• No results found

De effecten van weerlegging in een tweezijdige anti-alcoholboodschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De effecten van weerlegging in een tweezijdige anti-alcoholboodschap"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De effecten van weerlegging in een tweezijdige

anti-alcoholboodschap

Master Thesis voor het Masterprogramma Communication Science aan de Graduate School of Communication verbonden aan de Universiteit van Amsterdam,

uitgevoerd door Romée Lagerveld (studentnummer 11188944), begeleid door dr. S. Zebregs MSc.

(2)

Samenvatting

Aanleiding

Op overtuigingsboodschappen volgt vaak weerstand en onbedoeld juist minder overtuiging. Een strategie om dit te voorkomen is het gebruikmaken van een

zogenaamde tweezijdige boodschap. Tweezijdige boodschappen maken soms gebruik van weerlegging en soms juist niet, maar het is niet algemeen bekend welke van deze twee manieren voor een negatievere attitude tegenover ongezond gedrag leidt en vooral waarom.

Methode

Door middel van een experiment waaraan 156 vrouwen deelnamen is in dit onderzoek getoetst wat het effect is van het al dan niet weerleggen van tegenargumenten in een tweezijdige anti-alcohol boodschap op de door deelnemers gepercipieerde

betrouwbaarheid, persuasive intent en de weerstand tegenover deze boodschap, en uiteindelijk op de attitude tegenover het drinken van 1 glas alcohol per dag. Resultaten & conclusies

Een boodschap met weerlegging zorgt voor een hogere perceived persuasive intent dan een boodschap zonder weerlegging, maar dit heeft geen invloed op de weerstand

tegenover de boodschap. Een boodschap met weerlegging blijkt niet betrouwbaarder dan een boodschap zonder weerlegging. Counterarguing als weerstandsmechanisme zorgt voor een meer positieve attitude tegenover alcohol, maar dit wordt niet

veroorzaakt door een verschil in betrouwbaarheid of perceived persuasive intent. Attitude bolstering als weerstandsmechanisme heeft geen invloed op de attitude. Ook over het algemeen leidt een weerleggende tweezijdige boodschap niet per se tot een

(3)

lagere of hogere attitude ten opzichte van het drinken van 1 glas alcohol per dag vergeleken met een normale tweezijdige boodschap of andersom.

Introductie

Naar aanleiding van een in 2016 verschenen boek van hoogleraar psychiatrie René Kahn over de gezondheidseffecten van alcohol, zijn in de media een aantal artikelen gepubliceerd (NRC, 2016a; NRC, 2016b). Hierin wordt de opmerkelijke bevinding van de heer Kahn beschreven dat het drinken van slechts één glas alcohol per dag de kans op borstkanker bij vrouwen met relatief tien procent verhoogt. Dit is opmerkelijk, gezien de daarvoor talloze berichten dat het drinken van een glas alcohol per dag juist goed voor de gezondheid zou zijn, het zou

bijvoorbeeld de kans op hart- en vaatziekten verminderen (Volkskrant, 2014). Uit huidig onderzoek bleek dan ook dat 64,7% van de vrouwen dacht te weten dat een glas alcohol per dag de kans op hart- en vaatziekten doet verkleinen maar dat slechts 15,4% wist dat dit tevens de kans op borstkanker kan doen vergroten.

Het is waarschijnlijk dat mensen weerstand zullen bieden tegen een gezondheid

gerelateerde boodschap zoals de claim dat het drinken van één glas alcohol per dag de kans op borstkanker kan vergroten. Weerstand is namelijk een reactie tegen verandering, en het

tegenovergestelde van overtuiging (Knowles & Linn, 2004). Volgens Rofes (2002) zorgen herhaalde gezondheidsboodschappen vaak voor irritatie en vervreemding en ook volgens Crossley (2002) en Norton (1998) zorgen gezondheidsboodschappen er voor dat, wanneer zij een moraal proberen hoog te houden, mensen deze boodschappen zullen weerstaan of er in ieder geval tegen in zullen gaan.

Een voorbeeld van een door de ontvanger veelgebruikte weerstandsstrategie is counterarguing. Mensen letten hierbij op de argumenten die gebruikt worden in een

(4)

boodschap en gaan hier tegenin door tegenargumenten te bedenken. Attitude bolstering is een andere veelgebruikte weerstandsstrategie, die wordt gebruikt om bestaande attitudes te

versterken tegen beïnvloeding. Dit doen mensen niet door tegen de argumenten van de boodschap in te gaan, maar door te denken aan redenen voor hun huidige attitude (Fransen, Smit & Verlegh, 2015). Counterarguing kan bijvoorbeeld worden aangewakkerd door een bedreiging in vrijheid of door angst voor misleiding. Ook attitude bolstering kan

aangewakkerd worden door bedreiging in vrijheid (Fransen, Smit & Verlegh, 2015).

Bedreiging van de vrijheid kan weer gelinkt worden aan de perceived persuasive intent van een boodschap, hoe meer mensen doorhebben dat iemand hen probeert te overtuigen, hoe meer bedreigd zij zich voelen. Het lijkt er dus op dat weerstandstechnieken attitudes over het algemeen zouden kunnen beïnvloeden, maar of dit ook specifiek voor counterarguing en attitude bolstering in een gezondheidscontext geldt, is nog niet genoeg onderzocht.

Om cognitieve weerstand zoals counterarguing te verminderen of zelfs weg te nemen kan een tweezijdige boodschap worden gecreëerd. Het creëren van een tweezijdige boodschap is een voorbeeld van een omega-strategie; een strategie die erop gericht is om de weerstand te minimaliseren waardoor er verandering kan plaatsvinden. Een tweezijdige boodschap geeft niet alleen maar redenen voor het gewenste gedrag, maar ook redenen tégen het gewenste gedrag (Knowles & Linn, 2004). Het idee hierachter is dat dit niet is wat mensen verwachten en hierdoor wordt de betrouwbaarheid van het bericht verhoogd in vergelijking tot een bericht waarin alleen de pro-redenen worden genoemd (Crowley & Hoyer, 1994). Daarnaast kan ook puur het onderkennen dat er weerstand is, in dit geval door de redenen tegen het gewenste gedrag te erkennen, ervoor zorgen dat deze weerstand afneemt (Knowles & Linn, 2004). Echter wordt er in de literatuur vaak geen onderscheid gemaakt tussen een tweezijdige

boodschap waarin puur de voor en tegens worden genoemd en een tweezijdige boodschap die de tegens ook daadwerkelijk weerlegt. Toch lijkt dit theoretisch en in sommige onderzoeken

(5)

wel degelijk verschil uit te maken voor attitudes (Allen, 1991; O’Keefe, 1999), maar het direct vergelijken van een tweezijdige boodschap met en zonder weerlegging in eenzelfde onderzoek is nog zeer weinig gedaan, vooral in de gezondheidscontext. Wanneer dit wel onderzocht is, zoals door Cornelis, Cauberghe & De Pelsmacker (2015) is er alleen gekeken naar de effecten op de gepercipieerde betrouwbaarheid van de boodschap en niet naar de uiteindelijke attitude tegenover het onderwerp. Ook is er behoefte aan meer inzicht in de cognitieve processen achter de effecten van boodschapszijdigheid (Allen, 1990). Een weerlegging lijkt te kunnen zorgen voor een hogere perceived persuasive intent maar ook voor een hogere betrouwbaarheid (Whitehead & Russell, 2004; Dowd, 2002; Allen, 1990; O’Keefe, 1999). De betrouwbaarheid van de boodschap lijkt weerstand te verminderen, maar de perceived persuasive intent lijkt weerstand juist te verhogen (Fransen, Smit & Verlegh, 2015). Er is echter nog onvoldoende empirisch bewijs voor deze effecten binnen de gezondheidsbranche. Ook wordt er vaak niet duidelijk gemaakt van wat voor soort

weerlegging er sprake is in onderzoek, waardoor niet duidelijk is of een weerlegging ook tot bepaalde effecten leidt wanneer het niet mogelijk is om een argument daadwerkelijk te ontkennen, maar een weerlegging meer gebruikt wordt als een uitleg hoe het anders kan. Van deze laatste vorm van weerlegging is sprake in huidig onderzoek voor het effect van alcohol op hart- en vaatziekten. Om dit alles uit te zoeken en te onderzoeken welke van de twee boodschapsstructuren, weerlegging of geen weerlegging, dan beter werkt om een lagere attitude tegenover ongezond gedrag, in dit geval het drinken van alcohol, te genereren wordt huidig onderzoek uitgevoerd. Er wordt kortom antwoord gezocht op de vraag:

