• No results found

Europa’s ambivalente circulaire plannen: Recyclen en chemicaliën in tweestrijd. Een verkennend onderzoek naar het proces dat heeft geleid tot de huidige Europese plannen met betrekking tot de circulaire economie.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Europa’s ambivalente circulaire plannen: Recyclen en chemicaliën in tweestrijd. Een verkennend onderzoek naar het proces dat heeft geleid tot de huidige Europese plannen met betrekking tot de circulaire economie."

Copied!
152
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Een verkennend onderzoek naar het proces dat heeft geleid tot de huidige Europese

plannen met betrekking tot de circulaire economie

Emese van der Weijden

Masterscriptie Management van de Publieke Sector

Scriptiebegeleider: Dr. G.E. Breeman

Universiteit Leiden

(2)

2

EUROPA’S AMBIVALENTE CIRCULAIRE PLANNEN:

RECYCLEN EN CHEMICALIEN IN TWEESTRIJD

Een verkennend onderzoek naar het proces dat heeft geleid tot de huidige Europese

plannen met betrekking tot de circulaire economie

Universiteit Leiden

Faculty of Governance and Global Affairs

Instituut bestuurskunde

Master Management van de Publieke Sector

Scriptiebegeleider:

Dr. G.E. Breeman

Tweede lezer:

E.V. Bondarouk, MSc

Student:

Emese M.C. van der Weijden

Studentnummer:

S2072025

(3)

3

Voorwoord

Beste lezer,

Bedankt voor het openslaan van mijn masterscriptie. Dit onderzoek naar het beleidsproces

rondom Europese plannen voor een circulaire economie is uitgevoerd ter afronding van de

master Management van de Publieke Sector aan de Universiteit Leiden. Dit onderzoek naar

een complex beleidsproces brengt kennis uit de bredere bestuurskunde, de master

Management van de Publieke Sector en de uitstroomrichting Public Affairs samen.

Hierbij wil ik graag mijn familie en vrienden bedanken voor de ondersteuning die ze mij de

afgelopen studiejaren hebben geboden. Daarnaast wil ik de respondenten bedanken voor de

tijd die ze hebben genomen om aan dit onderzoek mee te werken. Tot slot wil ik Gerard

Breeman bedanken voor de prettige en behulpzame begeleiding tijdens deze scriptieperiode.

Ik wens u veel leesplezier toe.

Emese van der Weijden

Den Haag, maart 2019

(4)

4

Gebruikte afkortingen

Afkorting

Betekenis

DG

Directoraat-Generaal

DG ENV

Directoraat-Generaal voor het milieu

DG GROW

Directoraat-Generaal voor interne markt, industrie, ondernemerschap en

het midden- en klein bedrijf

ECHA

European Chemicals Agency

ED

Endocrine Disrupter, Hormoonontregelende chemicaliën

ED EAG

Endocrine Disrupters Expert Advisory Group. Een ad hoc adviesgroep

gericht op hormoonontregelende chemicaliën opgericht in opdracht van

de Europese Commissie

NGO

Niet-gouvernementele organisatie. Organisaties die zich onafhankelijk

van de overheid inzetten voor een maatschappelijk belang

RAC

Risk Assessment Committee of Comité, Risicobeoordeling binnen de

European Chemicals Agency

REACH

Registration, Evaluation, Authorization and Restriction of Chemicals. De

huidige Europese wetgeving voor gebruik en registratie van chemicaliën

SEAC

Socio-Economic Analysis Committee

(5)

5

Samenvatting

Dit is een onderzoek naar de manier waarop de ‘European Strategy for Plastics in a Circular

Economy’ en de ‘Interface between Chemical, Product and Waste Legislation’ zijn ontstaan als

parallelle beleidsplannen in plaats van chronologische, complimenterende beleidsplannen.

De Europese Unie heeft afgelopen jaar plannen gelanceerd binnen de ‘Circular Economy

Package’. Dit zijn onder andere de ‘European Strategy for Plastics in a Circular Economy’,

welke is gericht op het recyclen van plastic, en de ‘Interface between Chemical, Product and

Waste Legislation’ welke is gericht op het uitfaseren van schadelijke chemicaliën uit plastic

producten. Aangezien het uitfaseren van chemicaliën een lang proces is dat langzaam verloopt,

terwijl het recyclen van plastic snel wordt doorgezet, wordt er momenteel plastic gerecycled

waar chemicaliën in voor komen welke staan aangeduid als ‘substance of very high concern’.

