beleidsmakers er uiteindelijk voor om de Franse overheid te steunen in plaats van de Algerijnse wens naar onafhankelijkheid op basis van onconventionele overwegingen. Connelly stelt dat het wereldbeeld van beleidsmakers in de Koude-oorlog was gevormd door bezorgdheid over demografische trends en internationale raciale oorlogen.4 Hij laat aan de hand van diplomatieke bronnen zien dat er stereotyperende elementen zaten in het Amerikaanse beleid en hun beslissingen ten tijde van deze bloedige onafhankelijkheidsoorlog.

3 Said, Orientalism, p. 321

4 Matthew Connelly, “Taking off the Cold War Lens”, The American Historical Review, Volume 105, Issue 3,

(5)

5 Connelly gebruikt de Oriëntalisme these van literatuurwetenschapper Edward Said en concludeert dat het voor Amerikaanse beleidsmakers de beslissingen destijds niet op basis van enkel Koude Oorlog-overwegingen werden gemaakt, maar dat vooral andere factoren zoals demografie, cultuur en racisme juist een rol hebben gespeeld.5

Om te testen of Saids Oriëntalisme theorie ook in andere gevallen klopt heb ik in dit scriptieonderzoek het Oriëntalisme gekoppeld aan het Amerikaans buitenlands beleid ten opzichte van het Midden-Oosten in de jaren 1973 en 1974. Om de relatie tussen de Oriëntalisme theorie en het Amerikaans buitenlands beleid op het gebied van het Midden-Oosten te kunnen bepalen heb ik gekozen om mijn analyse te concentreren op twee specifieke gebeurtenissen die ten tijde van het presidentschap van Richard Nixon in het Midden-Oosten van cruciaal belang waren. De prominente Amerikaanse actor tijdens deze gebeurtenissen waar ik mij op heb gefocust is de nationaal veiligheidsadviseur van President Nixon en later minister van Buitenlandse Zaken, Henry Kissinger. De eerste casestudie staat centraal rondom de Oktoberoorlog (bekend als de Yom Kippur oorlog) van 1973 waarbij er een directe militaire confrontatie plaatsvond tussen Israël enerzijds en Egypte en Syrië anderzijds. Deze oorlog is in veel opzichten kenmerkend voor de relatie tussen de Verenigde Staten en de Arabische landen waarbij te zien is dat de Verenigde Staten zich steeds meer gaat bezighouden met het Midden-Oosten en is niet enkel Israël als strategisch partner en ‘special friend’ -een prioriteit, maar gaan economische belangen gepaard met machtsuitoefening een belangrijke rol spelen. Daarnaast is de Koude Oorlog context zeer van belang. Midden-Oosterse landen mochten niet in de invloedsfeer vallen van de Sovjet-Unie en verzeild raken in het Communistisch blok. De tweede casestudie is een direct gevolg van de Oktoberoorlog namelijk de oliecrisis van 1974 die wereldwijd werd gevoeld. De Arabische landen verhoogden de olieprijs met 70% en verminderden de olieproductie elke maand met 5%, zodat de prijs per vat aanzienlijk steeg. Tegen een aantal landen, waaronder de Verenigde Staten, die Israël direct hadden gesteund bij de Yom Kippur oorlog, was bovendien een volledige olieboycot ingevoerd.

De jaren 1970 zijn interessante en belangrijke jaren voor Amerikaanse buitenlandse betrekkingen. Historicus Daniel J. Sargent komt na uitputtend onderzoek te hebben gedaan naar de transformatie van de Verenigde Staten als superpower in de jaren 1970 tot interessante bevindingen. Nieuwe patronen kunnen worden onderscheiden: leiders, beleidsmakers en intellectuelen in de jaren 1970 vroegen zich af hoe een internationale orde, gebouwd op het moment dat natiestaten de overhand hadden, kon overeenstemmen met nieuwe ontwikkelingen

(6)

6 zoals in het bijzonder met mondialisering.6 Natiestaten verloren hun centrale rol te midden van een verschuiving van traditionele internationale politiek naar een nieuw wereldwijd mondialiseringsproces. Henry Kissinger verklaarde in 1975: “we have a historic opportunity to help construct a new political and economic world system”.7 Dit nieuwe wereldsystem is er echter nooit ontstaan. De jaren 1970 luidde echter wel een nieuw tijdperk in. Er is namelijk een omslag in zowel economisch buitenlands politiek als op het gebied van buitenlands beleid. In 1971 maakte President Nixon eigenhandig korte metten met de goud standaard van het Bretton Woods systeem. De koppeling tussen goud en de Amerikaanse dollar kwam daardoor tot een einde. Ook de autarkie van de Verenigde Staten brokkelde af in de jaren 1970. De zelfvoorzienendheid was door de afhankelijkheid van olie niet langer meer haalbaar.8 Waar de Verenigde Staten eerder nog de grootste olieproducent was, transformeerde zij tot een olie importeur in de jaren 1970. De rol van de Verenigde Staten als de crediteur van de wereld verschoof naar de importeur van kapitaal en goederen om haar wereldwijde militaire rol te behouden en hand te haven en om haar burgers consumptiegewoonten bij te kunnen houden. Dit resulteerde voor de Verenigde Staten in internationale schulden, afhankelijkheid en kwetsbaarheid. Daarnaast was de Amerikaanse militaire macht nog steeds dominant in de wereld, echter verschoof die macht van Zuidoost-Azië naar het Oosten. Het Midden-Oosten werd de primaire zone voor de betrokkenheid van de Verenigde Staten in de jaren 1970.9 Al het bovenstaande bewijst het belang van de ontwikkelingen, verschuivingen en veranderingen in de jaren 1970 op het gebied van Amerikaans buitenlandse betrekkingen. De jaren 1970 worden beschouwd als het einde van het naoorlogse tijdperk en zoals historicus Philippe Chassaigne stelt: “the origins of our modernity”.10

Belangrijke gebeurtenissen en ijkpunten zijn de Oktober Oorlog van 1973 en de daaropvolgende oliecrisis van 1974. Verschillende academici hebben beide events onderzocht. Het meest recente boek met betrekking tot de Oktober Oorlog 1973 dateert uit 2013- The

October 1973 War- Politics, Diplomacy, Legacy- en is een werk waaraan verschillende historici

en experts hebben bijgedragen. Politicoloog Asaf Siniver concludeert dat de Oktoberoorlog een keerpunt is in de geschiedenis van de Arabisch-Israëlisch kwestie en de moderne geschiedenis van het Midden-Oosten. Het markeerde het begin van een door de Verenigde Staten geleid

6 Sargent, A Superpower Transformed, p. 7 7 Ibidem, p. 8

8 Ibidem, p. 2 9 Ibidem, p. 2-3 10 Ibidem, p. 9

(7)

7 vredesproces tussen Israël en de Arabische buurlanden, het introduceerde olie diplomatie als een nieuwe middel van machtsuitoefening en het beïnvloedde onomkeerbaar de Palestijnse strijd om onafhankelijkheid.11 Bovendien bleef de regionale orde die aan het einde van de Oktoberoorlog ontstond grotendeels onveranderd. De toenemende invloed van de Verenigde Staten in het Midden-Oosten en het beleid van Henry Kissinger hebben een zeer belangrijke rol gespeeld tijdens en zeker in de nasleep van de Oktoberoorlog. Het Oriëntalisme kan bij het vormen van de beslissingen een rol hebben gespeeld. Said wijdt in Orientalism twee pagina’s aan Henry Kissinger en zegt dat Kissinger de wereld verdeelde in termen van de kolonisator: er zijn samenlevingen die zich in een pre-Newtoniaans en post-Newtoniaans fase bevinden; onontwikkeld en ontwikkeld zijn. Met andere woorden, Kissinger ging er volgens Said van uit dat culturen die geen ‘Newtonian revolution’ hebben ondergaan, automatisch niet beschaafd zijn.12

Henry Kissinger is de hoofdrolspeler als het gaat om buitenlands beleid opstellen en uitvoeren in de jaren 1973 en voor de jaren die daarop volgen. Vlak voor het uitbreken van de Oktoberoorlog krijgt hij naast de prominente functie van nationale veiligheidsadviseur van President Nixon, het ambt van Minister van Buitenlandse Zaken erbij. Laverende tussen beide topposities in de wankelende Nixon-regering- lees Watergate schandaal- rijst Kissinger op tot de belangrijkste man die de beslissingen en acties stevig naar zijn hand zet. Er is zeer veel geschreven over Kissinger. De meest vooraanstaande werken zijn die van onder anderen Walter Isaacson, Kissinger, A Biography (1992) en Robert Dallek, Nixon and Kissinger: Partners in

