• No results found

Misleid, uitgebuit, verstrikt? Methodes waarmee Amsterdamse bordeelhouders vrouwen omstreeks 1900 in de prostitutie probeerden te houden.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Misleid, uitgebuit, verstrikt? Methodes waarmee Amsterdamse bordeelhouders vrouwen omstreeks 1900 in de prostitutie probeerden te houden."

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Misleid, uitgebuit, verstrikt?

Methodes waarmee Amsterdamse bordeelhouders vrouwen omstreeks 1900 in

de prostitutie probeerden te houden

Elise Pool 30 juni 2017

Masterscriptie Geschiedenis Docent: Danielle van den Heuvel

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

I. Misleid

De weg naar het bordeel 7

II. Uitgebuit

Het leven in het bordeel 22

III. Verstrikt?

Een weg uit het bordeel? 37

Conclusie 50

Bronnen en literatuur 54

Bijlage A 57

(3)

Inleiding

Vanaf het einde van de negentiende eeuw gingen in West-Europa schrikbarende geruchten rond over de zogenoemde ‘handel in blanke slavinnen’. Onschuldige meisjes zouden door wrede handelaren worden ontvoerd en vervolgens worden gedwongen om in buitenlandse bordelen te werken.1 De Amsterdamse gemeenteraad stelde in 1895 op aanraden van antirevolutionair raadslid Th. Heemskerk een commissie samen om te onderzoeken hoe de situatie in Amsterdamse bordelen was en welk beleid de gemeente het beste ten opzichte van prostitutie kon voeren. De Commissie van Onderzoek naar de

Prostitutie en de Hiertegen te Nemen Maatregelen bezocht samen met een politie-inspecteur

verschillende bordelen en interviewde diverse prostituees. De commissieleden kwamen tot de

conclusie dat de meeste prostituees uit het buitenland kwamen en dat zij onder slaafse omstandigheden moesten werken.2 Naar aanleiding van deze resultaten kwam in 1897 een bordeelverbod tot stand, maar na enkele jaren later bleek dit nauwelijks verandering te brengen. In opdracht van het Nationaal

Comité tot Bestrijding van den Handel in Vrouwen en Kinderen (NCHVK) bracht politiecommissaris

J. Balkestein in 1901 en 1902 in het geheim bezoeken aan (verkapte) bordelen in steden door heel Nederland. Hij sprak prostituees onder vier ogen, hielp sommigen van hen te ontsnappen, ondervroeg bordeelhoudsters, souteneurs en klanten en deed navraag bij de politie. Uit zijn onderzoek bleek dat handelaren buitenlandse vrouwen misleidden en hen aan bordeelhouders verkochten. Balkesteins rapport leidde in 1902 tot een verscherping van het bordeelverbod in Amsterdam.3

In deze scriptie zijn de twee bovengenoemde onderzoeken het uitgangspunt. Deze bieden belangrijk inzicht in de methodes die Amsterdamse bordeelhouders omstreeks 1900 gebruikten om vrouwen als prostituee voor hen te laten werken. Vanaf de jaren zeventig hebben verschillende Nederlandse historici zich bezig gehouden met de geschiedenis van prostitutie in Nederland rond het jaar 1900. Zij richtten zich echter voornamelijk op de discussies tussen voor- en tegenstanders van prostitutiereglementen, initiatieven van abolitionistische bewegingen en overheidsmaatregelen.4

1 Martijn Bleekendaal, ‘De handel in blanke slavinnen’, Historisch Nieuwsblad 7 (2007) 30-34, Diet Sijmons, ‘Een noodzakelijk kwaad, maar voor wie? Prostitutie in Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw’ in: Josine Blok e.a. eds., Jaarboek voor vrouwengeschiedenis (Nijmegen 1980), 65-110, aldaar 83-94, Petra de Vries, “White slaves’ in a colonial nation. The Dutch campaign against the traffic in women in the early twentieth century’, Social and Legal Studies 14 (2005) 1, 39-60, aldaar 40 en Nancy M. Wingfield, ‘Destination: Alexandria, Buenos Aires, Constantinople. ‘White slaves’ in late imperial Austria’, Journal of the History of

Sexuality 20 (2011) 2, 291-311, aldaar 299.

2 Stadsarchief Amsterdam (SA) 5136 Archief van de Commissie van Onderzoek naar de Prostitutie en de Hiertegen te Nemen Maatregelen, inventaris nr. 1, Brief aan de Gemeenteraad, 1-3, 10-11, 14-15, inv. nr. 2, Nota voor den Burgemeester, 4, 12-13 en Lijst, houdende vragen tot de prostituées gericht.

3 Remieg Aerts, ‘De publieke orde. Openbaarheid en beslotenheid’ in: Remieg Aerts en Piet de Rooy eds., Geschiedenis van Amsterdam. Hoofdstad in aanbouw, 1813-1900 (Amsterdam 2006),

139-216, aldaar 207, Martin Bossenbroek en Jan H. Kompagnie, Het mysterie van de verdwenen bordelen.

Prostitutie in Nederland in de negentiende eeuw (Amsterdam 1998), 66-71, 213-217 en Petra de Vries, Kuisheid voor mannen, vrijheid voor vrouwen. De reglementering en bestrijding van prostitutie in Nederland, 1850-1911

(Hilversum 1997), 28, 224 en 252-254.

4 Zie bijvoorbeeld: Bossenbroek en Kompagnie, Het mysterie van de verdwenen bordelen, Pieter Koenders,

(4)

Martin Bossenbroek, Jan H. Kompagnie, Petra de Vries en Diet Sijmons maakten hierbij ook gebruik van de onderzoeken van de Commissie en Balkestein. Waar Bossenbroek en Kompagnie stellen dat deze onderzoeken een belangrijke invloed hadden op beleidsveranderingen in Amsterdam, keken zij nauwelijks naar de inhoud van de rapporten.5 Petra de Vries bestudeerde de rapporten uitvoeriger en concludeerde op basis hiervan dat gedwongen prostitutie voorkwam. Vrouwen die zich in een kwetsbare situatie bevonden, waren volgens De Vries gevoelig voor misleidingen van handelaren en konden daardoor als prostituee in een situatie van onderdrukking en uitbuiting terechtkomen. De Vries vermeldt een aantal strategieën van handelaren en bordeelhouders, maar heeft hier geen uitgebreid onderzoek naar gedaan.6 Diet Sijmons heeft aan de hand van de rapporten een korte beschrijving gepresenteerd van de vrouwenhandel en de omstandigheden waaronder prostituees werkten, maar een uitgebreid overzicht is tot op heden uitgebleven.7 Hoewel de rapporten van de Amsterdamse

Commissie en van Balkestein belangrijke inzichten in vrouwenhandel en misstanden binnen de prostitutie geven en het Amsterdamse prostitutiebeleid hebben beïnvloed, zijn deze bronnen nog niet uitvoerig bestudeerd.

Om een beter beeld te krijgen van het verhandelen en onderdrukken van vrouwen in Amsterdam omstreeks 1900, zal deze studie een vervolg en uitbreiding bieden op de huidige historiografie rondom dit onderwerp. Hierbij is ook gebruik gemaakt van historisch onderzoek naar prostitutie en vrouwenhandel in andere Europese landen, en is dit in verband gebracht met

hedendaagse kennis over de strategieën die handelaren en bordeelhouders toepassen om vrouwen te werven en vervolgens uit te buiten. De heersende opvattingen van de Verenigde Naties over

mensenhandel zijn vastgelegd in het Palermo Protocol (2004). Mensenhandel is gedefinieerd als “het werven, vervoeren, overbrengen, opnemen of huisvesten van een persoon, met gebruik van dwang (in brede zin) en met het doel die persoon uit te buiten.”8 Onder dwang wordt niet alleen ontvoering of het dreigen met of toepassen van geweld verstaan, maar ook het gebruikmaken van fraude en misleiding, machtsmisbruik en misbruik van de kwetsbare positie van een ander. Indien een van deze vormen van dwang toegepast is, is het volgens het protocol niet van belang of het slachtoffer vrijwillig of

onvrijwillig in een situatie van uitbuiting terecht is gekomen. Wanneer het een minderjarige betreft, is er altijd sprake van mensenhandel.9

De informatie uit het Palermo Protocol kan een nieuw licht werpen op de strategieën die handelaren en bordeelhouders in het verleden toepasten om vrouwen te werven en uit te buiten. Waar Petra de Vries, Nancy M. Wingfield en Magaly Rodríguez García een aantal methodes van handelaren en bordeelhouders noemen die sterk overeenkomen met het Protocol, leggen zij hier zelf geen verband

5 Bossenbroek en Kompagnie, Het mysterie, 66-71 en 213-217.

6 De Vries, Kuisheid voor mannen, 224, 252-254 en “White slaves”, 40-42. 7 Sijmons, ‘Een noodzakelijk kwaad’, 83-90.

8 Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (CoMensha), ‘Wat is mensenhandel?’, website CoMensha (mensenhandel.nl).

9 Ibidem en Annie George, U Vindhya en Sawmya Ray, ‘Sex trafficking and sex work. Definitions, debates and dynamics. A review of literature’, Economic and Political Weekly 45 (2010) 17, 64-73, aldaar 65.

