• No results found

Klimaatadaptatie in Zuid-Limburgse krimpgemeenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Klimaatadaptatie in Zuid-Limburgse krimpgemeenten"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Klimaatadaptatie in

Zuid-Limburgse krimpgemeenten

Een multiple case study naar de factoren die

klimaatadaptatie bepalen.

Mattie Janssen

10672362

Bachelorscriptie Planologie

Maart 2017

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 2

2. Theoretisch Kader ... 3

2.1 Klimaatverandering ... 3

2.2 Klimaatadaptatie ... 4

2.3 Mondiaal probleem, lokale oplossingen ... 6

2.4 Klimaatadaptatiebeleid ... 7

2.4.1 Uitdagingen klimaatadaptatiebeleid ... 7

2.4.2 Factoren van invloed op klimaatadaptatiebeleid ... 10

2.5 Beoordelen mate klimaatadaptatiebeleid ... 11

2.6 Krimp ... 13

2.6.1 Gevolgen van krimp ... 14

2.7 Conceptueel model ... 14

3. Methodologie ... 16

3.1 Opzet van het onderzoek... 16

3.2 Type onderzoek ... 17

3.3 Casusselectie ... 17

3.4 Operationalisering ... 19

3.5 Methode dataverzameling en data-analyse ... 21

3.6 Onderzoekskwaliteit ... 22

4 Resultaten ... 23

4.1 Mate van klimaatadaptatiebeleid in Zuid-Limburgse krimpgemeenten ... 23

4.1.1. Percepties per gemeente ... 24

4.1.2. Deelconclusie ... 26

4.2 Bepalende factoren voor klimaatadaptatiebeleid ... 27

4.2.1 Factoren gemeente Sittard-Geleen ... 28

4.2.2 Deelconclusie ... 30

4.2.3 Factoren gemeente Stein ... 31

4.2.4 Deelconclusie ... 33 5. Conclusie ... 34 6. Discussie ... 35 8. Literatuur ... 36 Beleidsdocumenten ... 38 9. Bijlagen ... 39

9.1 Interview Sittard Geleen met Marion Nieuwenhuizen ... 39

(3)

1. Inleiding

Klimaatverandering is een complex en wereldwijd probleem. Op mondiaal niveau zijn er dan ook talrijke afspraken gemaakt om klimaatverandering tegen te gaan. Het meest recent is het klimaatverdrag van Parijs. Het Intergovernmental Panel of Climate Change (IPCC) geeft al jaren aan dat klimaatverandering bestaat en dat het door de mens veroorzaakt wordt. Toch zijn er nog steeds klimaatsceptici die klimaatverandering puur toewijzen op natuurlijke systemen. Er is echter een gegeven waar bijna niemand tegen kan zijn. Door de mens veroorzaakt of niet, we zullen bestand moeten zijn tegen de gevolgen van klimaatverandering. Ondanks dat klimaatverandering een mondiaal probleem is, zullen de effecten ervan juist lokaal gemerkt worden. Het is van belang dat men zich op lokaal niveau wapent voor deze gevolgen. Echter, hoe zit het als lokale problemen van korte termijn belangrijker geacht worden?

Deze scriptie zoekt het antwoord op de onderzoeksvraag:

Welke factoren bepalen het klimaatadaptatiebeleid van Zuid-Limburgse krimpgemeenten? Dit wordt gedaan aan de hand van de volgende deelvragen:

Deelvraag 1: In welke mate is klimaatadaptatie opgenomen in het beleid van Zuid-Limburgse krimpgemeenten?

Deelvraag 2: Hoe hebben aanwezige factoren geleid tot het ontstane

klimaatadaptatiebeleid?

(4)

2. Theoretisch Kader

2.1 Klimaatverandering

Het klimaat op aarde is niet altijd zo geweest zoals vandaag. In de miljoenen jaren dat de mens de aarde bewoont, hebben zich hevige fluctuaties voorgedaan betreffende het klimaat. Deze fluctuaties werden veroorzaakt door verschijnselen als zonneactiviteit, interstellaire materie, vulkaanuitbarstingen, de vorming van bergketen en het veranderende patroon van landmassa en oceanen (Goudie, 2013). Eén voor één verschijnselen waar de mens geen invloed op heeft. Er zijn echter ook factoren die het klimaat op aarde bepalen waar de mens wel invloed op heeft. Er is dan ook consensus onder wetenschappers dat klimaatverandering vandaag de dag voornamelijk wordt veroorzaakt door de mens (IPCC, 2014). De voornaamste factor die momenteel door menselijk handelen wordt beïnvloed, is de samenstelling van de atmosfeer.

Door de verbranding van fossiele brandstoffen en het kappen van tropische regenwouden stijgt de concentratie van CO2 in de atmosfeer (Van Boxel, 2001). CO2 is een belangrijk

broeikasgas en zorgt ervoor dat de aarde de warmte van de zon kan behouden, dit wordt het broeikaseffect genoemd. Door de stijging van de CO2 concentratie in de atmosfeer warmt de

aarde op en verandert het klimaat. De atmosfeer is één geheel en ondervindt de invloed van broeikasgassen wereldwijd. Hierdoor krijgen landen onevenredig aan de uitstoot die zij produceren last van het broeikaseffect. Landen die weinig broeikasgassen uitstoten omdat zij bewust zijn van de invloed van het broeikaseffect zullen de dupe zijn van andere landen met een hoge uitstoot van broeikasgassen. Klimaatverandering zal tot significante negatieve invloeden leiden voor de mens, zoals: droogteperioden, overstromingen, hongersnood, zeespiegelstijging en het verstoren van ecologische evenwichten op aarde (Patwardhan et al., 2007; Goudie, 2013). De gevolgen van klimaatverandering voor Nederland zijn weergegeven in afbeelding 1 (PBL, 2015).

(5)

Figuur 1 Gevolgen klimaatverandering voor Nederland. PBL (2015).

2.2 Klimaatadaptatie

Verwachte problemen waar Nederland mee te maken krijgt zijn bijvoorbeeld hitte, extreme regenval en zeespiegelstijging (PBL, 2015). Om deze ongunstige gevolgen zo veel mogelijk in te perken, dient er op twee manieren te worden opgetreden tegen klimaatverandering, namelijk door het uitvoeren van zowel (1) mitigatie als (2) adaptatie (King, 2004).

(1) Met mitigatie wordt bedoeld dat er niet verder bijgedragen wordt aan het probleem klimaatverandering. Dit betekent dat het gebruik van fossiele brandstoffen moet wordt teruggedrongen, zodat de concentratie van broeikasgassen niet verder toeneemt. Ook het terugdringen van ontbossing is dus een vorm van mitigatie. Momenteel zijn de gevolgen van klimaatverandering reeds merkbaar, waardoor het belangrijk is hierop voorbereid te zijn (Albers et al., 2015). Vandaar dat ook adaptatie noodzakelijk wordt geacht.

(2) Met adaptatie wordt bedoeld dat een regio zich aanpast om de gevolgen van klimaatverandering te kunnen opvangen. Een belangrijk gevolg van klimaatverandering, waarbij het van belang is dat regio’s zich aanpassen, is extreme regenval (Albers et al, 2015). Extreme regenval heeft als gevolg dat een gebied al het water niet tijdig kan afvoeren of niet genoeg mogelijkheden heeft om het water op te slaan. De afvoer van regenwater wordt

(6)

er weinig ‘groen’ aanwezig is. Dit maakt stedelijke regio’s gevoeliger voor extreme regenval. Een ander belangrijk gevolg van klimaatverandering is het ‘urban heat island’ effect, waarbij hitte kan leiden tot probleemsituaties (Stone & Rodgers, 2001). De temperatuurstijging als gevolg van klimaatverandering is extra merkbaar in een stedelijke omgeving. In Nederlandse steden kunnen temperaturen in de stad wel 3 tot 10 graden Celsius hoger liggen dan in landelijk gebied (Albers et al., 2015). Net als bij extreme regenval is de stedelijke regio dus gevoeligere voor hitteoverlast.

Door het uitvoeren van mitigatie en adaptatie wordt geprobeerd de kwetsbaarheid van een stad of regio t.o.v. klimaatverandering zo laag mogelijk te houden (PBL, 2009). In afbeelding 2 is te zien dat de kwetsbaarheid van een gebied bepaald wordt door de potentiële effecten en het adaptief vermogen. Door het toepassen van mitigatie kunnen de potentiële effecten zo laag mogelijk worden gehouden, maar omdat de atmosfeer wordt beïnvloed door broeikasgassen wereldwijd is dit geen effectieve manier om in een specifieke omgeving de kwetsbaarheid te verminderen. Veel effectiever is het om het adaptief vermogen te verhogen (EEA, 2008). Zoals te zien in afbeelding 2 is dit een politieke en bestuurlijke opgave welke wordt beïnvloedt door het socio-economisch & institutioneel vermogen om klimaatadaptatie uit te voeren (‘kunnen’) en de bereidheid voor klimaatadaptatie (‘willen’) van de overheid.

(7)

2.3 Mondiaal probleem, lokale oplossingen

Gebleken is dat klimaatverandering een mondiaal probleem is met problematische gevolgen voor Nederland. Daarom noodzakelijk is dat de kwetsbaarheid t.o.v. klimaatverandering zo laag mogelijk is. De beste manier om dit te bereiken is het adaptief vermogen te versterken, een bestuurlijke opgave.

