• No results found

Bevolkingsgroei en grondgebruik

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bevolkingsgroei en grondgebruik"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Voordracht nr 3 Bevolkingsgroei en grondgebruik (Syllabus)

door E.W« Hofstee (Niet voor publicatie)

Nederland heeft een snelgroeiende bevolking; de relatieve 'groei van de Nederlandse bevolking is aanzienlijk groter dan die

van de andere West-Europese landen. Opvallend b.v. is het verschil in dit opzicht tussen Nederland en onze partner in de Benelux, België» Vijftig jaar geleden was de Belgische bevolking niet on-aanzienlijk groter dan de onze, thans overtreft de Nederlandse de Belgische in belangrijke mate o

Aantal inwoners van Nederland en België', 1900 - 1950,

NEDERLAND BELGIË 31-12-99 31-12-09 31-12-15 31-12-20 31-12-25 31-12-30 31-12-35 31-12-40 31-12-45 31-12-50 5104137 5858175 6449348 6865314 7416418 7935565 8474506 8923245 9304301 10200280 31-12-00 31-12-10 31-12-15 31-12-20 31-12-25 31-12-30 31-12-35 31-12-40 31-12-45 31-12-50 6693548 7423784 7709197 7405569 7811876 8092004 8299940 8294674 8344534 8653653

De omvang van de bevolking wordt bepaald door vier factoren, geboorte, sterfte, vestiging en vertrek. Dé betekenis van vestiging en vertrek is op langere termijn gezien, voor de omvang van de

Nederlandse bevolking van zeer geringe betekenis geweest, ook al is na de oorlog de invloed van de emigratie toegenomen. Men moet

ech-ter ook de betekenis van de emigratie na de oorlog niet overschat-ten, omdat de werking hiervan in belangrijke mate door tegenstro-mingen, o.a. uit Indonesië, is teniet gedaan. Wat de betekenis van

de migratie in de toekomst zal zijn is twijfelachtig, omdat de om-vang hiervan slechts in beperkte mate door binnenlandse factoren wordt bepaald o

Van overheersende betekenis voor onze bevolkingsgroei zijn dus ongetwijfeld geboorte en sterfte. Het sterftecijfer, d.w.z. het aan-tal overledenen per 1000 van de bevolking per jaar, bedraagt thans ongeveer 7s"« Dit sterftecijfer is buitengewoon laag, lager dan in vrijwel alle landen van de wereld. De hoogte van het sterftecijfer is van twee factoren afhankelijk, nl. de gemiddelde levensduur van de bevolking en de opbouw van de bevolking uit leeftijdsgroepen. Het gemiddeld aantal te verwachten levensjaren (levensduur) van een pasgeborene bedraagt in Nederland thans ongeveer 70 jaren. Vijfen-zeventig jaar geleden lag dit gemiddelde ongeveer bij 40. De gemid-delde levensduur is in Nederland ongeveer de hoogste ter wereld o Zou Nederland een stationnaire bevolking bezitten, d.w.z. een be-volking, waarin geboorte en sterfte met elkaar in evenwicht zijn, dan zou bij dezelfde gemiddelde levensduur het sterftecijfer, zoals uit het voorgaande volgt, moeten zijn 1000 : 70 = 14*3s dus onge-veer het dubbele van het werkelijke cijfer. Dit aanmerkelijke

ver-schil vindt zijn oorsprong in het feit, dat de werkelijke leef-tijdsopbouw aanzienlijk afwijkt van die, welke zou bestaan bij een stationnaire bevolking, in die zin, dat in de werkelijke leeftijds-opbouw de jongere leeftijdsgroepen relatief een aanzienlijk grotere plaats innemen dan in een stationnaire bevolking het geval zou zijn»

(2)

-0

Dit is weer te verklaren uit de volgende oorzaken; In de eerste plaats is het geboortecijfer (aantal geborenen per 1000 van de be-volking) , dat thans ongeveer 22.5 bedraagt; aanzienlijk hoger dan het bij een stationnaire bevolking zou zijn. Het zou dan immers ge-lijk zijn aan het sterftecijfer,.dus bij de bestaande gemiddelde le-vensduur ook 14.3* Zolang het geboortecijfer relatief hoog blijft liggen, zal steeds in verhouding tot de oudere leeftijdsgroepen de groep van de jongeren relatief groot zijn en daardoor de gemiddelde