(5)

tussen. Wingfield richt zich in ‘Destination: Alexandria, Buenos Aires, Constantinopel’ op vrouwenhandel in Cisleithanië (het Oostenrijkse gedeelte van Oostenrijk-Hongarije) in de periode 1900-1914. Ze gaat in op het internationale karakter van het prostitutiebedrijf, het gebruik van fraude en misleiding door handelaren en de kwetsbaarheid van bepaalde groepen vrouwen. Anders dan De Vries, beschouwt Wingfield deze vrouwen niet als volkomen onschuldig. Zij stelt dat jonge vrouwen in de hoop op rijkdom halsoverkop met vreemde mannen meegingen.10 Magaly Rodríguez García legt nadruk op de agency van vrouwen die in de prostitutie terechtkwamen. In ‘The League of Nations and the Moral Recruitment of Women’ onderzoekt zij het debat over vrouwenhandel dat in de jaren twintig en dertig plaatsvond binnen de Volkenbond. Ze bekritiseert het rapport dat een groep experts op basis van undercover onderzoek in meer dan honderd steden en districten verrichtte. De experts concludeerden dat vrouwen door misleiding en valse voorwendselen werden geworven en dat de meeste buitenlandse prostituees in bordelen onvrij waren. Volgens Rodríguez García zagen de onderzoekers niet in dat illegale migranten niet altijd slachtoffer waren en maakten zij geen

onderscheid tussen uitbuiting en mensenhandel. Rodríguez García noemt verschillende methodes die handelaren volgens de experts toepasten om vrouwen te verplaatsen naar bordelen in het buitenland, maar specificeert hierbij niet of deze methoden enkel gebruikt werden om vrouwen de grens over te krijgen of ook om hen te misleiden.11

De Vries, Wingfield en Rodríguez García bespreken vergelijkbare strategieën van handelaars. Echter, deze historici verschillen van mening over de rol die de vrouwen zelf speelden. Christine Overall heeft laten zien hoe gecompliceerd het is om te bepalen of prostituees slachtoffers zijn of niet.12 Hierbij hebben De Vries en Wingfield vooral oog voor de uitzichtloze en armoedige omstandigheden die maakten dat bepaalde vrouwen in het verleden kwetsbaar bleken voor misleidingen. De Vries beschouwt deze methodes van misleiding als vormen van dwang, terwijl Wingfield de vrouwen afschildert als naïef. Rodríguez García argumenteert dat een grote groep prostituees onterecht werd beschouwd als slachtoffers. Zij maakt een onderscheid tussen

mensenhandel en illegale migratie dat gefaciliteerd werd door handelaren, en tussen mensenhandel en werkomstandigheden van exploitatie. Volgens het hedendaagse Coördinatiecentrum tegen

Mensenhandel (CoMensha) is dit onderscheid echter niet zo scherp. CoMensha stelt dat handelaren gebruik maken van de beperkte kennis en mogelijkheden van kwetsbare groepen mensen door hen een ander land binnen te smokkelen en daar aan een baan te helpen. Vervolgens rekenen deze handelaren een enorm hoog bedrag voor hun bemiddeling en dwingen zij hun slachtoffers om dit terug te betalen door te werken onder de vreselijkste omstandigheden. 13 De Vries, Wingfield en Rodríguez García wijden nauwelijks uit over dergelijke omstandigheden waarin vrouwen uiteindelijk moesten werken.

10 Wingfield, ‘Destination’, 291-308 en 310.

11 Magaly Rodríguez García, ‘The League of Nations and the Moral Recruitment of Women’, International

Review of Social History 57 (2012) S20, 97–128, aldaar 97 en 106-111. Citaat op p. 108.

12 Christine Overall, ‘What’s wrong with prostitution? Evaluating sex work’, Signs 17 (1992) 4, 705-724. 13 CoMensha, ‘Hoe komt het dat vrouwen en mannen slachtoffer worden van mensenhandel?’, website

(6)

Volgens de VN en CoMensha is een werksituatie van uitbuiting juist een essentieel onderdeel van mensenhandel. In navolging van deze ideeën wordt in deze scriptie daarom niet alleen benadrukt hoe vrouwen door misleiding in de prostitutie terecht konden komen, maar ook onder wat voor

omstandigheden zij moesten werken. Hierbij gaat het niet om de vraag in hoeverre prostituees in het algemeen onder erbarmelijke en gedwongen omstandigheden moesten werken, maar om de manieren die bepaalde handelaren en bordeelhouders toepasten om bepaalde vrouwen te onderdrukken.

De eerder besproken rapporten van de Commissie en Balkestein zijn rijke informatiebronnen voor dit onderwerp. De uitkomsten van de onderzoeken zijn echter geen waardevrije documenten en moeten daarom kritisch bestudeerd worden. Een aantal leden van de Commissie waren vanwege hun religieuze overtuigingen bij voorbaat tegen het bestaan van prostitutie. Uit het rapport wordt duidelijk dat de Commissie prostituees als slachtoffers beschouwde. Dit betekent echter niet dat het rapport onbetrouwbaar is. Het is gebaseerd op een weldoordachte onderzoeksmethode. De commissieleden gingen in gezelschap van een inspecteur van de politie bij verschillende bordelen langs. Ze maakten notities over de kwaliteit van de werk- en slaapkamers, de kwaliteit van het eten, de frequentie van medische controles, de inkomsten en onkosten van prostituees, hun afkomst en het soort klanten dat zij ontvingen. Tijdens de bezoeken nodigden de commissieleden een aantal prostituees en gouvernantes uit voor een verhoor. Zij maakten hun selectie voornamelijk op basis van hun gevoel, maar kozen sommige vrouwen vanwege hun lange verblijf in een bepaalde bordeel of juist vanwege hun recente verplaatsing. De geselecteerde vrouwen verschenen telkens afzonderlijk voor de Commissie. De voorzitter deelde hun eerst mede dat zij vrijuit konden spreken, zonder bang te zijn voor de eventuele gevolgen. Hierna stelde commissielid Voûte hen vragen over hun woon- en werkomstandigheden, de voeding en medische verzorging die zij kregen, hun verdiensten, de klanten die hen bezochten, de aard van de ontucht die zij pleegden (“natuurlijk of tegennatuurlijk”) en hun persoonlijke vrijheid.14 Dat de Commissie concludeerde dat prostituees haast als slaven werkten, kan niet zomaar worden

aangenomen. De observaties die zij maakten en de antwoorden die prostituees gaven op de vragen bieden echter wel degelijk inzicht in de omstandigheden waaronder prostituees in Amsterdamse bordelen moesten werken.

Balkestein verrichtte zijn onderzoek in opdracht van het abolitionistische NCHVK. Zelf geloofde hij in eerste instantie dat handelaren vrouwen in bordelen plaatsten omdat deze vrouwen dat zelf wilden. Na zich tien maanden achter elkaar hierin verdiept te hebben en talloze gesprekken met prostituees, bordeelhouders, handelaren en klanten, kwam hij echter tot een totaal andere opvatting: zelfs prostituees die beweerden dat ze hadden gekozen voor dit werk, hadden het volgens hem van te voren niet gewild. Zij waren door het bordeelleven een ander persoon geworden. Dat Balkestein door zijn onderzoek van mening veranderde, maakt zijn onderzoek geloofwaardiger. Hoewel het tot doel had om een eventueel netwerk van vrouwenhandelaren bloot te leggen, probeerde Balkestein het zo

14 SA 5136 inv. nr. 1, Rapport aan de Gemeenteraad, 2-3, 10-11, 14-15, inv. nr. 2, Nota voor den Burgemeester, 12-13 en Lijst, houdende vragen tot de prostituées gericht.

(7)

objectief mogelijk uit te voeren. Hij was van mening dat men zich moest verdiepen in de manier waarop een vrouw in de prostitutie terecht was gekomen, om erachter te komen hoe vrijwillig haar besluit was geweest.15 Balkestein geeft tientallen voorbeelden van buitenlandse vrouwen die door misleiding in een Nederlands bordeel terecht kwamen en daar vervolgens in vast kwamen te zitten. Bovendien biedt zijn rapport informatie over de netwerken van bordeelhouders en handelaren.

De gegevens uit de rapporten van de Commissie en Balkestein worden in deze scriptie aangevuld met informatie uit politiearchieven, het archief van het NCHVK en de gedigitaliseerde Bevolkingsregisters (1874-1893), Overgenomen Delen (1892-1920), Tijdelijk Verblijf (1854-1934) en Vreemdelingenregisters (1849-1922) van het Amsterdamse Stadsarchief.16 Het eerste hoofdstuk bespreekt de verschillende manieren waarop bordeelhouders nieuwe vrouwen wierven. Daarbij wordt gekeken naar de achtergrond van deze vrouwen en de manieren waarop handelaren (aangeduid als placeur) en bordeelhouders hen in de prostitutie wisten te krijgen. In het volgende hoofdstuk komt aan bod onder welke omstandigheden prostituees moesten werken. Hier wordt met name ingegaan op de mate van vrijheid die zij hadden. Het laatste hoofdstuk behandelt de vraag in hoeverre er sprake was van een netwerk van bordeelhouders en placeurs. Hoe nauwer zij met elkaar waren verbonden, hoe moeilijker het voor gedwongen prostituees moet zijn geweest om te ontsnappen. Aan de hand van de inzichten in de manier waarop prostituees geworven werden, de omstandigheden waaronder zij moesten werken en het netwerk van bordeelhouders en placeurs wordt onderzocht welke methodes bordeelhouders omstreeks 1900 toepasten om vrouwen in Amsterdam als prostituee voor hen te laten werken.

I. Misleid

De weg naar het bordeel

Balkestein geloofde dat geen vrouw er ooit voor zou kiezen om prostituee te worden. Dit gold ook voor vrouwen die zich niet aan de seksuele normen hielden. Alle prostituees waren volgens hem op een of andere manier door een placeur gedwongen om aan dat werk te beginnen. Dit ging niet altijd gepaard met geweld of bedrog. Soms kwam een vrouw in de prostitutie terecht door “een reeks van daden van indirecten dwang en bedrog door een groot aantal personen in vereeniging met elkander gepleegd”. Balkesteins onderzoek duurde te kort om dit uitgebreid te onderzoeken, maar hij geeft wel talloze voorbeelden.17 Aan de hand van een aantal casussen uit Balkesteins rapport wordt in dit hoofdstuk onderzocht op welke manieren placeurs en bordeelhouders nieuwe vrouwen wierven.

15 Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) 918 Archief Nationaal Comité tot Bestrijding van den Handel in Vrouwen en Kinderen (NCHVK) inv. nr. 20 Balkestein, ‘Rapport van het onderzoek naar den aard en den omvang van den handel in vrouwen en meisjes’, 1-3 en 97-100.

16 SA 5225 Gemeentepolitie inv. nr. 636 Ingekomen stukken – letter M, 5136 inv. nr. 3, IISG 918 en SA, Indexen (https://archief.amsterdam/indexen/index.nl.html).

(8)

Hierbij ligt de nadruk op een aantal factoren die op basis van het rapport van Balkestein en de kennis over hedendaagse mensenhandel zijn onderscheiden: de sociale omstandigheden waarin de vrouwen zich bevonden, het gebruik van misleiding, het verstrekken van valse papieren en de manier waarop vrouwen naar Nederland kwamen.

