• No results found

Gedrukt voor de anonieme markt? Een boekwetenschappelijk onderzoek naar het publiek van gedrukte Nederlandstalige getijdenboeken in de vijftiende eeuw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gedrukt voor de anonieme markt? Een boekwetenschappelijk onderzoek naar het publiek van gedrukte Nederlandstalige getijdenboeken in de vijftiende eeuw"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoofdstuk 3: Specifieke heiligen in verschillende onderdelen

In dit hoofdstuk worden drie elementen uit getijdenboeken besproken die informatie kunnen verschaffen over het mogelijke afzetgebied van de uitgevers-drukkers van Nederlandstalige getijdenboeken. Als eerste worden de kalenders besproken, daarna komen de litanieën aan bod en tot slot worden de gebeden tot specifieke heiligen in de edities behandeld.

3.1 De kalenders

Als een getijdenboek een kalender bevat, staat deze in de meeste gevallen aan het begin van het boek. De kalender in getijdenboeken wijkt af van de kalender zoals die vandaag wordt gebruikt in dat opzicht dat de dagen alleen niet met een nummer worden aangeduid, maar ook met een specifieke heilige. Naast de heiligennamen zijn er ook letters en cijfers te vinden die in onze kalenders niet meer zijn opgenomen (zie afb. 3.1). De getallen in de meest linkerkolom van de kalender zijn de gulden getallen en de letters in de middelste kolom zijn de zondagsletters. Deze werden gebruikt om respectievelijk te laten zien welke letter

correspondeert met zondagen van dat jaar en om uit te rekenen wanneer het volle maan is. Daarmee kan dan worden uitgerekend op welke dag pasen valt of kon er bijvoorbeeld worden bepaald wanneer het veilig was om ader te laten of wanneer men het best kon oogsten. De letters ‘KL’ die in de linkerbovenhoek van elke kalender te vinden zijn, staan 1

voor kalendae, het Latijnse woord voor elke eerste dag van de maand.

Vormgeving van de kalenders

Van de onderzochte getijdenboeken bevat het grootste gedeelte een kalender, of heeft een kalender bevat. De edities waarvan de inhoud afwijkt van andere getijdenboeken bevatten 2

geen kalender. De inhoud van de kalenders komt allemaal overeen met wat hierboven is

J.P. Gumbert, ‘In plaats van zakagenda’s. Laatmiddeleeuwse kalenderhandschriften’, in: Madoc 4 (2003) p. 1

215-222, 221.

De kalenders van de onderzochte exemplaren van de edities van de druk van de Collaciebroeders uit 1496 2

(ILC 1219) en van Leeu uit 1491 (ILC 1229) ontbreken en konden niet worden meegenomen in het onderzoek.

Afb. 3.1: Het eerste blad van de kalender in ILC 1224.

(2)

besproken, maar de vormgeving is verschillend. In het grootste gedeelte van de kalenders zijn alle heiligennamen in zwart gedrukt. Voor een aantal andere elementen van de kalenders is door de drukker ruimte overgelaten en moest dat door de eigenaar worden toegevoegd. De drukkers van de drukken in mijn corpus hebben ruimte overgelaten voor de letters KL, in de helft van de gevallen ook voor de zondagsletter A en soms voor de eerste zin van elke maand waarin wordt verteld welke maand het betreft en hoeveel dagen die maand telt. In de onderzochte exemplaren zijn deze elementen allemaal in het rood en soms ook in afwisselend met blauw (door een rubricator) aan de tekst toegevoegd.

Slechts drie van de zeventien edities in het corpus hebben geen kalender en zijn oorspronkelijk ook zonder kalender gedrukt. Deze drie edities zijn afkomstig van Hugo Janszoon te Leiden (ILC 1232, 1233 en 1244). Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven, liet Janszoon zijn getijdenboeken op losse katernen drukken. Het zou dus mogelijk kunnen zijn dat hij apart kalenders liet drukken die zijn klanten dan los konden kopen. Eén van Janszoon’s editie in het corpus bevat wel een kalender. Het eerste blad van het eerste katern van de kalender in het Haagse exemplaar (Den Haag, KB 150 G 5) van de editie ontbreekt, maar het tweede katern van de kalender, dat uit vier bladen bestaat, begint met katernsignatuur B. De mariagetijden die na de kalender volgen beginnen op een nieuw katern met signatuur a. Dit zou erop kunnen wijzen dat de kalender niet oorspronkelijk bij de editie hoorde, maar aan dit exemplaar is toegevoegd. Om hier met zekerheid een uitspraak over te kunnen doen, moet naar een van de andere overgeleverde exemplaren worden gekeken, die allen niet compleet zijn. Het is niet bekend of deze exemplaren ook een kalender bevatten. 3

In de kalender van zijn druk uit 1497 (ILC 1237) heeft Janszoon ervoor gekozen om niet alle namen van heiligen te drukken, maar op sommige plekken ruimte over te laten. Op deze manier konden namen van bepaalde heiligen door de eigenaar zelf worden ingevuld. Dat maakt dat de druk voor een breder publiek uit meerdere bisdommen te gebruiken is. Bestudering van de kalender in het onderzochte exemplaar van de editie (Den Haag, KB, 150 G 5) laat al snel zien dat het invullen van de namen niet overal zo is gegaan zoals het zou moeten. Zo is een aantal plekken leeg gelaten waar een naam ingevuld had moeten

De exemplaren in Londen bestaan slechts uit één katern (Londen, British Library, IA.48441 en IA.48442). 3

Een ander (incompleet) exemplaar bevindt zich in Nijmegen, Bibliotheek Berchmanianum, signatuur onbekend.

(3)

worden. Daarnaast zijn een aantal namen verkeerd ingevuld. Dat begint al op 1 januari 4

waar ‘Jansdach’ is geschreven, terwijl daar de besnijdenis van Christus had moeten staan (zie afb. 3.2). ‘Jan’ verwijst in andere gevallen in de kalender naar Johannes de Doper of Johannes de evangelist en ‘Kers’ wordt gebruikt voor Christus. In de kalender van het getijdenboek van de reguliere kanunniken te Den Hem (ILC 1224) staat er op die plaats Jaersdag gedrukt, waarmee wordt verwezen naar de eerste dag van het nieuwe jaar. 5

Jansdach zou dus ook een schrijffout kunnen zijn. Een ander voorbeeld is de hemelvaart van Maria die twee keer in de kalender is opgenomen: één maal op de juiste plaats (15 augustus) en nogmaals op 25 maart, terwijl dan de annunciatie aan Maria wordt gevierd. Het ontbreken van namen en de verkeerde invulling ervan zou erop kunnen wijzen dat de rubricatie door de eigenaar van het boek zelf is

gedaan en niet door een ervaren rubricator, voor wie dit waarschijnlijk een alledaagse klus was geweest of die in ieder geval een voorbeeld van wat er ingevuld moest worden bij de hand zou hebben gehad.

Zoals in het eerste hoofdstuk is besproken, is de tekst van de Parijse getijdenboeken zowel in het zwart als in het rood gedrukt. Dat is ook bij de kalenders in die drukken het geval: de heiligennamen, de zondagsletter A, de letters KL het incipit van iedere maand zijn in het rood gedrukt. In de editie van Wolfgang Hopyl zijn ook de gulden getallen rood. De druk van Peregrinus Barmentlo uit 1488 (ILC 1226) is in deze categorie een uitzondering, aangezien alleen sommige delen van de kalender in het rood zijn gedrukt en in de rest van de druk niet. Hier zijn alleen de incipits en namen van heiligen rood. Er is ruimte overgelaten voor de letters KL en de zondagsletter A. Had Barmentlo ook deze letters in het rood gedrukt, dan was de kalender klaar voor gebruik geweest, zonder dat er een rubricator aan te pas had hoeven komen.

Heiligennamen in de kalender

Zoals ik al eerder heb aangegeven werden de dagen in de kalenders niet alleen genummerd, maar werd elke dag ook verbonden aan de naam van een heilige. Dat

Het betreft 15 en 17 februari, 8, 16, 27 en 28 maart, 7, 18, 20, en 27 april, 5, 8, 16, 17 en 24 mei, 12 juli, 25 4

augustus, 14 en 19 september, 3 oktober, 11, 12 en november en 6 en 8 december.

Instituut voor de Nederlandse Taal, ‘Historische woordenboeken’ (versie maart 2018), http://gtb.inl.nl/ 5

iWDB/search?actie=article&wdb=MNW&id=19748&lemma=jaersdach&domein=0&conc=true (12 mei 2018).

Afb. 3.2: ’Jansdach’ op 1 januari in de kalender van Den Haag, KB, 150 G 5.

(4)

betekent niet dat in elke kalender precies dezelfde namen voorkomen. In handschriften werden de belangrijkste heiligen in het rood geschreven. In de kalenders van gedrukte getijdenboeken werden vaak alle namen in het zwart gedrukt. Het was dan aan de eigenaar of aan zijn rubricator de taak om bepaalde namen in het rood te onderstrepen of op een andere manier aan te geven welke heiligen belangrijk waren. Er wordt dus naar de zwarte namen gekeken op plekken waar in handgeschreven kalenders rode namen zouden moeten staan. De zwarte namen kunnen iets zeggen over het publiek waarop de uitgever-drukker zich heeft gericht.