In het onderzoek van het NCDO (Boonstoppel, 2012) werd in kaart gebracht hoe in Nederland tegen mondiale problemen wordt aangekeken. Het probleem klimaatverandering blijkt uit dit onderzoek tot minder bezorgdheid te leiden bij de Nederlandse burger, dan problemen als stijgende voedselprijzen en de Griekse crisis. Het klimaatprobleem blijkt te abstract en te ‘ver weg’ dan de andere twee problemen, die een directe economische invloed hebben op de Nederlandse burgers. Zo vindt 85% van de Nederlandse bevolking volgens het onderzoek van het NCDO (Boonstoppel, 2012) dat klimaatverandering een mondiaal probleem is (en dus ook op mondiaal niveau opgelost dient te worden), ten opzichte van 4% die het een lokaal probleem achten. Dit terwijl de gevolgen van klimaatveranderingen juist op lokaal niveau tot problemen kunnen leiden. Om de gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan vindt 33% van de Nederlandse bevolking dat dit de verantwoordelijkheid van de overheid is.

Inderdaad is het de overheid, en dan voornamelijk de lokale overheid die de grootste rol moet spelen op het gebied van klimaatadaptatie (Adger, 2001; Mees et al., 2012). Veel maatregelingen die getroffen moeten worden, zullen invloed hebben op de ruimtelijke ordening van een regio (PBL, 2009), waarvoor gemeenten verantwoordelijkheid dragen. Daarnaast kunnen gemeenten de lokale gevolgen van klimaatverandering het beste overzien en kunnen ze op lokaal niveau actoren en middelen inzetten (Uittenbroek, 2014). Het is daarom belangrijk dat op gemeentelijk niveau klimaatadaptatiebeleid opgesteld wordt om voorbereid te zijn op de negatieve gevolgen van klimaatverandering die specifiek op de betreffende regio van toepassing zijn.

(8)

2.4 Klimaatadaptatiebeleid

Om voorbereid te zijn op de gevolgen van klimaatverandering, is het belangrijk dat er klimaatadaptatiebeleid wordt opgesteld. Klimaatadaptatie omhelst duidelijke, infrastructurele veranderingen, zoals het versterken van dijken en het creëren van wateropslagplaatsen, maar ook maatschappelijke veranderingen, zoals het aanpassen van bestemmingsplannen, efficiënter gebruik maken van water of transities in de landbouwsector. Dit houdt in dat klimaatadaptatie niet alleen een complex technisch probleem is, maar is ook veeleisend op het gebied van governance (Termeer et al., 2011). Governance wordt hierbij door Termeer et al. (2011) gedefinieerd als ‘alle interacties tussen publieke en private entiteiten gericht op de realisatie van een collectief doel’.

2.4.1 Uitdagingen klimaatadaptatiebeleid

Termeer et al. (2011) benoemen drie uitdagingen bij het creëren van klimaatadaptatiebeleid, namelijk: de complexiteit van regionale governance, de vraag hoe klimaatadaptatie zich verhoudt tot andere beleidsdomeinen, en de kennisintensiviteit van klimaatadaptatiebeleid. Deze uitdagingen worden in de volgende paragrafen verder uitgewerkt.

Complexiteit

Regionale governance systemen zijn erg gecompliceerd. Er zijn ingewikkelde relaties tussen de overheid, haar burgers en aanwezige bedrijven. Wanneer klimaatadaptatiebeleid opgesteld wordt zal dit invloed hebben op verschillende sectoren binnen het regionale governance systeem. Denk hierbij bijvoorbeeld aan water management, ruimtelijke ordening, infrastructuur, landbouw, gezondheid en industrie. Al deze sectoren zijn gerelateerd aan verschillende beleidsdomeinen en hebben eigen administraties. Daarnaast worden ze gekenmerkt door eigen (in)formele regels, eigen ambities, eigen vormen van framing en eigen resources. Wanneer de verschillende sectoren in een regio erg gefragmenteerd zijn, worden adaptatiemaatregelingen vaak binnen een sector genomen. Echter, kwetsbaarheid voor de gevolgen van klimaatverandering kan niet makkelijk los gezien worden van economische en sociale systemen, waardoor klimaatadaptatiebeleid gekoppeld dient te worden aan andere beleidssectoren (Tompkins & Adger, 2005).

Samenwerking tussen verschillende domeinen is vaak gecompliceerd door een veelvoud van actoren en stakeholders waardoor het voor een overheid aantrekkelijk wordt om gebruik te

(9)

maken van top-down strategieën om klimaatadaptatie uit te kunnen voeren (Termeer et al. 2011) Complexiteit kan zodoende erg verminderd worden. Ook het aanstellen van een klimaatregisseur of een ‘waakhond’ op het gebied van klimaatadaptatie wordt door regionale overheden gezien als een optie om complexiteit te verminderen. Ondanks dat complexiteit en fragmentatie van het regionale governance systeem hierdoor wel degelijk verminderd kunnen worden door een lokale overheid, wordt door Termeer et al. (2011) toch de voorkeur gegeven aan een polycentrische vorm van governance. Polycentrisch beleid gaat meer uit van een bottom-up aanpak, waarbij vanuit verschillende beleidsdomeinen samen tot een gemeenschappelijk klimaatadaptatiebeleid wordt gewerkt. Het voornaamste voordeel van polycentrisch beleid ten opzichte van monocentrisch beleid is de capaciteit om te kunnen omgaan met onverwachte problemen en veranderingen. Deze opvatting over een polycentrische werkwijze om totstandkoming van klimaatadaptatiebeleid te verwezenlijken wordt ook gedeeld door Ostrom (2010). Ostrom (2010) geeft aan dat wanneer de effecten van klimaatverandering voelbaar zijn in verschillende beleidsdomeinen, deze domeinen dan ook op een polycentrische manier zullen moeten samenwerken om klimaatadaptatiebeleid op te stellen.

Nieuw beleidsdomein?

Het creëren van een nieuw beleidsdomein om de effecten van klimaatverandering op te kunnen vangen is een belangrijke uitdaging. Mede omdat klimaatadaptatie momenteel vaak nog gekenmerkt wordt door ambities die zwak zijn gedefinieerd en verantwoordelijkheden waarvan niet bekend is die ze dragen moet. Ook overeenstemming over mogelijke oplossingen is vaak niet het geval. (Termeer et al. 2011). De vraag of een nieuw beleidsdomein de juiste aanpak is om tot klimaatadaptatiebeleid te geraken, speelt daarom op. Een nieuw beleidsdomein staat immers haaks op het gedachtegoed van een polycentrisch klimaatadaptatiebeleid.

Een alternatieve aanpak om klimaatadaptatiebeleid op te stellen is het integreren van klimaatadaptatie in de reeds bestaande beleidsdomeinen. Dit proces wordt mainstreaming genoemd. Uittenbroek (2014) stelt dat door middel van mainstreaming effectiever klimaatadaptatiebeleid kan worden opgesteld, doordat de doelen van verschillende beleidsdomeinen met elkaar worden vervlochten. Deze gezamenlijke doelen kunnen

(10)

ander voordeel van het mainstreamen van klimaatadaptatiebeleid is dat de kans verminderd wordt dat uiteenlopende vormen van beleid afkomstig uit verschillende beleidssectoren elkaar tegenspreekt op het gebied van klimaatadaptatie (Rauken, Mydske &Winsvold, 2015). Door het mainstreamen van klimaatadaptatiebeleid kan gebruik gemaakt worden van bestaande organisatiestructuren. Dit houdt in dat op een indirecte manier gebruik gemaakt kan worden van de reeds aanwezige mankracht en financiën van de specifieke beleidsdomeinen. Ook wordt zo mogelijk om op een indirecte manier reeds draagvlak te creëren. Het is echter niet vanzelfsprekend dat klimaatadaptatie kan worden geïmplementeerd. Door het te mainstreamen is klimaatadaptatie voortdurend aan het concurreren met andere beleidsdoelstellingen per domein (Uittenbroek, 2014).

Kennisintensief

De laatste uitdaging die door Termeer et al. (2011) wordt genoemd bij het tot stand komen van klimaatadaptatiebeleid is dat besluitvorming omtrent klimaatverandering erg kennisintensief is. Er zijn veel onzekerheden over de gevolgen van klimaatverandering. Omdat er toch klimaatadaptatiebeleid opgesteld moet worden om bestand te zijn tegen de gevolgen van klimaatverandering, kan het achteraf zijn dat maatregelingen te ingrijpend zijn gebleken of juist niet adequaat genoeg zijn gebleken. Een ander gevolg van de kennisintensiviteit van klimaatadaptatie is het mogelijk ontbreken van draagvlak. Het vergt kennis van het belang van klimaatadaptatie om het eenzelfde prioriteit toe te kennen als economische belangen op kortere termijn. Adger et al. (2009) delen deze opvatting en voegen hier aan toe dat niet alleen het ontbreken van kennis ervoor kan zorgen dat draagvlak ontbreekt, maar dat ook ethische en culturele kwesties voor weerstand kunnen zorgen. Het maken van beslissingen op korte termijn op het gebied van klimaatadaptatie om zodoende een probleem op de lange termijn, de gevolgen van klimaatverandering, aan te kunnen pakken, vraagt een stevige verbintenis van zowel de politiek als de burgers (Termeer et al., 2011).