Power (2007). Kissinger zelf heeft ook veel geproduceerd en gepubliceerd als hoogleraar

internationale betrekking op Harvard. Zijn memoires die hij later schreef zijn een waardevolle bron van persoonlijke, politieke en diplomatieke ervaringen zoals The White House Years,

Years of Upheaval en Years of Renewal. In 1994 verscheen zijn Diplomacy. Dit boek geeft een

alomvattend overzicht van de diplomatieke geschiedenis sinds de 17e eeuw. Het is naar mijn mening van belang om Kissingers beleid te analyseren ten tijde van de Oktoberoorlog van 1973, omdat hij bekend staat als een controversiële, machtswellustige en extreem complexe man aldus Isaacson. Daarnaast is Kissinger van joodse komaf. Zelfs President Nixon achtte Kissinger ongeschikt voor Midden-Oosten dossiers bij het toetreden tot zijn regering in 1968 gezien zijn afkomst. Het is dus een voordehand liggende aanname dat Kissinger oriëntalistisch kan zijn gezien zijn joodse afkomst en voorkeur voor de joodse staat Israël. Men kan dus snel een vooroordeel hebben over Kissinger in verhouding tot Midden-Oosterse landen. Daarom is het

11 Asaf Siniver et all., The October 1973 War, (C Hurst & Co Publishers Ltd, 2013), p. 6-8 12 Said, Orientalism, p. 45-46

(8)

8 naar mijn mening van belang om te onderzoeken of deze aanname, dat Kissinger oriëntalistische kernmerken heeft op zowel persoonlijk vlak als op professioneel vlak dat zijn beslissingen heeft gevormd, kloppen. Of er sprake is van enkel oriëntalistische beleid is echter de vraag. Er spelen namelijk verschillende factoren mee bij het opstellen van zijn beleid. Daarom is het van belang om de casestudies van de Yom Kippur Oorlog en de Oliecrisis te bestuderen met bovenstaande in het achterhoofd.

Op basis van het debat rondom het Oriëntalisme en de Amerikaanse buitenlandse betrekkingen met het Midden-Oosten van 1973-1974 ben ik op de volgende onderzoeksvraag gekomen: Is het Amerikaanse buitenlandse beleid van Henry Kissinger, als belangrijke man aan het stuur, op het gebied van het Midden-Oosten te typeren als oriëntalistisch van aard ten tijde van de Yom Kippur Oorlog en de Oliecrisis in de jaren 1973-1974? Deze onderzoeksvraag leidt tot sub-vragen die onderzoek vergen om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal ik in hoofdstuk I de Oriëntalisme these uiteenzetten om vervolgens bij de gebeurtenissen en achtergronden van het Amerikaans buitenlands beleid ten opzichte van het Midden-Oosten stil te staan in hoofdstuk II. Daaropvolgend zal ik op basis van primaire bronnen uit het digitale archief van Foreign Relations of the United States (hierna FRUS) analyseren of er oriëntalistische elementen te achterhalen zijn in de overwegingen en uiteindelijke beslissingen van de belangrijkste politieke actor Henry Kissinger ten tijde van de Yom Kippur oorlog en de Oliecrises. Deze casestudies komen aan bod in hoofdstuk III. FRUS presenteert de officiële documentaire geschiedenis van grote beslissingen van het Amerikaanse buitenlands beleid en belangrijke diplomatieke activiteiten. Mijn onderzoek heb ik gebaseerd op Nixon Administration 1969-1974: volume

XXV, Arab-Israeli Crisis and War. Tot slot zal ik mijn bevindingen in een conclusie

(9)

9

HOOFDSTUK I

DE ORIËNTALISME THESE

“The question ‘’Who did this to us?’’ has only led to neurotic fantasies and conspiracy theories. The other question- What did we do wrong? - has led naturally to a second question: ‘’How do we put it right?’’ In that question, and in the various answers that are being found, lie the best hopes for the future.” - Bernard Lewis, 200213

In dit hoofdstuk staat de Oriëntalisme theorie van Edward Said centraal. Er is al een lange tijd een negatief beeld van Arabieren en Midden-Oosterse volken. Saids boek Orientalism, dat in 1978 verscheen, heeft een debat ontketend dat de wetenschap rondom het Midden-Oosten in het Westen op zijn kop heeft gezet. Said wilde met zijn boek de westerse wetenschappers die als expertise oriëntale volkeren onderzochten, ontmaskeren als verlengstuk van het kolonialisme. Henry Kissinger is een tijdgenoot van Said en in zijn boek maakt Said een verwijzing naar een van de allereerste werken van Kissinger daterende uit 1963. De vragen die in dit hoofdstuk worden beantwoord zijn: wat is de Oriëntalisme-these, wie zijn de voor-en tegenstanders en wat zijn de kritiekpunten op zijn werk.

1.1 De Oriëntalisme these

Elke tijdsperiode en elke groep heeft zijn eigen vooroordelen, denkbeelden en stigma. Door de tijd heen evolueren deze denkbeelden en nemen zij andere verschijningsvormen aan. Zo brachten de eerste kolonisten die hun ‘God’s American Israel’ in de 17e eeuw stichtten in

Massachusetts een gepassioneerde fascinatie voor ‘The Holy land’ en een ambivalentie over ongelovigen met zich mee- dit waren vooral moslims, maar ook Joden die daar woonden.14 In de 18e eeuw waren de christelijke missionarissen en handelaren – die de wereld rond reisden – doordrenkt van een geromantiseerd en stereotyperend beeld van ‘s werelds oudste Bijbelse beschavingen, maar waren vooral ontzet door de decadente en despotische overheden en

13 Bernard Lewis, What Went Wrong? Western Impact and Middle Eastern Responses, (Oxford University Press,

2002), p. 159

14 Douglas Little, American Orientalism, The United States and the Middle East since 1945, (The University of

(10)

10 maatschappijen die zij van Constantinopel tot aan Egypte aantroffen. Volgens historicus Douglas Little werden deze culturele veronderstellingen en racistische stereotyperingen in de twintigste eeuw omgezet in een ‘irresistible intellectual shorthand’ om met de ‘achterlijke moslims en de hardhoofdige Joden’ om te gaan, die vaak toch al botsten met de Amerikaanse ‘way of life’.15 Mark Twain was een van de eerste die de relatie tussen de Verenigde Staten en

het Midden-Oosten in zijn boek Innocents Abroad in 1869 interpreteerde als: “The by-product of two contradictory ingredients: an irresistible impulse to remake the world in America’s image and a profound ambivalence about the peoples to be remade”.16

Historicus Douglas Little merkt op dat vanaf 1920 een scherp verschil zichtbaar wordt in de Amerikaanse populaire cultuur als het gaat om beeldvorming van Arabieren in vergelijking tot Joden – beide semitische volkeren. Films, boeken en tijdschriften, zoals bijvoorbeeld National Geographic, beelden een Arabier af als een primitieve, onbetrouwbare en kwaadwillende figuur die vaak de rol krijgt van een terrorist of een rijke bloeddorstige en/of irrationele oliesjeik. Vanaf 1945 wordt de Jood afgeschilderd als een Holocaust overlevende die alle recht heeft op een veilig en harmonieus thuisland. Oscar winnende films zoals The

Holocaust, Sophie’s Choice en Schindlers List zijn hier voorbeelden van. Aan het einde van de

20e eeuw bevestigde Hollywood ook met de Disney’s klassieker Aladdin dat culturele en racistische stereotypen diepgeworteld waren in de Amerikaanse cultuur. Het openingslied van deze kaskraker loopt vooruit op terugkomende oriëntalistische elementen in de film: “Oh I come from a land, from a faraway place, where the caravan camels roam, a swarthy merchant croons, where they cut off your ear if they don’t like your face, it’s barbaric, but hey, it’s home”.17 Recente voorbeelden van stereotypen en oriëntale afbeeldingen van Midden-Oosterse

volkeren zijn bijvoorbeeld te zien in een bekende Netflix serie, Homeland, Hollywood blockbusters zoals 300, Prince of Persia, Gods of Egypt, Zero Dark Thirty, en American Sniper; en ook in muziek video’s zoals in Katy Perry’s Dark Horse (2013) en Coldplay’s Hymn for the Weekend (2015).