De parallelle uitvoering van de plastic strategie en de chemicaliën interface leidt op dit moment

dus tot een tegenstrijdige beleidsuitkomst. Het is de bedoeling om chemicaliën welke schadelijk

zijn voor mens en milieu van de markt te halen, terwijl het op dit moment door te recyclen op

de markt blijft. Dit roept de vraag op of het niet effectiever was geweest om eerst te beginnen

met het uitfaseren van chemicaliën en dan pas te gaan recyclen met ‘schoon’ plastic?

Gebaseerd op literatuuronderzoek worden er twee mogelijke verklaringen voor dit vraagstuk

geformuleerd; ofwel beleidsmakers waren niet op de hoogte van de tegenstrijdigheid in het

beleid (een blinde vlek), ofwel beleidsmakers waren op de hoogte van het chemicaliën

vraagstuk maar zijn toch doorgegaan met de recyclingstrategie. Wanneer er een blinde vlek

bestond kan dit eventueel verklaard worden aan de hand van de samenwerking binnen de

institutionele structuur. Als de informatie bekend was maar hier niet naar is gehandeld, ligt de

oorzaak in het beleidsvormingsproces. Aan de hand van process tracing onderzoek zal er

getracht worden te achterhalen hoe de ‘European Strategy for Plastics in a Circular Economy’

en de ‘Interface between Chemical, Product and Waste Legislation’ parallel aan elkaar zijn

ontstaan, waardoor er momenteel tegenstrijdig beleid wordt gevoerd.

Gebaseerd op de bevindingen van het onderzoek kan er verklaard worden dat de tegenstrijdige

uitkomst van de beleidsplannen grotendeels wordt veroorzaakt door de technische complexiteit

van het chemicaliën vraagstuk. Het uitfaseren van chemicaliën is technisch ingewikkeld en er

bestaan geen simpele beleidsalternatieven. De technische complexiteit veroorzaakt ook dat het

lastig is om te communiceren over de urgentie van het vraagstuk, hierdoor bestaat er weinig

publieke betrokkenheid rondom schadelijke chemicaliën in plastic. De combinatie van

technische complexiteit en weinig publieke betrokkenheid maakt het onaantrekkelijk voor een

(6)

6

actor om zich op te stellen als policy entrepreneur. Hier tegenover staat dat plastic vervuiling

een onderwerp is dat makkelijk te visualiseren is, waardoor er veel publieke interesse in bestaat.

Ook wordt recyclen aangedragen als een uitvoerbare oplossing voor het vervuilingsprobleem.

Mede hierdoor zijn er twee invloedrijke politici binnen de Europese Unie actief als policy

entrepreneur, waardoor beleidsplannen rondom plastic vervuiling snel zijn aangenomen. De

beleidsmakers hebben er voor gekozen het momentum rondom plastic vervuiling te gebruiken

om de plannen uit de ‘European Strategy for Plastics in a Circular Economy’ uit te voeren

ondanks dat het uitfaseren van chemicaliën langzaam verloopt.

Hiervan kan geleerd worden dat publieke betrokkenheid van groot belang is in het realiseren

van milieubeleid. Publieke aandacht voor een vraagstuk helpt politici om zich met een

onderwerp te verbinden en oplossingen te realiseren. Zolang er weinig publieke aandacht

bestaat omdat een onderwerp complex is, is de kans groot dat de beslissingen worden uitgesteld.

Dit lijkt ook in deze casus het geval te zijn.