(11)

2.4.2 Factoren van invloed op klimaatadaptatiebeleid

Termeer et al. (2011) geven een uitgebreide analyse over de uitdagingen die gepaard gaan met het ontwikkelen van klimaatadaptatiebeleid. Hieruit blijkt dat er veel barrières kunnen ontstaan wanneer een gemeente klimaatadaptatiebeleid tracht op te stellen. Om een meer concreet beeld te krijgen van welke factoren invloed hebben op klimaatadaptatiebeleid van regionale overheden geven Runhaar et al. (2012) een overzicht van de verschillende ‘stimuli’ en ‘barrières’. De factoren die Runhaar et al. (2012) geven, zijn onder te verdelen in political-institutional, resources en nature of the problem. Deze factoren oefenen invloed uit op zowel het erkennen van het belang van klimaatadaptatie als de daadwerkelijke ontwikkeling van klimaatadaptatiebeleid. In Tabel 1 is overzichtelijk weergegeven welke factoren van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van klimaatadaptatie.

De uitdagingen omschreven door Termeer et al. (2011) en de ‘stimuli’ en ‘barrières’ uiteengezet door Runhaar et al. (2012) overlappen elkaar deels en vullen elkaar deels aan. Het zijn allemaal factoren die invloed kunnen uitoefenen op het opstellen van klimaatadaptatiebeleid door gemeenten. In essentie hebben al deze genoemde factoren ofwel invloed op het ‘willen’ adapteren, ofwel invloed op het ‘kunnen’ adapteren door gemeenten zoals door het PBL (2009) omschreven. Alle factoren hebben daardoor invloed op het adaptief vermogen van een gemeente en zijn daardoor van belang voor gemeenten die hun kwetsbaarheid voor klimaatverandering willen verminderen.

(12)

Stimuli Barrières

Probleem erkenning Political/Institutional - Politieke wil

- Publieke/politieke steun of druk - Leiderschap

Resources

- Subsidies van centrale overheid - Innovatieve netwerken Nature of the problem

- Groeiend wetenschappelijk bewijs klimaatverandering

- Reeds gebeurde calamiteiten - Fysieke en geografische kenmerken.

Political/Institutional

- Ontbreken politieke wil (korte termijn politiek)

- Onduidelijkheid over

verantwoordelijkheden zoals adaptatie framen als privaat probleem

- Competitie met andere problemen - Institutionele fragmentatie

- Geen druk uitgeoefend door burgers of NGO’s

Resources - Bezuinigingen

- Gebrek aan middelen (voornamelijk in kleine gemeenten)

Nature of the problem - Ontkennen klimaatverandering - Onzekerheden in wetenschappelijk bewijs

- Geen inzicht in lokale impacts/moeilijkheden van klimaatverandering

- Onbewust van klimaatverandering

Ontwikkeling klimaatadaptatiebeleid

Political/Institutional

- Probleem erkend en gevoel van urgentie - Politieke wil

- Publieke/politieke steun of druk - Leiderschap

Resources

- Subsidies van centrale overheid - Innovatieve netwerken Nature of the problem

- ‘Window’s of opportunity’: In nieuwe plannen kan klimaatadaptatie worden meegenomen.

Political/Institutional - Probleem niet erkend, geen urgentiegevoel

- Distributie-effect, er ontstaan winnaars en verliezers

- Verantwoordelijkheden niet duidelijk - Onduidelijk wie adaptatie moet financieren

- Institutionele fragmentatie - ontbreken samenwerking of sturing binnen gemeente en tussen actoren. - Ontbreken publieke/politieke steun - Competitie met andere problemen Resources

- Geen inzichten over mogelijke adaptatiemaatregelingen

- Gebrek aan middelen (voornamelijk in kleine gemeenten)

Nature of the problem

- Ruimtelijke structuur niet flexibel - Hoge kosten geassocieerd met aanpassen bebouwde omgeving

- Reeds vastgestelde contracten moeten openbreken.

Tabel 1 Factoren van invloed op klimaatadaptatiebeleid (aangepast uit Runhaar et al. 2012).

2.5 Beoordelen mate klimaatadaptatiebeleid

Een veelvoud van factoren en uitdagingen die invloed hebben op de beleidsvorming van klimaatadaptatie zijn reeds behandeld. Verondersteld kan dan ook worden dat wanneer er zo veel factoren van invloed zijn op klimaatadaptatiebeleid, er verschillen zullen zijn tussen

(13)

gemeenten in de mate dat klimaatadaptatiebeleid is gerealiseerd. Om te bepalen in welke mate klimaatadaptatie in het gemeentelijk beleid is opgenomen, maakt Uittenbroek (2012) gebruik van vier percepties. Deze percepties zijn: probleemdefinitie, causaliteit, moraliteit en oplossingen. Gemeenten kunnen uiteenlopende ideeën hebben over deze percepties, waardoor klimaatadaptatiebeleid sterk kan verschillen.

Probleemdefinitie: De perceptie probleemdefinitie houdt in dat de gemeente het probleem van klimaatadaptatie en de risico’s, zoals zeespiegelstijging, hitteperioden en extreme regenval, ervan erkent. Op het gebied van het erkennen van klimaatverandering zijn er grote verschillen, er zijn klimaatalarmisten, maar ook klimaatsceptici (Uittenbroek, 2012). Mede doordat er nog veel onzekerheden zijn op het gebied van klimaatverandering, is er een grote groep die niet in staat is om te bepalen hoe ernstig de gevolgen van klimaatverandering kunnen zijn. Het ontbreken van probleemdefinitie betekent niet per se dat er geen klimaatadaptatiebeleid is in een gemeente. Het is mogelijk dat zonder koppeling aan klimaatverandering toch de gevolgen ervan bestreden worden.

Causaliteit: Zoals uit de vorige perceptie al is gebleken, is er nog veel onwetendheid over klimaatverandering en de bijkomende gevolgen. Het is voor gemeenten dan ook belangrijk vast te stellen welke gevolgen klimaatverandering heeft voor de eigen regio. Vaak wordt in Nederland minder aandacht besteed aan hitte en droogte dan aan wateroverlast (Runhaar et al., 2012).

Moraliteit: Het is belangrijk dat er duidelijkheid is over wie verantwoordelijk is voor het opstellen van klimaatadaptatiebeleid. Agder (2001) stelde al dat het belangrijk is dat gemeenten verantwoordelijkheid nemen bij het opstellen van klimaatadaptatie. Tevens speelt het urgentiegevoel een rol bij de perceptie moraliteit. Er is verschil tussen gemeenten die een afwachtende houding innemen en gemeenten die nu handelen om toekomstige klimaatproblemen voor te kunnen zijn (Uittenbroek, 2012).

Oplossingen: Deze vierde en laatste perceptie bedraagt het aandragen van oplossingen door gemeenten. Om het best te kunnen anticiperen op klimaatverandering is het wenselijk een selectie van passende oplossingen aan te dragen als gemeente. Vraagstukken die hierbij opspelen zijn de afweging tussen ‘harde’ en ‘zachte’ oplossingen en of gebruik gemaakt

(14)

wordt van een communicatieve, stimulerende of dwingende aanpak wordt gekozen (Uittenbroek, 2012).

Een grote uitdaging voor gemeenten bij het maken van klimaatadaptatiebeleid is de afweging van het belang van klimaatadaptatie tegenover het belang van andere problemen die spelen binnen de gemeente (Runhaar et al., 2012). Korte termijn politiek is verleidelijk wanneer het gaat om problemen met een directe economische invloed (Adger et al., 2009; Termeer et al., 2011). Ook de meeste mensen zelf geven aan eerder belang te hechten aan problemen met een directe economische invloed dan aan klimaatverandering (Boonstoppel, 2012). Een probleem dat speelt in Nederland dat op dit gebied zou kunnen concurreren met klimaatadaptatie, is krimp.

2.6 Krimp

In Nederland neemt de bevolking jaarlijks met duizenden inwoners toe. Echter, deze bevolkingstoename is niet evenredig verdeeld over het land. Er zijn in Nederland namelijk ook regio’s die te maken hebben met bevolkingsafname, dit zijn de krimpregio’s. Tot de krimpregio’s behoren de gebieden Oost-Groningen, Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Limburg (PBL, 2014).

Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee vormen van krimp, namelijk demografische krimp en economische krimp (Aalbers et al., 2011). Er is sprake van demografische krimp, tevens bekend als bevolkingskrimp, wanneer het bevolkingsaantal in een regio afneemt. Ook betreft demografische krimp het aantal huishoudens en de bevolkingssamenstelling (leeftijd, etniciteit). Van economische krimp is er sprake wanneer de arbeidsproductiviteit afneemt, bijvoorbeeld als gevolg van het verdwijnen van arbeidsplekken (Aalbers et al., 2011). De omvang van de bevolking wordt bepaald door drie factoren: het geboortecijfer, het sterftecijfer en het migratiesaldo (De Jong, 2017). Vanaf 1960 is het geboortecijfer sterk afgenomen, wat een eerste verklaring kan zijn voor demografische krimp. Ook het migratiesaldo heeft een belangrijke rol gespeeld. Demografische krimp en economische krimp zijn sterk met elkaar verbonden (Aalbers et al., 2011). Wanneer in een regio economische krimp plaatsvindt, is er meestal ook sprake van demografische krimp. Economische krimp is vaak te wijten aan het wegvallen van een grote economische factor. Het wegvallen van een sector die voorheen veel werkgelegenheid bracht, zoals landbouw,

(15)

industrie of mijnbouw, leidt tot economische krimp en daardoor ook tot demografische krimp. Dit is vaak het geval wanneer een regio lange tijd afhankelijk is geweest van een economische monostructuur en deze plotseling wegvalt (Bontje, 2009). Een goed voorbeeld hiervan is de mijnbouw in Zuid-Limburg.