Gezien het grote aantal gevallen die in het rapport worden besproken en de beperkte omvang van deze scriptie, komen in dit hoofdstuk een select aantal casussen aan bod. De focus ligt op Franse, Duitse en Belgische vrouwen die in het buitenland waren geworven en in Amsterdam voor het eerst in een bordeel werden geplaatst. Dit gold voor 12 van de 15 Franse vrouwen, 15 van de 52 Duitse vrouwen, 4 van de 7 Belgische vrouwen. Balkestein hechtte het meeste belang aan de handel in Franse vrouwen en deed dan ook uitgebreid verslag van hun achtergrond. De Franse Marthe Vaucelle en Marie Moulinet werkten niet in Amsterdam, maar worden desondanks in dit hoofdstuk onder de aandacht gebracht. Vaucelle was namelijk geworven voor een bordeelhouder in Rotterdam die vrouwen soms direct na aankomst doorgaf aan Amsterdamse bordeelhouders en Moulinet voor een bordeelhouder die ook in Amsterdam een bordeel bezat. Balkestein wijdde minder aandacht aan de verhalen van Duitse vrouwen. Dat hij zo’n groot aantal casussen noemt, heeft er mee te maken dat hij in opdracht van abolitionistische organisaties in Duitsland een tweede onderzoek had verricht naar Duitse prostituees. Het overgrote deel van de door Balkestein genoemde Duitse vrouwen was geworven voor bordelen in Arnhem, Tilburg of Groningen. Uit de verhalen van prostituees in deze steden is in dit hoofdstuk alleen belangrijke aanvullende informatie gehaald. Dit geldt ook voor de casussen van Belgische vrouwen.

Sociale achtergronden

Het is niet van elke vrouw uit het rapport van Balkestein bekend uit welke sociale omstandigheden zij kwamen. De verhalen die wél bekend zijn, wijzen erop dat zij dikwijls in een moeilijke situatie zaten op het moment dat zij geworven werden. In het Palermo Protocol wordt het misbruiken van de kwetsbare positie van een ander als een vorm van dwang opgevat.18 CoMensha beschouwt armoede, werkloosheid, oppressie en een gebrek aan kennis en mogelijkheden als factoren waardoor mensen een gemakkelijke prooi worden voor mensenhandelaren. Mensen die om sociale en economische redenen hun woonplaats ontvluchten en naar een welvarender plaats trekken, zijn extra gevoelig voor

misleidingen. In vergelijking met mannen, zijn vrouwen minder weerbaar vanwege hun lagere sociale positie in de samenleving.19 In een overzicht van de literatuur rondom hedendaagse vrouwenhandel in met name India, schetsen Annie George, U Vindhya en Sawmya Ray een vergelijkbaar beeld. De “combinatie van armoede en genderdiscriminatie” wordt volgens hen vaak als de belangrijkste

18 George, Vindhya en Ray, ‘Sex trafficking and sex work’, 65. 19 CoMensha ‘Hoe komt het’.

(9)

oorzaak aangewezen. Vaak hebben vrouwen minder economische mogelijkheden, minder rechten, worden ze belemmerd door culturele opvattingen over de rol van de vrouw en zijn ze nauwelijks geschoold. Dit maakt dat zij vatbaarder zijn voor misleidingen van mensenhandelaren en de gevaren niet inzien.20 Anya Stone bracht in 1999 een rapport uit over vrouwen die na de val van de Sovjet Unie via handelaren naar Israël trokken. De meeste van deze vrouwen kwamen in een situatie van uitbuiting en prostitutie terecht. Stone beschouwt slechte economische omstandigheden eveneens als aanleiding voor mensenhandel. Vrouwen die vanwege het ineenstorten van de economie wilden wegkomen uit de Sovjet Unie, vielen vaak in handen van smokkelaars met kwade bedoelingen.21

De meeste Franse vrouwen die door Balkestein genoemd worden, waren vanuit het noorden en westen van Frankrijk naar Parijs gemigreerd. Leslie Page Moch, Anya Stone en Petra de Vries zien een sterke link tussen migratie en mensenhandel.22 Jonge vrouwen die in het negentiende-eeuwse Frankrijk zelfstandig naar de stad trokken om een betrekking als dienstbode te zoeken, kwamen volgens Moch vaak in een onzekere situatie terecht. Soms zagen zij prostitutie als de enige uitweg. Bovendien vielen zij gemakkelijk ten prooi aan de misleidingen van mensenhandelaren.23 Ook vandaag de dag zijn mensen er extra gevoelig voor wanneer zij om sociale en economische redenen hun woonplaats zijn ontvluchten en naar een welvarender plaats trekken.24

Tenminste 11 van de 15 Franse vrouwen in Balkesteins rapport waren niet in Parijs geboren, maar waren daar wel door placeurs benaderd. Van een aantal van deze vrouwen is bekend dat zij in moeilijke omstandigheden verkeerden. Vijf vrouwen hadden één van hun ouders verloren. Félicie Dordoigne, Marie Tagnard en Victoria Babedette hadden geen vader meer en de moeders van Blanche Antin en Marie Desmerges waren overleden toen zij nog jong waren. Dordoigne kwam uit een groot gezin en zal ongetwijfeld in armoede hebben geleefd. Zij trok naar Parijs om als naaister aan de slag te gaan. Blijkbaar leverde dit niet genoeg op, want zij werd door handelaren aangesproken toen zij bij een kiosk werkadvertenties aan het bekijken was.25 Tagnard moest na het overleden van haar vader voor zichzelf zorgen. Vanuit Grenoble trok ze naar Parijs om een baan te zoeken. Ze was daar niet helemaal alleen, want in ieder geval haar broer woonde ook in deze stad.26 Babedette was de dochter van een arme vissersweduwe. Ze woonde bij haar oom in Parijs, maar was na onenigheid van huis weggelopen.27 Antin verbleef na het overlijden van haar moeder eveneens bij haar oom, die in Argenteuil woonde. Zij moest echter terug naar haar vader, omdat haar tante het niet met haar kon vinden. De vader van Antin gaf aan dat hij niet voor haar kon zorgen en stuurde haar weg. Zodoende

20 George, Vindhya en Ray, ‘Sex trafficking and sex work’, 69.

21 Anya Stone en Martina Vandenberg, ‘How the sex trade becomes a slave trade. The trafficking of women to Israel’, Middle East Report 211 (1999) 36-38, aldaar 36.

22 Ibidem, Leslie Page Moch, Paths to the city. Regional migration in nineteenth-century France (Beverly Hills etc. 1983) 22, 124, 147 en De Vries, “White Slaves”, 41.

23 Moch, Paths to the city, 22, 124 en 147. 24 CoMensha ‘Hoe komt het’.

25 IISG 918 inv. nr. 20, Balkestein, ‘Rapport’, 4-8. 26 Ibidem, 8-11.

(10)

kwam zij op vijftienjarige leeftijd in Parijs. Ze vond een baan en kreeg een relatie. Na minder dan een jaar stopte zij echter met haar werk. Balkestein geeft niet aan waarom zij dit deed, maar vermoedelijk bleek haar werk na verloop van tijd onfatsoenlijk te zijn. In het rapport staat namelijk dat zij in het begin haar geld op een fatsoenlijke manier wist te verdienen. Dit kan betekenen dat zij eerst een baan had en daarna niet, of dat haar baan alleen bij de aanvang gepast was. Wat de reden van haar ontslag ook geweest mag zijn, het had in ieder geval tot gevolg dat de man waarmee zij een verhouding had bij haar weg ging. Daar komt bij dat haar geld snel opraakte.28 Ook Desmerges raakte in Parijs op jonge leeftijd in relatieproblemen. Haar vader schonk weinig aandacht aan haar en een oudere broer disciplineerde haar omdat ze volgens hem ondeugend was. Ze was hier zo verdrietig over, dat ze op haar vijftiende stiekem naar Parijs vertrok. Ze vond daar werk als dienstmeisje in een restaurant en woonde in een hotel samen met een Russische dokter, die een stuk ouder moet zijn geweest. Toen hij voor een maand wegging, kreeg ze opnieuw een relatie met een man, die haar na korte tijd in de steek liet. Desmerges had zodoende op jonge leeftijd binnen een jaar twee relaties achter de rug.29

Over de achtergrond van de overige Franse vrouwen is weinig bekend. Marthe Vaucelle en Jeanne Marion waren in ieder geval beiden naar Parijs gekomen om werk te zoeken. Vaucelle ging op 15 jarige leeftijd uit huis om als kindermeisje te werken. Eerst werkte ze in haar eigen woonplaats, later in Parijs. Uiteindelijk kwam zij zonder werk te zitten en zocht naar een nieuwe betrekking.30 Marion logeerde bij haar zus in Parijs en wilde daar graag als magazijnjuffrouw werken.31 Collin woonde in Parijs bij de houder van een melksalon. Het is onduidelijk of zij daar ook werkte en of zij iets had met deze man. Aangezien zij in Parijs was geboren, moet ze familie in de buurt hebben gehad, tenzij ze die was verloren.32 Dit geldt ook voor Pandeijnens.33 Moulinet, die ook uit Parijs kwam, was vermoedelijk in Brussel toen zij door een placeur werd benaderd en kan in dat geval alleen zijn geweest.34 Augustine Lespinet had in ieder geval een moeder in Parijs wonen.35 Over Pandeijnens en Doire weten we tot slot dat zij “zeer eenvoudig gekleed” waren toen zij in Nederland aankwamen. Balkestein vond dit een duidelijke aanwijzing dat zij niet eerder in de prostitutie hadden gewerkt, maar licht niet toe of zij er armoedig uitzagen of dat zij in vergelijking met prostituees niet chique gekleed waren.36 Uit het voorgaande is echter gebleken dat Franse vrouwen dikwijls in geldnood waren. Bovendien verkeerden zij vaak in moeilijke sociale omstandigheden.

Het is lastiger om op basis van Balkesteins rapport een duidelijk beeld te krijgen van de achtergrond van Duitse prostituees. Van slechts zes van de vijftien vrouwen die vanuit hun thuisland voor een Amsterdams bordeel geworven waren, is iets bekend over de situatie waaruit zij kwamen.

28 Ibidem, 16-18. Citaat op p. 16. 29 Ibidem, 14-15. 30 Ibidem, 19-21. 31 Ibidem, 22-23. 32 Ibidem, 24. 33 Ibidem. 34 Ibidem, 28. 35 Ibidem, 25-26. 36 Ibidem, 24.