sterftekans geringer dan bij een stationnaire bevolking. In de twee-de plaats was,toen twee-de thans outwee-dere leeftijdsgroepen geboren wertwee-den en opgroeiden, de sterfte - en vooral de kindersterfte - aanzienlijk hoger dan nu, zodat ook daardoor de oudere leeftijdsgroepen relatief slecht bezet zijn, waardoor weer de gemiddelde sterftekans geringer wordt. Een vermindering van de sterftekansen leidt dus niet alleen rechtstreeks tot een daling van het sterftecijfer en een verhoging van de gemiddelde levensduur, maar een op lange termijn voortduren-de daling van voortduren-de sterftekansen en dus een voortdurenvoortduren-de verhoging van de gemiddelde levensduur, leidt door de verandering van de leeftijds-opbouw, die er uit voortvloeit, indirect tot een verdere daling van het sterftecijfer. Ten slotte was, toen de oudere leeftijdsgroepen werden geboren, de bevolking geringer van omvang dan nu, waardoor, onder overigens dezelfde omstandigheden, het aantal geborenen klei-ner moest zijn dan thans, hetgeen nogmaals een relatief geringe om-vang van de thans oudere leeftijdsgroepen in de hand werkt. Tegen-over deze drie factoren, die een relatief grote omvang van de jonge-re leeftijdsgroepen bevordejonge-ren, staat slechts het feit, dat in de tijd, toen de oudere leeftijdsgroepen werden geboren, het geboorte-cijfer hoger was dan thans, waardoor vanzelfsprekend de relatieve omvang van deze groep in positieve zin wordt beïnvloed. Uit het voor-gaande volgt dus, dat het sterftecijfer steeds meer zal tenderen naar dat, behorende bij een stationnaire bevolking, naarmate het ge-boortecijfer afneemt en naarmate de stijging van de gemiddelde le-vensduur een vertraging vertoont. Over de ontwikkeling van het ge-boortecijfer straks. Wat de stijging van de gemiddelde levensduur betreft, inderdaad doet zich hierin een steeds toenemende vertra-ging voor. De enorme stijvertra-ging van de gemiddelde levensduur in de achter ons liggende jaren is in de eerste plaats toe te schrijven aan de sterke daling van de zuigelingensterfte, d.w.z. de sterfte gedurende het eerste levensjaar en verder in het algemeen aan de da-ling van de sterfte in de jongere leeftijdsgroepen. Ten onrechte meent men wel, dat de maximum leeftijd van de mens in de Westerse wereld aanzienlijk hoger is komen te liggen dan vroeger en dat daar-door de gemiddelde levensduur zou stijgen. Van een stijging van deze maximum leeftijd is niet of nauwelijks sprake. Naarmate men in de hogere leeftijdsgroepen komt, is niet alleen absoluut, doch ook re-latief de stijging van het aantal gemiddeld nog resterende

levens-jaren, vergeleken met vroeger, geringer en voor de hoogste leeftijds-groepen is ze vrijwel nihil. Het plafond is niet of nauwelijks hoger gekomen dan vroeger, doch er zijn er meer, die het plafond bereiken of benaderen. Vooralsnog zijn er weinig of geen redenen om te ver-wachten, dat in de naaste toekomst een aanzienlijke verhoging van dit plafond zal plaats vinden. Wat de sterfte in de jongere leef-tijdsgroepen betreft, waarvan dus in het verleden de grote winst is gekomen, de mogelijkheid tot verdere verlaging neemt, zoals ook wel vanzelf spreekt steeds af. De zuigelingensterfte wordt steeds meer teruggedrongen tot sterfte als gevolg van aangeboren of bij de ge-boorte ontstane gebreken. In 1871 - 1875 bedroeg de

zuigelingensterf-te 21.1 per 100 geborenen, thans iets meer dan 2 en er kan dus niet veel meer af. Ook de sterfte van de jongere leeftijdsgroepen in het algemeen is reeds zo zeer gedaald, dat men niet meer mag rekenen op een zo sterke daling van de sterfte als in het verleden het geval is

(3)