2.6.1 Gevolgen van krimp

Demografische krimp in een regio heeft gevolgen voor de woningmarkt, bedrijvigheid en de arbeidsmarkt (PBL, 2010). Er ontstaat in een krimpregio een meer ontspannen woningmarkt. Dit kan leiden tot een overaanbod van woningen, problemen met de verhuurbaarheid van woningen en prijsafname van woningen. Tevens wordt de afzetmarkt in de regio kleiner door demografische krimp. Scholen, winkels en kantoren kunnen hierdoor sluiten. Er ontstaat een overschot van voorzieningen en huizen, wat leidt tot leegstand en verloedering. Op de arbeidsmarkt kan een tekort aan arbeidskrachten ontstaan, wat voornamelijk gemerkt zal worden in de sectoren die meer arbeidsintensief zijn. Aalbers et al. (2011) stellen dat ook de levendigheid in wijken kan worden aangetast door krimp.

Lang is door gemeenten getracht de gevolgen van krimp tegen te gaan, maar tegenwoordig wordt ‘begeleiden van krimp’ als wenselijk beleid geacht (PBL, 2010). Het bestrijden van krimp werd getracht door het uitbreiden van de woningmarkt en het aantrekken van bedrijvigheid en was op gemeentelijk niveau soms effectief. Het ging echter altijd gepaard met versterking van krimp in omliggende gemeenten, waardoor regionaal gezien leegstand alleen maar toe nam. Het is dus belangrijk dat bij het begeleiden van krimp regionale samenwerking plaatsvindt. Verder is het van belang dat ook juist de kansen van krimp worden benut. Krimp in een regio geeft de mogelijkheid om kwaliteit boven kwantiteit te stellen (Bontje, 2009). Het begeleiden van krimp houdt namelijk ook in het stimuleren van sloop en gebruik maken van herstructurering (PBL, 2010). Zo ontstaat er ruimte voor meer groen en de invoering van nieuwe, geschiktere voorzieningen en arbeidssectoren.

2.7 Conceptueel model

De mogelijkheid voor gemeenten om passend klimaatadaptatiebeleid op te stellen wordt bepaald door het socio-economisch & institutioneel vermogen om klimaatadaptatie uit te voeren en de bereidheid voor klimaatadaptatie (PBL, 2009). Simpeler gezegd: het ‘kunnen’

(16)

uitdagingen en factoren die van invloed zijn op klimaatadaptatiebeleid (Termeer et al., 2011; Runhaar et al., 2012) kunnen worden teruggebracht naar het beïnvloeden van de ‘wil’ en de ‘kunde’ van gemeenten. Deze invloed kan zowel positief zijn als negatief. In figuur 3 is het conceptueel model van dit onderzoek weergegeven.

(17)

3. Methodologie

In het voorgaande hoofdstuk zijn alle theorieën gepresenteerd die het kader vormen voor dit onderzoek. Behandeld is het belang van klimaatadaptatie, de uitdagingen die gepaard gaan met het implementeren van klimaatadaptatiebeleid en factoren die klimaatadaptatiebeleid kunnen beïnvloeden. Tevens zijn krimp en de mogelijke gevolgen van krimp besproken. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe wordt onderzocht hoe klimaatadaptatie tot stand komt in Zuid-Limburgse krimpgemeenten.

3.1 Opzet van het onderzoek

In deze bachelor scriptie wordt onderzoek gedaan naar hoe klimaatadaptatiebeleid is ontstaan in gemeenten die te maken hebben met krimp. Dit gebeurt aan de hand van de hoofdvraag van het onderzoek:

Welke factoren bepalen het klimaatadaptatiebeleid van Zuid-Limburgse krimpgemeenten? Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden, is de hoofdvraag opgedeeld in drie deelvragen. Deze worden hieronder kort toegelicht. Hoe deze deelvragen worden onderzocht zal in paragraaf 3.4 verder toegelicht worden.

Het eerste deel van deze scriptie onderzoekt in welke mate klimaatadaptatiebeleid aanwezig is in Zuid-Limburg. Dit wordt onderzocht door de structuurvisies van de Zuid-Limburgse

krimpgemeenten te bestuderen en zodoende vast te kunnen stellen óf

klimaatadaptatiebeleid aanwezig is, en in welke mate deze aanwezig is. Dit wordt onderzocht aan de hand van de eerste deelvraag:

Deelvraag 1: In welke mate is klimaatadaptatie opgenomen in het beleid van Zuid-Limburgse krimpgemeenten?

Het tweede deel van deze scriptie bouwt verder op de bevindingen van het eerste deel. Gemeenten waarbij de mate van klimaatadaptatie hoog is, worden nader onderzocht aan de hand van documenten en interviews. Er wordt dan onderzocht hoe verschillende factoren invloed hebben gehad op het ontstane klimaatadaptatiebeleid en de rol die krimp hierbij

(18)

Deelvraag 2: Hoe hebben aanwezige factoren geleid tot het ontstane klimaatadaptatiebeleid?

Deelvraag 3: In welke mate spelen de effecten van krimp een rol bij klimaatadaptatiebeleid?

3.2 Type onderzoek

Het onderzoek van deze scriptie is kwalitatief van aard. Er wordt namelijk getracht te achterhalen ‘wat’ er precies speelt en ‘hoe’ dit zo heeft kunnen ontstaan. In tegenstelling tot kwantitatief onderzoek wordt er diep ingegaan op informatie om zodoende achterliggende factoren te kunnen ontdekken (Bryman, 2008). Doordat het onderzoek kwalitatief is kunnen dus de factoren die invloed hebben op klimaatadaptatiebeleid worden onderzocht. Om een nog nauwkeuriger beeld te krijgen van ‘hoe’ verschillende factoren klimaatadaptatiebeleid hebben beïnvloed, is ervoor gekozen om een multiple case onderzoek te doen. Volgens Yin (2009) is een case study een vorm van empirisch onderzoek. Dit houdt in dat aan de hand van waarnemingen een duidelijk beeld ontstaat van de werkelijkheid. Case studies zijn een flexibele vorm van onderzoek doen, wat het mogelijk maakt zeer gedetailleerde waarnemingen te doen terwijl kennis zich blijft ontwikkelen (Yin, 2009).

De opzet van het onderzoek gedurende de eerste en de tweede deelvraag is descriptive (Walliman, 2011). De situatie wordt geobserveerd en er kan voorspeld worden wat er onder de zelfde omstandigheden in een soortgelijke casus gebeurt. Er wordt in kaart gebracht welke aspecten van invloed zijn op klimaatadaptatiebeleid. De opzet van de derde deelvraag is echter meer verwant met correlation (Walliman, 2011). In deze deelvraag wordt onderzocht in welke mate krimp invloed heeft op het ontstaan van klimaatadaptatiebeleid. Hierbij kan krimp gezien worden als de onafhankelijke variabele die invloed uitoefent op de afhankelijke variabele, namelijk klimaatadaptatiebeleid (Bryman, 2008). Deelvraag een en twee zijn hierdoor inductief: er wordt vanuit observaties een conclusie getrokken. Terwijl de derde deelvraag meer een deductief karakter heeft: een verwachting die is opgesteld aan de hand van de literatuur, namelijk dat er een verband is tussen krimp en klimaatadaptatiebeleid, kan bevestigd of ontkracht worden (Walliman, 2011).

3.3 Casusselectie

Om aan de hand van een multiple case study te onderzoeken welke factoren klimaatadaptatie in krimpgemeenten bepalen, dient er een casusselectie plaats te vinden. De casussen zullen in dit onderzoek gemeenten bedragen, het wordt namelijk wenselijk

(19)

geacht dat klimaatadaptatie op gemeentelijk niveau wordt uitgevoerd (Adger, 2001; Mees et al., 2012). Het PBL (2014) benoemt in Nederland drie regio’s die te maken hebben met krimp, namelijk Oost-Groningen, Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Limburg. Bij het uitvoeren van een multiple case study is van belang dat de casussen ófwel vergelijkbaar zijn, ófwel tegenstellingen hebben wegens voorspelbare redenen. Om de kans op vergelijkbaarheid zo groot mogelijk te houden, wordt voor gemeenten uit dezelfde regio gekozen, namelijk de regio Zuid-Limburg. Zuid-Limburg is theoretisch gezien interessant om te onderzoeken omdat binnen deze regio ook veel stedelijk gebied met krimp kampt (Bontje, 2009). Klimaatadaptatie is in stedelijk gebied zeer wenselijk, wegens de hogere kwetsbaarheid voor hittestress en extreme regenval (Albers et al., 2015). In tabel 2 is aan de hand van cijfers van het CBS (2017) weergegeven welke Zuid-Limburgse gemeenten de afgelopen tien jaar onderhevig waren aan bevolkingskrimp. Dit blijkt voor alle gemeenten het geval te zijn, behalve Maastricht. Wegens ontbreken van het percentage voor Eijsden-Margraten, wordt deze gemeente ook niet meegenomen. Verder ontbreekt van de gemeente Onderbanken en Simpelveld een eigen structuurvisie. Deze gemeenten hebben enkel een intergemeentelijk structuurvisie van Parkstad Limburg. Omdat de andere gemeenten van Parkstad Limburg wel een eigen structuurvisie hebben, is besloten deze twee gemeenten niet mee te nemen. De overgebleven 14 gemeenten vormen de casusgemeenten voor de eerste deelvraag.