(11)

Drie vrouwen hadden een baan. Elise Beck was kelnerin in een wijnhuis in Mainz en GH37 en HI werkten in een café in Keulen. DE en FG waren van huis gegaan vanwege een conflict. DE mocht van haar ouders niet met een bepaalde jongen omgaan, waarop zij besloot bij haar tante in te trekken en op zoek te gaan naar een nieuwe betrekking. FG had ruzie gekregen met haar man en ging bij hem weg. Van haar vriendin EF is alleen bekend dat zij een verhouding had gehad en niet “onberispelijk” had geleefd. De eerder genoemde HI had naar Balkesteins vermoeden zelfs al in de prostitutie gewerkt en ook een Duitse vrouw in Groningen had eerder een “onzedig leven geleid”.38

Volgens Balkestein waren sommige Duitse vrouwen naar Nederland gekomen om “controle” of een gerechtelijke straf te ontlopen.39 Hij licht dit niet verder toe, maar gezien de hierboven

genoemde voorbeelden doelde hij met dat eerste op sociale controle van ouders of echtgenoten. Barbara Henkes noemt gebondenheid aan familie eveneens als een reden voor Duitse vrouwen om naar Nederland te migreren.40 IJ past in de categorie van vrouwen die vanwege een straf vluchtten. Zij werkte voor een echtpaar in een bierhuis in Dortmund, toen de vrouw veroordeeld werd voor

verduistering. IJ was hierbij betrokken en werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Hierop vluchtte zij samen met de man naar Nederland, waar zij vervolgens als huishoudster in zijn nieuwe bierhuis in Amsterdam kwam te werken. Toen de man uiteindelijk naar Duitsland wilde terugkeren, ging IJ op zoek naar een nieuwe baan en kwam zij ongewild in een bordeel in Maastricht terecht. Balkestein rapporteert dat veel Duitse prostituees in Nederland eerder een fatsoenlijke baan in Amsterdam hadden gehad.41 Duitse vrouwen kampten net zoals de Fransen dikwijls met sociale problemen. Daarnaast hadden Duitse vrouwen soms ook met juridische vervolging te maken. In financieel opzicht lijken zij het daarentegen beter te hebben gehad dan hun Franse equivalenten.

Van de Belgische vrouwen is alleen iets over de achtergrond van Maria van Driesche bekend. Van Driesche woonde met haar moeder in Gent en had een gepaste baan in koffiehuis De Appel en daarna bij café Liverpool. Ze raakte echter verwikkeld in een moeilijke situatie. Toen Van Driesche slechts een paar dagen bij Liverpool had gewerkt, werd ze opgeroepen om naar het politiebureau te komen. Daar kreeg zij te horen dat ze als prostituee geregistreerd stond. Om deze reden moest zij zich medisch laten controleren en mocht zij niet meer in het café bedienen. Van Driesche en haar moeder begrepen er niets van, aangezien Van Driesche nog nooit seksueel contact had gehad. Ze vermoedde dat de eigenaar van De Appel bang was dat klanten vanwege haar vertrek zouden overlopen naar Liverpool en dat hij op deze manier wraak had genomen. Anders dan de Franse en Duitse vrouwen, was Van Driesche op een zeer ongewone manier in het nauw gedreven.

37 In het aanvullende rapport over de Duitse vrouwenhandel worden vrouwen met twee letters aangeduid. Voor deze scriptie zijn twee versies van dit aanvullende rapport geraadpleegd: ‘Der Handel mit deutschen Mädchen und Frauen nach Holland’ en ‘Aard van den handel in Duitsche vrouwen’. De inhoud van deze twee versies is het zelfde, maar de ene is in het Duits gedrukt en de ander in het Nederlands met de hand geschreven. 38 IISG 918 inv. nr. 20, Balkestein, ‘Aard van den handel’,14-23. Citaat op p. 23.

39 Ibidem, ‘Der Handel’, 31.

(12)

Vooruitzicht op een goede baan

CoMensha ziet “misleiding over de aard en omstandigheden van het aangeboden werk” als een van de basisstrategieën van mensenhandelaren. Ze houden mensen in moeilijke omstandigheden een beter alternatief voor. Slachtoffers krijgen hierdoor hoop op nieuwe mogelijkheden of uitdagingen. Handelaren bieden hen bijvoorbeeld hulp om werk te vinden. Vaak komen zij en hun slachtoffers uit dezelfde omgeving en kennen ze elkaar. De handelaren zetten zich in om zo betrouwbaar mogelijk over te komen en proberen bij vrouwen vaak een emotionele band te scheppen.42 Nancy M. Wingfield en Magaly Rodríguez García zijn van mening dat de door hen bestudeerde vrouwen die op het aanbod van mensenhandelaren ingingen, niet volkomen onschuldig waren. Ze kozen er zelf voor om akkoord te gaan en hadden beter over hun besluit moeten nadenken. Liz Kelly bevraagt echter of er wel sprake is van een keuze wanneer een vrouw beperkte opties heeft. Ze argumenteert dat het slachtoffer zijn en het uitoefen van agency elkaar niet uitsluiten. Kelly verwijst hierbij naar de ideeën van Eva Lungren, die erop wees dat ieders ruimte voor actie in zekere mate beperkt wordt door externe

omstandigheden.43 Afgaand op de informatie die Balkestein geeft over de sociale en economische achtergrond van een aantal van de vrouwen, zullen zij geen grote keuzevrijheid gehad hebben. Het is bovendien denkbaar dat zij sneller een risico namen wanneer zij er vrijwel alleen voor stonden, emotioneel beschadigd waren door het verlies van een ouder of een stukgelopen relatie, geld tekort kwamen en weinig toekomstmogelijkheden hadden. Placeurs speelden daar handig op in door een aantrekkelijk aanbod te doen en hen zo min mogelijk bedenktijd te geven. Het was nu of nooit en de vrouwen hadden weinig te verliezen.

Balkestein vertelt niet van elke vrouw hoe zij geworven was. Uit de verhalen die hij wel noteerde, blijkt dat Parijse placeurs in een specifiek gebied binnen de stad jonge vrouwen op straat of in een café aanspraken. Het blijft gissen hoe placeurs deze vrouwen precies uitkozen. Uiteraard zijn alleen de gevallen bekend waarbij het ze gelukt was om een vrouw te misleiden. Gezien de leeftijden van de Franse vrouwen in Balkesteins rapport,44 zochten zij in ieder geval naar jonge vrouwen of meisjes. Ongetwijfeld zal hun uiterlijk een grote rol hebben gespeeld. Placeurs leken echter ook een neus te hebben voor vrouwen in een kwetsbare positie. Volgens Moch wachtten zij plattelandsmeisjes soms bij de treinstations op of zochten zij bij dienstbodenverhuurkantoren naar meisjes die op zoek waren naar werk.45 In Balkesteins rapport benaderden placeurs in twee gevallen jonge vrouwen die duidelijk op zoek waren naar een baan en in een ander geval maakte een placeuse een praatje met een meisje die niet lekker in haar vel zat. Félicie Dordoigne werd door twee mannen aangesproken toen zij

42 CoMensha, ‘Hoe komt het’ en ‘Welke strategieën gebruiken handelaren om slachtoffers aan zich te binden?’, website CoMensha. Citaat uit: CoMensha, ‘Welke strategieën’.

43 Liz Kelly, ‘The wrong debate. Reflections on why force is not they key issue with respect to trafficking in women for sexual exploitation’, Feminist Review 73 (2003) 139-144, aldaar 141-143.

44 Zie Bijlage A.

(13)

bij een kiosk werkadvertenties aan bekijken was. Op de vraag of ze een betrekking nodig had, antwoorde ze dat ze als naaister wilde werken. De mannen vertelden dat ze haar wellicht aan een dergelijke baan konden helpen in een groot huis in Nederland. Félicie, die wel naar het buitenland wilde, ging op het voorstel in.46 Tagnard was op advies van haar geestelijke naar een plaatsingsbureau gegaan. Toen zij zonder iets gevonden te hebben weer naar buiten liep, vroeg een man haar of het was gelukt. Hij zei dat hij wellicht een “nette betrekking” voor haar kon regelen.47 Tot slot zat Blanche Antin op een avond in een café. Zij zag daar voor de twee keer een vrouw die deftig gekleed was en met een rijtuig werd gebracht. De vrouw, die zich Susanne noemde, vroeg haar dit keer waarom ze zo treurig was. Ze gaf Antin het advies om op zoek te gaan naar werk in het buitenland. Susanne wist met succes Antins interesse te wekken en haar vertoon van weelde zal daar waarschijnlijk aan hebben meegeholpen.48

Nadat Parijse placeurs een vrouw hadden benaderd, spraken ze vaak af in een bepaald café of restaurant. Félicie Dordoigne, Marie Desmerges, Marie Nicolas en Marthe Vaucelle gingen

onmiddellijk met hun placeurs mee naar deze plaatsen, terwijl Marie Tagnard en Blanche Antin daar de volgende dag op eigen gelegenheid naar toe kwamen. Allen, behalve Tagnard, ontmoetten op die locatie een man, die zonder dat zij dat wisten bordeelhouder was. In het geval van Marthe Vaucelle, liet haar placeur haar een moment alleen in het café om de bordeelhouder te zoeken, in de andere gevallen was deze reeds aanwezig. Blijkbaar maakten placeurs zich er niet zo druk om dat een vrouw niet zou komen opdagen of er vandoor zou gaan als zij bij haar weg gingen. Ze vonden het

waarschijnlijk belangrijker om zo min mogelijk op te vallen. Bovendien probeerden zij misschien vertrouwen te wekken door de vrouwen niet op hun lip te zitten. Jeanne Marions placeur oefende wel druk op haar uit. Hij sprak haar op straat aan en nodigde haar uit om wijn met hem te drinken. Marion sloeg zijn aanbod af, maar hij volgde haar en dwong haar om arm in arm met hem te lopen. Omdat zij een “straatschandaal” wilde voorkomen, ging zij uiteindelijk met hem mee en dronken ze wijn op een terras. Later nam hij haar mee naar een ander café en introduceerde haar daar aan een bordeelhouder.49 Met uitzondering van Marion, werden Franse vrouwen meestal op subtiele wijze door placeurs meegelokt. Placeurs gingen zo onopvallend mogelijk te werk en zochten in een specifiek gebied in Parijs naar vrouwen die zij gemakkelijk konden overhalen om met hen mee te gaan.

Terwijl Tagnard nabij een verhuurkantoor voor dienstboden met een placeur in contact was gekomen, werden de Duitse vrouwen uit Balkesteins rapport dikwijls door een dergelijk kantoor in een onfatsoenlijke huizen geplaatst. Dit komt overeen met de bevinding vanMarlou Schrover dat

bemiddelingsbureaus vanaf 1870 in belang waren toegenomen voor Duitse vrouwen die op zoek waren naar werk.50 De kantoren die Balkestein vermeldt, bevonden zich allen in Noordrijn-Westfalen.