Onderzoek naar de kalenders heeft uitgewezen dat specifieke heiligen vooral in bepaalde bisdommen of plaatsen werden vereerd. Het Bisdom Utrecht besloeg in de tijd dat de edities zijn gedrukt het grootste gedeelte van Nederland. De Nederlandse steden Delft, Leiden, Den Hem en Hasselt vallen dan ook onder dat bisdom. Specifieke heiligen die daar werden vereerd zijn Pontianus (14 januari), Odulphus (12 juni), Martinus (4 juli), Willibrord (7 november) en Lebuinus (25 juni en 12 november). Lebunius komt twee keer 6

in de kalender voor, omdat in november zijn translatio wordt gevierd: de dag waarop zijn relieken zijn overgebracht naar een nieuwe rustplaats. Deze dagen en de andere dagen die algemeen in de Christelijke kerk werden gevierd, komen allemaal terug in de kalender van de edities van Van der Meer (ILC 1223 en 1225) en Snellaert (ILC 1228) te Delft, de reguliere kanunniken (ILC 1236) te Den Hem en Barmentlo te Hasselt (ILC 1226). Er kan dus worden gesteld dat de kalenders van de drukken gedrukt binnen het bisdom Utrecht ook op dat gebied zijn gericht. Alleen voor de kalender in de editie van Hugo Janszoon te Leiden (ILC 1237) geldt dat de kalender als een algemene kalender moet worden gezien. De data waarop de heiligen die in bisdom Utrecht worden vereerd moeten staan, zijn leeggelaten, zodat de mogelijkheid nog wel bestond om de kalender op het bisdom Utrecht te richten.

De steden Antwerpen en Brussel maakten onderdeel uit van een ander Bisdom: Kamerijk. In het corpus bevindt zich één editie met een kalender gedrukt in Brussel door de broeders des Gemenen Levens (ILC 1224) en twee edities uit Antwerpen gedrukt door Bac (ILC 1230) en Van Liesvelt (ILC 1234). De dagen die in bisdom Kamerrijk plechtig werden

Vgl. Eg.I. Strubbe en L. Voet, De chronologie van de Middeleeuwen en de moderne tijden in de 6

Nederlanden (Antwerpen 1960). Tabel III (p. 155-197) waar de verering van Odulphus (12 juni) en Lebuinus

(25 juni) niet als plechtig feest worden gezien; E. Overgaauw, ‘Saints in medieval calendars from the diocese of Utrecht as clues for localization of manuscripts’, in: Codices Manuscripti 16 (1992) p. 81-97, 82. Volgens Overgaauw vallen deze dagen wel onder de heiligenfeesten die specifiek in diocees Utrecht werden gevierd.

(5)

gevierd hebben allebei betrekking op Gaugericus (11 augustus en 24 september). Alle 7

namen in de druk van de broeders des Gemenen Levens te Brussel (ILC 1224) zijn in het zwart gedrukt. Alle kenmerkende heiligen van het bisdom Utrecht zijn in de kalender opgenomen, maar Gaugericus ontbreekt. Ook Gudula, de patroonheilige van Brussel is niet in de kalender opgenomen. Het ontbreken van Gaugericus en Maternus en de aanwezigheid van alle heiligendagen die specifiek in Utrecht werden gevierd, wijst erop dat deze kalenders ook op het diocees Utrecht zijn gericht en niet op het bisdom Kamerijk of Luik. Hetzelfde geldt voor de drukken van Bac (ILC 1230) en Van Liesvelt (ILC 1234) uit Antwerpen. Daarbij moet worden genoemd dat deze edities zijn nagedrukt van de editie van Leeu uit 1491 (ILC 1229). Bac en Van Liesvelt hebben de kalender dus waarschijnlijk ook uit de editie van Leeu overgenomen. De kalender in het onderzochte exemplaar van de editie van Leeu (Den Haag, KB, 150 F 48) mist, dus de twee nadrukken konden daar niet meer worden vergeleken. De kalenders van de nadrukken komen volledig overeen, dus het is aannemelijk dat zij beiden terug gaan op de kalender in de editie van Leeu. Deze kalender zou dan ook op het bisdom Utrecht zijn gericht.

Tot slot zijn er nog de twee Parijse kalenders, die qua inhoud niet veel afwijken van de hierboven genoemde kalenders. Aangezien bij deze kalender de namen van de bijzondere heiligen in het rood zijn gedrukt, is aan de kalenders af te lezen op welk bisdom of gebied de drukkers dit onderdeel hebben gericht. Vanwege het feit dat de druk in het Nederlands is gedrukt, bevatten de kalenders geen heiligen die specifiek in Parijs werden vereerd. In de druk van Hopyl (GW 13086) zijn alle heiligen die in Utrecht worden vereerd in het rood gedrukt. De andere heiligen waarvan de naam in het rood zijn gedrukt worden gemeenschappelijk gevierd. Dat geldt ook voor de kalender van de editie van Kerver (GW 13171), alleen zijn daar Martinus en Willibrord niet in het rood, maar in het zwart gedrukt. Doordat de namen van deze heiligen wel op de juiste dagen zijn gedrukt waarop zij alleen in het bijzonder in Utrecht worden vereerd en op die dagen niet in de Nederlanden of in het algemeen werden vereerd, wordt deze kalenders ook als Utrechtse kalenders aangemerkt.

Naast het onderzoek naar de aanwezigheid van de heiligen die in het bisdom Utrecht werden vereerd, is ook de rest van de kalenders uit de edities met elkaar en met het

Strubbe en Voet, De chronologie van de Middeleeuwen, tabel III (p. 155-197). 7

(6)

getijdenboek dat aan Geert Grote is toegeschreven vergeleken. Deze vergelijking heeft 8

aangetoond dat de kalenders in veel edities in het corpus teruggaan op dezelfde legger. Dit geldt voor de kalenders in de drukken van Bac (ILC 1230), van Liesvelt (ILC 1234), Van der Meer (ILC 1223 en 1225), Snellaert (ILC 1228), de reguliere kanunniken te Den Hem (1236) en Hugo Janszoon (ILC 1237). Op drieënzestig data wordt een andere heilige in deze kalenders genoemd in vergelijking met de heiligen in de kalender van Geert Grote. De kalenders in de twee Parijse drukken van Kerver (GW 13171) en Hopyl (GW 13086) verschillen op slechts een paar punten van de kalenders van de drukkers die hiervoor zijn genoemd. De kalenders van Barmentlo (ILC 1226) en de broeders des Gemenen Levens te Brussel (ILC 1224) wijken op weer andere punten af van de kalender van Geert Grote en de andere kalenders van de drukken in het corpus. De namen van de heiligen gebruikt in de kalender van de broeders uit Brussel verschilt op zesenzestig punten met de kalender van Geert Grote en de kalender van Barmentlo op tweeënveertig punten. Dit betekent dat de kalenders uit deze edities allebei teruggaan op een andere legger. Aangezien de belangrijkste heiligen voor het vaststellen van het geografische publiek van de edities hiervoor al zijn besproken, zijn er verder uit de vergelijking met de kalenders onderling en met de kalender van Geert Grote geen bijzondere uitkomsten gekomen.

Decoratie

Zoals in het vorige hoofdstuk is besproken, is een aantal drukken versierd met afbeeldingen en ran-den. De twee Parijse getijdenboeken hebben ook metaalsneden in de kalender opgenomen. In de kalender

is bij elke maand het bijbehorende sterrenbeeld en werk van de maand te zien (zie afb. 3.3). Werken van de maand zijn afbeeldingen die laten zien wat er elke maand op het land gebeurde en in sommige maanden is te zien wat de adel die maand deed. De precieze invulling van de werken van de maand kan verschillen, maar over het algemeen komt een aantal vaste activiteiten in de kalenders voor. De winter staat vooral in het teken van binnen blijven. In de lente gaat men weer naar buiten en worden de activiteiten van de adel vaker afgebeeld. In de zomer moeten de boeren weer aan het werk om te oogsten. Met de geplukte druiven wordt wijn gemaakt. Tot slot is er in de herfst vaak te zien hoe het land

Wijk, Het getijdenboek van Geert Grote, p. 25-35. 8

Afb. 3.3: Werk van de maand en sterrenbeeld van de maand juni uit de editie van Kerver (GW 13171).

(7)

wordt bewerkt voor de nieuwe oogst en hoe men zich klaar maakt voor de winter. In tabel B is weergegeven welke werken van de maand en sterrenbeelden in beide kalenders te zien zijn. Wieck stelt dat de sterrenbeelden in de loop van de vijftiende tot in de zestiende eeuw een ondergeschikte rol speelden ten opzichte van de werken van de maand, maar dat is in deze drukken niet het geval. Beide afbeeldingen staan steeds naast elkaar bovenaan het 9

blad en zijn van gelijke grootte.

Tabel B - Afbeeldingen in de kalenders

Kalenderverzen en andere verzen

Een onderdeel dat niet standaard in de kalender is opgenomen is te zien in de editie van Kerver. Onderaan elke maand zijn daar kalenderverzen ofwel cisiojanen opgenomen: verzen die in de 12e eeuw zijn ontstaan om te dienen als hulpmiddel om de heiligenkalender te onthouden. Aan cisiojanen zijn twee regels verbonden. Ten eerste moet er rekening worden gehouden met het aantal lettergrepen van het vers: dit moeten er net zoveel zijn als het aantal dagen dat de maand telt. De tweede regel is dat de plaats van elke lettergreep correspondeert met een bepaalde dag uit die maand. Op deze manier is door het vers te reconstrueren op welke dag een bepaalde heilige wordt vereerd. De cisiojanen zouden in de late middeleeuwen veelal door scholieren en vrouwen als geheugensteuntjes

Maand Sterrenbeeld Werken van de maand

in de druk van Hopyl Werken van de maand in de druk van Kerver

Januari Waterman Feestmaal Feestmaal Februari Vissen Warm blijven Warm blijven

Maart Ram Snoeien Snoeien

April Stier Jagen Bloemen plukken

Mei Tweeling Paardrijden Koning aan het wandelen Juni Kreeft Schapen scheren Schapen scheren

Juli Leeuw Hooien Hooien

Augustus Maagd Oogsten Oogsten

September Weegschaal Zaaien Zaaien

Oktober Schorpioen Druiven stampen Druiven stampen November Boogschutter Varkens voeren Varken slachten December Steenbok Varken roosteren Brood bakken

Wieck, Time sanctified, p. 48. 9

(8)

zijn gebruikt. Deze verzen zijn ook te vinden in de kalenders van drie latere 10

Nederlandstalige drukken van Kerver uit 1509 (twee drukken) en 1533. Er zijn geen 11

andere werken bekend waarin deze specifieke verzen voorkomen en de verzen zijn tot nu toe alleen genoemd, maar nog niet onderzocht.