Ot2<H<!£DO(Dc+a , c+p J of7 , d - c f (f t p . c o £0* 3 t n Ot } ! V N pOcia,< j p , c o c y < ! C ö W tdHs ! c-Ktels : p 4 < » H P-W >piH 4 o 1 N I V C D N ra < i Ot j C D C D C D C D H W (CaJtCtDfflH'SBOCDtDPSd-pJHOfflSüOfflOOffiPfflcfH-H-d-COH-H'COIïCDtDCOplOCDUiPCDUiaJffiCDa ) P C D C D P c f P C D P 4 P4 H p p < ; o c f c_i . p C D o HPP ) OpfflpPd-ffioP P p B p H - 4 c_> - PHP4P<I-J PH 4 c f 4 C D C D p < H p H C D p £ P-< c f CDC D O H j t ö H-Ol J H - P 4 O H - P & c f p * P * P P P.c_i . H - IVO™ } P p C D c f c f l c_i . HH " O C Q 4 C D et - C Q c f 4 C D O H - Hc-i.Cft J C D C D HC-J - C D P P O 1 c f c_i . C Q C Q C D H C D CDPf^pC D c f CJt } O S;CQP40*2P<J O H - H P c f H 4 c f c f O H a p . C D O o cfC D H P P P PTHjC D 4 p C D H,j_rot j p.H-P" P N c f 4 P P P . P H < P H-O-P < ! P p J H4HP04^POP<;H-p J {VKci>CDCD'ü'cfCDr a c f > Ö C D C D < J H-CDcr 1 H ' C D £ C D c_i . C D H H - H - P C D HCDCDfVSlPCDHPefOCDP O P P VJ 1 04Pc_i . CDH-CDCQ4PefC D c f . 0* 3 WH-NO?:ti40N<!P. 4 5;< ! P - H - P c_> . p . P < C D p ffl H 4 OCD0 Ö C Q P P 4 P c f < c f -3 O P p , rf P d-f ! H , p , 4 rVO Q • l-f C D ft f 4 OHCDOr j ^ O P O C D p . p C Q O C D c_i . t ö fjt > C D C D P p " C D H - 4 C D H < J Ge? , p , p , C D 4 a*-» c_i . C D C D 0 3 Gfc j H c f C D C D p C D CQ 4 ( D S i I V H C Q 4 H O P H - C D P H-W P I V C D H ^ c + < } C-J . H - c f 4 O "-00* 3 P > C D C D O C D P p,fjc j P P-Oft J P (D j d - C O P C i P 3 K H c f O H j C D Qt i O ÏV0 3 F * c f 4 P P c f 0* 3 P 4 H - P * < 4 W S ^ U-> C D C D 4 < i (ft<!£cfNpCDC D CD4P!VCDCDOcfCDtBF-0 LuCDfJC5CD4o3CD4PCDc B P,CJOCJNS:CDV,CDC_I . CDCD^OC Q < C D (f t 0 \ p " pCDp.CDP£]CD044p ,p , OPPcy4H-H-PCDP.C D ^ H ! 3 4 I V O tl > O lefPP.p.pCDp4H-Op . < j iVd-HC D f ! < | O C O C D C O CDp"PCDPCQ4CD|VP ' H£CD(ftCDP.pOCDc_ . CD~>Pp,:> ; 3p.OCDNQ-PgCDp.OH-HPCD P d-O 0 4 ! » c+ O H'ö3^4PCDPcflCDfiP'4PH-H-PCDCaH-CBS : (D W C D OPK ) CDC D {->••<. ffi 4 p p {-» • C D < J e_i . H c f pp'H-PP'P'PC D Hlf t CS1CJ . c f C D £ C Q 4 4 H £ C D C D P pcfpPpJp'p'CDCDSli . CDc f H-^H H H C D C D S ) 3 Ï ; d - C D (f t C D d-4 ^ ( D p . d-H 4 p i ( D f i I V ( D P O (f t C D H p.CDcJcJJ3(-JCDc f 40CQOP . HN - P30ffl(Dffld-4C D I O g, H - • P * £ c f 3 F - C Ö P P'HOCDP.VDH-H P<\ 0 C D H - P ffl p . C i < g P C D c f OCD P H - P P'Cf t 4 c+OCöP H C D < C D < J < J P H-H*H-P.< ! <JcfPh_SHCD-J> P H-~ 1> J £ P C D P H-CDp<JCDp.