46 IISG 918 inv. nr. 20, Balkestein, ‘Rapport’, 5-6. 47 Ibidem, 9-10. Citaat op p. 10.

48 Ibidem, 17-18. 49 Ibidem, 22.

(14)

Volgens Bossenbroek en Kompagnie kwamen de meeste Duitse prostituees in Nederland in de laatste kwart van de negentiende eeuw uit een gebied binnen deze deelstaat, namelijk tussen Düsseldorf, Krefeld, Keulen en Elberfeld.51 Aangezien de geboorteplaatsen van de vrouwen in Balkesteins rapport door heel Duitsland waren,52 moeten velen van hen net als de Franse vrouwen naar een grotere stad in hun thuisland zijn verhuisd. Amalia Clemens, Gretchen Kratz, DE, EF en FG waren allen via een bemiddelingsbureau in verkapte bordelen in Amsterdam terecht gekomen. Clemens en Kratz hadden zich gewend tot het verhuurkantoor van juffrouw Schweinsberg in Keulen en DE, EF en FG tot Neuwitz und Braun te Gelsenkirchen.53 Meerdere Duitse prostituees in Arnhem waren via de

verhuurkantoren van juffrouw Romonath in Keulen en van juffrouw Kr. in het nabij gelegen Essen in de prostitutie beland. Volgens een van deze vrouwen wist Romonath hier vanaf.54 Dit gold ook voor Van de Linden, eigenaar van een verhuurkantoor voor dienstboden in Rotterdam. In een gesprek met Balkestein gaf hij toe dat hij, wanneer het uitkwam, meisjes in bordelen plaatste. Het kon hem weinig schelen. Het feit dat hij vrouwen ook aan gepaste banen hielp, maakte hem volgens Balkestein extra gevaarlijk.55

GH en HI werden via hun werk in Keulen benaderd voor een nieuwe baan in Amsterdam. GH werd door haar collage Marthe overgehaald om samen daar heen te gaan en in het café van haar moeder te werken. Fräutchen Limatz, een oud-collega van HI, was alleen naar Amsterdam gereisd en stuurde HI een brief waarin zij beweerde een goede baan voor haar te kunnen regelen.56 Volgens Balkestein reisden Marthe en Limatz beiden regelmatig tussen Duitsland en Amsterdam op en neer om op deze manier vrouwen te werven.57 Uit de voorbeelden van GH en HI is op te maken dat Marthe en Limatz het vertrouwen van dergelijke vrouwen wonnen door eerst met hun samen te werken.

Bordeelhouder Nagel lijkt een beetje vleierij als strategie te hebben toegepast. Hij stuurde Elise Beck een brief, waarin hij schreef dat hij haar had leren kennen toen hij op zakenreis was in Mainz en nodigde haar uit om bij hem in zijn wijnhuis te komen werken.58 Beck zal hier ongetwijfeld door gecharmeerd zijn geweest. Terwijl Franse vrouwen op straat door placeurs werden benaderd, kwamen Duitse vrouwen via bemiddelingsbureaus, collega’s of een vriendelijke brief in de prostitutie terecht.

Net zoals veel Duitse vrouwen, waren de Belgische Angèle Ramont en Hortense van der Oost via een bestedingsbureau in een Amsterdams bordeel terecht gekomen. Dit ‘agentschap Elisabeth’ bevond zich in Brussel. In Tongeren was eveneens een verhuurkantoor waarvan de houdster vrouwen in Nederlandse bordelen plaatste.59 De Franse prostituee Louise le Bail droeg een adreskaart van agentschap Elisabeth bij zich toen zij in Nederland door de politie werd aangetroffen. Le Bail was

51 Bossenbroek en Kompagnie, Het mysterie, 93. 52 Zie Bijlage A voor een aantal voorbeelden.

53 IISG 918 inv. nr. 20, Balkestein, ‘Rapport’, 49 en ‘Aard van den handel’, 9-19. 54 Ibidem, ‘Rapport’, 39-40, 42-43 en ‘Der Handel’, 20-1.

55 Ibidem, ‘Rapport’, 73a.

56 Ibidem, ‘Aard van den handel’, 20-23. 57 Ibidem, 21-23.

58 Ibidem, ‘Rapport’, 37-38. 59 Ibidem, 54-57.

(15)

samen met een keukenmeid uit een bordeel in Noord-Frankrijk naar Brussel gevlucht. Het kaartje was gericht aan een bordeelhoudster in Antwerpen, maar Le Bail verklaarde dat ze dit van iemand had gekregen voor het geval dat ze een betrekking nodig zou hebben. Le Bail had hier uiteindelijk geen gebruik van gemaakt, maar was door de keukenmeid in contact gebracht met een Brusselse placeur.60 Vermoedelijk was de keukenmeid onderdeel van het complot en was zij samen met Le Bail uit het bordeel ‘ontsnapt’ om haar vertrouwen te winnen.

Nadat de eerder genoemde Maria van Driesche had ontdekt dat zij als prostituee ingeschreven stond, beweerde de Russische placeur Kinsler haar uit haar problemen te kunnen helpen. Het is geen toeval dat hij juist haar benaderde, want zijn vrouw, de Duitse Catharine Donkers, was eigenaar van café Liverpool in Gent. Ongetwijfeld had dit echtpaar ervoor gezorgd dat Van Driesche vals

geregistreerd werd, zodat Kinsler kon optreden als een redder in nood. Via Kinsler kwam Van Driesche tevens in contact met Louis Wijnperle. Deze placeur probeerde door zijn uiterlijk indruk te maken op vrouwen: hij droeg een militair uniform wanneer hij vrouwen benaderde. De moeder van Van Driesche zag hem eens in café Liverpool, terwijl hij een dergelijk uniform in een koffer pakte.61 In België speelden bestedingsbureaus net zoals in Duitsland een belangrijke rol in het werven van vrouwen voor de prostitutie. De aanpak van Wijnperle en Kinsler komt meer overeen met de werkwijze van Parijse placeurs, al had Kinsler zijn strategie waarschijnlijk verder doordacht.

Vrouwen kregen meestal werk aangeboden als bijvoorbeeld dienstbode, naaister, kamermeisje, keukenmeid, kindermeisje, serveerster of (in het geval van Duitse vrouwen) kelnerin. Balkestein vermeldt van veel vrouwen expliciet dat zij misleid waren en van anderen wordt dit duidelijk uit hun verhalen. Op basis hiervan kan vastgesteld worden dat in ieder geval 9 van de 15 Franse vrouwen, 14 van de 15 Duitse vrouwen en 1 van de 4 Belgische vrouwen niet wisten dat ze in een bordeel zouden komen te werken. Blanche Antin wist niet eens van het bestaan van dergelijke huizen af.62 In een aantal casussen zijn verdere aanwijzingen te vinden over de manieren waarop bordeelhouders en placeurs vrouwen overhaalden om hun aanbod aan te nemen. Aan Marie Tagnard was niet alleen verteld dat zij in een huis conversatieles kon geven, maar ook dat zij kans maakte op een goed huwelijk. Tagnard twijfelde of het huis wel helemaal koosjer was, maar wist niet dat het een bordeel was en kon zich daar ook geen voorstelling van maken. Bovendien was zij uit op avontuur.63 Jeanne Marion was voorgehouden dat zij maandelijks 300 à 400 francs kon verdienen met het bedienen van mannen in een salon. Dit geldbedrag staat qua koopkracht gelijk aan zo’n 4400-5870 euro.64 Marion had te veel wijn op om het gevaar te zien en had geen vermoeden dat het om een bordeel ging.65 Tot

60 Ibidem, 54. 61 Ibidem, 54. 62 Ibidem, 16-18.

63 IISG 918 inv. nr. 20, Balkestein, ‘Rapport’, 8-11.

64 1 frank was 2 gulden waard (zie: website Nederlandse Poëzie Encyclopedie.

(http://www.nederlandsepoezie.org/jl/1900/geldwaarde.html)). Op de website van het IISG is te berekenen wat de koopkracht van de gulden in een bepaald jaar was in vergelijking met nu. (http://www.iisg.nl/hpw/calculate2-nl.php).

(16)

slot waren de twee placeurs van Maria van Driesche na haar aandringen meegegaan naar haar moeder en zus. De mannen lieten hen nauwelijks aan het woord en beweerden stellig dat Van Driesche in een goed café zou komen te werken. Haar moeder vertrouwde het niet en probeerde het vertrek uit te stellen door te zeggen dat de kleren van haar dochter eerst in orde moesten worden gemaakt.

Wijnperle zei echter dat dit niet nodig was, omdat haar kleding niet net genoeg was en zijn moeder op wekelijkse afbetaling kleding verschafte. Van Driesche was overtuigd en ging zonder bagage met de mannen mee.66 Uit de genoemde voorbeelden blijkt dat vrouwen een aantrekkelijke baan aangeboden kregen. Hun verlangen naar avontuur, de overtuigingskracht van placeurs en de bedwelmende invloed van alcohol hielpen hen verder over de streep.

Marie Desmerges, Marthe Vaucelle, Jeanne Pandeijnens en Françoise Doire verklaarden tijdens een politieverhoor dat zij wél van te voren al vermoedden of zelfs wisten dat ze als prostituee zouden werken. De vrouwen kunnen deze verklaringen echter onder druk van hun bordeelhouder hebben afgelegd, zoals het verhaal van Marie Collin sterk doet vermoeden. Collin werd een uur na aankomst in het bordeel door de politie mee naar het bureau genomen. Haar gouvernante was meegegaan en probeerde de verhoorkamer binnen te dringen. Ondanks de waarschuwingen van de politie, hield Collin vol dat zij in het bordeel wilde blijven.67

In het geval dat placeurs vrouwen daadwerkelijk vooraf verteld hadden dat zij in de prostitutie zouden werken, konden zij hen alsnog een mooier beeld voorgehouden hebben. Aan Vaucelle was beloofd dat ze er veel geld mee kon verdienen. Desmerges gaf tijdens haar verhoor aan dat zij destijds nog geen idee had hoe het werk in het bordeel zou zijn.68 CoMensha beschouwt misleiding over “verdiensten, werkomstandigheden en/of arbeidsverhoudingen” als een van de strategieën van handelaren.69Anya Stone argumenteert dat vrouwen uit de voormalige Sovjet Unie in de meeste gevallen wisten dat zij in Israël in de prostitutie zouden werken, maar dat geen van hen besefte onder wat voor omstandigheden zij dat werk zouden moeten doen.70 Liz Kelly, Francine Pickup en Diane Post beweren allen dat veel vrouwen enkel uit gebrek aan andere mogelijkheden ervoor kiezen om prostituee te worden.71 Hoewel sommige vrouwen uit Balkesteins rapport naar eigen zeggen wisten dat zij in een bordeel zouden worden geplaatst, waren zij hierover waarschijnlijk niet goed ingelicht. Het is bovendien goed mogelijk dat een aantal van hen op aandringen van hun bordeelhouder een valse verklaring aflegden.