(7)

7

Inhoud

Voorwoord ... 3 Gebruikte afkortingen ... 4 Samenvatting ... 5 1 Inleiding ... 10 1.2 Probleemstelling ... 11 2 Literatuur ... 14

2.1 Optie 1: Blinde vlek ... 14

2.1.1 Europese instituties ... 14

2.1.2 Institutionele structuur ... 17

2.1.3 Samenwerking ... 17

2.1.4 Rolverdeling ... 19

2.2 Optie 2: Niet verwerkt in beleid ... 20

2.2.1 Probleemstroom ... 20 2.2.2 Beleidsstroom ... 21 2.2.3 Politieke stroom ... 22 2.2.4 Publieke opinie ... 22 2.2.5 Beleidsraam ... 22 2.2.6 Belangenbehartiging en lobby ... 23 2.3 Verwachtingen ... 24 3 Relevantie ... 26 3.1 Maatschappelijke relevantie ... 26 3.2 Wetenschappelijke relevantie ... 26 4 Methoden ... 28 4.1 Conceptualisatie en operationalisatie ... 29 4.1.1 Conceptualisatie ... 29 4.1.2 Operationalisatie ... 29 4.2 Onderzoeksstrategie ... 30

(8)

8

4.3 Validiteit ... 31

4.4 Uitvoering van het onderzoek ... 31

4.4.1 Documentanalyse ... 31

4.4.2 Interviews ... 32

5 Bevindingen: Institutionele structuur... 35

5.1 Samenwerking ... 35 5.2 Verkokering ... 37 5.3 Tussenconclusie ... 37 6 Bevindingen: Beleidsproces ... 38 6.1 Probleemstroom... 38 6.1.2 Probleemdefinitie ... 38 6.2 Beleidsstroom ... 39 6.2.1 Beoordeling beleidsalternatieven ... 39 6.3 Politieke stroom ... 44 6.3.1 Publieke opinie ... 44 6.3.2 Betrokken actoren ... 46 6.4 Belangenbehartiging en lobby ... 47 6.4.1 Lobby aanpak ... 47 6.4.2 Betrokken partijen ... 48 6.4.3 Ongelijke representatie ... 48 6.5 Tussenconclusie ... 49 7 Conclusies ... 50 7.1 Verwachtingen ... 50 7.2 Beantwoording onderzoeksvraag ... 51 8 Discussie ... 52 8.1 Reflectie op de theorie ... 52

8.2 Betrouwbaarheid van het onderzoek ... 53

(9)

9

10 Bijlagen ... 60

Bijlage 1: Documentanalyse... 60

1.1 Documenten van de Europese Unie ... 60

1.2 Documenten van ECHA ... 88

1.3 Andere publicaties ... 92

Bijlage 2: Interviewvragen ... 102

Bijlage 3: Codeertabel ... 104

(10)

10

1 Inleiding

De Europese Unie heeft recent nieuwe plannen gelanceerd met betrekking tot het gebruik van

plastic. Met name single-use plastics zullen volgens de plannen met een aantal jaar verleden

tijd zijn. De nieuwe doelstellingen zijn vastgelegd in de ‘European Strategy for Plastics in a

Circular Economy’. Het doel van de strategie is om zo veel mogelijk plastic te recyclen. Dit zal

plastic vervuiling tegen gaan en zorgt ervoor dat er minder plastic geproduceerd hoeft te

worden. Op die manier kan er spaarzamer om worden gegaan met niet-hernieuwbare

energiebronnen (European Commission, 2018).

De ‘European Strategy for Plastics in a Circular Economy’ is onderdeel van de ‘Circular

Economy Package’ hieronder valt ook de ‘Interface Between Chemical, Product and Waste

Legislation’. Waar het in de zojuist genoemde plastics strategie bijna helemaal gaat over het

recyclen van bestaande producten wordt in de chemicaliën interface aandacht geboden aan het

uitfaseren van gevaarlijke chemische stoffen, onder andere uit plastics (Europese Commissie,

2018).

Toen op 16 januari 2018 de interface gepubliceerd werd, werden er vier voornaamste problemen

met actiepunten geformuleerd, namelijk:

- Er is te weinig kennis over chemische stoffen beschikbaar voor mensen die betrokken

zijn bij het scheiden van afval voor verwerking. De Europese Commissie wil voor eind

2019 een haalbaarheidsstudie doen over verschillende mogelijke informatiesystemen en

nieuwe technologieën om stoffen op te sporen.

- Afval kan stoffen bevatten welke in nieuwe producten niet langer toegestaan zijn. De

Commissie wil halverwege 2019 een gedetailleerd beslissingsmodel ontwikkeld hebben

om de recyclebaarheid van afval met zorgwekkende stoffen makkelijker te maken.