Wat is het effect van het al dan niet weerleggen van tegenargumenten in een tweezijdige anti-alcohol boodschap op de attitude tegenover het drinken van 1 glas anti-alcohol per dag en in hoeverre wordt dit effect gemedieerd door de gepercipieerde betrouwbaarheid, perceived persuasive intent, counterarguing en attitude bolstering van de boodschap?

(6)

Het is belangrijk om te onderzoeken met wat voor soort boodschap er zo min mogelijk weerstand zal ontstaan, waardoor attitudes in de juiste, gezonde richting gestuurd kunnen worden. Dit onderzoek draagt dan ook bij aan de theorie omtrent tweezijdige

boodschapsweergave door dit in een gezondheidscontext te plaatsen en empirisch te onderzoeken of en zo ja in welke mate in zo’n geval weerlegging invloed heeft op de gepercipieerde betrouwbaarheid en perceived persuasive intent, wat voor invloed deze begrippen vervolgens hebben op de weerstandsstructuren counterarguing en attitude

bolstering en of deze weerstand inderdaad doorwerkt op de attitude. Uiteindelijk kan geleerd worden welke boodschapsvorm dus voor de minst positieve attitude ten opzichte van het ongezonde gedrag, in dit geval het elke dag drinken van alcohol, leidt. Dit kan mensen in de gezondheidscommunicatiebranche vervolgens helpen om weerstand tegenover hun boodschap te voorkomen of in ieder geval te bepalen of zij aandacht dienen te besteden aan het al dan niet weerleggen van tegenargumenten in een tweezijdige boodschap.

Theoretisch kader

Zoals gezegd geeft een tweezijdige boodschap niet alleen maar redenen voor het gewenste gedrag, maar ook redenen tégen het gewenste gedrag (Knowles & Linn, 2004). In sommige tweezijdige boodschappen worden deze tegenargumenten weerlegd, in andere tweezijdige boodschappen niet. Een boodschap met weerlegging probeert de tegenargumenten te weerleggen, bijvoorbeeld door de geloofwaardigheid van deze argumenten in twijfel te trekken, kritiek te uiten op de beredenering hiervan of bewijs tegen deze argumenten in te brengen (O’Keefe, 1999). Een weerlegging kan theoretisch gezien tot verschillende effecten leiden: het kan zorgen voor een hogere perceived persuasive intent maar ook voor meer

(7)

betrouwbaarheid (Whitehead & Russell, 2004; Dowd, 2002; Allen, 1990; O’Keefe, 1999). In het vervolg zal worden uitgelegd hoe dit ontstaat en waar dit vervolgens toe kan leiden.

Pogingen tot overtuiging worden door de ontvanger vaak opgevat als een bedreiging van de vrijheid. Hiervoor hoeft de overtuigingsboodschap niet eens in te gaan tegen de bestaande attitudes (Fransen, Smit & Verlegh, 2015). Het gevoel dat men bedreigd wordt in de vrijheid kan worden verklaard door de theory of psychological reactance bedacht door Brehm (1966). Mensen hebben een grote drang naar onafhankelijkheid en wanneer zij doorhebben dat hun vrijheid wordt beperkt, willen zij de bedreigde attitudes of vrijheid als het ware verdedigen, het verlies van nog meer vrijheid voorkomen en de overtuiging weerstaan (Brehm & Brehm, 1981; Fransen, Smit & Verlegh, 2015; Petty & Cacioppo, 1977; Wei et al., 2008; Wood & Quinn, 2003; Fogarty, 1977). Een overtuigingsboodschap kan hierdoor zelfs tot het

tegenovergestelde van het gewenste resultaat leiden (Fransen, Smit & Verlegh, 2015). Het gevoel dat men overtuigd wordt, wordt ook wel de perceived persuasive intent genoemd. Mensen voelen zich ook bij een gezondheidsboodschap vaak bedreigd in hun vrijheid, vooral wanneer de boodschap bevooroordeeld, dwingend, beperkend of moralistisch is (Whitehead & Russell, 2004; Dowd, 2002). In een tweezijdige boodschap is de persuasive intent minder duidelijk dan in een eenzijdige boodschap, beide kanten worden immers genoemd, wat minder dwingend en bevooroordeeld overkomt. Bij een tweezijdige boodschap met

weerlegging wordt er door het bagatelliseren van de argumenten tegen het gewenste gedrag als het ware toch een soort kant gekozen. Het wordt duidelijker welke kant de zender wil dat de overtuiging op gaat waardoor de keuze voor of tegen het gewenste gedrag minder aan de ontvanger wordt overgelaten vergeleken met een normale tweezijdige boodschap (Eisend, 2006). Aangezien het eerder duidelijk wordt dat iemand hen een bepaalde kant op wil sturen is de perceived persuasive intent waarschijnlijk hoger bij een tweezijdige boodschap met

(8)

weerlegging in vergelijking tot een boodschap zonder weerlegging, die simpelweg twee kanten van de medaille toont.

Mensen zijn vaak bang om misleid te worden en willen graag juiste en correcte attitudes hebben en behouden en gaan hierdoor de informatie in een boodschap nauwkeurig onderzoeken. Het bang zijn om misleid te worden kan aangewakkerd worden door de perceived persuasive intent. Wanneer mensen doorhebben dat iemand hen op een bepaalde manier probeert te overtuigen kan dit ervoor zorgen dat mensen een gevoel van misleiding en scepticisme tegenover de argumenten in de boodschap krijgen. Zij geloven de claims in de boodschap dan niet (Fransen, Smit & Verlegh, 2015). Reacties op zo’n bedreigende boodschap, vooral wanneer de persuasieve intentie ervan duidelijk is en het de vrije keuze beperkt, zijn counterarguing en attitude bolstering. Door tegen de boodschap in te gaan (counterarguing) of juist de tegenovergestelde attitude te verdedigen (attitude bolstering) hebben mensen het gevoel dat hun vrijheid wordt hersteld (Fransen, Smit & Verlegh, 2015). Onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat mensen waarschuwen dat een boodschap hen wil overtuigen ervoor zorgt dat zij meer aan counterarguing doen (Petty & Cacioppo, 1977; Wood & Quinn, 2003). De effecten van de perceived persuasive intent op attitude bolstering zijn nog niet specifiek empirisch getest. Toch is het interessant om een nieuwe, wellicht effectieve manier te vinden om de mate van bedreiging en daarmee attitude bolstering te kunnen verminderen, aangezien hier tot nu toe alleen methodes als het zelfconcept sterker maken voor worden toegepast. Dit gebeurt bijvoorbeeld door mensen te laten denken aan successen die zij in het verleden hebben gehad, waardoor zij zich zelfverzekerder en zich minder bedreigd voelen (Fransen, Verlegh, Kirmani, & Smit, 2015). Dit zijn vaak lastige methodes om in de praktijk van een boodschap toe te passen, terwijl het kiezen tussen

weerlegging of geen weerlegging praktisch uit te voeren is. Op basis hiervan zijn de volgende hypotheses opgesteld:

(9)

H1: Bij een tweezijdige boodschap met weerlegging is de perceived persuasive intent hoger dan bij een tweezijdige boodschap zonder weerlegging

H2: Hoe hoger de perceived persuasive intent, hoe meer counterarguing er plaatsvindt H3: Hoe hoger de perceived persuasive intent, hoe meer attitude bolstering er

plaatsvindt

Toch bestaat er ook een ander effect van weerlegging dat weerstand juist kan verminderen. Dit heeft te maken met de betrouwbaarheid van de boodschap.