Een nieuwe naam en geboortedatum

66 Ibidem, 50-54.

67 Ibidem, 14-15 en 20-24. 68 Ibidem, 14-15 en 20-21. 69 CoMensha, ‘Welke strategieën’.

70 Stone en Vandenberg, ‘How the sex trade becomes a slave trade’, 37.

71 Kelly, ‘The wrong debate’, 143, Francine Pickup, ‘More words but no action? Forced migration and trafficking of women’, Gender and development 6 (1998) 1, 44-51, aldaar 45 en Diane Post, ‘Legalizing prostitution. A systematic rebuttal’, Off our backs 29 (1999) 7, 8-9, aldaar 8.

(17)

Rodríguez García stelt dat handelaren vrouwen dikwijls voorzagen van valse documenten om hen in het buitenland in een bordeel te kunnen plaatsen.72 Stone schrijft dat de paspoorten van vrouwen uit de voormalige Sovjet Unie voor hun vertrek werden ingeruild voor valse identiteitskaarten. Zij kwamen zodoende op illegale wijze Israël binnen.73 Ook hedendaagse handelaren nemen meestal de papieren van hun slachtoffers in beslag. Soms doen zij hun slachtoffer geloven dat dit voor hun eigen belang is.74

Tenminste 10 van de 15 Franse vrouwen en 2 van de 4 Belgische vrouwen in Balkesteins rapport hadden een identiteitsbewijs met valse naam en geboortegegevens. Waarschijnlijk vormden zij geen uitzonderingen. Balkestein vond het erg verdacht dat bijna al het personeel van Weinthal, Fatma of Elise, drie van de bekendste Amsterdamse bordelen uit die tijd, volgens de vreemdelingenregisters bij intrede net 21 jaar was.75 Uit het rapport is op te maken dat dit de leeftijd was waarop men voor de wet volwassen was.76 Vrouwen moesten meerderjarig zijn om in de prostitutie te mogen werken. Sinds de invoering van het bordeelverbod in 1897, hadden eigenaars hun bordelen in een hotel of iets dergelijks veranderd en registreerden zij hun personeel als bijvoorbeeld dienst- of keukenmeid. Voor deze beroepen hoefden vrouwen niet meerderjarig te zijn.77 Uit krantenberichten is echter op te maken dat het voor tijdgenoten overduidelijk was dat bepaalde ‘hotels’ in werkelijkheid bordelen waren.78 Bordeelhouders zullen minderjarige prostituees alsnog als meerderjarig hebben geregistreerd om te voorkomen dat de politie zou ingrijpen. Van de 15 Franse vrouwen die in het rapport worden

genoemd, kan van 11 worden vastgesteld dat zij bij aankomst in een Nederlands bordeel jonger dan 21 jaar waren. Alle Belgische vrouwen waren ouder dan 21 toen Balkestein hen op het spoor kwam, maar zij kunnen op jongere leeftijd met het werk zijn begonnen. Bordeelhouder Paul Lalin ontkende dat hij minderjarigen in zijn bordeel zou toelaten, al verklaarde hij wel dat hij vrijwel zeker wist dat

prostituees onder valse namen werkten.79

Balkestein heeft van de Duitse vrouwen niet aangegeven of zij valse identiteitsbewijzen hadden. Wellicht vielen Duitse prostituees minder op voor de politie, omdat zij meestal als kelnerin in een bierhuis werkten. Vermoedelijk lette de politie minder streng op de leeftijden van het personeel in bierhuizen en was het voor eigenaren daarom niet noodzakelijk om kelnerinnen van valse papieren te

72 Rodríguez García, ‘The League of Nations’, 108.

73 Stone en Vandenberg, ‘How the sex trade becomes a slave trade’, 36. 74 CoMensha, ‘Welke strategieën’.

75 IISG 918 inv. nr. 20, Balkestein, ‘Rapport’, 18-19.

76 Of een buitenlander in Nederland als minderjarig werd beschouwd, hing af van de regels in het land van herkomst (zie: J.F. van Slobbe, Bijdrage tot de geschiedenis en de bestrijding der prostitutie te Amsterdam (Amsterdam 1937) 91 en IISG 918 inv. nr. 1 (map C) ‘Vraag 1’, 3). Aangezien Balkestein zowel Franse als Duitse vrouwen tot en met 20 jaar soms als minderjarige omschrijft, kan worden aangenomen dat zij vanaf 21-jarige leeftijd meerderjarig waren. In België zal ongetwijfeld hetzelfde hebben gegolden.

77 SA 15001 Collectie A. Th. Hartkamp inv. nr. 212, 18230A ‘De prostitutie te Amsterdam’, Nieuws van den

Dag (21 juli 1897) en 18231B-18232A ‘35 “hotels” en 100 dienders’, Asmodée (5 augustus 1897).

78 Ibidem en 18233A ‘Vrij voortwoekeren der prostitutie’, Asmodée (19 augustus 1897). Zie ook: 18229A-18214A en 18231B-18233A.

(18)

voorzien. In een bierhuis in Tilburg stonden verschillende minderjarigen geregistreerd, maar werd de eigenaar niet door de politie dwarsgezeten.80 Van de Duitse prostituees in Amsterdam die door Balkestein genoemd worden, is het moeilijk te achterhalen hoe oud zij waren toen zij hun werk als prostituee begonnen. Balkestein geeft vaak alleen hun geboortedatum aan. Ten tijde van zijn onderzoek waren in ieder geval 5 van de 15 vrouwen jonger dan 21 jaar en 3 vrouwen 20 of 21 jaar. Van een vrouw staat de leeftijd niet aangegeven en de overige vrouwen waren niet ouder dan 25. Terwijl niet bekend is of Duitse vrouwen net zoals Franse en Belgische vrouwen van valse identiteitsbewijzen waren voorzien, waren onder hen wel degelijk minderjarigen.

De vijf Franse vrouwen van wie bekend is hoe zij hun valse papieren kregen, ontvingen deze voordat zij naar Nederland kwamen. Het lijkt alsof dit geen alarmbellen bij hen deed rinkelen. Van twee vrouwen is bekend welke redenen placeurs gaven voor de noodzaak van een valse gegevens. Dordoigne kreeg te horen dat zij gezien haar jonge leeftijd niet zonder toestemming van haar moeder naar het buitenland kon gaan. De placeurs verzekerden haar dat zij dit probleem gemakkelijk voor haar konden oplossen.81 Toen Louise le Bail werd geworven voor een bordeel in Noord-Frankrijk, was haar verteld dat zij een andere naam en leeftijd moest aannemen om in een brasserie te mogen werken en om te voorkomen dat haar familie erachter zou komen. Blijkbaar wilde zij niet dat haar familie van haar plannen zou weten. Hoewel Le Bail op dat moment nog geen valse geboorteakte kreeg, werden haar identiteitspapieren verscheurd. Zij kreeg een stuk papier met een nieuwe naam en leeftijd en moest die uit haar hoofd leren. Waarschijnlijk was dit voor haar werk in Noord-Franse bordelen voldoende. Toen Le Bail naar Nederland kwam, kreeg ze wel een valse geboorteakte.82 Tagnard kreeg bij de ontvangt van haar valse identiteitsbewijs ook de instructie om haar nieuwe naam en

geboortedatum en de nieuwe namen van haar ouders goed te onthouden. Placeurs adviseerden haar de informatie op strookjes papier te schrijven en die op voorwerpen te plakken waar zij elke dag gebruik van maakte.83 Ook Vaucelle moest deze gegeven uit haar hoofd leren. Ze moest het “zonder blozen” tegen de politie kunnen zeggen.84

Placeurs gaven de vrouwen mogelijk gestolen identiteitsbewijzen. De politie had eens portretten laten maken van twee prostituees die vermoedelijk minderjarig waren en deze naar de Nederlandse Consul Generaal te Parijs gestuurd. Daar werden twee vrouwen aangetroffen die

daadwerkelijk de namen droegen die op de papieren van de meisjes in Nederland stonden genoteerd.85 Ook in een ander geval ontdekte de politie dat er met gegevens was gesjoemeld. Marthe Vaucelle en Louise le Bail hadden precies dezelfde geboorteakte. Die van Le Bail was slechts een maand later

80 Ibidem, ‘Der Handel’, 29. 81 Ibidem, ‘Rapport’, 5-6. 82 Ibidem, 28-31.

83 Ibidem, 10. 84 Ibidem, 21. 85 Ibidem, 14-16.

(19)

afgegeven.86 Hoewel placeurs hadden uitgedacht hoe zij zo goed mogelijk voor de politie konden verbergen dat zij vrouwen van valse papieren voorzagen, slaagden zij hier niet altijd in.

De reis naar Nederland

Volgens CoMensha gebruiken veel hedendaagse handelaren bruut geweld om vrouwen naar het buitenland te vervoeren.87 Uit Balkesteins rapport wordt duidelijk dat placeurs en bordeelhouders toentertijd andere methodes toepasten om vrouwen de grens over te krijgen. Aangezien zij meestal met de trein reisden88, zou geweld te veel zijn opgevallen en moesten zij andere strategieën bedenken.

De placeurs en bordeelhouders in Parijs stuurden vrouwen vaak binnen een zo kort mogelijk tijdsbestek naar Nederland, zodat zij weinig bedenktijd hadden. Twee vrouwen gaven aan dat zij hun familie nog op de hoogte wilden stellen, maar dit werd door hun placeurs afgewimpeld. Tagnard wilde nog afscheid nemen van haar broer. Haar placeurs raadden dit af, omdat hij misschien niet achter haar besluit zou staan. Bovendien beweerden ze dat zij diezelfde avond nog op de trein moest stappen, omdat zij anders haar baan zou mislopen.89 Vaucelle vertelde haar placeur dat haar familie naar haar op zoek zouden gaan als zij niets van zich zou laten horen. De man verzekerde haar dat hij het probleem zou oplossen en zorgde dat zij diezelfde avond vertrok.90 Ook Dordoigne, Antin, Babedette en Desmerges werden nadat zij akkoord waren gegaan met het voorstel van de bordeelhouder of placeur nog dezelfde dag naar het treinstation gebracht. Om de drempel verder te verlagen, werden de kaartjes voor hen gekocht.91 Rodríguez García noemt eveneens dat vrouwenhandelaren vaak de nodige reisdocumenten verstrekten.92 Parijse placeurs maakten het de vrouwen op deze manier zo makkelijk mogelijk om naar Nederland te vertrekken. Bovendien gaven zij hen nauwelijks tijd om over hun besluit na te denken en zorgden ze ervoor dat zij niet door familieleden werden omgepraat.