Gemeente % verandering bevolking 2007 (1 jan) -2017 (1 jan) Adressendichtheid in adressen/km2 Stedelijk of Landelijk Beek -4.62 876 Landelijk Brunssum -4.11 1676 Stedelijk * Eijsden-Margraten x 437 Landelijk Gulpen-Wittem -3.45 283 Landelijk Heerlen -3.68 1782 Stedelijk Kerkrade -5.77 1743 Stedelijk Landgraaf -3.57 1434 Stedelijk Maastricht +3.16 2326 Stedelijk Meerssen -3.40 588 Landelijk Nuth -3.34 519 Landelijk Onderbanken -6.33 474 Landelijk

(20)

Sittard-Geleen -3.04 1471 Stedelijk Stein -4.81 876 Landelijk Vaals -2.57 941 Landelijk Valkenburg aan de Geul -4.34 651 Landelijk Voerendaal -2.99 527 Landelijk

Tabel 2 Procentuele verandering bevolking en Adressendichtheid. Statline.CBS.nl (2017). * Percentage Eijsden-Margraten niet aanwezig wegens fusie in 2011.

Na beantwoording van de eerste deelvraag vindt opnieuw een casusselectie plaats. Er worden dan aan de hand van de bevindingen over de mate van klimaatadaptatiebeleid in de Zuid-Limburgse gemeenten, gemeenten gekozen die verder onderzocht zullen worden. Er wordt dan gekozen voor gemeenten waar een hoge mate van klimaatadaptatiebeleid aanwezig is. Deze keuze is gemaakt om meer zekerheid te creëren dat nuttige resultaten verkregen worden. Om te onderzoeken welke factoren van invloed zijn geweest op het opstellen van klimaatadaptatiebeleid en in welke mate krimp hierbij een rol heeft gespeeld, is er in ieder geval klimaatadaptatiebeleid nodig in een gemeente. Daarnaast geeft inzicht in hoe ‘goed’ klimaatadaptatiebeleid is ontstaan, mogelijkheden voor andere gemeenten om ook naar beter klimaatadaptatiebeleid toe te werken.

3.4 Operationalisering

Om te kunnen beoordelen in welke mate gemeenten klimaatadaptatiebeleid hebben opgesteld worden de structuurvisies van de gemeenten onderzocht. Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn gemeenten verplicht een structuurvisie op te stellen. Ondanks dat een structuurvisie geen juridische werking heeft, geeft het wel een goed beeld welk beleid een gemeente uit gaat voeren. Om de mate van klimaatadaptatiebeleid te beoordelen wordt gebruik gemaakt van de percepties van Uittenbroek (2012), namelijk: probleemdefinitie, causaliteit, moraliteit en oplossingen. In tabel 2 zijn deze percepties zodanig geoperationaliseerd zodat ze gebruikt kunnen worden om de structuurvisies te onderzoeken.

(21)

Probleemdefinitie Wordt in de structuurvisie het probleem klimaatverandering genoemd en wordt erkend dat klimaatadaptatie noodzakelijk is om de nadelige effecten op te kunnen vangen?

Causaliteit Wordt in de structuurvisie behandeld wat

voor impact, risico’s en effecten

klimaatverandering met zich meebrengt voor de betreffende gemeente?

Moraliteit Wordt er verantwoordelijkheid genomen

door de gemeente en voelt de gemeente de drang voor urgentie?

Oplossingen Worden in de structuurvisie reeds

specifieke vormen van klimaatadaptatie aangedragen?

Tabel 2Percepties

Om te onderzoeken hoe verschillende factoren het klimaatadaptatiebeleid hebben beïnvloed wordt gebruik gemaakt van verschillende theorieën, zoals uiteengezet in het theoretisch kader. De tabel geeft een overzicht van alle factoren die invloed kunnen hebben op de totstandkoming van klimaatadaptatiebeleid (Termeer et al., 2011; Runhaar et al., 2010). De factoren zijn onderverdeeld over de indeling van het PBL (2009), waardoor ze óf een invloed hebben op de bereidheid tot adaptatie (willen) óf op het socio-economisch & institutioneel vermogen (kunnen) van een gemeente. Verder zijn in de onderstaande tabel de indicatoren opgenomen waaraan de factoren te herkennen zijn. Aan de hand van deze indicatoren kan inzichtelijker gemaakt worden hoe factoren klimaatadaptatiebeleid beïnvloeden en welke factoren bepalend zijn voor het opstellen van klimaatadaptatiebeleid.

Factoren Indicatoren

De bereidheid voor adaptatie =Willen

Politieke wil - druk/draagvlak/weerstand

vanuit politiek - korte/lange termijn politiek

- competitie met andere problemen

Maatschappelijke wil - druk/draagvlak/weerstand

vanuit maatschappij - competitie met andere problemen

Calamiteiten - reeds problemen door

klimaatverandering - regio gevoelig voor

(22)

Kennis - Wel/niet erkennen klimaatverandering

- wel/niet inzien noodzaak en urgentie

Verantwoordelijkheid - gemeente neemt

verantwoordelijkheid/ framet probleem als privaat Socio-economisch & institutioneel vermogen =Kunnen Resources - subsidies/bezuinigingen - innovatieve netwerken - gebrek/aanwezigheid middelen (financieel/ institutioneel) Complexiteit - leiderschap - samenwerking/fragmentatie - top-down/polycentrisch - nieuw domein/mainstreamen Kennis - aanwezigheid/ontbreken kennis klimaatverandering - inzicht in lokale impacts

Ruimtelijke structuur - (in)flexibel

- stedelijk/landelijk - groen/grijs

Window of opportunity - nieuwe plannen

- herstructurering

Tabel 3Factoren

3.5 Methode dataverzameling en data-analyse

Deze scriptie bedraagt een multiple case onderzoek. Bij case studies zijn er vaak variabelen aanwezig die niet worden omvangen door bekende theorieën en waar tevens geen data van beschikbaar is (Yin, 2009). Het is daarom belangrijk dat er een brede theoretische basis is opgesteld in het kader en dataverzameling plaatsvindt uit verschillende bronnen. Yin (2009) geeft verschillende vormen van data waarvan er in dit onderzoek gebruik gemaakt wordt van data uit beleidsdocumenten en data uit interviews. Voor de eerste deelvraag wordt de data verzameld uit de structuurvisies van de gemeenten. Deze zijn vrij verkrijgbaar via internet. Bij het beantwoorden van de tweede en derde deelvraag wordt data gebruikt uit zowel interviews als uit documenten. Door data uit verschillende bronnen te halen, wordt er gebruik gemaakt van triangulatie (Yin, 2009). Case studies waarbij datatriangulatie plaatsvindt worden over het algemeen van hogere kwaliteit beschouwd dan case studies berustend op een enkele databron. Door in de interviews te vragen naar data uit gebruikte

(23)

documenten kan deze gecontroleerd worden en vind een extra meting van de betreffende indicator plaats. Tevens worden de documenten gebruikt ter voorbereiding op het interview. De interviews worden afgenomen met beleidsmedewerkers van de gemeente die betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het klimaatadaptatiebeleid en worden uitgekozen door middel van purposive sampling. De interviews zijn semigestructureerd (Bryman, 2012). De respondent wordt een open vraag gesteld en na het antwoord wordt dan verder doorgevraagd naar aspecten die niet genoemd zijn. In overeenstemming met de respondenten wordt het interview opgenomen en later getranscribeerd om de gesprekken te kunnen analyseren.

3.6 Onderzoekskwaliteit

Wanneer kwalitatief onderzoek wordt verricht is het belangrijk rekening te houden met de valkuil van subjectiviteit. Ondanks dat subjectiviteit onvermijdbaar is bij kwalitatief onderzoek, data is immers ondervindt immers interpretatie van de onderzoeker, kan dit wel zo klein mogelijk gehouden worden. Dit is gedaan door de interview op te nemen en uit te werken. Zo kan de originele data altijd opnieuw worden onderzocht en is het onderzoek herhaalbaar en komt de betrouwbaarheid (reliability) ten goede (Bryman, 2012). Doordat het onderzoek is onderbouwd met theorieën en deze geoperationaliseerd zijn, wordt de interne validiteit groter. Hetgeen onderzocht wordt, is immers duidelijker vormgegeven en beter onderbouwd. De externe validiteit is lastiger te waarborgen bij een case study (Yin, 2009). Een case study gaat namelijk erg diep in op een specifieke casus met zijn eigen specifieke kenmerken. Daardoor is het lastig om onderzoeksresultaten volledig te generaliseren.

(24)

4 Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten weergegeven, te beginnen met de resultaten van de mate van klimaatadaptatiebeleid in Zuid-Limburgse Krimpgemeenten.

4.1 Mate van klimaatadaptatiebeleid in Zuid-Limburgse krimpgemeenten

Zoals besproken in hoofdstuk 3 wordt in het eerste deel van het onderzoek aan de hand van de structuurvisies bepaald in welke mate er klimaatadaptatiebeleid aanwezig is in de krimpgemeenten van de regio Zuid-Limburg. De mate van klimaatadaptatiebeleid wordt bepaald aan de hand van de percepties ‘probleemdefinitie’, ‘causaliteit’, ‘moraliteit’ en

‘oplossingen’. Hiernaast zijn de

casusgemeenten weergegeven en de tabel is

nogmaals weergegeven waaraan de

structuurvisie moet voldoen om een perceptie toegekend te krijgen.