Zoals gezegd is een tweezijdige boodschap vaak niet wat mensen verwachten en hierdoor kan de betrouwbaarheid van het bericht worden verhoogd in vergelijking tot een bericht waarin alleen de voorargumenten worden genoemd, ook wel een éénzijdige boodschap genoemd (Crowley & Hoyer; Eisend, 2006). Aangezien het kan overkomen alsof een

tweezijdige boodschap met weerlegging toch een soort éénzijdige boodschap is doordat er een kant wordt gekozen, kan dit onpartijdigheidseffect teniet worden gedaan, waardoor de

betrouwbaarheid hierdoor wellicht weer lager wordt dan een normale tweezijdige boodschap (Eisend, 2006). Het verdenken van de ware intenties van een bron heeft echter waarschijnlijk vooral betrekking op marketing gerelateerde boodschappen omdat mensen sceptisch zijn naar de betrouwbaarheid van advertenties (Fransen, Smit & Verlegh, 2015). Bij een

gezondheidsboodschap hebben mensen minder verwachtingen van misleiding, waardoor het noemen van beide kanten en het onpartijdig zijn zoals in een normale tweezijdige boodschap wordt gedaan niet extra betrouwbaar zal overkomen. Een tweezijdige boodschap met

weerlegging hoeft door het onpartijdig zijn dus niet minder betrouwbaar over te komen dan een normale tweezijdige boodschap, omdat er geen misleiding verwacht wordt bij

(10)

Een tweezijdige boodschap met weerlegging kan ook zorgen voor juist een hogere betrouwbaarheid dan een normale tweezijdige boodschap. Uit een grootschalig experiment van Allen (1990) blijkt bijvoorbeeld dat weerleggende tweezijdige boodschappen voor meer betrouwbaarheid zorgen vergeleken met éénzijdige boodschappen, terwijl tweezijdige boodschappen zonder weerlegging niet verschillen in betrouwbaarheid met éénzijdige boodschappen. Uit een meta-analyse van O’Keefe (1999) blijkt ditzelfde effect te gelden bij specifiek op non-advertising gerichte onderwerpen. Hoewel hij dit niet per se verwacht had leidt een weerlegging dus tot meer betrouwbaarheid. Hij legt uit dat dit waarschijnlijk komt door de autoriteit die een weerlegging uitstraalt (O’Keefe,1999). Ook uit een onderzoek waarin tweezijdige boodschappen met weerleggende tweezijdige boodschappen op

gezondheid gerelateerd gebied worden vergeleken, blijkt dat weerlegging over het algemeen de betrouwbaarheid van de boodschap verhoogt (Cornelis, Cauberghe & De Pelsmacker, 2015). Dit is vooral zo wanneer mensen het als vanzelfsprekend zien dat beide kanten worden genoemd. Extra uitleg in de vorm van een weerlegging kan de betrouwbaarheid dan nog verhogen (Cornelis, Cauberghe & De Pelsmacker, 2015). Een boodschap met weerlegging kan namelijk wel de impact van de tegenargumenten van het gewenste gedrag verzachten, het noemen van deze tegenargumenten kan namelijk ook slechte gevolgen hebben voor attitudes (Crowley & Hoyer, 1994; Eisend, 2006). Mensen worden als het ware tevéél herinnerd aan het tegenargument. De ontvanger kan de boodschap met weerlegging en dus met meer uitleg juist ook serieuzer nemen en is dan gemotiveerder om de boodschap te verwerken (Crowley & Hoyer, 1994; Eisend, 2006). Een weerlegging kan mensen dus meer vertrouwen in de boodschap geven, in de zin dat zij verwachten dat de bron veel verstand van het onderwerp heeft en de boodschap dus wel correct zal zijn. Een gebrek aan informatie of informatie die ambigu of vaag is zal dan ook leiden tot onzekerheid (McCormick, 2002).

(11)

Dus hoewel een boodschap met weerlegging door het enigszins éénzijdige karakter in beginsel minder betrouwbaar over kan komen, wordt verwacht dat de extra uitleg bij het tegenargument in het geval van een gezondheidsboodschap de angst om misleid te worden juist ook kan wegnemen en daarmee uiteindelijk waarschijnlijk belangrijker is in de beïnvloeding van de gepercipieerde betrouwbaarheid.

Voor niet op marketing gerelateerde onderwerpen blijkt uit enkele onderzoeken dat weerleggende boodschappen niet alleen in gepercipieerde betrouwbaarheid maar ook in overtuiging hoger zijn vergeleken met eenzijdige boodschappen, terwijl deze effecten niet gelden voor normale tweezijdige boodschappen (Allen, 1990; O’Keefe, 1999). Deze hogere overtuiging impliceert dat een tweezijdige boodschap met weerlegging minder weerstand met zich mee zou hebben gebracht. Of de hogere gepercipieerde betrouwbaarheid die ook uit deze onderzoeken naar voren kwam ook daadwerkelijk zal leiden tot minder weerstand wordt in huidig onderzoek getest. Mensen zijn in ieder geval vaak geneigd te zoeken naar bewijs dat een boodschap niet te vertrouwen is en gebruiken als weerstandsmechanisme dan

counterarguing (Fransen, Smit & Verlegh, 2015). Naarmate zij echter een boodschap als betrouwbaarder achten, zou de mate van counterarguing in principe minder moeten zijn (Eisend, 2006; Crowley & Hoyer, 1994). Op basis hiervan zijn daarom de volgende hypotheses opgesteld:

H4: Een boodschap met weerlegging wordt betrouwbaarder geacht dan een boodschap zonder weerlegging

H5: Hoe betrouwbaarder de boodschap wordt geacht, hoe minder counterarguing er plaatsvindt

(12)

Zoals eerder uitgelegd, kan weerstand als een reactie tegen verandering en het

tegenovergestelde van overtuiging worden beschouwd (Knowles & Linn, 2004). Je zou dan ook kunnen beredeneren dat het bieden van weerstand ervoor zorgt dat bijvoorbeeld attitudes niet veranderd zullen worden in de richting die de zender van een boodschap wenst. Bij de weerstandsvorm counterarguing gaan mensen in tegen de boodschap door tegenargumenten te bedenken. Bij attitude bolstering worden bestaande attitudes versterkt tegen beïnvloeding, door te denken aan redenen voor deze bestaande attitude (Fransen, Smit & Verlegh, 2015). Beide weerstandsvormen zijn theoretisch gezien dus niet gunstig voor beïnvloeding. Uit een experiment van Zuwerink Jacks & Cameron (2003) bleek dat deelnemers, wanneer hen een overtuigende boodschap werd gegeven, de verdedigingstechnieken attitude bolstering en counterarguing het meeste gebruikten. Daarnaast bleek dat counterarguing ook daadwerkelijk een zeer effectieve manier was om overtuiging te weerstaan. Volgens de cognitive response approach reageren mensen vooral met cognities op een overtuigende boodschap. Deze kunnen positief of negatief zijn, maar zijn waarschijnlijk negatief (dus bijvoorbeeld counterarguing en attitude bolstering) wanneer men de boodschap wil weerstaan. Deze

cognities hebben vervolgens weer impact op attitudes (Petty, Ostrom, & Brock, 1981). Zo kan counterarguing zorgen voor attitudes die tegen het gewenste gedrag ingaan (Petty, Ostrom & Brock, 1981; Zuwerink Jacks & Cameron, 2003). Uit onderzoek van Van Reijmersdal e.a. (2016) blijkt bijvoorbeeld dat het laten zien dat een blog gesponsord is voor meer

counterarguing zorgt en dat dit vervolgens een lagere merkattitude met zich meebrengt. In feite wordt hierdoor dus het tegenovergestelde effect bereikt van wat de zender wil. In huidig onderzoek wordt getest of dit voor een gezondheidsboodschap ook zo werkt en of ook attitude bolstering, aangezien dit nog nauwelijks empirisch getest is, tot een hogere attitude ten

opzichte van het ongewenste gedrag zal leiden en daarom zijn de volgende hypotheses opgesteld:

(13)

H6: Hoe meer sprake er is van counterarguing, hoe positiever de attitude ten opzichte van het drinken van 1 glas alcohol per dag is

H7: Hoe meer sprake er is van attitude bolstering, hoe positiever de attitude ten opzichte van het drinken van 1 glas alcohol per dag is

Tot zover wordt er van een tweezijdige boodschap met weerlegging dus verwacht dat deze weerlegging zorgt voor meer persuasive intent, wat via een vermeerdering in weerstand (counterarguing en attitude bolstering) tot minder overtuiging zou moeten leiden in

vergelijking tot een normale tweezijdige boodschap. Maar er wordt van de weerlegging in een tweezijdige boodschap dus tevens een positief effect op de gepercipieerde betrouwbaarheid verwacht, wat via een vermindering in weerstand (counterarguing) juist tot meer overtuiging zou moeten leiden in vergelijking tot een normale tweezijdige boodschap. Er worden dus als het ware tegenovergestelde mechanismen tegelijkertijd geactiveerd waardoor het theoretisch niet duidelijk is of er een verschil in attitude tussen de normale en weerleggende tweezijdige boodschappen zal optreden en zo ja, welke kant dit effect dan op zal gaan. Daarom is de volgende deelvraag opgesteld:

Deelvraag 1: Wat is het effect van het al dan niet weerleggen van tegenargumenten in een tweezijdige anti-alcohol boodschap op de attitude tegenover het drinken van 1 glas alcohol per dag?

(14)

Methode

Design

De deelnemers aan dit experiment zijn random verdeeld over de twee verschillende condities (boodschap: tweezijdig, weerleggend tweezijdig) van een between-subjects design. Overige variabelen van dit onderzoek zijn: gepercipieerde betrouwbaarheid, perceived persuasive intent, counterarguing, attitude bolstering en attitude t.o.v. het drinken van één glas alcohol per dag.

Deelnemers

In totaal hebben 156 participanten deelgenomen aan deze studie en de vragenlijst volledig ingevuld. Alle participanten zijn vrouwen. Er is gekozen om alleen vrouwen te laten participeren omdat zij zich waarschijnlijk meer aangesproken voelen door een boodschap over borstkanker (een belangrijke reden om minder alcohol te drinken) dan mannen. De gemiddelde leeftijd was 28 jaar (M = 28,36, SD = 11,37). 86,5% was hoogopgeleid (hbo of universiteit) en de overige 13,5% bestond uit mensen met een VMBO, HAVO, VWO of Figuur 1: Conceptueel model

(15)

MBO opleiding. De deelnemers aan dit onderzoek hoefden niet aan bepaalde eisen te voldoen om geselecteerd te worden, behalve dat zij 18 jaar of ouder waren (om ethische redenen). Deze deelnemers zijn door de onderzoeker van dit experiment geworven via internet en email en zij hebben vrijwillig meegedaan.

Materiaal

Het stimulusmateriaal van dit experiment bestond uit twee tekstboodschappen. Respondenten kregen, afhankelijk van hun random bepaalde conditie, één van deze tekstboodschappen te zien. In de normale tweezijdige conditie kregen deelnemers de volgende tekst te zien:

Uit onderzoek blijkt dat het drinken van 1 glas alcohol per dag zorgt voor een lagere kans op hart- en vaatziekten, doordat het voor ‘goede’ cholesterol zorgt dat ‘slecht’ cholesterol afvoert. Ook kan alcohol drinken gezellig zijn. Uit onderzoek blijkt wel dat het drinken van 1 glas alcohol per dag de kans op borstkanker vergroot. Ook bevat alcohol veel calorieën. In de weerleggende tweezijdige conditie kregen deelnemers dezelfde tekst te zien, maar met de volgende toevoeging:

De kans op hart- en vaatziekten kan ook verlaagd worden zonder alcohol te drinken: door gezond te eten, voldoende te bewegen en niet te roken wordt het ‘slechte’ cholesterol

verminderd en het ‘goede’ cholesterol verhoogd. Ook gezelligheid kan bereikt worden zonder alcohol.

Beide boodschappen beschrijven dus zowel voor- als tegenargumenten om één glas alcohol per dag te drinken. De weerleggende tweezijdige boodschap poogt daarnaast om de

argumenten om een glas alcohol per dag te drinken te weerleggen, door een andere manier te geven om de gewenste resultaten van alcohol te bereiken.

Procedure

De deelnemers kregen allereerst te horen dat zij deelnamen aan een experiment voor een master scriptie communicatiewetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Zij tekenden

(16)

tevens een vrijwilligheidsverklaring en een informed consent. Vervolgens werden zij random verdeeld over de twee condities en kregen zij, afhankelijk van hun conditie, één van de twee boodschappen te lezen. Daarna werd door middel van een vragenlijst eerst hun attitude ten opzichte van het drinken van één glas alcohol per dag gemeten, vervolgens de perceived persuasive intent en betrouwbaarheid van de boodschap en hun mate van counterarguing en attitude bolstering ten opzichte van de boodschap. Tenslotte werden er nog enkele

controlevragen gesteld over de bekendheid met de gezondheidseffecten van alcohol, het huidige alcoholgebruik, de leeftijd en de opleiding van de deelnemers.

Instrumentatie

Attitude. De afhankelijke variabele van dit onderzoek is de attitude ten opzichte van het drinken van één glas alcohol per dag. Het op deze manier meten van attitude is gebaseerd op de schaal van Ajzen (2002). Door middel van vijf verschillende items werd op een 6-puntsschaal gevraagd naar de mening wat betreft het drinken van één glas alcohol per dag: schadelijk-bevorderlijk, onaangenaam-aangenaam, slecht-goed, waardeloos-waardevol, onprettig-prettig. Deze schaal is na betrouwbaarheidsanalyse betrouwbaar bevonden (α = 0,91, M = 3,11, SD = 1,12).

Perceived persuasive intent. Om te meten of deelnemers de boodschap opvatten als iets dat hen probeerde te overtuigen zijn de volgende twee vragen gesteld: ‘Deze boodschap probeerde mij te overtuigen dat het drinken van één glas alcohol per dag niet goed is’ en ‘Deze boodschap liet de keuze aan mij of het drinken van één glas alcohol per dag goed of niet goed is’ (dit item is voor analyses omgepoold). Op een 6-puntsschaal konden deelnemers antwoorden van 1 (niet waar) tot 6 (waar). Aangezien deze schaal maar uit twee items bestond is een correlatie uitgevoerd. Er bleek een redelijk verband te bestaan (r = 0,37, p < 0,001, M = 2,82, SD = 1,25).