Volgens historicus Michael Hunt hebben Midden-Oosterse stereotyperingen een rol gespeeld onder gezaghebbende Amerikaanse beleidsmakers.18 Een traditie die begon bij President Theodore Roosevelt en die vele presidenten na hem voortzetten, typeert Hunt als ‘hierarchy of race’ waarbij Amerikaanse beleidsmakers geneigd waren om de Arabieren,

15 Ibidem, p. 10 16 Ibidem, p. 3 17 Ibidem, p. 11

(11)

11 moslims en soms ook Joden dichter bij de bodem van de rangorde te plaatsten in vergelijking tot Aziaten, Latino’s en Afrikanen.19 In 1949 verscheen een rapport van de CIA waarin een psychologische profiel werd gepresenteerd van het Midden-Oosten waarin de conclusie luidde: “Arabs are non-inventive and slow to put theories into practise and skilful mainly at avoiding hard work’, en vooral ‘prone to astonishing acts of treachery and dishonesty and unable to integrate European concepts of government, education and industrialization”.20

Met de komst van het boek Orientalism in 1978 gaf Edward Said een andere definitie aan het Oriëntalisme dan voorheen gebruikelijk was. Wat eerst de wetenschappelijke studie naar de Oriënt was definieerde Said het Oriëntalisme als een manier van spreken, denken en schrijven (een discours) dat het Westen een ‘Ander’ nodig heeft waartegen de eigen identiteit kan worden bepaald. In deze postkoloniale studie wordt door Said gewezen op het kijken naar het Oosten door de ogen van het Westen, waarbij wordt gedacht en gevonden dat deze westerse representatie van het Oosten correct is.21 Hierbij gebruikte hij het gedachtegoed van onder

anderen de Franse filosoof Michel Foucault22 en de Italiaanse schrijver en eerste leider van de

Communistische Partij in Italië, Antonio Gramsci. Het woord Oriëntalisme wordt door Said aan de hand van drie aparte, maar toch samenhangende omschrijvingen bepaald en verwijst volgens hem ten eerste naar een academische studie over de Oriënt door westerse geleerden. De tweede benadering is diepgaander van aard en wijst op een wereldbeeld waarbij het ontologisch en epistemologisch verschil tussen het Oriënt en het Occident wordt behandeld en ten derde is het Oriëntalisme een krachtig politiek instrument voor overheersing en dominantie.23 In het Oriëntalisme is altijd sprake van een verborgen macht, gekleurd door dominantie en ongelijkheid, waarbij het Oosten ondergeschikt wordt gemaakt aan het Westen. De Oriënt wordt getypeerd als irrationeel, sensueel, primitief, feminien, terwijl het Westen de sterke, rationele, democratische, progressieve en masculiene tegenhanger vormt.24 Het geliefde idee van de verlichte, rationele, beschaafde westerling heeft dus het idee van de achterlijke,

19 Ibidem, p. 176-177

20 CIA-report SR-13, “Arab World”, 27 september 1949, p.65-66 gelezen in America in the World: The

Historiography of US Foreign Relations Since 1941 van Michael J. Hogan p. 500

21 Said, Orientalism, p. 1-3

22 Foucault betoogde, vooral in zijn boek Archéologie du savoir, dat kennis en waarheid worden ‘geconstrueerd’,

en dat wetenschap niet alleen kennis produceert, maar ook macht. Said leende van Foucault diens concept van een ‘discours’: hoe wij over iets praten, tegen iets aan kijken, wordt gekleurd door de taal, cultuur, instituties en politieke sfeer waarin wij leven. Volgens Said bestaan waarheden dus niet, alleen perspectieven.

23 Said, Orientalism, p. 2-3 24 Ibidem, p. 40

(12)

12 emotionele en onbeschaafde oriëntaal nodig om de eigen westerse cultuur en identiteit te bepalen en te versterken.

In zijn boek richtte Said vooral het vizier op de westerse (in specifiek Europese) oriëntalisten – de filologen, linguïsten, historici en etnografen – die het Nabije Oosten bestudeerden.25 Zijn eindoordeel was dat vanaf de klassieke oudheid tot de Verlichting en tot aan de moderne tijd het beeld dat westerse geleerden, maar ook schrijvers en schilders, van het Midden-Oosten hadden doordrenkt was van racisme. Zijn conclusie luidde: “Every European, in what he could say about the Orient, was a racist, an imperialist, and almost totally ethnocentric”.26 Said ging nog een stap verder door te beweren dat de oriëntalisten met hun studies niet alleen de koloniale overheersing van het Nabije Oosten, en later, het Amerikaanse imperialisme rechtvaardigden, ze gaven er ook het westerse zelfbeeld in vorm. “Voor de constructie van identiteit is ook een ‘Ander’ nodig, en de Arabier was het ideale alter ego voor de westerling. De oriëntalisten beschouwden de islamitische cultuur als statisch, als eeuwig, uniform en niet in staat zichzelf te definiëren, waardoor het Westen vanzelf dynamisch, innovatief en ondernemend was. Tegenover het duistere, luie, irrationele en kinderlijke Oosten stond vanzelf het heldere, actieve, rationele en volwassen Westen. Door zich tegen de Oriënt af te zetten kon Europa de eigen culturele en intellectuele superioriteit onderstrepen.”27

Voor dit onderzoek is Saids derde omschrijving van het Oriëntalisme relevant: “Orientalism as a western style for dominating, restructuring, and having authority over the Orient”.28 Hij stelt in zijn laatste hoofdstuk: “My contention is that Orientalism is fundamentally a political doctrine willed over the Orient because the Orient was weaker than the west, which elided the Orient’s difference with its weakness”.29 Hoewel hij nadruk legt op de

stereotyperingen verbindt hij deze, ook in zijn definitie, aan machtsstructuren. De identiteit die het Oosten toegeschreven krijgt, berust op stereotypen. Deze stereotypen zijn volgens Said in de loop der tijd door politici gebruikt om de westerse superioriteit te benadrukken en de machtscontrole of overheersing van het Oosten te rechtvaardigen. Met behulp van dit gecreëerde beeld kon het Westen volgens Said uiteindelijk koloniale en imperialistische politiek rechtvaardigen. Bij het lezen en het bekijken van interviews van Said valt het mij op dat hij het Oriëntalisme toepast op de wereldpolitiek. Zo verklaart hij dat er verschillen zijn tussen het

25 Voor het uiteenzetten van de Oriëntalisme these heb ik gebruikgemaakt van het artikel “Afscheid van de

Oriënt - Boeken die ons denken veranderden: Edward Said: Een sensuele maar achterlijke plek” van Xandra Schutte, hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer uit 2014.

26 Said, Orientalism, p. 204

27 Xandra Schutte, “Een sensuele maar achterlijke plek”, De Groene Amsterdammer, nr.33, augustus 2014 28 Said, Orientalism, p. 3

(13)

13 aanvankelijke Frans en Brits Oriëntalisme en de Amerikaanse versie. Groot-Brittannië en Frankrijk hadden kolonies in de Oriënt (Mesopotamië, India, Irak, Syrië en Egypte). Zij hadden feitelijke ervaringen, archieven en documentaties van de Oriënt. Er was sprake van ‘long standing relationships’ waardoor er een directe verhouding aanwezig was. Amerika daarentegen had geen directe relatie of ervaring met het Midden-Oosten. Deze relatie was historisch gezien veel abstracter van aard, aldus Said. Daarnaast stelt hij dat het Amerikaanse Oriëntalisme zeer gepolitiseerd is en dat komt door de aanwezigheid van de staat Israël in het Midden-Oosten. Israël beschouwt zichzelf als een westerse staat waardoor er overeenkomsten en directe belangen zijn met de Verenigde Staten en West-Europa dan met bijvoorbeeld Iran of Saudi-Arabië. Palestijnen en Arabieren over het algemeen worden daarom gezien als de ‘Ander’ en vormen een constante bedreiging voor de status-quo in het Midden-Oosten.