Strubbe en Voet stellen dat de inhoud van de cisiojanen over het algemeen niet precies overeenkomt met het gebied waarvoor de kalender is bedoeld. Ik heb gekeken of dat voor 12

de verzen onder de kalender van Kerver ook het geval is. Eerder in dit hoofdstuk is aangetoond dat de kalender van Kerver’s druk uit 1500 kan worden aangemerkt als een kalender gericht op het bisdom Utrecht. De cisiojanen zouden dan moeten helpen bij het onthouden van alle heiligenfeesten die in de Nederlanden in het algemeen en in Utrecht in het bijzonder werden gevierd. In tabel 4.1 heb ik alle feesten opgenomen die in het algemeen en in het bisdom Utrecht werden gevierd en in de kalender van Kerver zijn opgenomen. In de tweede kolom is te zien onder welke naam die specifieke heilige in de kalender is opgenomen. De laatste kolom geeft de syllabe uit de cisiojanus weer van de plaats waarop de naam van de heilige zou moeten staan. Een asterisk geeft aan dat de naam van de heilige niet in het rood is gedrukt en ronde haken in de derde kolom geven aan dat de syllabe niet met de heilige die in de kalender is genoemd overeenkomt.

Het blijkt dat vrijwel alle heiligenfeesten die in Utrecht en in de Nederlanden in het algemeen werden gevierd in de cisiojaan van Kerver zijn opgenomen. De twee heiligen die niet in de verzen voorkomen zijn Gertrudis op 17 maart en Thomas van Canterbury op 29 december die beide algemeen werden vereerd. ‘Ghertruydt ioncfrou’ is wel in het rood in de kalender opgenomen, maar ‘Thomas van cantelberge’ niet. Even leek er nog een derde uitzondering te zijn bij de hemelvaart van Maria op 15 augustus. De syllabe ‘dop’ kwam mij vreemd over, maar doordat het wordt gevolgd door het woord ‘vaert’ (dopvaert, ‘de opvaart’) valt op te maken dat er correct naar de hemelvaart wordt verwezen. Een ander 13

opvallend punt is dat niet alleen de heiligenfeesten die in de kalender in het rood zijn gedrukt in de cisiojanen zijn opgenomen. Zo is Marcus op 25 april in de kalender in het

P. Leendertz, ‘De cisiojanus’ in: Het boek 19 (1930) p. 257-266, 262; Y. Desplenter, ‘Vrouwe, laet Jan de 10

mamme suyken/Berthelmees is een kolkuyken. Een Middelnederlandse cisiojaan in een bijzonder Hollands psalter (ca. 1485)’ in: Queeste 15 (2008) p. 36-54, 49.

Leendertz, De cisiojanus, nr. 6. 11

Strubbe en Voet, De chronologie van de Middeleeuwen, p. 44. 12

Instituut voor de Nederlandse Taal, ‘Historische woordenboeken’ (http://gtb.inl.nl/iWDB/search? 13

(9)

zwart gedrukt, maar is een deel van zijn naam wel in de cisiojaan opgenomen. Hetzelfde geldt voor Willibrord op 11 november. Daarnaast is op 4 juli te zien dat Martinus in de kalender niet in rood is gedrukt, maar de syllabe ‘mar’ in het vers wel. Er kan dus worden gesteld dat de cisiojanen zeker op Utrecht zijn gericht en daarnaast ook vrijwel volledig overeenkomen met alle gemeenschappelijke heiligen die in de Nederlanden werden vereerd.

In Kerver’s latere drukken zijn - naast de cisiojanen - onderaan elke maand nog vier andere versregels opgenomen. Deze verzen komen overeen met de verzen die Hopyl onderaan de maanden van de kalender heeft gedrukt. Deze verzen vallen niet onder de categorie cisiojanen, maar worden door Desplenter omschreven als onderdeel van een moraliserend gedicht. Desplenter bespreekt in zijn artikel twee verzen uit het gedicht van de maand 14

mei, die als volgt in de kalender van Hopyl zijn opgenomen: ‘weest vrolijc wildi anders leven lanck / Leeft wel wildi altijt vrolijck sijn’ die nogmaals in het vers van de maand december voorkomen. Volgens hem zou dat aardse motto de dichter dierbaar zijn geweest. Dat zou in het geval van Hopyl ook voor de drukker moeten gelden. Na het 15

colofon heeft Hopyl deze verzen namelijk nogmaals opgenomen: ‘Weest vrolick wilde langhe leven / Leeft wel wildi altijt vrolic wesen’. 16

De verzen van de eerste twee maanden lijken geschreven te zijn als aanvulling op de liturgische gebeurtenissen die plaatsvinden in de maanden waaronder ze zijn gedrukt, maar vanaf maart is dat verband minder duidelijk aanwezig of zelfs afwezig. Dit zou erop 17

kunnen wijzen dat de verzen ook voornamelijk als bladvulling dienden, iets waar cisiojanen

De verzen komen ook voor in het Philadelphia-psalter dat Desplenter heeft onderzocht, zie Desplenter, Y., 14

‘Vrouwe, laet Jan de mamme suyken/Berthelmees is een kolkuyken. Een Middelnederlandse cisiojaan in een bijzonder Hollands psalter (ca. 1485)’ in: Queeste 15 (2008) p. 36-54.

Desplenter, Vrouwe, laat Jan de mamme suyken, p. 43. 15

Van Delft heeft daar in haar proefschrift op gewezen, maar heeft niet genoemd dat de verzen nog tweemaal 16

op een andere plaats in de druk voorkomen. Ook noemt ze dat deze verzen onderdeel uitmaken van een cisiojaan, terwijl deze verzen niet helpen met het onthouden van de kalender. Van Delft, Van wiegendruk tot

world wide web, p. 41-42.

Zie Desplenter, Vrouwe, laat Jan de mamme suyken, p.43-44 voor zijn gehele interpretatie van de 17

cisiojanen en de verzen in het Philadelphia-psalter.

Afb. 3.4: De kalender van Kerver (GW 13171) met stipjes op de lege plekken.

(10)

ook vaak voor werden gebruikt. Kerver drukte elke maand van de kalender namelijk op 18

twee bladzijden naast elkaar om de hele maand overzichtelijk weer te geven. Het gevolg hiervan was een leegte onderaan elke maand, die in zijn editie van 1500 werd opgevuld met stipjes (zie afb. 3.4). In de edities van 1509 en 1533 zorgen de verzen voor verdere opvulling en dienen de cisiojanen als nuttig hulpmiddel om de heiligenkalender van diocees Utrecht te onthouden. De stipjes in deze latere edities zijn verdwenen.

3.2 De litanieën

Een litanie is een lijst van aanroepingen tot verschillende heiligen waarin om hulp of ontferming wordt gevraagd. De litanie kan tevens worden gezien als een onderdeel van de zeven boetpsalmen. De heiligen die in een litanie zijn opgenomen kunnen per editie verschillen. In deze paragraaf wordt gekeken welke heiligen in de litanieën van de edities in het corpus worden genoemd. De heiligen staan op volgorde van de hemelse hiërarchie die begint met God en Maria, gevolgd door de engelen, apostelen, evangelisten, kerkvaders, martelaren, belijdenaars, monniken, kluizenaars en maagden. In geschreven getijdenboeken kunnen de specifieke heiligen die in de litanie zijn opgenomen, net als de heiligen die in kalender en de suffragiën voorkomen, een aanwijzing geven over een aspect van de lokalisering van het boek. De aanwezigheid van een specifieke patroonheilige in de litanie kan bijvoorbeeld inzicht geven tot welke kloosterorde de opdrachtgever heeft behoord, of in welke regio de opdrachtgever woonde. Bij gedrukte getijdenboeken zouden de heiligen die in de litanie worden aangeroepen inzicht kunnen geven over het afzetgebied van de uitgevers. Onderzoek naar de litanie in gedrukte boeken dus inzicht geven op het geografische publiek waarop de uitgever zich heeft gericht.

Tabel 4.2 geeft per druk een overzicht van alle heiligen die in de litanie van die editie worden aangeroepen. De edities zijn gesorteerd op de plaats van drukken. De edities uit de Noordelijke Nederlanden worden als eerste besproken. Deze zijn te herkennen aan de witte kleur van de kolommen. De kolommen van de drukken uit de Zuidelijke Nederlanden zijn lichtgrijs van kleur, waarbij de nadrukken van de editie van Leeu in een normaal lettertype zijn weergegeven in plaats van dikgedrukt. De Parijse getijdenboeken zijn geheel rechts in de tabel te vinden en te herkennen aan de donkergrijze kleur van de kolommen. De getijdenboeken met een afwijkende inhoud van Bac (ILC 1235), de collaciebroeders (ILC

Leendertz, De cisiojanus, p. 257. 18

(11)

1248) en de reguliere kanunniken te Den Hem (ILC 1241) bevatten geen litanie. Hetzelfde geldt voor het andere getijdenboek van de reguliere kanunniken te Den Hem in het corpus (ILC 1236). Het enige bekende exemplaar van de editie bevat namelijk een handgeschreven litanie die aan het boek is toegevoegd en dus geen onderdeel uitmaakt van de druk. Na bestudering van de katernformule van de editie lijkt het handgeschreven gedeelte toegevoegd. Zoals in hoofdstuk 1 is verteld, lopen de katernsignaturen van de onderdelen voor en na de litanie namelijk door: de Mariagetijden eindigen op blad d8, de zeven boetpsalmen beginnen op katern A na de Mariagetijden en de vigilie gaat verder op blad e1. Deze litanie is niet in de tabel opgenomen. Daarnaast bevat de editie van Hugo Janszoon uit 1495 (ILC 1233) geen litanie. Deze druk moest waarschijnlijk worden samengebonden met zijn andere druk uit 1494 (ILC 1232), waarin wel een litanie is opgenomen.