<J< J O C D CD 4 P O HpirfC D ( D IVt D ( D ffi O • C D O I V C D H P P M H-d . O P . C D 4 < j p c y P CDp O c_i . • C Q c f P4HCDPPcyH - P < i C D H P C D F-OP.H»PCD!VP " CDP04H-HPP<CDCöHPP<P£PPPP.p'H - p . I V £ P " P < ! H y c f P O F - P P C D c_i . C D P P C D 4 P P , C D < J C D F - p, 0 0>l-bp.3p'c_i . c + CDc f PC D O P P C D p . c f (f t ( D C Q P O H P QUlC O H-O 4 f J ei . < J D 3 H P ' 4 H < ï • C D CDPCJ . >C D D 5 3 d-Hd-P C Q O I V p . N c+PPHP'P ' H4PcfCDOC D < J P (f t C Q P C D CDPc f < IV 4 Hfi O ( D C D £ c f H C D P P . P I V P C D C Q HH-Pcf£CQPCDCDHOPH-P.CDcf!3'VJiP' P H d-P< y 4 d-C D p . I H C O rf C D ffl O U I C D | ï 4 c f H - O C D P H tfO C D C D P P ^ cf. — C D c_i . J V P.<! P HH-cfP.l-jCDcfa'C D C D P < j H - PCD? - 4 W U > p i c f p . H H-P < ! ! - O - PC D CQ H CDOCD P C D p"Cöp.CÖ<;H-4P O H3OI 5 CDC D P c f I F - N O c_i . IV > P 4 O F - CDV04_i_» . CDCDcj . H j S ! I < | p ffl p i | 3 HCiff i <J4C Ü IVP-cyCDCQC D C Q C D P £ [ j Picfff l 4 <!O P P.F-QlVHl-JF-p 4 PI-J <l*CDVJ l p.hc S £ C D HJ^P - cfCDCDCDP ' O P>rJCDCDCD4cfc f cfOl } W 4 K O d-d-C D ( 0 N< | P p 4 Hi > C D 4 CDU1P. O e r H-O 00 P KOü * CDOP-f^-OCDc J CDli^CDpiS : M U H P < ! C D CD4CDP . P'CDS : ^pH-CDpCKjSs'PvnPP l • P-a * P-öt J H P^u . CDPCDCD4P 1 \J1 0 pff l 4 H ' ® H 4 P !VCD<PPPONCD<{tSlOHCDNc f H-4 0 c_i . 4 CDCD P HHOP-HcfCDPCDCftjOtJcfCDPcfcf^ P cfH - < HjPPc f P }->• ct-H-p H-P H P P.C D P C D H-4 P cy p IVH-Ot l P-P P'IVH - P-C-i - CQH-O P O PNC D O P g, O c_i.cyPc-J.CDpp - c f CR ? P - H - C D 4 A P HPCQP'!VHCQ43 t Öc_i . HPCDIV04CDCQPCDCDP . p c_i . 4HH-cfH4CDp<cfP.4 , ÖH - H W P P PPHC D C D CDCJ . PC Q OA , 013OHC D CDH ' CQCDCDÏVtS l p^CDp - H - P<cfC D p"P<!IVHH-P CDOp' H P C D CDfViVHPPP' P CQc f 0< ! P . O ;l~. CDCDP<J4P<i3oppa'P04CDHcfP.HP-C D 44CD4PCDO P HvjiCDi-bp,pvj i <J4!VH-P44CDi-iH - H-P<CQCÜP J ^ <JPtV-« PCDOÏJCDCDP ' HH<!P'PH'H-CDv , CDfjlcjp.CDjrf . p 0tjClt5P J -<IHH-P' P U>HCDOCDPp . p T c f PP* P C_J . pCDQtjCDH -PcfC D P CQ4CDH-P-PH - CDCD-P P H-CDCD H <^C Ö CDtj O f L ( t P P . ? J 4 ( 5 HCR ? cfC D CD p H j 4 4 P ^ P4f_p , IV O d - 4 H f J HJCJ . P . 4 H - OtjOtJp'^p'pi i p y HPC D (D y . I CDOopcfPH - CQ<=JH-cfHP.cf P CDp^cf O P P4H-P-P4 4 CQN^PcfP.P ' PPiÜfJtjOOljcfCDpCDI i Ht i VJ 1 hcScfCDN»cfOcfPc y H'PiOPC D c f 4CD4CDN H i-^PH-CDCDPOPNc f OCDH 4 pH-<!PPS:CDCDCDH-4 cfCQtiPCD » H H H-CDC D CQOPOtJCDp ' c f • » c f W P cfP^CÜH -C D pff i cffjl j O^P^^PPCDCDp.cfPCDp.liCDPPHCDOp ' O ( 0 P 4 O 0 P c_i . p CSlcfPö ^ cfC D pp,<j4 H < ! 0* 2 C D |Vc_i . P J CDO< i p ( D Hif i O &C-P H( D 4->cy H cfP.H 5 CDCD'tJp'H-cfH-^VJlPP . CQOCDcfCD<4cfCQP.PCD4 0 P<JH-PCD| V CDtj d ytOH'O P CQOI3CDCD.H 3 H-P'P - H-H-OPc f pcfCDH-HCQOPVJlc f CDcf? _ PC D cf. H £ P-CR ? P C D P 4 P " 4 ? 0 1 4tflO3<>0t2CDCDt-S CDCQPCDC D cfc_i.c_i.i o OQ'Hc f 4 H ~>p.p . COp^CD H CDCDfJCjPIVpPS : cfOf-C D 4 CP 5 O C D ( D H40P-P ' C D PPPHCDtSlPc f d-4 C D ÏVcfC D PPPOH N CDH - CDp!