In het verlengde daarvan heeft Said betoogd dat Amerika na de Tweede Wereldoorlog een vorm van imperialisme pleegde in het Midden-Oosten: “France and Britain no longer occupy center stage in world politics; the American imperium has displaced them”.30 Sinds de

Tweede Wereldoorlog, en vooral na elke Arabisch-Israëlische oorlog, is de Arabische moslim een karikatuur geworden in de Amerikaanse hedendaagse cultuur zoals in de wetenschap, in de handel en onder beleidsmakers, aldus Said. Hij haalt verschillende voorbeelden aan om dit aan te tonen. Een daarvan is dat de Verenigde Staten veel investeert in het Midden-Oosten en dat de Midden-Oosten experts die Amerikaanse beleidsmakers adviseren volgens Said doordrongen zijn van Oriëntalisme: “Most of which are simply the old Orientalist stereotypes dressed up in policy jargon, and most of which have been completely inadequate to describe what took place recently in Lebanon or earlier in Palestinian popular resistance to Israel”.31 Daarbij stelt Said dat de Arabier, naast anti-Zionist, ook wordt gezien als de belangrijkste olieleverancier en daarmee een constante bedreiging is voor het ontwikkelde Westen (lees Verenigde Staten).32 Het dehumaniseren van de moslim en de Arabier; en hem/haar neerzetten als de ‘Ander’ heeft geleid tot verdere polarisatie tussen democratisch Israël en de homogene ondemocratische Arabische wereld, waarin de onteigende en verbannen Palestijnen als terroristen worden gerepresenteerd.33 Waar het voornamelijk gaat om stereotypering, generalisering en bevooroordeeldheid in Orientalism legt Said in zijn boek Culture and

Imperialism (1993) de link met imperialisme als cultuur. In dit vervolg op zijn eerdere werk

neemt hij verschillende negentiende-eeuwse Engelse, Franse en Amerikaanse literatuur onder

30 Ibidem, p. 285 31 Ibidem, p. 321 32 Ibidem, p. 286

(14)

14 de loep waaronder Jane Austen, Charles Dickens, Rudyard Kipling en Joseph Conrad. Hij beweert dat vanaf de 19e eeuw de koloniale houding nooit werd tegengesproken door de schrijvers en denkers van die tijd. Sterker nog, de koloniale hoogmoed werd door hen gerechtvaardigd en zelfs uitgedragen.

Deze romanschrijvers zijn onlosmakelijk verbonden met het idee dat het Westen het recht heeft de rest van de wereld te overheersen. In het laatste hoofdstuk van Culture and

Imperialism wijdt Said aandacht aan het Amerikaanse imperialisme in de Arabische wereld

waarbij Said de Golf Oorlog van 1990-1991 als aanleiding ziet voor haar imperiale machtsvertoon.34 Hij is bovendien zeer kritisch op het beleid van de Verenigde Staten omtrent deze oorlog en concludeert dat het uitgangspunt van de aanval op Irak tijdens dit conflict geheel imperialistisch van aard was: “A small dictatorship, nurtured and supported by the West, did not have the right to challenge America, which was white and superior”.35 Said stelt dat de

Verenigde Staten zijn cultuur verder via de media heeft kunnen uitbouwen: “First comes the unexamined moral mission, then, in the media, its military-geo-strategic extension”.36 Hij

concludeert vervolgens dat Amerika decennia lang een culturele oorlog tegen de Arabieren en de Islam voert: verschrikkelijke racistische karikaturen van Arabieren en moslims suggereren dat ze of allemaal terroristen of rijke olie sjeiks zijn; en dat de regio enkel bestaat uit woestijn en sloppenwijken, louter geschikt voor winst (olie) of oorlog.37 Kortom, in naam van the Leader of the Free World rechtvaardigt de Verenigde Staten interventies om zo haar invloedsfeer in het Midden-Oosten te versterken en grip op de regio te houden.

1.2 Discussie in de literatuur: Kritiek op Saids Oriëntalisme

De Oriëntalisme-these wordt beschouwd als controversieel. De these, inhoud en stijl is vaak bekritiseerd door academici en het heeft impact gehad op de studie Antropologie en Cultuurstudies. De bekende en invloedrijke Midden-Oosten deskundige Bernard Lewis is een van deze critici. In zijn boek Islam and the West uit 1993 wijdt Lewis een hoofdstuk aan Saids Oriëntalisme these die hij stap voor stap ontleed met tegenargumenten. Volgens hem zou Said complexe problematiek vereenvoudigen zonder daar grondslagen voor te hebben.38 Ook beschuldigt hij Said van een antiwesterse houding. In de polemiek tussen Lewis en Said in de

New York Review of Books van 1982 beschuldigt Lewis Said van arbitraire en willekeurige

34 Ibidem, p. 353

35 Ibidem, p. 359 36 Ibidem, p. 357 37 Ibidem, p. 364

(15)

15 beslissingen te hebben gemaakt bij zijn Oriëntalisme these. Zo zou Said de Oriënt reduceren tot het Midden-Oosten en alleen het deel van de Arabische wereld schaart hij onder de Oriënt. Door middel van het elimineren van Ottomaanse en Perzische studies enerzijds en Semitische studies anderzijds, isoleert hij Arabische studies van zowel hun historische als filologische contexten. De selectieve periode en landen die Said onder het Oriëntalisme schaart vindt Lewis eveneens zeer opmerkelijk39 Daarnaast zou Said zich richten op de imperiale Britse en Franse geleerden en daarmee de Duitse en Russische geleerden hebben weggelaten om zijn these te bewijzen. Ondanks dat de Russische geleerden met hun meest beledigende en verachtelijke uitspraken Saids Oriëntalisme bevestigen, maakt hij geen gebruik van deze uitspraken. Een voorbeeld hiervan is de manier waarop professor Belayev de Koran beschrijft, namelijk als de ideologische uitdrukking van een slaaf bezittende heersende klasse die een mentaliteit heeft van slavenbezitters. Toch laat hij deze geleerden buiten beschouwing en worden zij zo vrijgesteld van de Oriëntalisme-label.

Lewis stelt bovendien dat Saids kennis over de Arabische taal en de Islam lacunes vertoont.40 De zeldzame keren dat hij Arabische zinnen citeert zijn ze fout gespeld en verkeerd

vertaald en daarmee incorrect geïnterpreteerd. Tot slot stelt Lewis dat Saids eigen houding ten opzichte van de Oriënt, de Arabier en de ‘Ander’ vele malen negatiever is dan dat van de meest arrogante imperialistische schrijvers, die hij zelf notabene beschuldigt van Oriëntalisme. Zo zegt Said minachtend dat Indiërs dialecten spreken en schrijven en geen erkende taal hebben. Ook heeft Said de Arabische geleerden, zoals het omvangrijke driedelige volume van Tibawi,

Khatibi, en Najib al-Aqiqi over Oriëntalisme en orientalisten, verwaarloosd of wellicht zelfs

genegeerd om hen te betrekken in zijn Oriëntalisme-these. Said stelt: “No Arab or Islamic scholar can afford to ignore what goes on in scholarly journals, institutes, and universities in the United States and Europe; the converse is not true. For example, there is no major journal of Arab studies published in the Arab world today”, Lewis weerlegt dit door aan te geven dat er enorme producties van tijdschriften, monografieën, edities en andere studies worden gepubliceerd door universiteiten, academische genootschappen en andere wetenschappelijke instanties in verschillende Arabische landen. 41

Hoogleraar rechtsgeleerdheid Afshin Ellian heeft tevens stelling genomen in het debat en beweert “dat westerse denkers geen uitvoerige studie durfden te wijden aan Saids geschiedkundige analyse, omdat de intellectuele wereld al decennialang een onverbrekelijk

39 Bernard Lewis, “The Question of Orientalism”, The New York Review of Books, 1982, p. 5 40 Ibidem, p. 7

(16)

16 engagement heeft met de derde wereld. Het is dan ongepast, volgens Ellian en bijna riskant, om te bewijzen dat Saids boek op politieke vooroordelen en onjuiste feiten is gebaseerd”.42 Ook schrijver Hafid Bouazza uitte kritiek op Said: “Said was geen historicus (het boek bevat vele historische blunders), noch een georganiseerd denker, laat staan een groot denker; hij was een gemankeerde politicoloog en dit boek, dat een eerbiedwaardige en nobele tak van de wetenschap, Oriëntalisme heeft geschaad is een gal spuw van een gedesillusioneerde man – gedesillusioneerd door de Zesdaagse Oorlog en door een geloof in de grootheid van een Arabische wereld die een fata morgana bleek te zijn. Waar – hoe kon het ook anders – het Westen verantwoordelijk voor was”.43 In 2007 verscheen Defending the West. A Critique of