Probleemdefinitie Wordt in de structuurvisie het probleem

klimaatverandering genoemd en wordt erkend dat klimaatadaptatie noodzakelijk is om de nadelige effecten op te kunnen vangen?

Causaliteit Wordt in de structuurvisie behandeld wat

voor impact, risico’s en effecten

klimaatverandering met zich meebrengt voor de betreffende gemeente?

Moraliteit Wordt er verantwoordelijkheid genomen

door de gemeente en voelt de gemeente de drang voor urgentie?

Oplossingen Worden in de structuurvisie reeds

specifieke vormen van klimaatadaptatie aangedragen?

Tabel 4 Percepties

(25)

4.1.1. Percepties per gemeente

Het analyseren van de structuurvisies van de Zuid-Limburgse krimpgemeenten heeft geleid tot het volgende overzicht. Omdat Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul gezamenlijk een intergemeentelijke structuurvisie hebben opgesteld, zijn er 12 structuurvisies onderzocht. Aan de hand van citaten zal dit overzicht verder worden toegelicht.

Gemeente Probleemdefinitie Causaliteit Moraliteit Oplossingen

Beek Nee Nee Nee Nee

Brunssum Nee Nee Ja Ja

Gulpen-Wittem, Vaals, Valkenburg aan de Geul

Nee Nee Ja Ja

Heerlen Ja Nee Nee Ja

Kerkrade Ja Nee Ja Ja

Landgraaf Ja Nee Nee Ja

Meerssen Nee Nee Nee Nee

Nuth Nee Nee Nee Nee

Schinnen Nee Nee Nee Nee

Sittard-Geleen Ja Ja Ja Ja

Stein Ja Nee Ja Ja

Voerendaal Ja Nee Ja Ja

Tabel 5 Mate van klimaatadaptatiebeleid

Het blijkt dat vier van de twaalf gemeenten geen enkele perceptie hebben opgenomen in de structuurvisie. Een derde van de onderzochte structuurvisies kent dus geen enkele aanzet tot realisatie klimaatadaptatiebeleid. Op verschillende manieren wordt geen aanspraak gemaakt op percepties. De gemeente Beek zegt bijvoorbeeld:

“Duurzaamheid is voor de gemeente Beek een belangrijk begrip.” (Beek, 2010. p.18)

Echter de verdere uitwerking van duurzaamheid heeft niets te maken met enige vorm van klimaatadaptatiebeleid, hooguit een kleine vorm van mitigatie.

“Dit komt tot uitdrukking in levensloopbestendige woningen en investeren in gebouwen die door een fraaie esthetische vormgeving en materiaalkeuze energiezuiniger en milieuvriendelijker zijn.” (Beek,

2010. p. 18)

(26)

De gemeente Schinnen is zich ervan bewust onvoldoende kennis te hebben over duurzaamheid en klimaatverandering

“Duurzaamheid komt steeds hoger op de politieke, economische en maatschappelijke agenda te staan. De meeste gemeenten, zo ook de gemeente Schinnen, hebben de inhoud van het begrip echter

nog niet nader gedefinieerd” (Schinnen, 2010. p. 12)

De gemeente Nuth en gemeente Meerssen hebben in hun structuurvisies (Nuth, 2014; Meerssen, 2012) beide geen percepties opgenomen.

Er is maar één gemeente waarbij alle percepties in de structuurvisie aanwezig zijn, namelijk de gemeente Sittard-Geleen (2016). Opvallend is dat de gemeente Sittard-Geleen ook de enige gemeente is die de perceptie causaliteit heeft opgenomen in de structuurvisie. Het blijkt dat de gemeente Sittard-Geleen namelijk als enige heeft laten testen wat de specifieke gevolgen van klimaatverandering zijn voor de gemeente.

“Om de klimaateffecten voor Sittard-Geleen inzichtelijk te krijgen is in 2016 een klimaatstresstest uitgevoerd. Hierbij is onderzocht in hoeverre de thema’s overstroming van beken en rivieren;

wateroverlast door neerslag; droogte en hitte een rol spelen in Sittard-Geleen.”

(Sittard-Geleen, 2016. P.62)

De helft van de gemeenten heeft de perceptie moraliteit opgenomen in de structuurvisie. De intergemeentelijke structuurvisie van Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul (2012) heeft de perceptie moraliteit, evenals de perceptie oplossingen opgenomen. Echter, de andere twee percepties niet.

“Veel maatregelen in het kader van kwantitatief en kwalitatief waterbeheer, zoals de aanleg van regenwaterbuffers onder aan de droogdalen, niet grondkerende bewerking op de hellingen, planologische regeling van meanderzones in de beekdalen, afkoppeling en geleiding van regenwater en kwaliteitsverbetering van het oppervlaktewater, zijn in gemeentelijke waterplannen opgenomen,

deels reeds in het recente verleden gerealiseerd of momenteel in uitvoering dan wel planning. Waterschap, gemeenten en agrariërs zijn voor de uitvoering hiervan verantwoordelijk”

(Gulpen-Wittem et al., 2012. p. 35)

De beweegredenen hiertoe zijn van agriculturele en recreatieve aard. De koppeling met klimaatverandering en de effecten van klimaatverandering wordt nergens gemaakt.

(27)

De gemeente Stein (2015) heeft de percepties probleemdefinitie, moraliteit en oplossingen opgenomen in de structuurvisie, wat blijkt uit het volgende citaat:

“Veiligstellen afvoer van hemelwater; ook van de piekbuien na klimaatverandering. Om verdroging tegen te gaan zoveel mogelijk infiltratie en natuurlijke afvoer via beken. In combinatie hiermee wordt

de omgeving van de beken verfraaid en biodiversiteit rond beken bevorderd.” (Stein, 2015. p. 86) .

Ook de gemeente Voerendaal en de gemeente Kerkrade hebben deze drie percepties opgenomen in de structuurvisies.

4.1.2. Deelconclusie

In dit eerste deel van het onderzoek is getracht een antwoord te geven op de deelvraag: In welke mate is klimaatadaptatie opgenomen in het beleid van Zuid-Limburgse krimpgemeenten?

Het blijkt dat de mate van klimaatadaptatie in de structuurvisie erg sterk verschilt per gemeente. Maar liefst een derde van de onderzochte krimpgemeenten heeft geen enkele perceptie in de structuurvisie opgenomen. Tevens is er maar één gemeente die in de structuurvisie alle percepties behandelt, namelijk de gemeente Sittard-Geleen.

Verder valt het op dat veel gemeenten geen probleemdefinitie bezitten, maar toch klimaatadaptatiebeleid in de structuurvisie hebben staan onder een andere noemer. Er liggen dan andere oorzaken aan ten grondslag. Onbewust wordt er door die gemeenten toch klimaatadaptatiebeleid uitgevoerd.

In de volgende twee hoofdstukken wordt dieper ingegaan op twee van deze casussen, namelijk de gemeenten Sittard-Geleen en Stein. Twee gemeenten waarbij klimaatadaptatiebeleid uitvoerig tot uiting kwam in de structuurvisie. Getracht wordt te achterhalen welke factoren hiertoe van invloed zijn geweest.

(28)

4.2 Bepalende factoren voor klimaatadaptatiebeleid

Om inzicht te krijgen hoe achterliggende factoren hebben geleid tot het ontstane klimaatadaptatiebeleid wordt dieper ingegaan op de casussen Sittard-Geleen en Stein. Sittard-Geleen heeft een zeer ontwikkeld klimaatadaptatiebeleid en ook de structuurvisie van Stein bevat drie van de vier percepties.

De gemeente Sittard-Geleen is een stedelijke gemeente met een inwonersaantal van 93 532 aan het einde van januari 2016. De gemeente kampt al een geruime tijd met krimp en in de periode van 2006 tot 2016 heeft er zich een bevolkingsafname plaatsgevonden van -3,31 % (CBS, 2017). De prognose van de periode 2015 tot 2030 betreft een verdere afname van 0,9%.

De gemeente Stein is een landelijke gemeente met een inwonersaantal van 25 047 aan het einde van januari 2016. De gemeente kampt al een geruime tijd met krimp en in de periode van 2006 tot 2016 heeft er zich een bevolkingsafname plaatsgevonden van -6,35 % (CBS, 2017). De prognose van de periode 2015 tot 2030 betreft een verdere afname van 1,9%. Beide gemeenten zijn gelegen in de Westelijke Mijnregio. Sittard-Geleen is met een adressendichtheid van 1471 adressen/km2 een stedelijke gemeente en de gemeente Stein is

een landelijke gemeente, met 876 adressen/km2.

Beide gemeenten zullen in dit hoofdstuk verder onderzocht worden. Zowel in beleidsdocumenten en interviews wordt gezocht naar indicatoren voor aanwezige factoren. Eerst wordt de gemeente Sittard-Geleen onderzocht.

(29)

4.2.1 Factoren gemeente Sittard-Geleen

In deze paragraaf wordt aan de hand van beleidsdocumenten en een interview onderzocht welke factoren van belang zijn geweest voor het opstellen van klimaatadaptatie en of krimp daarbij een rol heeft gespeeld in Sittard-Geleen. Het interview vond plaats met respondent Marion Nieuwenhuizen, senior beleidsmedewerker van de gemeente Sittard-Geleen.