_j . CDCDOC D IVPcf.pOp'Oa ' P-C Q O H -PCDp'CÜOC D ÜJ p H'PO - H-CK ? < J C O 4 KPC^HCDCDptS l C D Ujfjl j CD<0>34£P'P'p'CDPH-NPcfcfcf O C O O d-I V < ! & pp p f-CDcycDpo^s;--. p c_i . 4<!N<ja><j(Dat } n-öt j CDO^PPHOHPUICD H H 5 ; CH^CDHCÜ O • Pi » es 1 4 P'C D C D pifJcfc+PipHc f CDCDlVtSlH^OlJOCDf-CDfJI-ip.CDCD - CDc f PJV D 0\< J c f fJC J P O CD^cfH-CDc f cfHP<JC D CQH " H-4C D c+OH - H - P-O 1 CDCQ.H-cf4H4P^C:cDp' 4 (ft3PH-HP-f^H-« 0 C D ( R < J H - 4 P . c_i . CDH-P"PCDHJP P cfH<!P3C D H - < J H ' C D P W c_i . H - P O < ! I H PPCDHH^CDOPJ-flcfCDCDOtJpH-cfONCÖ-^PCD H CDff l CDfJtjtVHCöCD H CDPC D P C D \->-& PO P (V0* 3 4 HjC Q H O C D l-bf ö • Ot j C D C D P 4 p 1- ^H-CDp-CDC D CR ? » p . C D C D ^ 4 P P C D Oe f t y P cfcf4P' P OOQOCDOc f CD44cfCHCDS ; HP-POCDc f P.cf4i^ P P'O Q ? I ? ! CDPp.CDH-P' P cy^^P " <CDhciC D H-^CCDPitS ] H4-3P0 1 ? ^PcfC O N • < { H ' C D p - cyPC D ?; < ÖC50CDC D C D 3 P C D c f Cft J CDPOOCD P P4<JCDCD W OCQ P CDC D V O C Q PP-O CDP0p.CDv.pc_i.P0cfp.p 0 o'H-PHt D O P d-HHP ) • R P CDcf4PQH-POP004PC D PCQOcf4! V 00P J -<JcfPOpcDCDOOp'PCI ^ P P PCDppfJft3< ! Hc_i . C D H - P'C ? • VOH-P CD.OÏ5 P P-4 P PP?_HH - 4 PCDp-OH-C D OCD O HCöPH-PH-P " HP.P . CDCDcfPH 4 4H-H CftJÜc f <vnCQ4ÜC D CDCBh_JcfCDcfH-P.p.cfS:!VOP - PPcfCDP 4 HNCQC D H c_i . cfp'CD-oPp'PPs ; H-P'PO-J . <Jcf^CDWPOi ; C D 4 H O 1 CDH-4CD0t3CDCDPCDH-p.4 H H - C D IVO Q C D N OJO Q H - • « OH-PH)ffl(D p cfC D H-p.PCDppJ|V<i 4 P--o CDP-oPS| N 4 O P 4 " O 4HPPCDH O 4p J P O H-cfCDcj . Cf * Oc_i . pCDPcfpjtS ! c f 0* 5 P.{VPCR}H'P^cfOOH-C D OC5 4 PPCDC Q OH-OP.p'H-<5<JCS l OtjvCD O CDCD«^p.< J c_i . PPPPP.!VIVP4' ° ( D P P " CDCDlVc f P.NC D OjZï P 1SIH-CQ34C Q cfH-4CDC D CDc_i . P 4 O U 3 < ! » d-O c f CQf^C D PcfCf l CQH - 4 C Q HCDh^ N C D O H"PS:4S : <JOOO P <roCQcfcfpCDcfH340CDCD P p. p c y <cfCQ 4 H - 0t5H-CDCQcf3CDp.cfC Q cfCDH-cfHcyPPCD-«C D CDp J 4<PP'PS:H-P 4 CDCQcf P CÜH-FliVo'PP'P'H ^ CD^ P p " OtjCQPiCDC Q cfCDCDPpCDcfP . 4 C O p 1 ( D C D < O P HP"PCDOCDPH-4CDPCQ!VCD O P cf4P < O CDC Q P < | ( D P P < | O C D c f C D 4 C ^ C D C D c f 4 C D H-O Q O P P P H-P 0< 5 H O C D cf£HPc_i . C D CDOH-NO^W O d-O D 1 4 H d - W> & O44OP0* 5 CQ H - H-<JCDCDC Q C Q H)4cfCDC D p~.p, p H-O cfp 1 < HPcf4P<H - p Jc_" . H - C D H c f 0 ^ H-PHCDVJ l H-P HtV£CRjPH -cfC D OO4P.0p.c f cfH j cypP-C Q CD 4 c_i . SVP - O^CD-< Hp 1 C O P P c f H5CJ . PPCDC D H-P PPOp . tVCDH - P CDJ V p'O^CÖp'CDC D CDcfCDOcfC D I f V P OOpPcyH-PC D PCDCDPH-PPC D <Jc_i . CDl p cfC D H-Hcf < P.OI 5 I cf4C Q P 4 «CD40 P c y cfO^ O P 0 CJ . P C D P"!4 4 pcfH P PIV P PP. O PH - CDC D -«efeff b J4IC D v,H J IIVCQPC D C Q Pc f ICD l fjtjej . H 1 I I I ! c f I