(17)

Gepercipieerde betrouwbaarheid. Om te meten hoe betrouwbaar deelnemers de boodschap vonden is gebruik gemaakt van een vertaling van de schaal van Appelman & Sundar (2015). Deelnemers werden gevraagd hoe goed achtereenvolgens de woorden

‘correct’, ‘betrouwbaar’ en ‘geloofwaardig’ pasten bij de boodschap op een 7-puntsschaal van 1 (past er helemaal niet bij) tot 7 (past er helemaal bij). Deze schaal is betrouwbaar bevonden (α = 0,75, M = 4,25, SD = 1,26).

Counterarguing. Om te meten in hoeverre deelnemers ingingen tegen de gebruikte argumenten in de boodschap is een counterarguing schaal gebruikt gebaseerd op meerdere manieren om dit te meten (van Reijmersdal e.a., 2016; Zuwerink Jacks & Cameron, 2003; Fransen, Ter Hoeven & Verlegh, 2013; Nabi, Moyer-Gusé & Byrne, 2007). Er werd gevraagd in hoeverre deelnemers tijdens het lezen van de boodschap aan de volgende punten dachten wat betreft de claim dat één glas alcohol per dag de kans op borstkanker vergroot en veel calorieën bevat: ‘ik probeerde deze claim te weerleggen’, ‘ik twijfelde aan deze claim’, ‘ik probeerde deze claim tegen te spreken’, ‘ik zocht naar fouten in deze claim’, ‘ik bedacht op welke manieren ik het oneens ben met deze claim’. Zij beantwoordden deze items op een 7-puntsschaal van 1 (geheel mee oneens) tot 7 (geheel mee eens). Een principale componenten analyse geeft aan dat de 5 items samen een eendimensionale schaal vormen: maar één component heeft een eigenwaarde boven de 1 (eigenwaarde is 2,57) en er is een duidelijke knik na deze component in het scree plot. Deze component verklaart 51,41 procent van de totale variantie. Deze schaal is betrouwbaar bevonden (α = 0,76, M = 3,29, SD = 1,14).

Attitude bolstering. Om te meten in hoeverre deelnemers dachten aan redenen voor hun huidige attitude is een attitude bolstering schaal gebruikt gebaseerd op meerdere manieren om dit te meten (van Reijmersdal e.a., 2016; Zuwerink Jacks & Cameron, 2003; Fransen, Ter Hoeven & Verlegh, 2013). Deelnemers werden gevraagd in hoeverre zij tijdens het lezen van de boodschap dachten aan andere argumenten dan de claim dat één glas alcohol

(18)

per dag de kans op borstkanker vergroot en veel calorieën bevat en hiervoor de volgende drie vragen te beoordelen op een 7-puntsschaal van 1 (geheel mee oneens) tot 7 (geheel mee eens): ‘ik dacht aan andere argumenten die mijn mening over het drinken van 1 glas alcohol per dag vormen’, ‘ik dacht aan andere redenen om wel of niet 1 glas alcohol per dag te drinken’ en ‘ik dacht aan andere feiten en argumenten die mijn mening over het drinken van 1 glas alcohol per dag ondersteunen’. Een principale componenten analyse geeft aan dat de 3 items samen een eendimensionale schaal vormen: maar één component heeft een eigenwaarde boven de 1 (eigenwaarde is 2,27) en er is een duidelijke knik na deze component in het scree plot. Deze component verklaart 75,69 procent van de totale variantie. Deze schaal is betrouwbaar bevonden (α = 0,84, M = 4,22, SD = 1,55).

Huidig alcoholgebruik. Hoewel er geen invloed van huidig alcoholgebruik op de verschillende hypotheses werd verwacht is deze variabele meegenomen in de vragenlijst omdat deze wellicht de afhankelijke variabelen beïnvloedt en hierdoor later eventueel als covariaat kon worden meegenomen. Er werd aan deelnemers gevraagd in te vullen hoeveel dagen per week zij gemiddeld in de afgelopen twee weken achtereenvolgens 0 (M = 4,73, SD = 3,41), 1 (M = 0,87, SD = 1,32) en meer dan 1 (M = 1,26, SD = 1,40) glazen alcohol per dag hadden gedronken.

Resultaten

Om te kijken of het huidige alcoholgebruik eventueel meegenomen kon worden als covariaat is er eerst een t-test uitgevoerd om te controleren of de gebruiksvariabelen niet verschilden tussen de twee verschillende boodschap condities. Het aantal dagen per week 0 glazen alcohol verschilde niet tussen de condities: t (154) = -0,40, p = 0,692, 95%CI [-1,30, 0,86]. Ook het aantal dagen per week 1 glas alcohol per dag verschilde niet tussen de condities: t (154) =

(19)

0,76, p = 0,449, 95%CI [-0,26, 0,58]. Tenslotte verschilde het aantal dagen per week meer dan 1 glas alcohol ook niet tussen de condities: t (154) = -0,46, p = 0,646, 95%CI [-0,55, 0,34]. Vervolgens is er een correlatie uitgevoerd met alle afhankelijke variabelen en de gebruiksvariabelen. Er bleek een redelijk verband te bestaan tussen het aantal dagen per week 1 glas alcohol per dag en attitude (r = 0,41, p < 0,001 ) en tussen het aantal dagen per week meer dan 1 glas alcohol per dag en attitude (r = 0,43, p < 0,001 ). Ook bleek er een klein verband te bestaan tussen het aantal dagen per week 0 glazen alcohol per dag en

betrouwbaarheid (r = 0,18, p = 0,024) en het aantal dagen per week 1 glas alcohol per dag en betrouwbaarheid (r = 0,22, p = 0,006). Tenslotte bleek er een klein verband te bestaan tussen het aantal dagen per week 0 glazen alcohol per dag en attitude bolstering (r = -0,18, p = 0,028). Voor de analyses waarin bovengenoemde afhankelijke variabelen worden gebruikt zijn de desbetreffende correlerende gebruiksvariablen meegenomen als covariaat.

Hypothese 1 stelde dat bij een boodschap met weerlegging de perceived persuasive intent hoger zou zijn dan bij een boodschap zonder weerlegging. Er is een eenwegs-variantieanalyse uitgevoerd waaruit blijkt dat de perceived persuasive intent bij een boodschap met

weerlegging (M = 3,26, SD = 1,29) significant hoger is dan bij een boodschap zonder

weerlegging (M = 2,41, SD = 1,06), F (1, 154) = 20,30, p < 0,001, η² = 0,12. Hypothese 1 kan dus worden aangenomen.

Hypothese 2 stelde dat hoe hoger de perceived persuasive intent werd, hoe meer counterarguing er plaatsvond. Hypothese 5 voorspelde dat hoe betrouwbaarder de boodschap werd geacht, hoe minder counterarguing er zou plaatsvinden. Het regressiemodel dat

voortkomt uit een meervoudige regressieanalyse met counterarguing als afhankelijke

(20)

niet significant, F (2, 153) = 1,07, p = 0,346. De onafhankelijke variabelen hebben dus geen effect op de afhankelijke variabelen. Hypotheses 2 en 5 kunnen niet worden aangenomen.

Hypothese 3 stelde dat hoe hoger de perceived persuasive intent werd, hoe meer attitude bolstering er plaatsvond. Het regressiemodel dat voortkomt uit een meervoudige regressieanalyse met attitude bolstering als afhankelijke variabele en perceived persuasive intent en het aantal dagen per week 0 glazen alcohol per dag (als covariaat meegenomen) als onafhankelijke variabelen is significant, F (2, 153) = 3,20, p = 0,043. Het regressiemodel is dus bruikbaar om attitude bolstering te voorspellen, maar de voorspelling is zwak qua sterkte: 4 procent van de verschillen in attitude bolstering kunnen voorspeld worden op grond van perceived persuasive intent en huidig alcoholgebruik (R² = 0,04). Perceived persuasive intent heeft geen significante samenhang met attitude bolstering, b* = 0,10, t = 1,20, p = 0,231, 95% CI [-0,08, 0,32]. Hypothese 3 kan niet worden aangenomen.