De volgorde van de heiligen in de litanieën is overgenomen uit de uitgave van het getijdenboek van Geert Grote van Van Wijk. De namen van de dikgedrukte heiligen in de 19

tabel komen voor in de litanie van Geert Grote. Heiligen van wie de naam in normaal lettertype is gedrukt, komen niet in de litanie van Geert Grote voor. Er zal bijzondere aandacht aan deze heiligen worden geschonken. De hemelse orde waaronder de heilige valt is steeds schuingedrukt onderaan die orde te vinden. De heiligen van wie de naam is onderstreept komen wel voor in de litanie van de vertaling van Geert Grote, maar zijn niet in de litanieën van de edities te vinden. Met een ‘x’ is aangegeven dat de naam van een bepaalde heilige in de litanie van een van de drukken voorkomt. Daarnaast is met een asterisk (*) aangegeven dat een bepaalde heilige wel in de litanie is opgenomen, maar op een belangrijkere plaats dan in de litanie van het getijdenboek van Geert Grote. Bij elke editie is steeds gekeken of de litanie overeenkomt met de litanie uit het getijdenboek dat aan Geert Grote is toegeschreven.

De litanie in Noord-Nederlandse drukken

Een korte bestudering van tabel 4.2 laat zien dat een aantal heiligen uitsluitend voorkomen in de litanieën van edities die in de Noordelijke Nederlanden zijn gedrukt. Dit kan niet 20

worden gezegd over de heiligen die in de litanieën van de drukken uit de Zuidelijke Nederlanden of in de Parijse edities te vinden zijn. Deze litanieën worden later in deze paragraaf besproken. De meerderheid van de heiligen in de Noord-Nederlandse litanieën

Van Wijk, Het getijdenboek van Geert Grote, p. 145-154. 19

Nadrukken van een Zuid-Nederlandse editie die in de Noordelijke Nederlanden zijn gedrukt, zijn niet 20

(12)

wordt algemeen vereerd: Jacobus de mindere, Victor, Pontianus, Adrianus, Leo, Hilarius, Eusebius, Urbanus, Ludgerus, Severus, Egidius, Eligius, Tecla, Walburgis, Maria van Egypte, Aldegundis en Sabina. Hiervan worden Victor en Pontianus daarnaast plechtig in Utrecht vereerd, Ludgerus in Munster, Egidius en Eligius in Brugge en Maria van Egypte en Aldegundis in Saint-Omer. Twee heiligen die alleen in Noord-Nederlandse litanieën 21

voorkomen, maar niet gemeenschappelijk werden vereerd zijn Christophorus en Nicasius. De dagen van zowel Christophorus als Nicasius worden in Kamerijk gevierd en op 14 december wordt Nicasius daar zelfs plechtig gevierd. Daarnaast wordt de laatstgenoemde 22

ook in andere bisdommen vereerd, waaronder Utrecht. Christophorus kan dus worden geizen als de enige heilige die in alle litanieën van Noord-Nederlandse edities voorkomt, maar daar niet wordt vereerd. Aangezien het de aanwezigheid van één heilige betreft, kan de aanwezigheid van Christophorus niet worden gezien als een aanwijzing dat de litanieën in de drukken op een ander bisdom dan Utrecht zijn gericht.

Een vergelijking met de litanie van Geert Grote

Daarnaast komen een aantal heiligen die wel in de litanie van de vertaling van Geert Grote zijn opgenomen, niet voor in de litanieën van de edities in het corpus: Paulus, Ignatius, Marcellinus, Quiriacus, Kilianus, Brictius, Abdon, Hermes, Theodorus, Germanus, Maximus, Maternus, Cunibertus, Adalbertus, Radbodus, Lodewijk en Ansbert. Deze heiligen werden op twee uitzonderingen na allemaal gemeenschappelijk vereerd. Alleen Brictius, Radbodus en Lodewijk vormen een uitzondering. Brictius werd op 12 november in Gent vereerd en Radbodus werd op 29 november plechtig vereerd in het bisdom Utrecht. Lodewijk verwijst mogelijk naar Lodewijk IX van Frankrijk, de koning die door 23

paus Bonifatius VIII heilig is verklaard en in heel Frankrijk werd vereerd. De opname van Brictius, Radbodus en Lodewijk in de litanie van Geert Grote laat zien dat hij de litanie niet zo algemeen mogelijk probeerde te maken, maar ook heiligen die alleen in specifieke gebieden werden vereerd liet terugkomen. De reden dat alle bovenstaande heiligen niet in de litanieën van de edities in het corpus zijn genoemd kan hierdoor niet worden verklaard. Het is opmerkelijk dat Radbodus, die plechtig in het bisdom Utrecht werd vereerd, in geen van de litanieën in de edities gedrukt in de Noordelijke Nederlanden voorkomt.

Strubbe en Voet, De chronologie van de middeleeuwen, p. 538-539 voor Victor, p. 517 voor Pontianus, p. 21

497 voor Ludgerus, p. 464 voor Egidius, p. 465 voor Eligius, p. 500 voor Maria van Egypte en p. 438 voor Aldegundis.

Idem, p. 456 voor Christophorus en p. 507-508 voor Nicasius. 22

Idem, p. 451, 520. 23

(13)

Onder een andere categorie vallen de heiligen die niet in de litanie voorkomen die aan Geert Grote is toegeschreven, maar wel in veel litanieën in de edities in het corpus voorkomen. Dit zijn Lucia en Anna. Het is opvallend dat deze vrouwen vaak een hogere plaats in de litanieën van de drukken in het corpus krijgen. Beide heiligen worden algemeen vereerd. Martha komt in de litanieën van vier edities voor (ILC 1223-1226). 24

Ook zij wordt algemeen vereerd. Daarnaast is Ewout in de overgrote meerderheid van de 25

litanieën in het corpus opgenomen. Het is onduidelijk wie precies met deze heilige wordt bedoeld. Onderzoek naar deze heilige wijst in de richting van Ewald, ofwel de twee Ewalden, maar het is niet aannemelijk dat er naar deze heiligen wordt verwezen. In de litanieën van één van de drukken staat namelijk ‘eewout’ geschreven, maar op 3 oktober, de dag van de twee Ewalden, wordt naar hen verwezen met ‘twee ewalden’.

Litanieën met dezelfde legger

Net als bij de kalenders het geval is, lijkt een groot deel van litanieën in de edities in het corpus terug te gaan op dezelfde legger: in de litanieën van de drukken van Snellaert (ILC 1228), Hugo Janszoon (ILC 1237), Leeu (ILC 1229) en de nadrukken van zijn werk (ILC 1230, 1234 en 1219), Kerver (GW 13171) en Hopyl (GW 13086) zijn namelijk precies dezelfde heiligen opgenomen. Dat geldt ook voor de twee heiligen die in deze litanieën te vinden zijn die niet in de litanie van Geert Grote voorkomen: Thaddeus en Joost. Het is onduidelijk wie met Thaddeus wordt bedoeld. Er zou naar Judas Taddeus kunnen worden verwezen, ware het niet dat Judas al in de litanie wordt genoemd. Een andere mogelijkheid is dat er wordt verwezen naar Thaddeus Machar, een Ierse bisschop die in 1492 is overleden. In de litanie hoort een bisschop alleen niet tussen de apostelen en evangelisten te staan. De plaats van Thaddeus in de litanie is daarnaast ook nog bijzonder. Zijn naam is voor Barnabas gedrukt, waarmee hij een nog hogere plaats heeft gekregen. Een andere opvallende naam in deze litanieën is die van Joost, waarmee waarschijnlijk wordt verwezen naar Justus, want deze heilige komt in de kalenders van deze drukken voor op 4 augustus. In bisdom Trier werd Joost op die dag vereerd. Net als Thaddeus neemt ook 26

Joost een bijzondere plaats in de litanie in: zijn naam wordt voor Dominicus genoemd. Ondanks het feit dat Joost alleen in Trier wordt vereerd, moeten de litanieën in deze edities nog steeds als algemeen worden aangemerkt vanwege de overgrote aanwezigheid

Strubbe en Voet, De chronologie van de middeleeuwen, p. 441 voor Anna en p. 500 voor Maria Magdalena. 24

Idem, p. 501. 25

Idem, p. 490. 26

(14)

van heiligen die gemeenschappelijk werden vereerd of in andere bisdommen werden vereerd.