Belgische placeurs lijken langer de tijd te hebben genomen voor zij een vrouw naar Nederland haalden. Twee voorbeelden uit Balkesteins rapport doen vermoeden dat zij pas een werkplek voor een vrouw zochten, nadat ze haar geworven hadden. De placeur van Louise le Bail ging op reis nadat hij haar ontmoet had. Al snel stuurde hij haar een telegram, waarin hij vermeldde dat ze naar Amsterdam moest komen.93 De Belgische Van Driesche vertrok enkele dagen nadat Kinsler haar had benaderd naar Amsterdam. Kinsler had een brief geschreven aan de Amsterdamse placeuse Jette van Oss en

86 Ibidem, 28-31.

87 CoMensha, ‘Welke strategieën’.

88 Van één bordeelhouder is bekend dat hij Duitse meisjes met paard en wagen vervoerde. Dit zal voor hem gemakkelijk zijn geweest, aangezien hij volgens Balkestein maar 15 minuten van de Duitse grens vandaan woonde. Zie: IISG 918 inv. nr. 20, Balkestein, ‘Der Handel’, 26-27.

89 IISG 918 inv. nr. 20, Balkestein, ‘Rapport’, 9-10. 90 Ibidem, 20-21.

91 IISG 918 inv. nr. 20, Balkestein, ‘Rapport’, 5-6, 12, 14-15, 17-18. 92 Rodríguez García, ‘The League of Nations’, 108.

(20)

wachtte op een respons. Van Driesche was in tussentijd naar Antwerpen vertrokken. Toen Wijnperle, de zoon van Van Oss, twee dagen later in Gent aankwam, stuurde een van de mannen haar een telegram met de opdracht om meteen naar Gent te komen. Kinsler en Wijnperle wilden dat zij de volgende ochtend naar Amsterdam zou vertrekken. Ze raadden haar af om afscheid te nemen van haar moeder, omdat de trein vroeg zou vertrekken, maar Van Driesche stond erop. Haar moeder probeerde tevergeefs het vertrek van haar dochter uit te stellen, waarschijnlijk om haar alsnog te kunnen

overhalen om niet mee te gaan.94 Hoewel Belgische placeurs minder snel te werk gingen dan hun Franse collega’s, probeerden zij vrouwen toch zo snel mogelijk naar Nederland te krijgen. De handel in Belgische vrouwen lijkt kleinschaliger te zijn geweest dan de handel in Franse vrouwen, waardoor placeurs wellicht meer tijd nodig hadden om met een bordeelhouder een goede overeenkomst te sluiten.

De meeste Franse vrouwen reisden alleen met de trein en werden op het aankomststation door de bordeelhoud(st)er, gouvernante of een knecht opgehaald. Dit gold voor Tagnard, Babedette, Antin, Collin, Pandeijnens, Doire, Lespinet en Le Bail. Soms was hun opgedragen om als herkenningsteken kranten of een zakdoek in hun hand te houden.95 Dordoigne reisde eveneens zonder gezelschap met de trein en ging bovendien zelfstandig van het treinstation naar het bordeel.96 Ook een aantal Duitse vrouwen kwamen zonder begeleiding met de trein in Amsterdam aan. Amalia Clemens, Gretchen Kratz, DE en HI werden allen op het station opgewacht. DE had op aanraden van haar placeur in Zevenaar een telegram verstuurd naar haar toekomstige bordeelhouder, zodat hij wist wanneer zij zou aankomen. Uit het verhaal van de vriendinnen EF en FG blijkt dat het wel eens kon mislopen wanneer vrouwen niet vanaf het station werden opgehaald. EF en FG hadden een adres meegekregen, zodat zij op eigen gelegenheid naar het bordeel konden reizen. Bij station Weesperpoort bood een man aan hun de weg te wijzen. Hij beweerde echter dat hij het adres niet vertrouwde en zorgde vervolgens dat zij in een ander verkapt bordeel terecht kwamen. De bordeelhouder voor wie de vrouwen eigenlijk bestemd waren, klaagde tegenover Balkestein dat bordeelhouders bij alle stations medewerkers hadden die vrouwen opwachtten en probeerden mee te krijgen.97 Deze verklaring wordt bevestigd door het feit dat vanaf het einde van de negentiende eeuw op verschillende stations liefdadigheidswerksters op de uitkijk stonden om te voorkomen dat buitenlandse vrouwen in verkeerde handen vielen.98

Bordeelhouder Paul Lalin, die zelf regelmatig in Parijs was, beweerde dat hij vrouwen altijd alleen liet reizen, zodat ze terug konden keren als zij onderweg spijt zouden krijgen.99 Dit zal echter niet veel meerwaarde gehad hebben aangezien vrouwen ten eerste niet eens wisten wat hun te wachten stond en ten tweede mogelijk geen geld hadden om de terugreis te bekostigen. Balkestein vermeldt één geval waarbij een Frans meisje tijdens haar reis door iemand gewaarschuwd was en daarna met de

94 Ibidem, 50-54.

95 Ibidem, 10-12, 17, 23-24, 26 en 30-31. 96 Ibidem, 6.

97 Ibidem, ‘Aard van den handel’, 16-18.

98 Ibidem, ‘Rapport’, 33 en Henkes, Heimat in Holland, 42-46. 99 IISG 918 inv. nr. 20, Balkestein, ‘Rapport’, 20.

(21)

hulp van de Consul-Generaal van Frankrijk naar haar woonplaats terugkeerde.100 Balkestein kwam zelf de Duitse Clemens en Kratz tegen in de trein van Arnhem naar Amsterdam, maar kon hen niet

overhalen om terug te keren. Ook DE ging niet in op het advies van een spoorwegambtenaar om van haar reis af te zien.101 Henkes argumenteert dat het vooruitzicht op werk en avontuur voor dergelijke vrouwen zwaarder woog dan de mogelijke gevaren waarvoor zij werden gewaarschuwd.102

De Franse Nicolas, Marion en Moulinet, de Duitse Beck en GH en de Belgische Van Driesche werden onderweg wél door hun bordeelhouder of placeur vergezeld.103 Beck was vanuit Mainz

opgehaald door de vrouw van Nagel. Toen zij bijna in Amsterdam waren aangekomen, liet zij weten dat het wijnhuis niet helemaal fatsoenlijk was. Beck wist op dat moment echter niet wat zij anders kon doen dan meegaan. Van Driesche reisde samen met Wijnperle. Bij de grenzen vroegen de gendarmen aan Wijnperle wat zijn relatie tot Van Driesche was, waarop hij antwoorde dat zij zijn vriendin was. Van Driesche, die zich van geen kwaad bewust was, ging hier niet tegenin.104 Terwijl sommige vrouwen totaal niet vermoedden dat zij in een bordeel terecht zouden komen, zagen anderen geen andere optie meer of sloegen zij goedbedoelde waarschuwingen in de wind.

Een vrouw kon ook tijdens haar reis in de gaten worden gehouden zonder dat zij dat doorhad. Toen Marie Desmerges op het station aankwam, stapte ook een andere man uit die haar vroeg of zij onderweg was naar Palais Oriental, het bordeel waar zij zou komen te werken. De man hield een rijtuig voor haar aan en stuurde haar de goede richting uit.105 Mogelijkerwijs was Desmerges niet de enige waarover heimelijk toezicht werd gehouden. Balkestein was er meerdere malen getuige van dat Franse conducteurs van Parijse treinen in Amsterdam langdurige gesprekken hadden met houders van bordelen waar vooral Franse vrouwen werkten.106 Wellicht hielden zij in ruil voor geld een oogje in het zeil of gaven zij in ieder geval niet aan de politie door. Een bordeelhouder in Tilburg hield Duitse vrouwen zelf op een afstand in de gaten. Om geen verdenkingen op te wekken bij de politie, nam hij in een andere coupe plaats of nam hij een trein later.107 Placeurs en bordeelhouders blijken hun strategie van het begin tot het eind goed te hebben uitgedacht, zodat buitenlandse vrouwen zo onopvallend mogelijk bij de bordelen aankwamen.

II. Uitgebuit

Het leven in het bordeel

100 Ibidem, 27.

101 Ibidem, 49 en ‘Aard van den handel’, 9-12 en 14-15. 102 Henkes, Heimat in Holland, 40-41.

103 IISG 918 inv. nr. 20, Balkestein, ‘Rapport’, 22 en 25. 104 Ibidem, 50-54.

105 Ibidem, 15. 106 Ibidem, 34.

(22)

Félicie Dordoigne en Marie Tagnard kwamen na hun aankomst in het bordeel Weinthal al snel tot het besef dat zij geacht werden om in de prostitutie te werken. Zij wilden weg, maar kregen van de bordeelhoudster te horen dat zij eerst hun schulden moesten aflossen. De meisjes hadden bij aankomst verschillende kledingstukken ontvangen en moesten de bordeelhoudster daarvoor betalen. Beiden werden na ongeveer een maand overgeplaatst naar een bordeel in Den Haag. Haagse collega’s

vertelden bij een onderzoek van de politie dat Dordoigne bijna aan een stuk door huilde. Ze omschreef het bordeel als een gevangenis.108

Dordoigne en Tagnard waren niet de enigen die ongewild in de prostitutie werkten. Uit de rapporten van de Commissie en Balkestein blijkt dat bordeelhouders gebruik maakten van allerlei strategieën om vrouwen vast te houden. Volgens hedendaagse opvattingen is het niet eens van belang of een verhandeld persoon het werk vrijwillig of onvrijwillig uitoefent: wanneer het verhandelen tot doel heeft het slachtoffer uit te buiten is er al sprake van mensenhandel. Uitbuiting is het profiteren van mensen door hen onder zeer slechte arbeidsomstandigheden te laten werken en hun inkomsten af te nemen.109 De omstandigheden waarin buitenlandse vrouwen omstreeks 1900 in Amsterdamse bordelen werkten, staan in dit hoofdstuk centraal. Daarbij ligt de nadruk op de manieren waarop bordeelhouders hen in hun situatie probeerden vast te houden.