Hypothese 4 stelde dat een boodschap met weerlegging betrouwbaarder werd geacht dan een boodschap zonder weerlegging. Er is een eenwegs-variantieanalyse uitgevoerd waarin het aantal dagen per week 0 en 1 glazen alcohol per dag als covariaten zijn meegenomen waaruit blijkt dat er geen significant verschil in betrouwbaarheid tussen de boodschappen werd gevonden, F (1, 152) = 1,57, p = 0,212, η² = 0,10. Hypothese 4 kan dus niet worden aangenomen.

Hypothese 6 voorspelde dat hoe meer er sprake was van counterarguing, hoe positiever de attitude ten opzichte van het drinken van 1 glas alcohol per dag zou worden. Hypothese 7 voorspelde dat hoe meer er sprake was van attitude bolstering, hoe positiever de attitude ten opzichte van het drinken van 1 glas alcohol per dag zou worden. Het

regressiemodel dat voortkomt uit een meervoudige regressieanalyse met attitude als

afhankelijke variabele en counterarguing, attitude bolstering en het aantal dagen per week 1 en meer dan 1 glazen alcohol per dag (als covariaten meegenomen) als onafhankelijke

(21)

variabelen is significant, F (4, 151) = 17,67, p < 0,001. Het regressiemodel is dus bruikbaar om attitude te voorspellen, maar de voorspelling is redelijk matig qua sterkte: 32 procent van de verschillen in attitude kunnen voorspeld worden op grond van counterarguing, attitude bolstering en huidig alcoholgebruik (R² = 0,32). Counterarguing heeft een significante samenhang met attitude, b* = 0,17, t = 2,36, p = 0,020, 95% CI [0,03, 0,31]. Met elke punt extra op de schaal van counterarguing die loopt van 1 (laag) tot 7 (hoog) , is de attitude ten opzichte van het drinken van 1 glas alcohol per dag gemiddeld 0,16 hoger. Hypothese 6 kan dus worden aangenomen. Attitude bolstering heeft daarentegen geen significante samenhang met attitude, b* = -0,08, t = -1,14, p = 0,26, 95% CI [-0,16, 0,04]. Hypothese 7 kan dus niet worden aangenomen.

Tenslotte is er antwoord gezocht op de deelvraag ‘wat is het effect van het al dan niet weerleggen van tegenargumenten in een tweezijdige anti-alcohol boodschap op de attitude tegenover het drinken van 1 glas alcohol per dag’. Er is een eenwegs-variantieanalyse uitgevoerd waarin het aantal dagen per week 1 en meer dan 1 glazen alcohol per dag als covariaten zijn meegenomen met conditie als onafhankelijke variabele en attitude als afhankelijke variabele, waaruit blijkt dat er geen significant verschil in attitude tussen de boodschappen werd gevonden, F (1, 152) = 0,33, p = 0,566, η² = 0,30. Er kan dus gesteld worden dat er geen significant hoofdeffect van conditie op attitude bestaat, wat vooralsnog betekent dat een weerleggende tweezijdige boodschap niet per se leidt tot een lagere of hogere attitude vergeleken een normale tweezijdige boodschap of andersom.

Conclusie & discussie

In huidig onderzoek werd er antwoord gezocht op de vraag ‘Wat is het effect van het al dan niet weerleggen van tegenargumenten in een tweezijdige anti-alcohol boodschap op de

(22)

attitude tegenover het drinken van 1 glas alcohol per dag en in hoeverre wordt dit effect gemedieerd door de gepercipieerde betrouwbaarheid, perceived persuasive intent, counterarguing en attitude bolstering van de boodschap’? In overeenstemming met

hypothese 1 bleek dat een boodschap met weerlegging een hogere perceived persuasive intent heeft dan een boodschap zonder weerlegging. De perceived persuasive intent heeft, tegen de verwachtingen van hypothese 2 en 3 in, echter geen effect op counterarguing en attitude bolstering. Een boodschap met weerlegging werd tegen de verwachting van hypothese 4 in niet betrouwbaarder bevonden dan een boodschap zonder weerlegging. Ook had

betrouwbaarheid geen effect op counterarguing, in tegenstelling tot wat in hypothese 5 werd voorspeld. Wel bleek in overeenstemming met hypothese 6 dat hoe meer er sprake was van counterarguing, hoe positiever de attitude tegenover het drinken van 1 glas alcohol per dag was. Attitude bolstering had, in tegenstelling van wat in hypothese 7 werd verwacht, echter geen effect op deze attitude. Ook bleek uit het beantwoorden van deelvraag 1 dat een weerleggende tweezijdige boodschap hoe dan ook niet per se leidt tot een lagere of hogere attitude vergeleken een normale tweezijdige boodschap of andersom.

Verwacht werd dat mensen wanneer hun vrijheid werd bedreigd, bijvoorbeeld wanneer de perceived persuasive intent hoog was, zij tegen de boodschap in zouden gaan om hun vrijheid te herstellen en dat zij dit zouden doen door middel van counterarguing en attitude bolstering (Fransen, Smit & Verlegh, 2015). Uit huidig onderzoek kwam dit effect niet naar voren. Mensen willen vaak geen energie steken in het nadenken over een boodschap. Dat de

perceived persuasive intent niet doorwerkt naar meer weerstand kan wellicht komen door het feit dat, om mensen toch te motiveren om over een boodschap na te denken, het voor social marketing belangrijk is om het keuzeproces simpel te houden. Mensen moeten niet

(23)

dus niet zo erg als verwacht om overtuigd te worden als het gaat om een

gezondheidsonderwerp. Dit kan ook komen door de gezondheidscontext. Forcefull language (taalgebruik waarin geen ruimte voor een eigen keuze wordt gelaten, waarbij de persuasive intent dus hoog is) wordt over het algemeen opgevat als een bedreiging en men reageert hier defensief op. Dit gebeurt vooral wanneer men vindt dat de bron een onrechtmatige claim van macht doet (Jenkins, 2013). Echter worden bijvoorbeeld dokters doorgaans oprecht gezien als machtiger (als een autoriteit) wat betreft bepaalde onderwerpen, waardoor in zo’n geval een claim niet als onrechtmatig bedreigend over hoeft te komen (Jenkins, 2013). Hierdoor hoeft er dus ook niet per se weerstand te ontstaan door een hoge mate van perceived persuasive intent. In huidig onderzoek stond er in de boodschap voor deelnemers geen bron bij (juist om het onderzoek wat dit aangaat neutraal te houden) maar men ging er misschien vanuit dat iemand die een gezondheidsboodschap produceert wel (meer dan henzelf) verstand van zaken heeft, waardoor men de machtsclaim als het ware accepteert. Vervolgonderzoek kan zich meer richten op hoe mensen over bepaalde bronnen denken.

Ook kan in vervolgonderzoek misschien wel gedacht worden aan de invloed van de mate van involvement. Hoe betrokken mensen zijn bij alcohol en hoe belangrijk dit voor hen is heeft wellicht invloed op de effecten die in huidig onderzoek niet gevonden zijn, bijvoorbeeld van vertrouwen naar weerstand en van attitude bolstering naar attitude. Wanneer het mensen totaal niet uitmaakt of ze wel of niet elke dag een glas alcohol kunnen drinken kan worden voorgesteld dat het hen ook niet uitmaakt hoe de boodschap dan wordt gebracht of dat zij merken dat zij tegen de boodschap ingaan: zij willen hier toch niets mee doen (Van Reijmersdal e.a., 2016). Involvement kon in dit korte onderzoek niet bevraagd worden om beïnvloeding binnen het onderzoek te voorkomen maar kan in uitgebreider vervolgonderzoek wellicht worden meegenomen.