(4)

Vat betekent nu de "bevolkingsgroei in het verleden en in de toekomst voor het grondgebruik? Toeneming van het inwonertal bete-kent natuurlijk, dat de beschikbare oppervlakte per inwoner afneemt. In 1830 was er per Nederlander ruim één ha grond ter beschikking, in 1980 zal het niet veel meer zijn dan een kwart ha. Hiermee is echter geenszins de betekenis van de bevolkingsgroei voor aard en omvang van het grondgebruik gekarakteriseerd, want de behoefte aan grond per inwoner is in de tijd geenszins constant, zowel wat de oppervlakte als wat de aard van de grond betreft.

De voornaamste doeleinden, waarvoor grond wordt gebruikt, zijn de volgende: landbouw en tuinbouw, bosbouw, huisvesting, industrie, handel, verkeer, defensie,' recreatie en natuurbescherming.

Landbouw is de voornaamste gebruiker. In zekere zin en vanuit een bepaald oogpunt gezien, levert de landbouw niet de grootste pro-blemen op. Landbouw is de enige bodemgebruiker, waarvan de behoef-ten niet evenredig met de bevolking toenemen, omdat reeds sinds tientallen jaren de agrarische productie zowel per hoofd van de in de landbouw werkzamen, als per ha, een voortdurende stijging ver-toont, zodat om dezelfde agrarische productie per hoofd van de to-tale bevolking te krijgen, met een steeds geringer percentage in de landbouw werkzamen en met een steeds geringere oppervlakte per hoofd van de totale bevolking kan worden volstaan. Vooral in de periode, dat onze bevolking zijn snelste groei vertoonde, is ook de agrari-sche productie per ha snel gestegen, zowel als gevolg van hogere opbrengsten per ha en per dier (kunstmest, verbetering van zaaizaad en pootgoed, cultuurtechnische verbeteringen, bestrijdingsmiddelen, verbetering van de veerassen, verbeteringen van de veevoeding) als door het in toenemende mate verbouwen van gewassen met een hoge geldopbrengst per ha (tuinbouwproducten, bloembollen, zaaizaad en pootgoed). Bovendien is in dit tijdvak een zeer aanzienlijke opper-vlakte grond, voornamelijk door ontginning, aan de bij de landbouw in gebruik zijnde oppervlakte grond toegevoegd. Al met al verkeert de landbouw als bedrijfstak in Nederland dan feitelijk ook niet in een benarde positie. De agrarische productie in Nederland is in geldswaarde uitgedrukt hoger dan onze consumptie van agrarische producten, iets wat voor de meeste West-Europese landen niet geldt, ook al kunnen wij deze positie slechts handhaven, doordat wij via een zeer omvangrijke agrarische export en een bijna even omvang-rijke import "intensieve" gewassen (tuinbouwproducten, veeteeltpro-ducten, bloembollen, zaaizaad en pootgoed etc.) ruilen tegen "exten-sieve" gewassen. Dat de in de landbouw werkzame bevolking thans on-geveer 20 io van de totale beroepsbevolking uitmaakt, terwijl deze een eeuw geleden nog 43..4 bedroeg, is dan ook niet een gevolg van een wegdringen van de bevolking uit de landbouw door gebrek aan grond, doch primair van het feit, dat de in deze tijd de productie per man in de landbouw voortdurend is toegenomen. Deze productie per man zou vermoedelijk wel iets groter zijn, wanneer gemiddeld per werkzame in de landbouw meer grond ter beschikking stond (Dene-marken, Engeland), maar in het algemeen kunnen wij wat dit betreft in West-Europa best mee. De verhouding tussen de omvang van de agra-rische bevolking en de niet-agraagra-rische bevolking is in ons land dan ook geenszins "ongezond", zoals dat misschien van Engeland en Bel-gië zou kunnen worden gezegd. Eerder is het misschien zelfs wense-li-jk, dat de agrarische bevolking in omvang nog iets af zou nemen, omdat dezelfde agrarische productie zonder bezwaar met minder men-sen tot stand zou kunnen komen. Wat de toekomst betreft, er is voor-lopig nog weinig kans, dat de landbouw door de verde-re groei van de bevolking niet meer een zeker evenwicht met de andere bedrijfstak-ken zou kunnen bewaren. Als men hiervoor als maatstaf stelt, dat de geldswaarde van de agrarische productie ongeveer gelijk moet zijn

(5)