In de structuurvisie (2010) van Sittard-Geleen, de voorloper van de huidige Omgevingsvisie (2016), was al nadrukkelijk aandacht voor klimaatadaptatie. Er wordt een belangrijke rol weggelegd voor de aanwezigheid van groen en water in de stad.

“Bij stedelijke ontwikkelingen en herinrichtingen wordt ingezet op een versterking van de groen- en waterstructuur als voorwaarde voor de stedelijke kwaliteit. Het draagt bij aan een gezond leefklimaat

in het stedelijk gebied en vangt de gevolgen op van de klimaatverandering.“ (Sittard-Geleen, 2010)

De Omgevingsvisie (2016) bouwt hierop verder. Onder andere is aan het klimaatadaptatiebeleid een overzicht toegevoegd van gevolgen van klimaatverandering, uitgebracht door het KNMI uit 2014.

Ook zijn specifieke gevolgen van klimaatverandering voor de gemeente Sittard-Geleen opgenomen in de Omgevingsvisie (2016). De oorsprong van de aanwezigheid van deze kennis ligt bij het Europese Interregproject ‘Toepassing functioneel groen: luchtgroen, klimaatgroen, sociaalgroen’ uit 2013. Hierdoor is het hitteprobleem in kaart gebracht in de gemeente.

Niet alleen hitte wordt uitgewerkt in de Omgevingsvisie (2016), maar ook droogte, regenval en overstromingen worden uitgebreid behandeld. Wateroverlast door Neerslag wordt al langer aangepakt door de gemeente, door betere afvoer te verwezenlijken en tijdelijke bergingsplaatsen te creëren. De gevolgen van klimaatverandering voor Sittard-Geleen zijn duidelijk in kaart gebracht. Dit is het gevolg van het uitvoeren van de Stresstest Light (2015) door de gemeente.

(30)

Bij het bestuderen van het transcript van het interview met mevrouw Nieuwenhuizen is gezocht naar indicatoren van factoren. De aanwezige indicatoren zijn ingevoegd in de tabel.

Factoren Indicatoren

De bereidheid voor adaptatie =Willen

Politieke wil Vanuit de politiek speelde

het probleem van extreme regenval al omdat hier reeds hinder door is ervaren bij de bevolking.

Maatschappelijke wil Zowel regen als hitte wordt

al als probleem gezien.

Calamiteiten Ligging van Sittard-Geleen

zorgt voor kwetsbaarheid voor hevige regenval. Ligt op de overgang van heuvelland naar Maasterrein.

Kennis Kennis aanwezig, ook over

gevolgen voor Sittard-Geleen

Verantwoordelijkheid Gemeente neemt

verantwoordelijkheid, maar probeert burgers ook actief te maken

Socio-economisch & institutioneel vermogen

=Kunnen

Resources Aanwezigheid Interreg

netwerk.

Complexiteit Klimaatadaptatie

gemainstreamd door andere domeinen. Leiderschap van respondent wordt

geprobeerd om te zetten naar automatisme

Kennis Inzicht in lokale gevolgen

klimaatverandering

Ruimtelijke structuur Veel bebouwing en

bestrating, dus gevoelig voor klimaatverandering

Window of opportunity Herstructurering kan

gepaard gaan met implementatie klimaatadaptatie

(31)

Klimaatadaptatie wordt in de structuurvisie (2010) gekoppeld aan krimp:

Herstructurering en nieuwbouw dient te worden aangegrepen om te anticiperen op de klimaatsverandering. Ruimte voor water is meer dan ooit nodig om een veilig woon- en werkklimaat

te kunnen bieden. (Sittard-Geleen, 2010. p.97)

Dit wordt beaamt door mw. Nieuwenhuizen (Persoonlijke communicatie, 2017). Zij geeft aan dat krimp een kans met zich mee brengt om te herstructureren en daarbij ervoor te zorgen dat klimaatadaptatiemaatregelingen meegenomen worden. Verder wordt geen hinder ondervonden door krimp. Als belangrijkste reden hiervoor wordt gegeven dat de effecten van klimaatverandering al merkbaar zijn, waardoor er een groot draagvlak is.

4.2.2 Deelconclusie

Door dieper te zijn ingegaan op de casusgemeente Sittard-Geleen, kunnen de tweede en derde deelvraag worden beantwoord voor deze gemeente.

Hoe hebben aanwezige factoren geleid tot het ontstane klimaatadaptatiebeleid in Sittard-Geleen?

In welke mate spelen de effecten van krimp een rol bij klimaatadaptatiebeleid in Sittard-Geleen?

In Sittard-Geleen heeft zich zonder al te veel tegenslag een adequaat klimaatadaptatiebeleid kunnen ontwikkelen. De bereidheid van de gemeente is beïnvloed door factoren politieke en maatschappelijke wil. Deze was voornamelijk aanwezig doordat gevolgen van klimaatverandering al merkbaar zijn. De factor calamiteiten speelt hier ook een grote rol bij. Sittard-Geleen is namelijk extra kwetsbaar voor hevige regenval door de ligging onder aan het heuvellandschap en de ruimtelijke structuur. Gemeente Sittard-Geleen heeft verantwoordelijkheid gedragen voor het opstellen van klimaatadaptatie en probeert dit nu ook over te dragen aan de bevolking. Ook het vermogen om te kunnen adapteren is erg hoog. Complexiteit is zo lag mogelijk weten te houden, door goed leiderschap en mainstreaming. Krimp in de regio zorgt op het gebied van klimaatadaptatie voor een window of opportunity. De benodigde herstructurering kan worden gebruikt om klimaatadaptatie te implementeren in de ruimtelijke omgeving.

(32)

4.2.3 Factoren gemeente Stein

In deze paragraaf wordt aan de hand van beleidsdocumenten en een interview onderzocht welke factoren van belang zijn geweest voor het opstellen van klimaatadaptatie en of krimp daarbij een rol heeft gespeeld in de gemeente Stein. Het interview vond plaats met

respondent Maurice Jennekens, beleidsmedewerker van de gemeente Stein..

In de structuurvisie van de gemeente Stein (2015) is klimaatadaptatie opgenomen aan de hand van het people, planet, profit principe. Hierdoor is klimaatadaptatiebeleid in Stein erg verbonden aan verduurzaming. De voornaamste vormen van klimaatadaptatie hebben betrekking op het voorkomen van overstromingen en het opvangen van hevige regen, maar ook droogte komt aan bod.

“Streven we naar het veiligstellen van afvoer van hemelwater; ook van de piekbuien na klimaatverandering. Om verdroging tegen te gaan zoveel mogelijk infiltratie en natuurlijke afvoer via beken. In combinatie hiermee wordt de omgeving van de beken verfraaid en biodiversiteit rond beken

bevorderd.” (Gemeente Stein, 2015. p. 86)

De gemeente Stein wil vooral goed voorbereid zijn op de gevolgen van klimaatverandering op het gebied van wateroverlast. Daarom is in 2009 al een waterplan opgesteld. De visie van dit waterplan is:

“Meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen benutten voor welvaart en welzijn”. (Gemeente Stein, 2015. p.51)

(33)

Bij het bestuderen van het transcript van het interview met meneer Jennekens is gezocht naar indicatoren van factoren. De aanwezige indicatoren zijn ingevoegd in de tabel.

Factoren Indicatoren

De bereidheid voor adaptatie =Willen

Politieke wil Vanuit de gemeenteraad de

opdracht gekregen om duurzaamheid plek in structuurvisie te geven

Maatschappelijke wil Geen druk van maatschappij.

Weerstand treed soms op, wegens financiële redenen.

Calamiteiten Verleden met

overstromingen Maas.

Kennis Inschakelen extern bureau

om kennis te vergaren.

Verantwoordelijkheid Gemeente probeert

klimaatverandering te laten leven onder burgers.

Socio-economisch & institutioneel vermogen

=Kunnen

Resources Subsidie ontvangen voor

afkoppelen regenwater

Complexiteit Onduidelijkheid door

wegvallen intergemeentelijke milieudienst. Nu integrale aanpak en binnenkort aanstellen projectleider duurzaamheid.

Kennis Inschakelen extern bureau

om kennis te vergaren

Ruimtelijke structuur Buitengebied veel ruimte,

centrum veel bebouwing.

Window of opportunity Eisen stellen bij

nieuwbouw/herstructurering over waterafvoer.

Tabel 7 Factoren Stein

Krimp leidt er in de gemeente Stein toe dat er scherpere keuzes gemaakt moeten worden. Echter, dhr. Jennekens heeft nog niet een sterk verband gevoeld tussen krimp en klimaatadaptatie. Op het gebied van maatschappelijke draagvlak zijn er geen problemen, totdat er negatieve financiële aan vast zitten voor mensen. Dhr. Jennekens verwacht dat bij een verdere toename van krimp deze vorm van weerstand zou kunnen toenemen. Wel

(34)

wordt aangegeven dat bij herstructurering kansen liggen voor de implementatie van klimaatadaptatiemaatregelingen. Echter, die kansen liggen er ook bij nieuwbouw.

4.2.4 Deelconclusie

Door dieper te zijn ingegaan op de casusgemeente Stein, kunnen de tweede en derde deelvraag worden beantwoord voor deze gemeente

Hoe hebben aanwezige factoren geleid tot het ontstane klimaatadaptatiebeleid in Sittard-Geleen?