- De Europese regels met betrekking tot ‘end-of-waste’ zijn niet geharmoniseerd,

waardoor het onzeker is hoe afval wordt verwerkt tot nieuwe producten. De Commissie

wil betere samenwerking tussen bestaande chemicaliën- en afvalnetwerken faciliteren

om uiteindelijk nieuwe criteria in te voeren.

- Regels die bepalen welke afvalproducten of chemische stoffen schadelijk zijn, zijn niet

goed op elkaar aangesloten. De Commissie gaat een leidend document over

afvalclassificatie uitgeven om betrokken organisaties en afvalverwerkers dezelfde

aanpak te laten gebruiken (Europees Parlement, 2019).

(11)

11

De totstandkoming van Europees beleid met betrekking tot plastic en recyclen komt momenteel

snel tot stand, denk aan het verbod op gratis plastic tassen in winkels (Rijksoverheid, 2016).

Toch zijn de ideeën met betrekking tot het aanpakken van chemicaliën in afval en nieuwe

producten nog slechts plannen. Dit is opmerkelijk aangezien bekend is dat er momenteel

geproduceerd wordt met stoffen welke schadelijk zijn voor mens en milieu. Denk hierbij aan

de ftalaat DEHP. DEHP is een weekmaker welke de flexibiliteit van plastic bevorderd. Echter

heeft deze stof hormoonontregelende eigenschappen welke reproductieproblemen kunnen

veroorzaken (ClientEarth, 2018).

De Europese Unie wil dat dergelijke gevaarlijke stoffen niet meer in producten op de Europese

markt voorkomen. Daarom worden chemische stoffen gekwalificeerd onder REACH, de

Europese chemicaliën wetgeving. Stoffen welke gekwalificeerd worden als schadelijk of zeer

schadelijk mogen niet meer toegepast worden of alleen in zeer specifieke gevallen (Europees

Parlement, 2019).

Echter, nu er na aanleiding van de ‘European Strategy for Plastics in a Circular Economy’

getracht wordt steeds meer plastic te recyclen zullen de schadelijke stoffen welke tot op heden

gebruikt zijn in de circulatie blijven en dus op de Europese markt. Deze tegenstrijdigheid is

ontstaan doordat de actiepunten uit de ‘chemicals interface’ allen in de toekomst liggen terwijl

het recycle beleid nu al wordt uitgevoerd.

Dit roept de vraag op of het niet effectiever was geweest om eerst te beginnen met het uitfaseren

van chemicaliën en dan pas te gaan recyclen met ‘schoon’ plastic?

1.2 Probleemstelling

De Europese Unie nam in januari 2018 de ‘European Strategy for Plastics in a Circular

Economy’ aan. Eén van de voornaamste doelstellingen van dit plan is het zo veel mogelijk

recyclen van bestaand plastic om bij te dragen aan een circulaire economie (European

Commission, 2018). Echter loopt deze aanpak vooruit op de staat van de ‘Interface Between

Chemical, Product and Waster legislation’, welke uiteindelijk gericht is op het uitfaseren van

schadelijke chemicaliën.

Ondanks dat de chemische wetgeving gericht is op vervanging van gevaarlijke chemicaliën,

zoals bijvoorbeeld de weekmaker DEHP, zorgt recycling ervoor dat er nieuwe producten

worden gemaakt waar de stof nog steeds in voor komt.

(12)

12

Apolline Roger, een advocaat voor de NGO ClientEarth stelt dan ook de vraag: Wat is het

verschil tussen het nu vernietigen van plastic met DEHP of het nog een aantal jaar recyclen en

het dan vernietigen? Kan er niet beter vanaf nu geproduceerd worden met DEHP-vrij plastic,

waarna dat nieuwe plastic de recycle circulatie in gaat? (Hervey, Europe's plastic paradox,

2018).

Dit roept vragen op als: Op welke manier zijn de huidige ‘European Strategy for Plastics in a

Circular Economy’ en ‘Interface Between Chemical, Product and Waste Legislation’ tot stand

gekomen? Hoe is het beleidsproces zo verlopen dat er niet voor is gekozen eerst het chemicaliën

beleid door te voeren en daarna pas het recycle beleid?

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt dan ook:

Op welke manier zijn de ‘European Strategy for Plastics in a Circular Economy’ en de

‘Interface between Chemical, Product and Waste Legislation’ ontstaan als parallelle

beleidsplannen in plaats van chronologische, complimenterende beleidsplannen?