(24)

Hoewel counterarguing wel zorgde voor een meer positieve attitude, was dit voor attitude bolstering niet het geval. Dit gaat tegen de verwachting van de cognitive response approach in, waarin verwacht werd dat alle cognitieve constructen attitudes konden voorspellen (Petty, Ostrom, & Brock, 1981). Dat de verwachte effecten naar counterarguing en naar en vanaf attitude bolstering niet zijn gevonden in huidig onderzoek zou ook te maken kunnen hebben met de manier van meten van deze constructen. In huidig onderzoek is al gepoogd om meer duidelijkheid te scheppen in bijvoorbeeld waar mensen precies tegenargumenten voor bedenken door dit specifieker te benoemen in de items die counterarguing meten, wat werd aangeraden in het onderzoek van Van Reijmersdal e.a. (2016). Wel kan het meten misschien nog beter live worden gedaan door mensen vrij te laten opschrijven wat zij dachten tijdens het lezen van de boodschap en dit daarna te coderen tot de mate van counterarguing en attitude bolstering (Van Reijmersdal e.a., 2016). Dit zorgt er voor dat er een realistischer beeld ontstaat van wat mensen daadwerkelijk dachten, zij hadden misschien niet goed onthouden wat zij dachten tijdens het lezen. Deze manier van meten kon binnen de capaciteiten van huidig onderzoek helaas niet worden gebruikt maar zou in vervolgonderzoek kunnen worden toegepast.

Zelfs nu blijkt dat in huidig onderzoek de verhoogde perceived persuasive intent in een boodschap met weerlegging niet doorwerkt op meer weerstand en een meer positieve attitude tegenover alcohol, blijkt de boodschap met weerlegging niet effectiever te zijn dan een boodschap zonder weerlegging. Misschien is het in de gezondheidszorg op sommige punten niet mogelijk om iets daadwerkelijk te ontkennen en werkt het weerleggende aspect daarom niet zoals verwacht (Niederdeppe, Kim, Lundell, Fazili & Frazier, 2012). De manier van weerlegging in huidig onderzoek was misschien niet sterk genoeg om bijvoorbeeld de betrouwbaarheid te verhogen. Misschien werkt dit alleen wanneer het tegenargument daadwerkelijk, bijvoorbeeld met bewijs, ontkend kan worden. Het is nu eenmaal zo dat

(25)

sommige betrouwbare bronnen stellen dat alcohol goed voor het hart is en mensen kunnen tevens zelf de ervaring hebben dat zij het echt minder gezellig vinden zonder alcohol. Als dit ontkend wordt zal het dus voor hen niet echt betrouwbaar overkomen, maar als het met een omweg weerlegd wordt zoals in huidig onderzoek, komt het misschien niet over als een weerlegging in de klassieke zin, waardoor verwachte effecten op bijvoorbeeld

betrouwbaarheid van de boodschap en de uiteindelijke attitude niet gevonden worden. Een glas alcohol drinken is natuurlijk wel makkelijker dan bijvoorbeeld een half uur sporten, wat als oplossing in de weerlegging van huidig onderzoek werd gebruikt. Deze weerlegging kan dus ook gezorgd hebben voor weerstand. Vervolgonderzoek zou kunnen testen of mensen inderdaad weerstand boden tegenover de weerlegging en of dit invloed had op de

betrouwbaarheid en de attitude. Ook zou het verschil tussen een gezondheidsboodschap waarin iets daadwerkelijk ontkend wordt en een boodschap waarin iets met een omweg weerlegd wordt onderzocht kunnen worden.

Tenslotte kan worden gedacht dat ontvangers van de boodschap uit angst om misleid te worden sowieso op attitude-bevestigende informatie focussen en attitude-tegenstrijdige informatie negeren (Fransen, Smit & Verlegh, 2015). Uit een onderzoek naar voeding en voedingssupplementen bleek bijvoorbeeld dat vrouwen vooral focussen op positieve informatie oftewel de voorargumenten (Chang, 2013). Een weerlegging kan ook gezien worden als attitude-tegenstrijdig, waardoor mensen hier misschien wel weinig tot geen aandacht aan schonken of zich hier in ieder geval niet door lieten beïnvloeden, hoe goed de weerlegging ook zou zijn. Een andere manier van weerstand kan bijvoorbeeld ook zijn om de gehele boodschap te negeren zodra men doorheeft dat dit een overtuigingsboodschap is (Fransen, Verlegh, Kirmani, & Smit, 2015). Als mensen niet hebben gelet op het

tegenargument en de weerlegging of de algehele boodschap, zou dit ook een reden kunnen zijn dat er weinig effecten zijn opgetreden. Vervolgonderzoek zou dieper in kunnen gaan op

(26)

hoeveel aandacht deelnemers besteden aan bepaalde delen van de boodschap, bijvoorbeeld in een laboratorium door middel van eyetracking techniek of een methode van impliciete vraagstelling.

Een tweezijdige boodschap met weerlegging zorgt er kortom voor dat mensen eerder doorhebben dat iemand hen probeert te overtuigen vergeleken met een normale tweezijdige boodschap, maar dit zorgt niet voor meer weerstand. Een hogere mate van counterarguing zorgt, in tegenstelling tot attitude bolstering, wel voor een meer positieve attitude tegenover alcohol, maar een verandering in counterarguing ontstaat niet door de mate van

betrouwbaarheid of perceived persuasive intent van de boodschap. Een boodschap met weerlegging komt ook niet betrouwbaarder over dan een boodschap zonder weerlegging. In het algemeen leidt een weerleggende tweezijdige boodschap niet per se tot een lagere of hogere attitude vergeleken met een normale tweezijdige boodschap of andersom. De

bestaande theorie wat betreft weerlegging in tweezijdige boodschappen wees meerdere kanten op en ook de empirische bewijzen wezen op verschillende effecten. In het geval van een gezondheidsboodschap waarin de argumenten die tegen het gewenste gedrag in gaan niet worden ontkend maar waarin weerlegging wordt gebruikt door een andere oplossing te bieden voor deze argumenten blijken veel van deze effecten niet te kloppen, maar wel blijkt dat het voor de attitude in zo’n soort boodschap ongeacht deze (on)verklarende effecten uiteindelijk niet uitmaakt of deze gebruik maakt van weerlegging of niet. Professionals die zich

bezighouden met gezondheidscommunicatie hoeven zich op basis van huidig onderzoek vooralsnog dus geen zorgen te maken over de vraag of een boodschap niet te beïnvloedend overkomt, aangezien dit kennelijk niet zorgt voor meer weerstand. Ondanks het feit dat counterarguing niet werd veroorzaakt door een lagere betrouwbaarheid of een hogere

(27)

veel counterarguing veroorzaakt, aangezien dit de ongewenste attitude verhoogt. Tenslotte hoeven zij vooralsnog dus geen rekening te houden met de vraag of zij de tegenargumenten in een tweezijdige boodschap weerleggen of niet, mits zij als doel hebben om een attitude te beïnvloeden, en zij de tegenargumenten niet kunnen ontkennen maar alleen een andere oplossing kunnen bieden zoals in huidig onderzoek is gedaan.

Literatuurlijst

Ajzen, I. (2002). Constructing a TPB Questionnaire. Geraadpleegd op: http://people.umass.edu/aizen/tpb.html

Allen, M., Hale, J., Mongeau, P., Berkowitz‐Stafford, S., Stafford, S., Shanahan, W. & Ray, C. (1990). Testing a model of message sidedness: Three replications. Communications Monographs, 57(4), 275-291.