De litanie van Jacob Jacobszoon van der Meer

Een eerste bestudering van de litanieën uit de verschillende edities laat een aantal opvallende overeenkomsten zien. Zo komen de litanieën uit beide edities van Jacob Jacobszoon van der Meer (ILC 1223 en 1225) compleet overeen. In beide litanieën is een aantal opvallende namen opgenomen die niet in de litanie van andere edities in het corpus te vinden is. De eerste heilige is Hippolytus, de patroonheilige van de stad waar de drukker actief was: Delft. Het is dus niet verwonderlijk dat deze heilige in de litanie is 27

opgenomen. Daar komt bij dat ook Ursula, de patrones van Delft een bijzondere plaats in de litanie inneemt. Zij wordt in de litanieën voor Walburgis genoemd. Snellaert, de drukker-uitgever van de andere Delftse druk in het corpus, heeft Hippolytus niet in de litanie van zijn druk opgenomen en ook Ursula staat op haar gewoonlijke plaats. De reden hiervoor kan zijn dat Snellaert zijn litanie niet op zijn eigen stad wilde richten, maar een groter gebied wilde bereiken. Het is ook aannemelijk dat Snellaert een litanie heeft gebruikt die voorhanden was en niet de moeite heeft genomen om speciale heiligen toe te voegen. Damasus is een andere heiligen die alleen in de litanieën van Van der Meer voorkomt. Deze paus is geen patroonheilige van een bepaald gebied, maar werd op 11 december algemeen vereerd. Franciscus neemt ook een bijzondere plek in de litanie van 28

Van der Meer’s edities in. De naam van deze heilige is twee keer in dezelfde orde te vinden. Het is niet duidelijk of er twee maal naar Franciscus van Assisi wordt verwezen, of wellicht een andere Franciscus wordt bedoeld. Drie vrouwelijke heiligen die alleen in de litanie 29

van de edities van Van der Meer te vinden zijn, zijn Victoria, Juliana en Pudentiana. Deze drie martelaressen werden allen algemeen vereerd, maar alleen Pudentiana komt ook voor in de litanie van Geert Grote. Daarnaast zijn in de litanieën van Van der Meer ook twee 30

heiligen opgenomen die niet in litanie van Geert Grote voorkomen, maar daarnaast ook in de litanieën van twee edities van Hugo Janszoon voorkomen die hierna worden besproken. Dit zijn Nicasius en Sabina. Sabina wordt gemeenschappelijk vereerd en Nicasius wordt op

Strubbe en Voet, De chronologie van de middeleeuwen, p. 482. 27

Idem, p. 460. 28

In Strubbe en Voet, De chronologie van de middeleeuwen (p. 471) kan er alleen Franciscus van Assisi 29

worden verwezen, aangezien de anderen die worden genoemd nog niet leefden op het moment dat de edities van Van der Meer werden gedrukt.

Idem, p. 539 voor Victoria, p. 489 voor Juliana, p. 519 voor Pudentiana. 30

(15)

14 december in Atrecht, Luik, Munster, Trier en Utrecht vereerd. Andere heiligen die niet 31

in de litanie van Geert Grote voorkomen, maar zowel in de litanieën van de edities van Van der Meer, Hugo Janszoon (ILC 1233 en 1244) en Peregrinus Barmentlo (ILC 1226) voorkomen zijn Egidius en Eligius. Zowel Egidius als Eligius worden gemeenschappelijk vereerd, maar daarnaast ook in het bijzonder in Brugge. Samen met de andere bijzondere 32

heiligen of heiligen die in een bijzondere plaats in de litanieën van de edities van Van der Meer hebben gekregen, kan worden geconcludeerd dat de litanie voornamelijk bestaat uit heiligen die gemeenschappelijk werden vereerd, maar dat een bijzondere plaats wordt ingenomen door Hippolytus en Ursula, de patronen van Delft.

De litanie van Hugo Janszoon

De heiligen in de litanieën van Hugo Janszoon’s drukken uit 1494 (ILC 1232) en 1500 (ILC 1244) komen precies met elkaar overeen. De litanie uit de andere editie van Janszoon uit 1497 (ILC 1237) in het corpus verschilt aanzienlijk van deze twee litanieën en wordt later in deze paragraaf besproken. In de litanieën uit de twee eerstgenoemde drukken zijn geen opmerkelijke heiligen gevonden die alleen in deze edities voorkomen. Wel staat een aantal heiligen in deze litanieën op een hogere positie dan in de litanie van de vertaling van Geert Grote het geval is. Dit geldt voor Adrianus, Christophorus, Leo, Severinus, Servatius en Felicitas. De dagen van Adrianus, Leo, Severinus, Servatius en Felicitas worden in de gehele kerk gevierd, waarvan Servatius op 13 mei ook plechtig wordt gevierd in het bisdom Utrecht. Zoals al eerder is genoemd wordt Christophorus niet algemeen vereerd, maar 33

alleen in de bisdommen Kamerijk en Keulen. Ondanks de aanwezigheid van de heilige 34

Christophorus moeten ook de litanieën van Hugo Janszoon als algemeen worden gezien.

De litanie van Peregrinus Barmentlo

De litanie uit de editie van Barmentlo gedrukt in 1488 (ILC 1226) bevat verreweg de meeste heiligen van alle litanieën in het corpus. In de litanie van zijn druk krijgen enkele heiligen een bijzonde plek. Voor Linus, Pontianus, Benedictus, Bernardus, Arnulphus, Simeon, Felix en Scolastica geldt dat zij hoger in de lijst staan dan in de litanie die aan Geert Grote is toegeschreven. Al deze heiligen - op één na - worden algemeen vereerd.

Strubbe en Voet, De chronologie van de middeleeuwen, p. 507-508. 31 Idem, p. 464-465. 32 Idem, p. 528. 33 Idem, p. 456. 34

(16)

Linus wordt niet algemeen vereerd, maar op 26 november hij zowel in Atrecht als Doornik, Kamerijk, Keulen, Luik, Munster, Terwaan, Trier en Utrecht vereerd. Hoewel Pontiaan in 35

het bijzonder in Utrecht gevierd werd, geeft de hogere positie van deze en de eerdergenoemde heiligen in de litanie geen duidelijk beeld van een bepaald afzetgebied waarop de uitgever-drukker zich heeft gericht. Dat geldt ook voor de heiligen die in de litanie van Barmentlo’s editie voorkomen en niet in de litanie van het getijdenboek van Geert Grote te vinden zijn. Dit zijn Alexius, Erasmus, Bavo en Justina. Alexius wordt op 17 juli algemeen vereerd en hetzelfde geldt voor Erasmus op 2 januari, Justina op 26 september en Bavo op 1 oktober. De dag van Bavo wordt daarnaast in meerdere Brugge 36

en Gent plechtig vereerd, maar zijn dag wordt op 1 oktober plechtig gevierd. Daarnaast is hij de patroonheilige van Haarlem en Gent . De bijzondere plaats in de litanie en de 37

aanwezigheid van Bavo kan helaas niets zeggen over een specifiek afzetgebied van de drukker.

De litanie van de broeders des Gemenen Levens te Brussel

In de litanie van de editie van de broeders des Gemenen Levens te Brussel (ILC 1224) komen twee heiligen voor die in geen van de andere litanieën terugkomen. Dat zijn Dymphne en Prisca. Deze vrouwen werden gemeenschappelijk vereerd, maar voor Dymphna geldt dat zij daarnaast patrones van de Zuid-Nederlandse stad Geel was. Van 38

de editie van de Brusselse broeders wordt gedacht dat deze in opdracht is gedrukt , maar 39

de aanwezigheid van Dymphna in de litanie geeft geen aanwijzing over de mogelijke opdrachtgever van de editie. Er is namelijk geen klooster of andere gemeenschap bekend waarvan Dymphna de patrones was. Hetzelfde geldt voor Prisca. Naast Dymphna en Prisca neemt Brigida een extra bijzondere plaats in de litanie van de Brusselse broeders des Gemenen Levens in: zij wordt twee keer in de litanie genoemd, waarvan één keer als eerste vrouw in de lijst. Dit zou erop kunnen wijzen dat de editie in opdracht van Birgitinessen is gedrukt. Er zijn twee gemeenschappen van Birgitinessen in de Nederlanden bekend die voor het drukken van de editie tussen 1482 en 1484 al waren opgericht: de abdij van

Strubbe en Voet, De chronologie van de middeleeuwen, p. 495. 35

Idem, p. 438 voor Alexius, p. 447 voor Erasmus, p. 490 voor Justina en p. 447 voor Bavo. 36

Schauber, V., Heilige und Namenspatrone im Jahreslauf (Augsburg 1993), p. 509. 37

Strubbe en Voet, De chronologie van de middeleeuwen, p. 464. 38

H. Pleij, De sneeuwpoppen van 1511. Literatuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne tijd 39

(17)

Mariënwater te Rosmalen en de Maria Troon te Dendermonde. De positie van een andere heilige in de litanie van broeders te Brussel ondersteunt deze theorie. In de orde van de monniken, confessoren en heremieten wordt Augustinus als eerst genoemd: de heilige van wie de regel door de Birgitinessen wordt gevolgd. Qua afstand tot Brussel is het aannemelijker dat de Birgitinessen uit Dendermonde de drukopdracht hebben gegeven, maar er zijn verder geen redenen om aan te nemen dat dat ook daadwerkelijk het geval was.