Gebaseerd op literatuuronderzoek worden er twee mogelijke verklaringen voor dit vraagstuk

geformuleerd; ofwel beleidsmakers waren niet op de hoogte van de tegenstrijdigheid in het

beleid (een blinde vlek), ofwel beleidsmakers waren op de hoogte van het chemicaliën

vraagstuk maar zijn toch doorgegaan met de recyclingstrategie. Wanneer er een blinde vlek

bestond kan dit eventueel verklaard worden aan de hand van de samenwerking binnen de

institutionele structuur. Als de informatie bekend was, maar hier niet naar is gehandeld, ligt de

oorzaak in het beleidsvormingsproces. Aan de hand van process tracing onderzoek zal er

getracht worden te achterhalen hoe de ‘European Strategy for Plastics in a Circular Economy’

en de ‘Interface between Chemical, Product and Waste Legislation’ parallel aan elkaar zijn

ontstaan waardoor er momenteel tegenstrijdig beleid wordt gevoerd.

Het doel van dit onderzoek is om bij te dragen aan het ontrafelen van ondoorzichtige delen van

samenwerking en beleidsvorming binnen institutionele structuren. Daarnaast kan het onderzoek

bijdragen aan het begrip van de werking van de EU door burgers. Tot slot kan dit onderzoek

bijdragen aan het achterhalen welke factoren van invloed zijn op het wel of niet verkrijgen van

prioriteit van de milieuproblematiek binnen de beleidsarena.

Na deze inleiding leest u een literatuurstudie welke wordt gevolgd door een omschrijving van

de methodische aanpak voor dit onderzoek. Vervolgens zullen de bevindingen van het

(13)

13

onderzoek gepresenteerd worden waarna het rapport zal worden afgesloten met conclusies en

een discussie.

(14)

14

2 Literatuur

Gebaseerd op literatuuronderzoek wordt er verwacht dat er twee mogelijke oorzaken bestaan

voor de tegenstrijdige uitkomst van de beleidsplannen. De oorzaak kan liggen binnen de

institutionele context of het beleidsproces. Wanneer het probleem is blijven steken binnen de

context van de institutionele structuur ontstaat er een blinde vlek. Beleidsmakers zijn niet op de

hoogte van de tegenstrijdigheid in het beleid. Wanneer het probleem is blijven steken in het

beleidsproces zijn de beleidsmakers wel op de hoogte van de tegenstrijdigheid maar hebben

andere factoren ertoe geleid dat de huidige beleidsplannen toch in hun huidige vorm zijn

verkozen. Ondanks dat in dit onderzoek de twee mogelijkheden grotendeels gescheiden van

elkaar bekeken worden staan ze niet los van elkaar. Factoren uit de institutionele context zoals

regelgeving en samenwerking beïnvloeden het beleidsproces. In dit onderzoek wordt er echter

vanuit gegaan dat één van de twee een overheersende rol heeft gespeeld in de totstandkoming

van de beleidsplannen. In dit hoofdstuk zullen beide mogelijkheden worden toegelicht.

2.1 Optie 1: Blinde vlek

Zoals zojuist omschreven is de eerste mogelijke reden voor de totstandkoming van tegenstrijdig

beleid een blinde vlek. Hiermee wordt bedoeld dat de Europese Commissie niet op de hoogte

was van de uitdaging die gevaarlijke chemicaliën momenteel vormen in het recyclingproces.

Wanneer dit het geval blijkt te zijn is de volgende vraag: hoe is dat mogelijk? Op welke manier

kan de institutionele structuur verklaren dat de samenwerking tussen de European Chemical

Agency en de Europese Commissie er niet in is geslaagd deze informatie over te brengen?

Eerst zal er een korte uitleg worden gegeven over de relevante Europese instituties. Daarna

worden er theoretische verklaringen gezocht welke gebruikt zullen worden om de casus te

kunnen begrijpen.

2.1.1 Europese instituties

De Europese Commissie is het uitvoerende orgaan binnen de Europese Unie en bestaat uit het

College van Commissarissen. De commissarissen hebben een portefeuille en geven leiding aan

hun ondersteunende directoraat-generaal (DG). Dit is vergelijkbaar met een minister en zijn of

haar ministerie. De Europese Commissie doet beleidsvoorstellen en implementeert beleid

(Survarierol, Versluis, & Mastenbroek, 2012).