Bordelen, bierhuizen en cafés-chantant

Om inzicht te krijgen in de werkomstandigheden van prostituees is het van belang om onderscheid te maken tussen de verschillende soorten huizen waarin zij werkten. Balkestein, die zijn onderzoek verrichte in een periode waarin bordelen verboden waren, maakte een indeling op basis van de nationaliteit van de meerderheid van het personeel. De zogenoemde ‘maisons de tolerance’ hadden voornamelijk Franse prostituees in dienst. Deze bordelen waren zeer luxueus ingericht. Prostituees droegen verleidelijke kleding en zaten vanaf de namiddag tot in de nacht in de salon om bezoekers te ontvangen. Hadden zij een klant, dan gingen ze met hem naar een werkkamer. Terwijl de ramen van deze bordelen geheel waren afgesloten, hingen in andere bordelen half doorzichtige gordijnen. Hier werkten voornamelijk Belgische prostituees. Zij droegen dezelfde soort kleding als prostituees van de maisons de tolerance en lokten bezoekers vanachter de ramen. De Commissie deed onderzoek naar legale bordelen waar Franse en Belgische prostituees in de meerderheid waren en die overeen kwamen met de omschrijving van Balkestein. De huizen met Duitse prostituees lieten zij buiten beschouwing.

Volgens Balkestein werkte deze laatste groep meestal als kelnerin in een bierhuis of als zangeres in een café-chantant. In bierhuizen waar prostitutie plaatsvond, werkte meer personeel dan voor de bediening nodig zou zijn. Kelnerinnen werden geacht om bij de bezoekers aan tafel te

108 Ibidem, ‘Rapport’, 4-11.

(23)

schuiven en hen te verleiden. Wanneer de bezoeker interesse had, gingen zij naar de ‘Weinstube’, een afzonderlijke kamer. Hier dronken zij samen een fles wijn en werd de kelnerin geacht om op de verzoeken van de man in te gaan. In cafés-chantant ging het er vergelijkbaar aan toe. Chanteuses zongen in verleidelijke kleding op een podium, waarna zij bij de bezoekers aanschoven en met hen naar de Weinstube gingen. In bierhuizen en cafés-chantant waar geen afzonderlijke kamers waren, konden bezoekers een vrouw tegen betaling voor een nacht meenemen.110 De werkomstandigheden konden per huis dus sterk verschillen.

Aan onderzoeken in het archief van de politie is te zien dat zowel openlijke als verkapte bordelen door de jaren heen in de gaten werden gehouden. In de periode dat de Commissie onderzoek deed, bezocht een inspecteur van de politie minstens twee keer in de maand alle geregistreerde bordelen om de prostituees te vragen of zij daar vrijwillig werkten. Hoofdcommissaris J.A. Francken liet zelfs in al deze bordelen brievenbussen met een slot plaatsen, zodat vrouwen buiten hun

bordeelhouder om contact konden zoeken met de politie. Verdachte vrouwen werden ondervraagd en instellingen waar vermoedelijke prostitutie plaatsvond, werden dwarsgezeten door in de omgeving tijdelijk een politiepost te plaatsen.111 Na de invoering van het bordeelverbod in Amsterdam, hield de politie daar nog steeds een wakend oog. Ze leken het bestaan van verkapte bordelen te gedogen, maar kwamen wel in actie wanneer een prostituee om hulp vroeg. Balkestein geeft een aantal voorbeelden van prostituees die door de politie naar een doorgangshuis werden gebracht of door tussenkomst van de Consul-Generaal naar hun thuisland gestuurd.112

De politiecontroles lijken weinig effectief te zijn geweest. De Commissie was van mening dat ze de vrijheid van de prostituees niet hadden gewaarborgd. Uit Balkesteins omschrijving van een inspectie in Rotterdam waarbij hij aanwezig was, blijkt dat de politie niet grondig te werk ging. Toen Balkestein met de politie-inspecteur binnenkwam, gingen alle prostituees onder toezicht van de bordeelhoudster netjes op een rij staan. De inspecteur vroeg hen in het Frans of zij tevreden waren en of zij klachten hadden. Volgens Balkestein zeiden de vrouwen daarop “in koor en eentoonig: ‘Oui, monsieur l’inspecteur’ en ‘non, monsieur l’inspecteur’.”113 De antwoorden waren duidelijk

ingestudeerd. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat Balkestein gedurende zijn onderzoek meerdere vrouwen tegenkwam die ongewild in de prostitutie werkten. Uit de bronnen blijkt dat verschillende factoren ervoor zorgden dat prostituees ondanks de beschikbaarheid van de politie toch vast zaten in bordelen, bierhuizen en cafés-chantant.Door deze factoren in het licht van de kennis over hedendaagse mensenhandel te bespreken, wordt duidelijk dat bordeelhouders gebruik maakten van weldoordachte strategieën om prostituees in hun greep te houden.

110 IISG 918 inv. nr. 20, Balkestein, ‘Rapport’ 35-41, 50, ‘Der Handel’, 22-23 en ‘Aard van den handel’, 7-9. 111 SA 5136 inv. nr. 1, Brief aan de Gemeenteraad, 2-4, 9-11 en inv. nr. 2, Nota voor den Burgemeester, 6-7. Citaat uit: Brief aan de Gemeenteraad, 11.

112 IISG 918 inv. nr. 20, Balkestein, ‘Rapport’, 93, SA 5136 inv. nr. 1, Brief aan de Gemeenteraad, 9 en inv. nr. 2, Nota voor den Burgemeester, 6-7.

(24)

Verborgen en bang voor de politie

In het vorige hoofdstuk is duidelijk geworden dat vrouwen Franse en Belgische vrouwen met valse identiteitspapieren naar Nederland kwamen en vervolgens met een vals beroep werden geregistreerd bij de politie. Stone laat zien dat prostituees uit de voormalige Sovjet Unie in Israël geen hulp van instanties durfden in te schakelen vanwege hun illegale positie. Veel van hen wantrouwden de politie. Volgens CoMensha maken hedendaagse mensenhandelaren prostituees bewust bang voor de politie. De Vries bevestigt dat dit ook aan het begin van de twintigste eeuw gebeurde. Bordeelhouders dreigden met aangifte bij de politie, zodat prostituees het bordeel niet durfden te ontvluchten. Stone wijst erop dat bordeelhouders ook handig gebruik maakten van de politie door een vrouw

daadwerkelijk aan te geven wanneer zij van haar af wilden, zodat ze weer zou worden teruggestuurd naar haar thuisland. Julia O'Connell Davidson argumenteert dat slachtoffers van mensenhandel uit angst voor dergelijke consequenties in hun situatie worden vastgehouden.114 Balkesteins rapport laat zien dat bordeelhouders prostituees niet alleen bang maakten voor de politie, maar hen soms ook voor de politie verborgen hielden.

Prostituees die onder een valse naam stonden geregistreerd, zullen moeilijk vindbaar zijn geweest wanneer familieleden de politie verzochten om hen op te sporen. Bordeelhouders maakten het de politie echter ook op andere manieren lastig om zicht te houden op de prostitutie. Balkestein ontdekte dat de vrouwen in de Amsterdamse bordelen Weinthal, Fatma en Elise volgens de registers bijna allemaal uit Parijs kwamen en daar na korte tijd weer naar terugkeerden. In zijn rapport zijn hiervan vier voorbeelden te vinden. Tagnard zou volgens de registers bij haar aankomst in Nederland gonorroe hebben gehad. Om deze reden werd zij niet in het land toegelaten en zou zij naar Parijs zijn teruggekeerd. Tagnard kwam in werkelijkheid in bordelen in Amsterdam en Den Haag te werken en verklaarde bovendien dat zij nog maagd was toen zij naar Nederland kwam. Desmerges leed vermoedelijk wel aan een geslachtsziekte. Ze had in Frankrijk twee relaties gehad en moest eerst in Rotterdam in het ziekenhuis verblijven, voordat zij naar een Amsterdams bordeel werd gebracht. Volgens de registers was zij twee dagen na haar ziekenhuisontslag naar Parijs vertrokken. Dordoigne en Nicolas waren volgens de vreemdelingenregisters na respectievelijk twee en acht maanden teruggekeerd naar Parijs.115

Bordeelhouders troffen verdere maatregelen wanneer zij wisten dat de politie specifieke verdenkingen tegen hen had. Le Bail werd door een Rotterdamse bordeelhoudster in het huis naast het bordeel verborgen, toen de politie had ontdekt dat Le Bail dezelfde geboorteakte had als Vaucelle. De bordeelhouderster bracht haar pas naar het bureau, nadat een politiepost voor haar bordeel geplaatst

114 CoMensha, ‘Welke strategieën’, Julia O’Connell Davidson, ‘Will the real sex slave please stand up?’,

Feminist Review 83 (2006) 4-22, aldaar 7, 18 en Stone en Vandenberg, ‘How the sex trade becomes a slave

trade’, 36-37.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Mensen van 16 jaar of ouder kunnen een arts volgens deze wet verzoeken om levensbeëindiging voor situaties dat zij zelf niet meer in staat zijn die wens kenbaar te maken; dat kan

Maar de bloei van de Nederlandse vakbeweging begon pas tijdens de Eerste Wereldoorlog toen de vakbonden door het kabinet als volwaardige deelnemers in het economische leven

- Benadrukt is belang van incassodruk om schuldenaren in beweging te krijgen, niet alleen om alsnog de rekeningen betaald te krijgen maar ook om de medewerking te verkrijgen die

Hoewel ik al sinds mijn dertiende liedjes maak, en aanvankelijk dan nog vooral gos- pels of aanbiddingsliederen, heb ik niet echt muziek nodig om te bidden.. Andersom ben ik

Zeer opzienbarend is dat deze oplossing voor de fusies in de gemeen- te Sluis wordt toegepast, omdat de staatssecretaris hier juist niet zijn eigen nieuwe definitie van fusie

Vanaf 1 juni 2022 tot 1 september 2025 is de frequentieruimte behorend bij een FM-vergunning voor niet-landelijke commerciële radio-omroep overeenkomstig de onderstaande tabel telkens

Ondanks soms tegengestelde berichten moet Vlaanderen inzake ondernemerschap niet echt onderdoen voor de rest van de Europese Unie: de Vlaamse ondernemersgraad ligt iets onder

Verder is het opmerkelijk dat het college op vragen van een raadslid op 6 januari 2010 aangeeft dat het schenken van drank direct de schietactiviteiten binnen veertien dagen