3.3 De gebeden

Het laatste onderdeel van getijdenboeken bestaat vaak uit suffragiën ofwel gebeden tot heiligen. In de gebeden worden de heiligen om hulp of bemiddeling gevraagd tot heil van degene die het gebed opzegt of voorleest. In het getijdenboek dat aan Geert Grote is toegeschreven zijn geen suffragiën opgenomen. Dat kan te maken hebben met het feit dat de opdrachtgever bij het laten maken van een geschreven getijdenboek de gebeden vaak naar eigen inzicht kon laten toevoegen, zodat er heiligen in het boek stonden waarmee de eigenaar zich verbonden voelde. Vanwege deze persoonlijke voorkeur varieerde de inhoud van dit onderdeel in handschriften dan ook flink ten opzichte van de inhoud van de rest van getijdenboeken. Deze variatie is echter ook in de gedrukte getijdenboeken te zien, omdat de drukkers-uitgevers hier ook keuzes moesten maken voor de inhoud van de suffragiën. Voor mijn corpus geldt dat sommige edities slechts een paar gebeden bevatten, maar dat de gebeden soms ook een groot deel van het boek kunnen beslaan. Net als bij de litanie staan de heiligen in de volgorde van de hemelse hiërarchie die begint bij God en de drie-eenheid, gevolgd door Maria, de aartsengelen, Johannes de Doper, apostelen en evangelisten, mannelijke martelaren en geloofsbelijders, vrouwelijke martelaren en geloofsbelijders en tot slot weduwen. Bijna alle edities in mijn corpus bevatten suffragiën 40

tot één of meer heiligen. In tabel 4.3 is door middel van een ‘x’ weergegeven welke gebeden in elke editie te vinden zijn. De drukken zijn geordend in de volgorde waarop zij in dit hoofdstuk worden besproken. De gebeden in de edities met een afwijkende inhoud gedrukt door Bac (ILC 1235), de Collaciebroeders (ILC 1248) en de reguliere kanunniken te Den Hem (ILC 1241) zijn in hoofdstuk 1 al kort besproken. Zij zullen in deze paragraaf verder niet worden behandeld, omdat ze niet overeenkomen met de gebeden in de standaardgetijdenboeken in het corpus.

Wieck, Time sanctified, p. 111. 40

(18)

De gebeden in Noord-Nederlandse drukken

De gebeden van Christiaan Snellaert en Jacob Jacobszoon Van der Meer

In de druk van Snellaert uit 1490-1491 (ILC 1228) zijn slechts twee gebeden opgenomen: de Gregoriusgebeden en het gebed tot de zoete naam van Jezus. De Gregoriusgebeden gaan over de voorwerpen waarmee Christus is gemarteld en gekruisigd. Deze gebeden vallen onder de aflaatgebeden. Door het lezen van aflaatgebeden wordt een deel van de straffen die de gelovige in het hiernamaals te wachten staan door de kerk kwijtgescholden. Door het devoot lezen van de Gregoriusgebeden in de editie van Snellaeart werd het louteringsproces in het vagevuur met 500 jaar verkort. Deze druk van Snellaert bevat geen gebeden tot specifieke heiligen. De twee edities gedrukt door Van der Meer (ILC 1223 en 1225) ook niet. Net als in de druk van Snellaert zijn de Gregoriusgebeden ook in deze edities terug te vinden en daarnaast zijn ook de sacramentsgebeden en de Honderd Artikelen over het lijden van Christus opgenomen. De sacramentsgebeden werden voor, tijdens en na de communie gelezen. De Honderd Artikelen zijn geschreven door Henricus Suso en dienden te worden gebruikt als middel om de passie van Christus te leren beleven. De twee drukken van Van der Meer zijn de enige twee drukken in het corpus die 41

de Honderd Artikelen bevatten. Zoals in de paragraaf over de inhoud van getijdenboeken is besproken, zijn de getijden van de Eeuwige Wijsheid geschreven door Geert Grote, maar geïnspireerd op het werk van Suso. Beide edities van Van der Meer bevallen zowel de Honderd Artikelen als de getijden van de Eeuwige Wijsheid. Aan de keuze van Van der Meer om alleen de algemene sacramentsgebeden en twee gebeden over de passie van Christus op te nemen, valt af te leiden dat de hij zich vooral richtte op lezers die zich wilden verdiepen in het lijden van Christus en in andere heiligen.

De gebeden van Hugo Janszoon

Het grootste gedeelte van de gebeden in de twee edities van Hugo Janszoon uit 1494 (ILC 1232) en 1495 (ILC 1233) die waarschijnlijk zijn bedoeld om bij elkaar gebonden te worden bevinden zich in de laatstgenoemde editie. Slechts één cluster van gebeden is in de druk uit 1495 opgenomen: de gebeden van Gregorius. Deze gebeden zijn gescheiden van de andere gebeden tussen de korte getijden van het Heilige Kruis en de zeven boetpsalmen in gedrukt. De gebeden lijken hier te zijn gebruikt als bladvulling, aangezien het

J. van Aelst, Passie voor het lijden. De Hundert Betrachtungen und Begehrungen van Henricus Suso en de 41

(19)

vanzelfsprekender zou zijn dat één van de twee edities alle gebeden zou bevatten. Zoals in hoofdstuk 1 is besproken, begint elk nieuw onderdeel in deze edities van Hugo Janszoon namelijk op een nieuw katern. Als de Gregoriusgebeden niet in de druk waren opgenomen, zouden er na de Kruisgetijden anders drie bladzijden leeg zijn. Aan de heiligen tot wie gebeden zijn opgenomen is op zich niets opvallends te zien, alleen dat er in verhouding met de andere drukken in het corpus minder gebeden zijn opgenomen. Daar staat tegenover dat beide edities samen wel een groot aantal aflaatgebeden bevatten. Naast de Gregoriusgebeden zijn er namelijk ook aflaatgebeden van Innocentius III, paus Sixtus IV en Johannes Chrysostomos gedrukt. Net als de Gregoriusgebeden beloven ook deze drie gebeden de lezer een aantal jaar aflaat. In deze editie is dat voor het gebed van Sixtus ‘xi.m.iaer oflaets also dick alment leest' en het gebed van Johannes zorgt voor 900 jaar aflaat. Daarnaast zal de lezer als hij het laatstgenoemde gebed dagelijks leest niet sterven zonder te biechten of het heilige sacrament te hebben ontvangen. Door het lezen van het gebed van Innocentius ontvangt de lezer 100 dagen aflaat en als het dagelijks wordt gebeden zal hij ‘sekerlic weten daer hi voor sine doot sien sal die gloriose moeder ons heren’. De hoeveelheid aflaat die de lezer ontvangt volgens de andere gebeden van Innocentius varieert flink. In de drukken van Hopyl uit 1500 (GW 13086), Leeu (ILC 1229) en de nadrukken daarvan van Bac (ILC 1230), Van Liesvelt (ILC 1234) en de Collaciebroeders (ILC 1219) ontvangt de lezer voor dat gebed namelijk 2000 jaar aflaat. Dit laat zien dat er geen vaste regels waren voor aflaten. Het is natuurlijk aantrekkelijker om voor het lezen van hetzelfde gebed meer jaren aflaat te ontvangen en daar wisten de drukkers-uitgevers handig op in te spelen. Dat geldt ook zeker voor de prologen met belofte op aflaat in de edities van Van der Meer die in hoofdstuk 1 zijn besproken.

De edities van Hugo Janszoon vertonen grote gelijkenissen. Zo zijn in zijn drukken uit 1495 (ILC 1233), 1497 (ILC 1237) en 1500 (ILC 1244) gebeden tot dezelfde heiligen opgenomen. Tussen de heiligen tot wie een gebed is opgenomen zijn geen opmerkelijke namen te vinden. In de verschillende edities is wel een klein verschil te zien wat betreft de verschillende aflaatgebeden en gebeden tot Christus, de Drie-eenheid en Maria die zijn opgenomen. De reden hiervoor lijkt dat deze gebeden steeds zijn gebruikt als bladvulling, zodat grotere teksten en belangrijke onderdelen steeds op een nieuw katern konden beginnen. In Janszoon’s getijdenboek uit 1495 (ILC 1233) is het gebed van Johannes Chrysostomos namelijk tussen de vigilie en de getijden van de Eeuwige Wijsheid gedrukt, waarbij de laatste getijden op een nieuw katern beginnen. Hetzelfde geldt ook voor het gebed tot de Drie-eenheid en het aflaatgebed van Sixtus IV, die zich bevinden tussen de

(20)

getijden van de Eeuwige Wijsheid en een gebed tot Maria (Obsecro te) in, dat op die manier ook op een nieuw katern past. Het laatste aflaatgebed van Innocentius IV is tussen twee gebeden tot Maria gedrukt: Obsecro te en O intemerata. Dezelfde situatie is te zien bij de gebeden in Janszoon’s druk uit 1497 (ILC 1237). Daar staan de gebeden van Johannes Chrysostomos, Sixtus IV en het gebed tot de naam van Jezus los van de andere gebeden. In Hugo Janszoons druk uit 1500 (ILC 1244) staan ook het gebed tot de naam van Jezus, een gebed tot Maria (Salve regina) en de Gregoriusgebeden tussen twee getijden in. Het gebed van Johannes Chrysostomos is tussen de vigilie en Obsecro te gedrukt. Uit het bovenstaande blijkt dat bepaalde gebeden, voornamelijk aflaatgebeden en het gebed tot de naam van Jezus, in de edities van Hugo Janszoon van minder belang zijn dan bijvoorbeeld gebeden tot Maria (Obsecro te en O intemerata) en dat zij voornamelijk dienden om te zorgen dat bepaalde onderdelen samen een katern konden vormen. Dit maakt het de eigenaar van de boeken mogelijk om zelf de volgorde van de katernen te bepalen bij het laten inbinden van het boek.