In welke mate spelen de effecten van krimp een rol bij klimaatadaptatiebeleid in Sittard-Geleen?

In de gemeente Stein was er voornamelijk een probleem met complexiteit. De wil was er altijd al wel, voornamelijk politieke wil, maar de uitvoering bleek moeilijk. Dit kwam door de aanwezigheid van de intergemeentelijke milieudienst. Klimaatadaptatie was op regionaal niveau geregeld en daardoor was er binnen de gemeente niet veel over bekend. Nu probeert de gemeente Stein een integrale aanpak op te zetten. Wel wordt er binnenkort een projectleider duurzaamheid aangesteld, om te zorgen dat duurzaamheid door alle verschillende beleidsdomeinen wordt opgepakt. Door overstromingen van de Maas in het verleden is klimaatadaptatie op het gebied van overstromingen ver doorontwikkeld.

Een verband tussen krimp en klimaatadaptatiebeleid ziet dhr. Jennekens niet meteen. Wanneer krimp zich verder zou doorzetten vermoed hij wel dat er vaker weerstand van burgers zou kunnen komen op financieel gebied.

(35)

5. Conclusie

De hoofdvraag van deze scriptie bedraagt:

Welke factoren bepalen het klimaatadaptatiebeleid van Zuid-Limburgse krimpgemeenten? Stapsgewijs is naar een antwoord op deze vraag toegewerkt. Eerst is de mate van klimaatadaptatie in Zuid-Limburgse krimpgemeenten bepaald. Het blijkt dat hier enorme verschillen zijn. Gemeenten als Beek of Schinnen hebben geen klimaatadaptatiebeleid, terwijl het beleid van Sittard-Geleen al ver doorontwikkeld is. Opvallend is ook dat het klimaatadaptatie van een ‘runner-up’ zoals gemeente Stein weliswaar nadrukkelijk aanwezig is, maar toch van significant minder niveau als dat van gemeente Sittard-Geleen.

In het theoretisch kader is uiteengezet welke uitdagingen en factoren invloed hebben op klimaatadaptatiebeleid en aan de hand van de tweede deelvraag is onderzocht hoe deze factoren van invloed zijn geweest op het ontstaan van klimaatadaptatie. Een factor die bij zowel gemeente Sittard-Geleen als gemeente Stein van groot belang is geweest, is de factor calamiteiten. Doordat de gevolgen van klimaatverandering zichtbaar worden heeft dit een positief effect op de wil van de maatschappij en de politiek. Verder is gebleken dat de factoren die zijn opgesteld aan de hand van het theoretisch kader inderdaad allemaal effect hebben gehad op klimaatadaptatiebeleid. Bij de gemeente Sittard-Geleen hadden deze allemaal een positief effect op het ontstaan van klimaatadaptatiebeleid, maar bij gemeente Stein waren er ook negatieve invloeden. Voornamelijk de complexiteit van lokale governance werkte totstandkoming van klimaatadaptatiebeleid tegen.

Verder werd in het theoretisch kader de mogelijkheid uiteengezet dat krimp een duidelijke invloed zou kunnen hebben op het ontstaan van klimaatadaptatiebeleid. In gemeente Sittard-Geleen is dit inderdaad het geval. Doordat er als gevolg van krimp herstructurering

en sloopt plaatsvindt, ontstaat ruimte voor implementatie van

klimaatadaptatiemaatregelingen. Bij gemeente Stein was het verband er in mindere mate. Krimp zorgt er in gemeente Stein wel voor dat scherpere keuzes gemaakt moeten worden. Mochten er hierdoor competitie tussen belangen ontstaan, kan dit leiden tot afname van maatschappelijke wil.

(36)

Om nu een antwoord te geven op de vraag welke factoren het klimaatadaptatiebeleid in Zuid-Limburgse krimpgemeenten bepalen, kan verondersteld worden dat dit de factoren zijn die in het theoretisch kader (o.a. Termeer et al., 2011; Runhaar et al., 2012) uiteengezet zijn. Wel is gebleken dat de factor ‘calamiteit’ een grote invloed heeft gehad op klimaatadaptatiebeleid, mede omdat dit ook voor meer maatschappelijk draagvlak zorgt. Verder kan geconcludeerd worden dat het feit dat de casusgemeenten krimpgemeenten waren, geen significant negatieve effecten heeft gehad op de totstandkoming van klimaatadaptatie. Wel biedt het kansen in de stedelijke gemeente Sittard voor de implementatie van klimaatadaptatie, omdat er door krimp meer ruimte ontstaat.

6. Discussie

In het hoofdstuk methodologie is aandacht besteed aan het zo betrouwbaar mogelijk maken van dit onderzoek. Gewaarschuwd werd voor een hoge mate van subjectiviteit wegens het uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Geprobeerd is de subjectiviteit zo laag mogelijk te houden, echter bij het beantwoorden van deelvraag twee is de kans hierop toch groter. De toekenning van een perceptie na het bestuderen van de structuurvisie kan nooit helemaal objectief zijn. Getracht is door middel van citaten uit de structuurvisie objectiviteit te waarborgen, maar deze resultaten blijven een mate van subjectiviteit behouden.

De validiteit van het onderzoek zou hoger geweest zijn, wanneer er meer interviews plaatsgevonden zouden hebben. Door middel van een tweede respondent per gemeente zouden de resultaten meer houvast bieden en de werkelijkheid dichter benaderen. In Sittard-Geleen zou dit echter moeilijk zijn, omdat mevrouw Nieuwenhuizen eigenlijk de enige medewerker is die met klimaatadaptatie bezig is. Een interessant vervolgonderzoek zou gericht kunnen zijn op de grote verschillen tussen de mate van klimaatadaptatie van verschillende gemeenten. Een case study met een gemeente als casus waar geen klimaatadaptatiebeleid aanwezig is, zou meer inzicht kunnen bieden in de belemmerende factoren.

(37)

8. Literatuur

Aalbers, C. B. E. M., Heutinck, L. B. M., & Visschedijk, P. A. M. (2011). Krimp en de groene ruimte in stedelijke gebieden. Alterra Wageningen UR.

Adger, W. N. (2001). Scales of governance and environmental justice for adaptation and mitigation of climate change. Journal of International development, 13(7), 921-931. Adger, W. N., Dessai, S., Goulden, M., Hulme, M., Lorenzoni, I., Nelson, D. R. & Wreford,

A. (2009). Are there social limits to adaptation to climate change?. Climatic change, 93(3), 335-354.

Albers, R. A. W., Bosch, P. R., Blocken, B., Van Den Dobbelsteen, A. A. J. F., Van Hove, L. W. A., Spit, T. J. M. & Rovers, V. (2015). Overview of challenges and achievements in the climate adaptation of cities and in the Climate Proof Cities program. Building and Environment, 83, 1-10.

Boonstoppel, E. (2012). Wereldwijde problemen, wereldwijde oplossingen?: Nederlanders en internationaal bestuur (Vol. 10). NCDO.

Bontje, M. (2009). 9. Parkstad Limburg, een kansrijke regio. Nicis Institute-2009, 109. Bryman, A. (2008). Social research methods. University press, Oxford.

EEA (2008). Impacts of Europe’s changing climate – 2008 indicator-based assessment. European Environment Agency, Report no. 4/2008, Stockholm, Denmark.

Goudie, A. S. (2013). The human impact on the natural environment: past, present, and future. John Wiley & Sons.

IPCC, (2014) Climate Change 2014: Synthesis Report. Contribution of Working Groups I, II and III to the Fifth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate. IPCC, Geneva, Switzerland, 151 pp.

Jong, M. D. (2017). Vergrijzing en demografische krimp: kans of bedreiging voor de detailhandel? Master’s thesis, Universiteit Utrecht.

King, D. A. (2004). Climate change science: adapt, mitigate, or ignore?. Science, 303(5655), 176-177.

Mees, H. L., Driessen, P. P., & Runhaar, H. A. (2012). Exploring the scope of public and private responsibilities for climate adaptation. Journal of Environmental Policy & Planning, 14(3), 305-330.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Harmonic active power at h5, with a resonance circuit at 230Hz, with fixed harmonic load current magnitude and variable harmonic frequency, measured at the

- Een gesprek te organiseren tussen landbouw, natuurorganisaties en TBO's, IPO, DPRA, DPZW en Spoor 2 van het Programma Natuur over het goed betrekken van deze maatschappelijke

The employees with less than one year of service indicated that the disciplinary and grievance procedures were the clearest employment regulating mechanism and

Studies done by Gwinner and Eaton (1999), Mossberg and Getz (2006) and Olberding and Jisha (2005) focused on aspects such as brand image, stakeholder influences on the ownership

Stevens wijst erop dat er ook gespecia- liseerde subsidiebureaus zijn, waar gemeenten terechtkunnen voor ondersteuning als er geen ambtelijke capaciteit is voor deze werkzaam-

Het lijkt niet aannemelijk dat een actor of beleidsmaker een maatregel zou nemen, zonder de perceptie dat de maatregel nuttig is (adaptatie motivatie) en mogelijk is (adaptatie

Er is significant aangetoond dat mensen uit de sociale bovenklasse inderdaad meer participatief zijn dan mensen uit de sociale onderklasse, maar de mate van participatie blijkt

Voor het opleiden van toekomstige professionals op het gebied van klimaatadaptatie is het van belang dat zij leren dit soort analyses uit te voeren om inzicht te krijgen in