Edward Said’s Orientalism van schrijver en Islam-criticus Ibn Warraq. De auteur heeft bijna

een decennium gewerkt aan dit boek. Door alle bronnen van Said een voor een met uiterste zorgvuldigheid en nauwkeurigheid na te gaan trof hij onjuiste feiten en selectieve passages aan en concludeerde dat Saids toon als ‘intellectual terrorism’ beschouwd moet worden.44

Historicus Andrew J. Rotter geeft aan waarom specifiek historici moeite hebben met Saids boek. Ten eerste pretendeert Said het beeld te schetsen van meer dan tweeduizend jaar westerse dominantie over het Oosten terwijl hij in beginsel de nadruk legt op Oriëntalisme tijdens de Verlichting en de negentiende eeuw. Said wordt ervan beschuldigd de historische realiteit te verstoren, omdat hij een te lange periode in een relatief kort boek heeft willen omvatten.45 Een tweede probleem dat sommige historici hebben met het Oriëntalisme, en een probleem dat verband houdt met de brede reikwijdte ervan, is het gebrek aan duurzaam historisch onderzoek. Dit is met name een cruciaal probleem voor diplomatieke historici, zij zijn getraind om extensieve archievenonderzoeken te doen. Oriëntalisme is geen archieven-boek, noch is het voornamelijk gebaseerd op historische bronnen. Een derde en nog verontrustender probleem voor historici die Oriëntalisme lezen, is de dubieuze epistemologische relatie van Said met oorzaak en gevolg.46 In navolging van Nietzsche en Heidegger ontkennen postmodernisten, zoals Michel Foucault de lineariteit van het historische proces en beweren dat de historische causaliteit irrelevant is. Rotter beargumenteert dat de meeste historici bezig zijn met de zoektocht naar de redenen waarom iets zich voordoet- ze

42 Afshin Ellian, “Edward Said en Europese zelfhaat”, NRC Handelsblad, 17 juli 2010

43 Hafid Bouazza, “Voorbij is de vroegere magie en erotiek van de Oriënt, dankzij fanatieke moslims”, NRC

Handelsblad, 29 mei 2010

44 Ibn Warraq, Defending the West: A Critique of Edward Said's Orientalism, (Prometheus Books, 2007), p. 260 45 Andrew J. Rotter, “Saidism without Said: Orientalism and U.S. Diplomatic History”, The American Historical

Review, Vol. 105, No. 4, (2000), p.1207

(17)

17 geloven nog steeds dat de oorzaken van bijvoorbeeld een revolutie kenbaar zijn, dat ze voorafgingen aan de revolutie zelf, en dat ze belangrijk zijn om te begrijpen.

De belangrijkste reden waarom met name diplomatieke historici Said zouden kunnen afwijzen is dat zij zich ongemakkelijk voelen bij zijn politiek stellingname.47 Said heeft altijd openhartig gezegd dat hij van mening is dat intellectuelen publieke en politieke verplichtingen hebben. Said gelooft dat het Zionisme systematisch Arabieren onderdrukt en beweert dat het Zionisme modern Oriëntalisme is, belichaamd in Israël en gesteund door de Amerikaanse overheid. Daarnaast zetelde Said in 1977 tot 1991 in de Palestijnse Nationale Raad, het Palestijnse equivalent van een nationaal parlement, en was zo nauw (en persoonlijk) betrokken bij de Palestijnse kwestie. Hij zou dan ook met zijn werk politieke doeleinden willen nastreven. Het boek Orientalism is in de ware zin interdisciplinair: geschiedenis, wetenschapskritiek, literatuurkritiek, politieke analyse – Said mengt het samen tot een gepassioneerde en politiek activistische mengelmoes.

Rotter benadrukt echter dat Said, ondanks dat hij niet vaak wordt geciteerd door historici en vooral niet door diplomatieke historici, enige invloed heeft gehad op het veld (geschiedenis) en suggereert dat er mogelijkheden zijn om zijn inzichten verder te gebruiken:“There has been, in other words, Saidism without Said, and there may yet be a good deal more”.48 Het allerbelangrijkste dat het Oriëntalisme deed voor Amerikaanse diplomatieke historici, of ze het erkennen of niet, was om te eisen dat zij - alle geleerden - de stemmen van ‘subalterns’ in acht nemen en opmerken. In 1978 was dit oud nieuws voor de sociale historici, maar voor de buitenlandse betrekkingen experts was dit een openbaring.49 Said dringt men aan “to read cultural archive ... not univocally but contrapuntally, with a simultaneous awareness both of the metropolitan history that is narrated and of those other histories against which (and together with which) the dominating discourse acts”.50 Volgens Rotter hebben historici sindsdien aanzienlijke hoeveelheden onderzoeken gegenereerd waarbij ze direct maar vaak ook indirect refereren aan de Oriëntalisme-theorie. Enkele voorbeelden hiervan zijn: Michael Hunt en Chen Jian over China; Nancy Bernkopf Tucker over Taiwan en Hong Kong; Vladislav Zubok, Constantine Pleshakov, en David Engerman over de Sovjet-Unie; Akira Iriye en John Dower over Japan; en Douglas Little en Mary Ann Heiss over het Midden-Oosten. 51

47 Ibidem, p. 1212

48 Ibidem, p. 1213 49 Ibidem, p. 1215

50 Said, Culture and Imperialism, p. 51

(18)

18

1.3 Said over Kissinger

Said maakt in zijn boek Oriëntalisme een verwijzing naar Henry Kissinger en refereert specifiek naar Kissingers essay Domestic Structure and Foreign Policy (1966). Hij schreef in zijn boek dat westerse schrijvers vanuit een machtspositie schijven waarbij hun teksten deel uitmaken van een strategische formatie of discours. Said stelt dan dat de representatie van het Oosten een vast onderdeel was van het werk van westerse schrijvers- Henry Kissinger was een gerenommeerde westerse geleerde en politicus in die tijd en heeft veel boeken geschreven. De gedachtegang hiervoor was als volgend: Midden-Oosterse volkeren kunnen zichzelf vertegenwoordigen, maar dan moeten zij überhaupt in staat zijn dat te kunnen doen en omdat dit niet het geval is moet het Westen deze taak op zich nemen. Said zegt dat die culturele discoursen niet de waarheid waren, maar representaties. “It hardly needs to be demonstrated again that language itself is a highly organized and encoded system, which employs many devices to express, indicate, exchange messages and information, represent and so forth.”52 Het

resultaat van deze representatie is dat ongeacht de eeuw, de Oriënt in tijd en plaats altijd onbeweeglijk en gefixeerd is in de geest van het Westen. Daarnaast is het gerepresenteerde geschiedenis van de Oriënt een reeks reacties op het Westen dat weer op zijn beurt altijd de actor en beoordelaar is van het gedrag van de Oriënt. Said concludeert dat deze ‘binary opposition’, die gebaseerd is op de semiotiek van macht, resulteert in paternalistische of agressieve buitenlands beleidsbeslissingen. Hij merkte op dat Henry Kissinger zijn beleid op het gebied van het Midden-Oosten had gebaseerd op deze tweedelige relatie die oriëntalisten (de schrijvers dus) al eeuwenlang hadden geconstrueerd.53

Said zegt dat Kissinger, architect van de laatste fase van de Vietnamoorlog, de wereld verdeelde in termen van de kolonisator: er zijn samenlevingen die zich in een pre-Newtoniaans en post-Newtoniaans fase bevinden; onontwikkeld en ontwikkeld zijn.54 Met andere woorden, Kissinger ging ervan uit dat culturen die geen ‘Newtonian revolution’ hebben ondergaan, per definitie niet beschaafd zijn, aldus Said. Zijn veronderstellingen waren gebaseerd op de veronderstelde superioriteit van het westerse Newtoniaanse, wetenschappelijke, rationele denken dat vervolgens een superieure technologische samenleving creëert. Een citaat van Kissinger uit 2007 geeft bovenstaande goed weer: “In the West, democracy developed within a religion that, even when it was the dominant religion, elaborated a distinction between what was God’s and what was Caesar’s. That doesn’t exist in any other religion. Then we had the

52 Said, Orientalism, p. 21 53 Ibidem, p. 56

(19)

19 Reformation. Then we had the Enlightenment. Then we had the age of discovery. None of these precedents exist anywhere else”.55

1.4 Conclusie

De Oriëntalisme these kan men beschouwen als een manier van spreken, denken en schrijven (een discours) dat het Westen een ‘Ander’ nodig heeft waartegen de eigen identiteit kan worden bepaald. In deze postkoloniale studie wordt door Said gewezen op het kijken naar het Oosten door de ogen van het Westen, waarbij wordt gedacht en gevonden dat deze westerse representatie van het Oosten correct is. Hierbij gebruikte Said het gedachtegoed van onder anderen de Franse filosoof Michel Foucault en de Italiaanse schrijver en eerste leider van de Communistische Partij in Italië Antonio Gramsci. In zijn boek valt Said vooral de westerse (specifiek Europese) oriëntalisten – de filologen, linguïsten, historici en etnografen – die het Nabije Oosten bestudeerden aan. Zijn eindoordeel was dat vanaf de klassieke oudheid tot de Verlichting en tot aan de moderne tijd het beeld dat westerse geleerden, maar ook schrijvers en schilders, van het Midden-Oosten hadden doordrenkt was van racisme.