De gebeden van Peregrinus Barmentlo

In de druk van Peregrinus Barmentlo (ILC 1226) is een aantal gebeden opgenomen die in geen van de andere edities voorkomen. Het gebed tot alle heiligen komt in ongeveer de helft van de drukken in het corpus voor, maar daarnaast heeft Barmentlo ook gebeden tot alle apostelen, martelaren en confessoren in het algemeen opgenomen. Daar staat tegenover dat de editie geen enkel aflaatgebed bevat. Daarna is nog een aantal gebeden tot specifieke apostelen, martelaren of confessoren toegevoegd. Een van die specifieke gebeden is tot de heilige Hieronymus. Door zijn vertaling van de bijbel naar het Latijn wordt hij gezien als één van de vier grote westerse kerkvaders. Hieronymus werd op 30 september in de gehele christelijke kerk plechtig gevierd. In het gebed in de editie van Barmentlo wordt hij aangesproken als ‘beschermer der ioncferliker kuisheit’ en wordt hem gevraagd om aan de zijde van degene die het gebed voordraagt te staan ‘inder anxteliker uren als mine ziele scheiden sal van minem lichaeme’. Op 30 september is zijn naam in de kalender van de druk opgenomen in zwarte inkt. In hoofdstuk 1 en in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk heb ik genoemd dat de kalender van deze editie in twee drukgangen is gedrukt: met zwarte en met rode inkt. Dat de naam van deze heilige in zwarte inkt is gedrukt, betekent dat hij niet speciaal werd vereerd. Hieronymus is ook in de litanie van de editie vinden. De andere heilige tot wie alleen in de druk van Barmentlo een gebed is opgenomen, is Joachim: de vader van Maria. Samen met zijn vrouw Anna is er een gebed tot hen opgenomen. In het gebed wordt niet alleen Joachim om hulp gevraagd, maar altijd

(21)

in combinatie met Anna of Maria. De verschillende onderdelen uit de editie van Barmentlo zijn in dit opzicht niet precies op elkaar afgestemd, want de heilige komt niet voor in de kalender of litanie van de druk. Joachim is geen patroonheilige van een bepaalde stad of gebied en hij wordt ook niet algemeen vereerd, wat maakt dat de aanwezigheid van Joachim in de gebeden niet iets kan zeggen over een mogelijk afzetgebied van Barmentlo.

De gebeden van de reguliere kanunniken te Den Hem

In de editie van de reguliere kanunniken te Den Hem (ILC 1236) hebben de drukkers bij het gebed tot Martijn extra ruimte overgelaten voor een initiaal. In plaats van een initiaal van twee regels, zoals dat bij de rest van de gebeden in de editie is gedaan, past er voor het gebed een initiaal van drie regels. Door de verluchter van het onderzochte exemplaar is de initiaal ook gedecoreerd met penwerk (zie afb. 3.6). Het gebed tot Anna is ook versierd met een grotere initiaal van drie regels hoog. Deze extra ruimte duidt aan dat Martijn en Anna een bijzondere plaats tussen de andere heiligen innemen. De geboortedag van Martijn werd op 11 november zowel in het gehele Christendom plechtig gevierd en daarnaast werd zijn translatio op 4 juli in het bisdom Utrecht en Doornik plechtig gevierd. Beide data zijn 42

in de kalender van de editie opgenomen. Het gebed tot Martijn is dan een aanwijzing voor het afzetgebied van Utrecht. Voor Anna geldt dat zij in de kalender van de druk op 26 juli is opgenomen. Die dag wordt in Atrecht plechtig gevierd, maar daarnaast geldt het ook als een algemene feestdag en wordt zij ook in Utrecht, Kamerijk, Luik, Munster, Reims en Trier op die dag vereerd. De editie bevat daarnaast nog drie gebeden tot vrouwen die in 43

geen enkel andere druk in het corpus te vinden zijn: Agnes, Ursula en een apart gebed voor de elfduizend maagden die Ursula hebben vergezeld op haar bedevaart naar Rome. Als naar de geografische verering van deze heiligen wordt gekeken, valt niet veel bijzonders op te merken: zowel Ursula als Agnes

worden algemeen vereerd en de elf-duizend maagden worden alleen in Keulen vereerd. Daarnaast is Ursula 44

de patrones van Delft, maar er zijn geen andere aanwijzingen in de editie te vinden die in de richting van Delft

Strubbe en Voet, De chronologie van de middeleeuwen, p. 501. 42

Idem, p. 535. 43

Idem, p. 465. 44

Afb. 3.6: 3-regelige initiaal bij het gebed tot Maarten. Den Haag, KB, 150 G 10 (1).

(22)

wijzen. Als echter naar de connecties van de drukkers van het werk wordt gekeken, wijzen Ursula en de elfduizend maagden in de richting van het vrouwenklooster van Oudewater, ook wel het Sint Ursulaconvent. Dit vrouwen-klooster is oorspronkelijk ontstaan in Schoonhoven, waar het onder leiding stond van dezelfde mannen die het mannenconvent Sint-Michiel-in-den-Hem hebben opgericht. Dat is de gemeenschap waaruit de reguliere 45

kanunniken, de drukkers van deze editie, zijn voortgekomen. Daarnaast was er in 1399 in Schoonhoven een vrouwengemeenschap gesticht die was gewijd aan de heilige Agnes. Dit 46

maakt het aannemelijk dat de reguliere kanunniken deze editie voor hun zustergemeenschappen drukten. Zeker aangezien zij een nauwe band met elkaar onderhielden. 47

De gebeden in Zuid-Nederlandse en Parijse drukken

De gebeden van de broeders des Gemenen Levens te Brussel

In vrijwel alle edities in het corpus waarin een gebed tot de apostelen Petrus en Paulus is opgenomen, worden zij samen in één gebed genoemd. Als dat gebed ook met een afbeelding is versierd, zijn de twee heiligen samen in één afbeelding te zien. In de druk van de broeders des Gemenen Levens te Brussel (ICL 1224) is echter alleen een gebed tot Petrus te vinden. De druk bevat relatief minder gebeden dan de andere drukken in het corpus, dus het kan zijn dat de samenstellers van de druk het voldoende vonden om één apostel bij de gebeden op te nemen. Aangezien Petrus de eerste paus was, wordt hij vaak als eerste van de apostelen genoemd, dus het is niet verwonderlijk dat de keuze op hem is gevallen. De volgorde van de gebeden wijkt enigszins af van de hemelse hiërarchie die 48

vaak in de suffragiën wordt gehanteerd. Zo is het gebed tot Anna direct na een gebed tot Maria (Tot u nemen wij onze toevlucht) te vinden in plaats van pas na de mannelijke martelaren en geloofsbelijders. De sacramentsgebeden zijn daarnaast als laatste gebeden in de editie opgenomen, terwijl dat bij de meeste edities in het corpus vóór de gebeden tot specifieke heiligen is. Door Petrus en Anna in een andere positie te zetten dan gebruikelijk was, geven de drukkers bijzondere aandacht aan deze twee heiligen. Zowel Petrus als Anna

K. Goudriaan, ‘Het eerste vrouwenklooster van Oudewater’ in: Heemtydingen: orgaan voor de 45

streekgeschiedenis van het Stichts-Hollandse grensgebied 35 (1999), p. 1-34, 7.

Vrije Universiteit Amsterdam ‘Kloosterlijst’ (versie maart 2017), http://www2.let.vu.nl/oz/kloosterlijst/ 46

kdetails.php?ID=S15, geraadpleegd 29-08-2018. Idem.

47

Wieck, Time sanctified, p. 111. 48

(23)

werden algemeen vereerd, dus de bijzondere positie van deze twee heiligen geeft geen informatie over de doelgroep van de editie.

De editie van de broeders des Gemenen Levens te Brussel is verder de enige druk in het corpus waarin de heilige Georgius in de suffragiën voorkomt. Zoals bij de litanie is besproken, wordt Georgius in het hele Christendom vereerd, maar in Keulen, Munster, Antwerpen en Brugge wordt zijn dag ook plechtig gevierd. Daarnaast wordt hij gezien als 49

de patroonheilige van Engeland en beschermheer van kruisvaarders. Georgius zou namelijk in een visioen aan Karel de Grote zijn verschenen tijdens zijn gevecht tegen de Saracenen om het Christelijke geloof te behouden. Deze gebeurtenis is door paus Innocentius III gebruikt in een aflaatgebed dat Karel de Grote tijdens de strijd zou hebben gezegd. Dit aflaatgebed is niet in de druk opgenomen, maar komt wel voor in veel andere 50

edities in het corpus die later worden behandeld. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat de broeders des Gemenen Levens het getijdenboek voor eigen gebruik hadden gedrukt. De afwezigheid van het aflaatgebed van Georgius en aflaatgebeden in het algemeen in de editie van de broeders des Gemenen Levens kan een aanwijzing zijn dat deze druk voor eigen gebruik bestemd was. Aanhangers van de Moderne Devotie waren namelijk bewust niet met de kerk verbonden. De grote aanwezigheid van aflaatgebeden in andere drukken in het corpus laat zien dat het er blijkbaar wel vraag naar deze gebeden was. Naast de druk van de Brusselse broeders bevat namelijk alleen de druk van Peregrinus Barmentlo (ILC 1226) ook geen aflaatgebeden. In de editie van de broeders des Gemenen Levens te Brusselse is Georgius wel te vinden in de kalender op 23 april onder de naam Georgius martelaer. Daarentegen wordt de heilige niet in de litanie van de druk genoemd (zie tabel 4.2). Alle andere heiligen in de editie tot wie een gebed is opgenomen, worden wel in de litanie genoemd. De keuze van de broeders om een gebed tot Georgius in de druk op te nemen, maar het aflaatgebed van de heilige niet te drukken en hem ook niet in de litanie te noemen, geeft aan dat het gebed tot Georgius niet kan worden gezien als een aanwijzing voor een bepaalde stad of streek waarop de druk gericht kon zijn. Daarnaast laat de aanwezigheid van Georgius in de gebeden en de afwezigheid van de heilige in de litanie zien, dat beide onderdelen niet volledig op elkaar zijn afgestemd.