' 1

aan de geldswaarde van de consumptie van agrarische producten, dan zal dit evenwicht naar alle waarschijnlijkheid wel blijven bestaan. Onze bevolking groeit op het ogenblik ongeveer met 1-g- fo per jaar en spoedig zal dit vermoedelijk niet meer zijn dan 1 fo. Gezien in het verleden is tot stand gebracht en gezien de grote technische verbe-teringen die nog mogelijk zijn, zal waarschijnlijk in de komende periode de jaarlijkse stijging van de productie per ha zeker in de-zelfde grootte-orde, zo niet hoger, liggen. De thans reeds in gang zijnde inpolderingen en de nog te verwachten inpolderingen en ont-ginningen zijn zeker voldoende om nog tientallen jaren lang op te wegen tegen de vermindering van de oppervlakte cultuurgrond, door overgang naar andere bestemmingen.

Desondanks hoort men nog voortdurend klachten van agrarische zijde over de overgang van agrarische grond naar andere bestemmin-gen. Dit vindt zijn oorzaak in verschillende omstandigheden. In de eerste plaats worden door gebrek aan inzicht van 'de ouders en door verschillende andere oorzaken veel te veel boerenzoons opgeleid tot boer, waardoor een onevenredig sterke vraag naar grond ontstaat. In de tweede plaats zijn de boeren als gevolg van veranderingen van sociale en economische aard (relatief sterk stijgen van de arbei-derslonen, met name die van de landarbeiders, in de laatste halve eeuw? geleidelijke verslechtering in de laatste halve eeuw van de prijsverhouding tussen agrarische producten en niet-agrarische pro-ducten en diensten) in een minder gunstige positie t.o.v. de rest van de bevolking komen te staan. "Vooral bij de kleine boeren resul-teert het hierdoor ontstane gevoel van onbehagen in een vraag naar meer grond om op deze wijze hun inkomen te verhogen. De derde plaats

is als gevolg van beheersing van de grondprijzen de schadevergoeding, die de boer of tuinder krijgt bij onteigening van zijn grond,veelal niet voldoende om de werkelijke schade te vergoeden. In de vierde-, plaats is als gevolg van de beheersing van de grondprijs de neiging van eigenaars-gebruikers om grond te verkopen aan collega's, die elders onteigend zijn, gering, oo:k al zouden zij er overigens wel voor voelen om hun bedrijf aan de kant te doen. In de vijfde plaats worden voor stadsuitbreiding dikwijls cultuurgronden opgeofferd, die tot de meest kostbare behoren (Loosduinen).

Het eerstgenoemde punt heeft zeker met de bevolkingsgroei te maken - sterke bevolkingsaanwas in verschillende agrarische

gebie-den - maar dit wil niet zeggen, dat een juiste oplossing van dit probleem door een groeiende wanverhouding tussen bevolking en grond onmogelijk zou worden gemaakt. Het is zelfs zeer de vraag of, in-dien dit mogelijk zou zijn, het wenselijk zou moeten worden geacht om aan de op deze wijze ontstane vraag naar grond tegemoet te komen. Vermoedelijk zou dit leiden tot een scheeftrekken van de verhouding tussen de agrarische en de overige productie in de richting van de agrarische productie. De oplossing ligt hier in de richting van een betere beroepskeuze. Het verlangen naar meer grond, dat onder 2) ter sprake kwam, vindt zoals duidelijk is, niet zijn oorsprong in de wijziging van de verhouding tussen bevolking en grond als zodanig. Ook wat dit betreft kan men de vraag stellen of, afgezien van de be-staande mogelijkheden, het verschaffen van meer grond de juiste op-lossing voor dit probleem zou vormen en of een vermindering van het aantal in de landbouw werkzamen, in het bijzonder van het aantal kleine boeren, uit algemeen economisch oogpunt niet wenselijker zou zijn. Het onder 3) en 4) genoemde beheersing van de grondprijs -houdt verband met de overmatige en ongezonde vraag naar grond, maar door een doelmatiger regeling kunnen de bezwaren van de prijs-regeling vermoedelijk grotendeels worden opgeheven. Wat het onder 5) genoemde betreft, door het steeds meer algemeen worden van een aan de opstelling van een uitbreidingsplan voorafgaande

(6)

bodemonder-*6r

zoek worden deze "bezwaren grotendeels opgeheven.

In totaal zullen in de komende jaren de verschillende niet-agrarische "bestemmingen per jaar ongeveer 3000 ha vragen. Dit wordt voorlopig, zoals gezegd, nog veel meer dan gecompenseerd door land-aanwinning en ontginning, terwijl op zichzelf de oppervlakte geens-zins zo verontrustend groot is, als men wel eens denkt. Veel "bespa-ring hierop is niet mogelijk, ook niet door hoogbouw, zoals men vaak meent. Overgang van bouwen in één woonlaag naar 3 of 4 woon-lagen geeft een aanzienlijke besparing, maar gaat men nog hoger, dan is de besparing nauwelijks nog van betekenis. In de grote ste-den bouwt men meestal in drie of meer woonlagen? als er voor wo-ningbouw grond verkwist wordt, is het op het platteland en in de kleine stadjes.