Het woord Oriëntalisme wordt door Said aan de hand van drie aparte, maar toch samenhangende omschrijvingen bepaald en verwijst volgens hem ten eerste naar een academische studie over de Oriënt door westerse geleerden. De tweede benadering is diepgaander van aard en wijst op een wereldbeeld waarbij het ontologisch en epistemologisch verschil tussen het Oriënt en het Occident wordt behandeld en ten derde is het Oriëntalisme een krachtig politiek instrument voor overheersing en dominantie- een fundamentele politieke doctrine. Voor dit onderzoek is Saids derde omschrijving van het Oriëntalisme relevant.

De Oriëntalisme these wordt beschouwd als controversieel, met vergaande consequenties. Said heeft zowel voorstanders als tegenstanders. Relevante kritiekpunten zijn dat Said pretendeert het beeld te schetsen van meer dan tweeduizend jaar westerse dominantie over het Oosten terwijl hij in beginsel de nadruk legt op het Oriëntalisme tijdens de Verlichting en de negentiende eeuw. Hij schiet heen en weer tussen wetenschap en literatuur, schilderkunst en film. Said heeft daarnaast stelling genomen wat betreft de Palestijnse kwestie. Hij zou dan ook met zijn werk politieke doeleinden willen nastreven. Het boek Oriëntalisme is in de ware zin interdisciplinair: geschiedenis, wetenschapskritiek, literatuurkritiek, politieke analyse – Said mengt het samen tot een gepassioneerde en politiek activistische mengelmoes.

(20)

20 In het volgende hoofdstuk staat het Amerikaans buitenlands beleid in het Midden-Oosten in de jaren 1970 centraal. Dit dient als achtergrondinformatie en context voor de analyse van de primaire bronnen van Hoofdstuk III van dit onderzoek.

(21)

21

HOOFDSTUK II

CONTEXT

“The preparations for a War usually occupy several months…It therefore rarely happens that one State surprises another by a War, or by the direction which it gives the masses of its forces.” - Carl von Clausewitz, 188256

“History is a tale of efforts that failed, of aspirations that weren’t realized, of wishes that were fulfilled and then turned out to be different from what one expected.” - Henry Kissinger, 197457

De jaren 1970 zijn interessante jaren. Er verandert veel op het gebied van het Amerikaans buitenlands beleid ten opzichte van het Midden-Oosten. Ingrijpende gebeurtenissen veranderen het politieke landschap van het Midden-Oosten. De Arabisch-Israëlische oorlog en de Suez-crisis hebben grote invloed gehad op de ontwikkelingen in de regio. Aan het einde van de Koude Oorlog transformeerde de Verenigde Staten in een belangrijke machtsfactor in de regio, vaak net zo invloedrijk in lokale besluitvorming als de regionale staten zelf. De relatie tussen de Verenigde Staten en het Midden-Oosten is op zijn zachts gezegd dynamisch en aan verandering onderhevig. De Yom Kippur oorlog en de daaropvolgende oliecrisis van 1973-1974 staan in dit onderzoek centraal. De nationale veiligheidsadviseur en minister van Buitenlandse Zaken in de Nixon-regering, Henry Kissinger, was bij beide gebeurtenissen de belangrijkste vertegenwoordiger en uitdrager van het Amerikaans buitenlands beleid. In dit hoofdstuk wordt het buitenlands beleid van deze Amerikaanse bewindhebber, de cruciale gebeurtenissen in het Midden-Oosten en de belangrijkste actoren van de jaren 1945-1974 behandeld.

2.1 De Verenigde Staten en het Midden-Oosten: 1945-1970

Om de Amerikaanse acties en reacties ten opzichte van het Midden-Oosten te begrijpen is het van belang om eerst te kijken naar de periode na de Tweede Wereld Oorlog (hierna WOII). De

56 P.R. Kumaraswamy, Revisiting the Yom Kippur War, (Frank Cass, 1991), p. 1 57 Daniel J. Sargent, A Superpower Transformed, (Oxford University Press, 2015), p. 1

(22)

22 Britse macht en invloed neemt drastisch af in het Midden-Oosten in post-WOII. De naoorlogse economische problemen van Groot-Brittannië beletten het behoud van zijn militaire aanwezigheid en traditionele controle over de olieproductie in de regio. Arabische nationalistische afkeer van het Britse imperialisme en van de informele dominantie die zij uitoefenden door de Arabische cliënt-monarchieën verergerde door het einde van het Palestijnse mandaat en de oprichting van de staat Israël in 1948.

De Verenigde Staten zijn sinds 1950 een invloedrijke factor in de politiek van het Midden-Oosten. In de jaren 1970 kreeg Washington steeds meer belangstelling voor het politiek in het Midden-Oosten en door de prominente rol die de Verenigde Staten innamen waren zij een invloedrijke factor in de lokale besluitvorming in de regio. De relatie tussen de Verenigde Staten en het Midden-Oosten is op zijn zachts gezegd dynamisch en aan verandering onderhevig. David S. Painter schetst een interessant beeld in zijn bijdrage Oil, Resources and

the Cold War aan het handboek The Cambridge History of the Cold War. Hierin beargumenteert

hij dat tijdens de Tweede Wereldoorlog de Amerikaanse beleidsmakers hun aandacht richtten op het Midden-Oosten, omdat deze een derde van alle oliereservoirs van de wereld bevatten en gezien zijn geologische ligging bood de regio mogelijkheden om nog meer reservoirs te ontdekken.58 In een rapport aan President Truman in september 1946 waarschuwde de White House Special Counsel Clark Clifford dat de toegang tot het Midden-Oosten olie werd bedreigd door Sovjetinterventies in Iran en voerde aan dat de Verengde Staten bereid moest zijn om geweld te gebruiken om de vitale belangen veilig te stellen. Met de hulp en steun van de Verenigde Staten kon Iran de invloeden van de Sovjet-Unie weren en de controle terugkrijgen. Dit wordt ook wel gezien als de eerste botsing tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten op het gebied van het Midden-Oosten. In de jaren 1950 was het voor de Verenigde Staten het handhaven en verdedigen van hun economische belangen in de regio, gezien de beperkte militaire capaciteiten en de dalende Britse macht, een van de grootste problemen. Echter lag de belangrijkste bedreiging voor de westerse belangen in de groeiende antiwesterse geluiden en de opkomst van het Arabische en daaraan onlosmakelijke Islamitische nationalisme.59

Ook de aanwezigheid van de staat Israël in het Midden-Oosten is uiterst van belang voor de Verenigde Staten. Enkele minuten na het uitroepen van de staat Israël op 14 mei 1948 was de Verenigde Staten de eerste die haar zegen gaf en deze nieuwe staat erkende. 60 De ‘special relationship’ tussen beide staten werd gevormd door periodes van vervreemding (1948-1957),

58 David S. Painter, Oil, resources, and the Cold War, 1945–1962, The Cambridge History of the Cold War,

(2009), p.493

59 Ibidem, p. 498-499

(23)

23 verzoening (1958-1968) en drie verschillende oorlogen tussen Israël en de Arabische landen. De onafhankelijkheidsoorlog vond plaats vlak na het uitroepen van de staat Israël en 1 dag voor de terugtrekking van de Britse troepen uit het Britse mandaatgebied Palestina. Het verdelingsvoorstel van resolutie 181 van de Verenigde Naties werd daarmee genegeerd en op 14 mei 1948 vielen de omringende Arabische landen het voormalig mandaatgebied binnen. Na negen maanden strijd en meer dan 700.000 verdreven en gevluchte Palestijnen gaven de Arabische landen deze strijd op. 61