Strubbe en Voet, De chronologie van de Middeleeuwen, p. 474. 49

J. Oosterman, ‘Heiligen, gebeden en heiligengebeden’, in: A. Mulder-Bakker en M. Carasso-Kok (red.) 50

(24)

De gebeden in de editie van Leeu en in de Parijse drukken

In het getijdenboek van Leeu (ILC 1229) en de edities die van dat werk zijn nagedrukt door Van Liesvelt (ILC 1234), Bac (ILC 1230) en de Collaciebroeders (ILC 1219) zijn bij de gebeden geen opvallende heiligen gevonden. De vier drukken komen qua gebeden exact overeen. Een verschil tussen deze edities en de andere edities in het corpus is dat er in deze drukken een proloog op de Gregoriusgebeden is opgenomen, waarin wordt verteld dat de Gregoriusgebeden en de gebeden van Sixtus IV zijn samengevoegd. Daardoor is het aantal dagen aflaat dat de lezer ontvangt veel groter: ‘die aflaten hier voer ghegheven ghedobbelleert. also dat die somme vanden voerleiden aflaten is xvi.dueznt iaer ende xii. iaer. ende xl. daghen’. Dit is ook te zien bij de editie van de reguliere kanunniken te Den Hem uit 1496 (ILC 1236). Daarnaast zijn dit de enige Nederlandse drukken in het corpus die de gebeden van Brigida van Zweden bevatten. De Brigidagebeden bestaan uit vijftien gebeden en als deze elke dag worden gelezen zouden alle wonden die Christus tijdens de passie heeft opgelopen worden vereerd. De gebeden van Brigida zijn ook opgenomen in de twee Franse drukken. Het precieze aantal van deze wonden staat ter discussie. In de 51

Haagse editie van Hopyl’s druk (Den Haag, KB, 172 C 21) lijkt het aantal te zijn aangepast. Op afbeelding 3.5 is te zien dat is geprobeerd een tiental (‘x’) te verwijderen. In de druk van Kerver (GW 13173) en de edities van Leeu, Van Liesvelt, Bac en de Collaciebroeders wordt ook gesproken van 5470 wonden. Het juiste aantal zou moeten uitkomen op (365 x 15 =) 5475. Het verwijderen van de ‘x’ door een vroegere bezitter maakt het getal niet correct, maar duidt er des te meer op dat er onenigheid was over het juiste aantal wonden. Op andere bladen van de Haagse editie zijn namelijk geen sporen van aanpassingen of toevoegingen te vinden. Aan de gebeden in de Franse getijdenboeken is verder niets opvallends te zien. Een groot deel van de heiligen waar in de Nederlandse drukken ook gebeden in te vinden zijn, staan ook in de uit Frankrijk afkomstige drukken.

In het Zutphens-Groningse handschrift worden bijvoorbeeld 5565 wonden genoemd. Zie P. Leendertz, ‘Het 51

Zutfensch-Groningsche handschrift’ in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 14 (1895), p. 265-283, 280.

Afb. 3.5: Het getal van de wonden is aangepast in Den Haag, KB, 172 C 21.

(25)

Voor de twee Parijse drukken en de druk van Leeu en de nadrukken daarvan geldt wel dat bepaalde heiligen tot wie een gebed is opgenomen hoger in aanzien staan dan anderen. Dat is duidelijk te zien in tabel 3.1 die in het vorige hoofdstuk is besproken. In deze tabel is te zien bij welke gebeden tot specifieke heiligen een afbeelding is opgenomen. Er zijn veel overeenkomsten te zien, maar ook een paar opvallende verschillen. Wat betreft de nadrukken kan er niet veel worden gezegd over de voorkeur van de drukkers-uitgevers om houtsneden van een bepaalde heilige op te nemen. Ook de verschillen tussen de nadrukken van Bac (ILC 1230) en de Collaciebroeders (ILC 1219) en het origineel van Leeu (ILC 1229) die in het vorige hoofdstuk zijn besproken, zijn geen bewuste keuze geweest van de drukkers voor een bepaald afzetgebied.

De heiligen die Leeu van een houtsnede heeft voorzien en daarmee een belangrijkere plaats in de gebeden innemen zijn: Michael, Johannes de Doper, Petrus, Paulus, Johannes evangelist, Stephanus, Laurentius, Christophorus, Sebastianus, Anthonius, Nicolaas, Martinus, Joost, Anna, Maria Magdalena, Catharina, Barbara, Margaret en Appolonia. Voor de meerderheid van deze heiligen geldt dat zij in Nederland en in de gehele kerk werden vereerd, waarvan een aantal ook plechtig werden vereerd. Dit geldt ook voor de heiligen die in de editie zijn opgenomen die niet van een houtsnede zijn voorzien. De heiligen met een bijzondere verering zijn Christophorus die in Keulen en Kamerijk wordt vereerd, Sebastianus die in Soissons wordt vereerd, Joost die in Trier wordt vereerd en Martinus die plechtig in Utrecht wordt vereerd. Ontkommer (of Wilgefortis) is geen 52

heilige, maar een legende die door een aantal verkeerd geïnterpreteerde beelden van Christus is ontstaan. Ontkommer werd in heel West-Europa vereerd, maar in de 53

Nederlanden in het bijzonder in Steenbergen, waarvan lang werd gedacht dat Ontkommer daar vandaan kwam. Vanwege de grote hoeveelheid algemene heiligen tot wie een gebed 54

is opgenomen en de variatie in de plaatsen waar een aantal heiligen werden vereerd, kan er geen uitspraak worden gedaan over het geografisch publiek waarop de gebeden zijn gericht. Hetzelfde geldt voor de heiligen tot wie een gebed is opgenomen in de drukken van Kerver en Hopyl.

Strubbe en Voet, De chronologie van de Middeleeuwen, p. 456 voor Christophorus, p. 527 voor 52

Sebastianus, p. 490 voor Joost en p. 501 voor Martinus.

L. Jongen, ‘Uit het oog, uit het hart? Over twee heilige maagden: Lutgard en Lidewij’ in: A.B. Mulder-53

Bakker en M. Carasso-Kok (red.) Gouden legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden (Hilversum 1997), p. 137.

M.P van Buijtenen en A.K. de Meijer, Heiligen tussen Pierementen. Proeve van reconstructie en 54

(26)
(27)

Conclusie

In dit onderzoek is gekeken naar de vraag op welk publiek uitgevers-drukkers van Nederlandstalige getijdenboeken hun edities hebben gericht. Om deze vraag te beantwoorden is er zowel naar de inhoudelijke aspecten van de drukken gekeken, als naar de codicologische aspecten en de vormgeving van de drukken. Daarnaast is er bijzondere aandacht voor de onderdelen van getijdenboeken die kunnen helpen bij het aanwijzen van een bepaalde plaats of leefgemeenschap waarop de edities gericht kunnen zijn: de kalenders, litanieën en gebeden tot specifieke heiligen die in de drukken zijn opgenomen. Op de hoofdvraag van dit onderzoek: in hoeverre de drukkers-uitgevers van Nederlandstalige getijdenboeken gedrukt voor 1501 voor een specifiek publiek drukten, kan voor de meeste edities worden beantwoord met dat de drukkers voornamelijk voor een zo algemeen mogelijk publiek drukten. Hieronder worden alle edities kort besproken.

De drukken van Jacob Jacobszoon van der Meer

Beide edities van Van der Meer (ILC 1223 en 1225) omvatten alle onderdelen die ook in het getijdenboek dat aan Geert Grote is toegeschreven te vinden zijn. Van der Meer’s druk uit 1484 (ILC 1225) bevat daarnaast nog de Heilige Sacramentsgetijden. In allebei de drukken is een proloog opgenomen waarin staat dat de lezer aflaat zal ontvangen bij het dagelijks lezen van een korte tekst: de korte getijden van het Heilige Kruis. Het verkrijgen van aflaat was aantrekkelijk en doordat deze opmerking zo aan het begin van de drukken is geplaatst, zou het kunnen dat Van der Meer deze proloog als strategie heeft gebruikt om meer drukken te kunnen verkopen. Hoewel de twee edities van Van der Meer alle onderdelen bevatten die in het getijdenboek van Geert Grote voorkomen, komen de heiligen in de kalenders en litanieën van de edities niet met Grote’s getijdenboek overeen. Van der Meer maakte in beide drukken gebruik van dezelfde litanie. In deze litanieën zijn een aantal heiligen op een opvallende plek in de litanie te vinden, waaronder de twee patronen van Delft, de stad waar Van der Meer actief was. Hieruit blijkt dat Van der Meer de litanieën in zijn drukken op zijn eigen stad richtte. Dit geldt niet voor de gebeden in zijn edities. Van der Meer heeft er namelijk voor gekozen om geen gebeden tot bepaalde heiligen in zijn drukken op te nemen.

De edities van Hugo Janszoon

Een nadere bestudering van de katernen van de edities heeft laten zien dat alle onderdelen van een deel van de drukken zo is geordend, dat elk onderdeel op een nieuw katern begint.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Rechargeable alkaline cells have a greater internal resistance than Ni-Cd and Ni-MH batteries and are therefore able to deliver energy as efficiently at high rates of

The first FOCAC meeting in 2000 agreed on a three year action plan to boost Sino-African trade and investments; cancelling African countries debts to China; increasing

De convocatie voor deze dag wordt meegestuurd met het volgende nummer van Afzettingen. 23 september 2006

As far as the fact pattern of seeking to exercise a right after an extended period of time is concerned, a right does not automatically terminate merely because an

However, the SCA decided that this case did not require constitutional development of the mandament so as to allow the expanded order required, which would involve re-erecting

In accordance with the research questions, the general aim of this study was to determine the prevalence and prescribing patterns of antidepressants with identified off-label

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Dit gaf aanleiding om na te gaan hoe groot de verschillen in debiet tussen de kis- ten in de stapeling eigenlijk zijn, of verbeterin- gen mogelijk zijn en of debietverschillen tussen