"Vormt dus op zichzelf het gebruik van grond voor de woning-bouw en ook voor industrie en handelsdoeleinden geen brandend vraagstuk, veel moeilijker zijn de problemen, die zich als gevolg van de bevolkingsopeenhoping voordoen ten aanzien van de recreatie en het verkeer, in het bijzonder ook, omdat het verkeer en de rer creatie niet evenredig met de bevolking toenemen, doch, als gevolg van technische veranderingen en wijzigingen in de individuele be-hoeften, ook bij een gelijkblijvende bevolking steeds hogere eisen zouden stellen. De omvang van het verkeer neemt toe als gevolg van het steeds toenemende aantal sociale en economische contacten tussen de mensen onderling, terwijl het gemotoriseerde wegverkeer per ver-voerde eenheid veel meer plaats inneemt, dan het massale vervoer per trein of per schip. Als het wegverkeer groeit in een tempo, zoals men thans'geneigd is aan te nemen, dan is het haast niet meer mogelijk om in het dichtbevolkte en nog steeds dichter bevolkte Westen van ons land, dit verkeer nog te verwerken. Gebrek aan

ruim-te zal daar dan tot haast onoplosbare problemen leiden. De behoefruim-te aan recreatieruimte groeit behalve door het stijgen van het bevol-kingsaantal, doordat steeds grotere lagen van de bevolking de be-schikking krijgen- over vrije tijd en vacantie en er aan gewend ra-ken zich in hun vrij tijd naar buiten te begeven. Reeds nu is er in ons land sprake van een recreatieprobleem, in het bijzonder in het dichtbevolkte Westen, dat feitelijk al niet meer redelijk oplosbaar is en het wordt met de dag erger. Het probleem is er maar in be-perkte mate één van bestemming van de grond, ook al vechten op het ogenblik de pleitbezorgers van de landbouw enerzijds en van de re-creatie anderzijds om elke vierkante meter grond. Het probleem is in de eerste plaats een vraagstuk van de ruimte als zodanig; wij leven eenvoudig te dicht op elkaar en in de toekomst zal dit nog meer het geval zijn en vooral zal men het nog veel sterker voelen.

Ten slotte demonstreert het ruimtegebrek in Nederland zich wel zeer sterk t.a.v. de defensiebelangen. In ons land is voor oe-fening, in het bijzonder met moderne wapens - zelfs al laat men de atoomwapens buiten beschouwing - feitelijk geen ruimte meer te vin-den. Een oplossing voor dit vraagstuk is er binnen onze eigen gren-zen niet. Reeds nu botsen de belangen van recreatie en defensie voortdurend, omdat enerzijds bepaalde gebieden ten behoeve van de defensie voor het publiek worden afgesloten, anderzijds recreatie-gebieden door oefeningen, in het bijzonder met tanks, grondig wor-den vernield.

Zo leidt de sterke bevolkingsgroei van Nederland in het verle-den, in het heden en waarschijnlijk ook in de toekomst, inderdaad tot vele problemen/wel wat anders dan men vaak meent.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Canadese Wildlife Service en de Fish and Wildlife Service in de Verenigde Staten stonden via nieuwe reglementen (de zogenaamde ‘Spring conservation order’) toe dat sneeuwganzen

Deze week zorgde de mindere “bil- jartgoden” voor de kortste partij en de hoogste serie.Gerrie Lampo had maar 15 beurten nodig in zijn partij en Teus Dam zorgde met een serie van

greepplank | f-gaten | bovenblad | stemknoppen | krul | zadel | staartstuk | corpus |

Welke bushaltes van buslijn 9574 zal de bus passeren op de weg tussen het centraal station en de middelbare school. Wanneer rijdt op zaterdag en zondag de laatste bus vanaf

Zodat je bij grote getallen meteen kunt zeggen of ze door een bepaald getal deelbaar zijn, zijn er deelbaarheidsregels. Een getal deelbaar

Er zijn vele typen van redundantie, waarvan sommige zijn toe te passen voor digitale en andere voor niet-digitale schakelingen. Redundantie kan worden aangewend voor

Uiteindelijk zorgt dit ervoor dat bedrijven beschikken over de beste printer voor hun specifieke behoeften, zonder dat er interne tijd en middelen verloren gaan aan

De aanwijzing tot Natura 2000-gebied, alsmede het nemen van overige maatregelen die nodig zijn om de ecologische situatie van het estuarium te verbeteren, moeten door Nederland