Een andere belangrijke gebeurtenis in het Midden-Oosten is de Suez-Oorlog van 1956. Dit conflict omtrent de toegang en het bezit van het Suezkanaal wordt gezien als het definitieve einde van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk als voormalige koloniale/ imperiale grootmachten.62 De charismatische Egyptische leider Gamal Abdul Nasser werd president in 1953 en was een grote voorstander van Arabische onafhankelijkheid. Voor de bouw van de Aswan-dam kreeg President Nasser geen lening van de Verenigde Staten en de Verenigd Koninkrijk, omdat hij ook toenadering zocht bij de Sovjet-Unie. Als vergeldingsreactie nam Nasser de controversiële beslissing om de Suezkanaal te nationaliseren. De Suezkanaal was historisch gezien onder bewind van Franse en Engelse consortium- The Suez Canal Company.63 Nassers beslissing leidde tot twee belangrijke gevolgen: Frankrijk en de Verenigde Koninkrijk zagen hun winst in rook opgaan en Israël had geen toegang meer tot de belangrijkste waterweg in het Midden-Oosten. Dit maakte de koloniale machten razend en met de Franse, Engelse en Israëlische bondgenootschap zetten zij onder Operation Musketeer de militaire aanval in tegen Egypte.64

Hoewel de militaire aanval succesvol was, was het politiek gezien een ramp voor het bondgenootschap. De Verenigde Staten en de Sovjet-Unie waren eensgezind in hun afkeuring van de aanval op Egypte. De boosheid van de Verenigde Staten ging zelfs zo ver dat zij in de VN-Veiligheidsraad pleitte voor collectieve militaire, economische en financiële sancties tegen Israël als het zijn troepen niet zou terugtrekken.65 Frankrijk en de Verenigd Koninkrijk blokkeerden alle twee dit voorstel van de Verenigde Staten met een veto. Washington wijzigde haar koers, want met het sanctioneren van Israël zouden ze ook haar nauwste bondgenoten moeten straffen, en dat kon de Verenigde Staten zich niet veroorloven in de Koude Oorlog

61 UNRWA and UNHCR report, “The United Nations and Palestinian Refugees”, januari 2007, p. 2 62 Henry Kissinger, Diplomacy, ( Simon & Schuster, 1994), p. 523

63 Kylie Baxter and Shahram Akbarzadeh, US foreign policy in the Middle East, The Roots of Anti-Americanism,

(Taylor & Francis Ltd, 2008), p. 47

64 Ibidem, p. 47-48

(24)

24 context. Doordat Washington aanzienlijke politieke en economische druk uitoefende op de Verenigde Koninkrijk werden de agressors geforceerd om zich terug te trekken. De nasleep: Nasser werd onthaald als een held in de Arabische Wereld, Israël werd regionaal gezien beschuldigd van neokolonialisme en de Verenigde Staten werd in dezelfde Arabische wereld gezien als een internationale grootmacht die zou fungeren als een voorstander voor Arabische zelfbeschikking.66 Het idee en de verwachting dat Amerika een leiderschapsrol zou vervullen om Arabische zelfstandigheid te promoten bleek niet terecht te zijn. Door het gebrek aan Amerikaanse steun wendde Nasser zich tot de Sovjet-Unie. Dit had als gevolg dat Egypte als communistisch werd beschouwd in Washington, en als Nasser een communist is dan zou de Verenigde Staten er goed aandoen om zijn vijand, Israël, te beschouwen als een vriend.

Vanaf 1964 deden er zich steeds ernstiger grensconflicten voor tussen Israël en Syrië. De Zesdaagse Oorlog van 1967, die als tweede grootste militaire conflict in de regio na de Tweede Wereld Oorlog wordt beschouwd, heeft veel teweeggebracht. De verassingsaanval van Israël op 5 juni 1967 op de Egyptische luchtmacht was een gevolg van de uitkomst van de Suezcrisis van 1956 waarbij de Egyptische Sinaï gedemilitariseerd werd en de Golf van Akaba geopend voor de Israëlische scheepvaart.67 Door de Israëlische overname van de Gazastrook, het schiereiland Sinaï, de Westelijke Jordaanoever68 en de Hoogten van Golan, verviervoudigde het door Israël bestuurde gebied tot 88.000 vierkante kilometer. Deze Zesdaagse Oorlog heeft de basis gelegd voor verdere onenigheid en problematiek in het Midden-Oosten.69

Ook de verhoudingen veranderden: De richting van het Britse beleid in het Midden-Oosten onder premier (Edward) Heath weerspiegelde het beleid van de Franse President Charles de Gaulle eind jaren zestig.70 Net als de Fransen distantieerden de Britten zich van Israël en streefden naar verbeterde betrekkingen met de Arabische staten. Toch was er een essentieel verschil, namelijk dat Frankrijk meer bereid was dan Groot-Brittannië om wapens aan radicale antiwesterse staten zoals Irak en Libië te verkopen. Frankrijk was aanvankelijk een grote supporter van de staat Israël. Dit manifesteerde zich in militaire steun, florerende handel en wederzijdse respect. Deze verstandshouding veranderde echter voor en tijdens de Zesdaagse Oorlog. Frankrijk voelde zich gedwongen om tussen Arabische landen en Israël te kiezen en tot

66 Kyle Baxter, US foreign policy in the Middle East, p. 48

67 Michael B. Oren, Six Days of War, June 1967 and the Making of the Modern Middle East, (Oxford University

Press, 2002), p. 42-44

68 Inclusief oostelijk Jeruzalem, dat door Israël werd veroverd op Jordanië en vervolgens geannexeerd. Deze

actie heeft de internationale gemeenschap nooit geaccepteerd, en daarom heeft Jeruzalem voor de buitenwereld nooit de status van hoofdstad van Israël gekregen.

69 Oren, Six Days of War, p. 67-68

70 Geraint Hughes, “Britain, the Transatlantic Alliance, and the Arab-Israeli War of 1973”, Journal of Cold War

(25)

25 westerse verbazing kozen zij de kant van de Arabieren. Dit resulteerde in een breuk in de relatie tussen Frankrijk en Israël.

2.2 1973: Yom Kippur Oorlog en Oliecrisis

De Oktoberoorlog ook wel bekend als de Yom Kippur oorlog of Ramadan oorlog van 1973, was een directe reactie en gevolg op de Zesdaagse Oorlog van 1967. De verassingsaanval van Egypte en Syrië (deze vormden samen de United Arab Republic sinds 1958) werd op de heiligste joodse feestdag Yom Kippur ingezet waarmee gepoogd werd de veroverde gebieden terug te winnen. De verassingsaanval was een shock voor de Israëliërs. Egypte en Syrië waren ditmaal voorzien van uitgebreide militaire hulp van de Sovjet-Unie. Na een maand van gevechten werd een wapenstilstand gesloten als gevolg van resolutie 338 van de VN-Veiligheidsraad.71 De olieboycot van 1973 was een direct gevolg en was een sanctie opgelegd door de olieproducerende landen (OPEC) tegen de westerse landen die Israël, zoals de Verenigde Staten en Nederland, actief steunden tijdens de Oktoberoorlog.72 Deze oorlog wordt

gezien als een keerpunt in de speciale relatie tussen de Verenigde Staten en Israël. Terwijl eerdere Amerikaanse presidentschappen een relatief gelijke hand hadden genomen in het Midden-Oosten, werd tijdens de oktoberoorlog Amerikaanse steun aan Israël vrijwel onvoorwaardelijk. De steun was niet altijd vanzelfsprekend, maar dit begon te veranderen tijdens en na de Oktoberoorlog van 1973.73 Tijdens deze oorlog werd de Verenigde Staten direct betrokken door zowel Israël te bevoorraden met geavanceerde militaire gevechtswapens en vliegtuigen als door directe bemiddeling tussen Egypte en Syrië aan de ene kant en Israël aan de andere kant. De Amerikaanse shift van relatieve genuanceerde steun naar directe bemoeienis in dit Arabische-Israëlische conflict was mede mogelijk tegen de achtergrond van het beruchte Watergate-schandaal waarbij de geloofwaardigheid van het presidentschap van Nixon discutabel werd.