Allen, M. (1991). Meta‐analysis comparing the persuasiveness of one‐sided and two‐sided messages. Western Journal of Speech Communication, 55(4), 390-404.

Appelman, A., & Sundar, S. S. (2015). Measuring Message Credibility Construction and Validation of an Exclusive Scale. Journalism & Mass Communication Quarterly, 1077699015606057.

Boerman, S. C., van Reijmersdal, E. A., & Neijens, P. C. (2012). Sponsorship disclosure: Effects of duration on persuasion knowledge and brand responses. Journal of Communication, 62, 1047-1064.

Brehm, J.A., 1966. A Theory of Psychological Reactance. Academic Press, New York. Brehm, S. S., & Brehm, J. W. (1981). Psychological reactance: A theory of freedom and

control. San Diego, CA: Academic Press.

Chang, C. (2013). Men's and women's responses to two-sided health news coverage: A moderated mediation model. Journal of health communication, 18(11), 1326-1344. Cornelis, E., Cauberghe, V., & De Pelsmacker, P. (2015). The credibility of refutation in two-

sided anti-drug messages. Journal of Social Marketing, 5(3), 241-257.

Crossley, M. L. (2002). Introduction to the symposium ‘health resistance’: the limits of contemporary health promotion. Health Education Journal, 61 (2), 101–112.

Crowley, A., & Hoyer, W. (1994). An Integrative Framework for Understanding Two-Sided Persuasion. Journal of Consumer Research, 20(4), 561-574.

Dowd, E. T. (2002). Psychological reactance in health education and promotion. Health Education Journal, 61(2), 113-124.

Eisend, M. (2006). Two-sided advertising: A meta-analysis. International Journal of Research in Marketing, 23(2), 187-198.

Fogarty, J.S., 1997. Reactance theory and patient noncompliance. Social Science and Medicine, 45 (8), 1277–1288.

Fransen, M. L., Ter Hoeven, C., & Verlegh, P. W. J. (2013). Strategies to resist advertising. In S. Botti & A. Labroo (Eds.), NA: Advances in consumer research (41st ed.). Duluth, MN: Association for Consumer Research.

(28)

persuasion: an integrative framework. Frontiers in psychology, 6.

Fransen, M. L., Verlegh, P. W., Kirmani, A., & Smit, E. G. (2015). A typology of consumer strategies for resisting advertising, and a review of mechanisms for countering them. International Journal of Advertising, 34(1), 6-16.

Jenkins, M., & Dragojevic, M. (2013). Explaining the process of resistance to persuasion: A politeness theory-based approach. Communication Research, 40(4), 559-590.

Knowles, E. S., & Linn, J. A. (2004). Alpha and Omega Strategies for Change. Resistance and persuasion, 117.

McCormick, K.M., 2002. A concept analysis of uncertainty in illness. Journal of Nursing Scholarship, 34, 127–131.

Nabi, R. L.,Moyer-Gus´e, E., & Byrne, S. (2007). All joking aside: A serious investigation into the persuasive effect of funny social issue messages. Communication

Monographs, 74, 29–54.

Niederdeppe, J., Kim, H. K., Lundell, H., Fazili, F., & Frazier, B. (2012). Beyond

counterarguing: Simple elaboration, complex integration, and counterelaboration in response to variations in narrative focus and sidedness. Journal of

Communication, 62(5), 758-777.

Norton, L. (1998). Health promotion and health education: what role should the nurse adopt in practice. Journal of Advanced Nursing, 28, 1269–1275.

NRC. (2016a). Kans op borstkanker stijgt al 10 procent bij één wijntje per dag. Geraadpleegd op https://www.nrc.nl/nieuws/2016/10/13/kans-op-borstkanker-stijgt-al-10-procent-bij-een-wijntje-per-dag-4790800-a1526454

NRC. (2016b). Het begint bij een glas per dag. Geraadpleegd op

https://www.nrc.nl/nieuws/2016/10/04/het-begint-bij-een-glas-per-dag-4637333-a1524797

O’Keefe, D. J. (1999). How to handle opposing arguments in persuasive messages: A meta- analytic review of the effects of one-sided and two-sided messages. Annals of the International Communication Association, 22(1), 209-249.

Petrova, P. K., & Cialdini, R. (2011). New approaches toward resistance to persuasion. Hastings et al. The Sage Handbook of Social Marketing. London: Sage Publications Ltd.

Petty, R. E., & Cacioppo, J. T. (1977). Forewarning, cognitive responding, and resistance to persuasion. Journal of Personality and Social Psychology, 35, 645-655.

Petty, R. E., Ostrom, T. M., & Brock, T. C. (1981). Cognitive responses in persuasive communications: A text in attitude change. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum.

Rofes, E. (2002). Desires as defiance: gay male sexual subjectivities and resistance to sexual health promotion. Health Education Journal, 61, 125–137.

Van Reijmersdal, E.A. , Fransen, M. L., Van Noort, G., Opree, S. J., Vandeberg, L., Reusch, S., Van Lieshout, F., & Boerman, S. C. (2016). Effects of disclosing sponsored content in blogs: How the use of resistance strategies mediates effects on persuasion. American Behavioral Scientist, 60(12), 1458

Volkskrant. (2014). Hoe rode wijn ten onrechte aan zijn goede naam kwam. Geraadpleegd op http://www.volkskrant.nl/wetenschap/hoe-rode-wijn-ten-onrechte-aan-zijn-goede-naam-kwam~a3751866/

Wei, M., Fischer, E., & Main, K. J. (2008). An examination of the effects of activating persuasion knowledge on consumer response to brands engaging in covert marketing. Journal ofPublic Policy & Marketing, 27(1), 34-44.

Whitehead, D., & Russell, G. (2004). How effective are health education programmes— resistance, reactance, rationality and risk? Recommendations for effective practice. International journal of nursing studies, 41(2), 163-172.

(29)

Wood, W., & Quinn, J. M. (2003). Forewarned and forearmed? Two meta-analytic synthesis of forewarning of influence appeals. Psychology Bulletin, 129, 119-138.

Zuwerink Jacks, J., & Cameron, K. (2003). Strategies for Resisting Persuasion. Basic and Applied Social Psychology, 25(2), 145-161.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

syscope Imago verbrede landbouw Duurzaamheid meten Nieuw Gemengd Bedrijf Horst Innovatiekracht akkerbouw Nieuw concept: ‘Habitatboerderij’ Vervanger van veen... is een kwartaalblad

As a result of the review process, 2 papers were accepted for inclusion in the ISPRS Annals and 4 in the ISPRS Archives, while remaining contributions were either rejected

étage noble, niveau de service ou de nuit et enfin comblesou plate-forme de combat. Au sud et à !'est, les parois taillées à la verticale sur une hauteur de 1,75 m

1: Extraversion has correlates positively with Attitude toward CC, Hypothesis 2: Agreeableness has correlates positively with attitude toward CC, Hypothesis 3: Openness to

Yet, although the HCA structure in figure 3 and the heat map in figure 5 are based on the same data, they reveal different aspects of the semantic map based on the

In deze studie is door middel van een voor tulpen aangepaste versie van het SWAP-Wofostmodel [3,4] berekend wat de meeropbrengst (in gewicht) voor tulpen zou

 Stap 5: Nadat u de gegevens heeft ingevuld, de gewassoort per perceel heeft gecontro- leerd en de ingevulde de-minimusverklaring heeft toegevoegd kunt u de percelen gereed

In mijn vorige brief (Kamerstuk 33 576 nr. 3) heb ik u een drietal randvoorwaarden voor een succesvolle introductie van het nieuwe stelsel genoemd, te weten goedkeuring van de