Door het Watergate-schandaal kon Nixon minder tijd besteden aan zijn buitenlands beleid. Het machtsvacuüm dat ontstond door dit schandaal gaf de net nieuwe minister van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger de mogelijkheid om het Midden-Oosten beleid naar zijn eigen hand te zetten.74 De snelle reeks van promoties die Kissinger maakte ten tijde van het

71 VN-Veiligheidsraad Resolutie 338, 22 oktober 1973

72 Milestones: 1969–1976, OPEC Oil embargo 1973-1974, U.S. Department of State, Office of the Historian, 30

augustus 2012

73 Patrick Tyler, A World of Trouble: The White House and the Middle East- from the Cold War to the War on

Terror, (Farrar, Straus and Giroux, 2008), p. 140

(26)

26 presidentschap van Nixon gaf hem een platform om zijn doctorale these die hij als Harvard academicus had geformuleerd te testen. Zijn Realpolitik, een pragmatische benadering van diplomatie anders dan de ideologische en moralistische benadering, met als enige doel de nationale belangen te bevorderen, kon hij nu direct toepassen op staten zoals de Sovjet-Unie en China.75 Tijdens de Oktoberoorlog betekende dit het negeren van de onmiddellijke zorgen van Israël over militaire- en nationale overleving. In plaats daarvan moest de Verenigde Staten niet meegesleurd worden in het conflict, in Kissingers hoop om andere landen in het Midden-Oosten onder de invloedsfeer van de Verenigde Staten te krijgen uit angst voor de groeiende invloed van de Sovjet-Unie zoals in Egypte en Syrië.76 Een tweede bepalende aspect van Kissingers buitenlands beleid was détente: het was in feite een staat van ‘non-agression’ en ontspanning; bovendien werd en wordt het nog steeds gezien als een verschuiving in de relatie van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie in de richting van vrede tussen beide grootmachten.77

Na de dood van Nasser werd de pragmatische Anwar Sadat president van Egypte. In tegenstelling tot Nasser zocht Sadat toenadering tot de Verenigde Staten en wilde hij een gefundeerde relatie opbouwen terwijl historisch gezien Egypte sterke banden met de Sovjet-Unie had.78 Aan de vooravond van de Yom Kippur aanval werden zowel Israël als Egypte en Syrië zich bewust van de terughoudende steun van hun ‘grootmacht-vaders’79 en maakten hun

ongenoegen kenbaar. Om een groot conflict tussen de vijandige staten te vermijden honoreren de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie het dringend verzoek om steun (wapens, militaire hulp en bevoorrading) van hun bondgenoten alsnog. Terwijl de Mossad de Israëlische premier Golda Meir adviseerde niet haar militairen te mobiliseren uit angst voor provocatie, zijn er indicaties waaruit blijkt dat Sadat en Assad hun legers aan het klaarstomen waren voor een aanval begin oktober 1973.80 Op 6 oktober vielen Syrische milities vanuit het noordelijke Golan Hoogten en Egypte vanuit het zuidelijke Sinaï woestijn Israël aan. De Britse regering was in vergelijking met de Amerikaanse regering veel meer bezorgd over de situatie in het Midden-Oosten en zij vonden de benadering van President Nixon en Kissinger afstandelijk en zelfgenoegzaam. Volgens Lord Cromer, de Britse ambassadeur in de Verenigde Staten, waren Nixon en Kissinger overtuigd “that Middle East stability and American access to Arab oil are most likely

75 Isaacson, Kissinger: A Biography,(Simon & Schuster, 2005), p. 653 76 Dallek, Nixon and Kissinger, p. 181

77 Horne, Kissinger: 1973, the Crucial Year, p. 152- 153 78 Kissinger, Years of Upheaval, p. 201

79 Israël was de cliënt van de Verenigde Staten en Egypte en Syrië waren de cliënten van de Sovjet-Unie tijdens

de Koude Oorlog.

80 Bar-Joseph, “The Special Means of Collection: : The Missing Link in the Surprise of the Yom Kippur War”,

(27)

27 to be preserved by keeping Israel in a position of such strength and confidence that the Arabs are effectively deterred from initiating large-scale military action against her”.81 Terwijl de Britten de onvoorwaardelijke Amerikaanse steun aan Israël als een bedreiging voor westerse belangen in het Midden-Oosten beschouwden (Groot-Brittannië en andere EEG-landen ontvingen 80 procent van hun olievoorraden uit de Arabische wereld in vergelijking tot 5 procent voor de Verenigde Staten), gingen beleidsmakers in Washington ervan uit dat de status-quo in de regio zou worden voortgezet en betwijfelden bovendien of de Arabieren in staat waren om gecoördineerde economische druk uit te oefenen tegen het Westen.82 Niets bleek minder waar. Ondanks dat de afhandeling van deze oorlog wordt gezien als een succes van Amerikaans buitenlands beleid heeft het ook rechtstreeks geleid tot een wereldwijde oliecrisis, stagnerende economieën en heeft het gezorgd voor een permanente breuk tussen de Amerikaans- Arabische betrekkingen. Bij het bestuderen van de primaire bronnen in de aanloop naar en ten tijde van dit militaire conflict zijn er opmerkelijke beleidstukken en taalgebruik te vinden die ondanks de Koude Oorlog situatie tevens als oriëntalistische gekenmerkt zouden kunnen worden.

2.3 Henry Kissinger

Henry Alfred Kissinger (geboren te Fürth, Duitsland op 27 mei 1923) is een van de meest controversiële figuren uit de recente Amerikaanse geschiedenis. Op 15-jarige leeftijd vluchtte hij met zijn ouders en jongere broer uit Nazi-Duitsland naar de Verenigde Staten waar New York hun nieuwe veilige thuishaven werd.83 Na zijn dienstplicht in het Amerikaanse leger in 1943 als inlichtingenofficier in Duitsland studeerde hij summa cum laude af aan Harvard, promoveerde daar en werd hoogleraar Internationale Betrekkingen. Hij was vier jaar nationaal veiligheidsadviseur van President Nixon en vier jaar minister van Buitenlandse Zaken onder President Ford en hij presenteerde zich in die jaren als een Amerikaanse Realpolitiker84: een man die onbevangen nadacht over Amerika’s nationale belangen en die door superieure diplomatie de wereld naar zijn hand zette. Als realpolitiker was Kissinger een zeer opmerkelijke figuur. Zijn mantra was: Realisten praten, ook met de vijand, want met morele helderheid win je misschien verkiezingen, maar geen vrede. Deze diplomatieke stijl heeft gezorgd voor zijn discutabele reputatie. Hij claimde grote successen, zoals de beëindiging van de Vietnamoorlog,

81 Geraint Hughes, “Britain, the Transatlantic Alliance, and the Arab-Israeli War of 1973”, Journal of Cold War

Studies, (2008), p. 16

82 Ibidem, p. 17

83 Walter Isaacson, Kissinger: A Biography, p. 25-31

84 De eerste Amerikaanse Realpolitiker was Hans Morgenthau. Hij was de eerste die het begrip realpolitik in zijn

werk Politics Among Nations: The Struggle for Power and Peace in 1948 omschreef en in Amerika populair heeft gemaakt. Net als Kissinger is Morgenthau een Joodse immigrant uit Duitsland.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daar moet de pers zich mee bezighouden, en niet alleen maar de emotionele kant van de zaak belichten. We hebben het hier verdorie toch niet

·schemeren, dat hij vooral bègrip had voor de klachten over de onvoldoend-e sala- riëring der onderwijzers. Op korte ter- mijn zal hij deze kwestie bekijken. Op

De auteur, Walter Russell Mead, spreekt in de titel van zijn studie niet alleen over een ‘special providence’ die de Amerikanen op buitenlands terrein heeft bijgestaan, maar

De Ruimtevaartindustrie is in tegenstelling tot wat (Timmermans, 2016) meedeelde in zijn interview een enorm gereguleerde industrie. Vooral de commerciële ruimtevaartindustrie

Grote spelers zoals Microsoft, Sony en Nintendo bieden gratis digitale games aan mensen die zijn geabonneerd op hun online services, en meerdere bedrijven ontwikkelen

Vrijwel alle evolutionisten zijn het er nu over eens dat de verschillende volksgroepen geen afzonderlijke oorsprongen hebben gehad. Dat betekent dat in hun geloofssysteem

inrichtingen, terwijl sommige (o.m. Georgia) bedreigd werden met een algehele overname van het gevangenissysteem door het federale gerechtshof wegens schending van

4 † Uit de uitleg moet blijken dat als gevolg van de overgang van een communistisch naar een kapitalistisch systeem veel (verouderde) industriële vestigingen zijn