Een deel van de overheidstaken kunnen gedelegeerd worden naar agentschappen.

Agentschappen zijn organisaties met een bepaalde expertise zoals landbouw, voedsel of milieu.

Agentschappen worden opgericht vanuit een New Public Management gedachte. Wanneer

(15)

15

bestaande EU-instellingen of organisaties binnen de verschillende lidstaten problemen niet

efficiënt genoeg kunnen oppakken kunnen er agentschappen in het leven worden geroepen. De

agentschappen zijn semizelfstandig. Dit houdt in dat ze geen deel uit maken van andere

Europese instellingen maar wel overheidstaken uitvoeren. Het uitgangspunt hierbij is dat

onafhankelijke experts bepaalde taken juridische, technisch en wetenschappelijk kwalitatiever

uit zouden kunnen voeren. Dit draagt uiteindelijk bij aan de algemene kwaliteit van het beleid

(Survarierol, Versluis, & Mastenbroek, 2012).

Hoewel de officiële reden voor het oprichten van agentschappen juridische, technische en

wetenschappelijke kwaliteit is, worden agentschappen ook vaak opgericht naar aanleiding van

een crisis. Op die manier kan de oprichting van agentschappen worden gebruikt als teken dat

de EU een probleem serieus neemt en actief werkt naar een oplossing (Survarierol, Versluis, &

Mastenbroek, 2012).

Er bestaan vier categorieën agentschappen die ieder andere doelen hebben, namelijk:

Agentschappen die de sociale dialoog

bevorderen

Dit zijn agentschappen die belangengroepen

bij elkaar brengen om zo dialoog te

versterken

Waarnemingscentra

Deze agentschappen zijn gericht op kennis.

Ze verzamelen informatie en verspreiden deze

met als doel EU-instellingen en lidstaten te

helpen bij het aanpakken van bepaalde

problemen.

Toeleveranciers

Dit zijn agentschappen die diensten verlenen

aan de Europese overheidssector, zoals het

vertaalbureau.

Regulerende agentschappen

Het grootste gedeelte van de agentschappen

zijn regulerende agentschappen. Deze hebben

de meeste verantwoordelijkheid. De

agentschappen reguleren zelfstandig of

werken samen met de Europese Commissie.

Tabel 1 gebaseerd op Survarierol, Versluis en Mastenbroek (2012).

Agentschappen zijn moeilijk met elkaar te vergelijken. De formele autonomie en de autonomie

die agentschappen in de praktijk hebben verschilt per geval. Ook heeft ieder agentschap andere

(16)

16

banden met politieke leiders en andere actoren. Deze diversiteit aan agentschappen is volgens

Groenleer (2009) te verklaren door de verscheidenheid aan externe factoren. Ieder agentschap

functioneert binnen een specifiek vakgebied. Voor elk geval zullen hierdoor de samenwerking,

eisen en verantwoordelijkheden anders zijn (Groenleer, 2009).

European Chemicals Agency (ECHA)

The European Chemicals Agency (ECHA) is een regulerend agentschap opgericht in 2007.

Zoals de naam suggereert is ECHA een agentschap dat zich richt op chemicaliën. Op de website

van ECHA wordt de taak van de organisatie als volgt omschreven:

’ECHA is de drijvende kracht van de regelgevingsinstanties bij de tenuitvoerlegging van de baanbrekende EU-wetgeving inzake chemische stoffen, waarvan niet alleen de menselijke gezondheid

en het milieu, maar ook de innovatie en het concurrentievermogen zullen profiteren. ECHA helpt bedrijven de wetgeving na te leven, bevordert het veilig gebruik van chemische stoffen, verstrekt informatie over chemische stoffen en pakt zorgwekkende stoffen aan’’- (European Chemicals

Agency, 2018).

Naast de uitvoerende taken die het agentschap heeft gekregen hebben ze ook

verantwoordelijkheid als risico assessor. Risico assessment wordt uitgevoerd door het Risk

Assessment Committee, of Comité Risicobeoordeling, (RAC). Zij geven advies over risico

evaluaties, aanvragen, etikettering en potentiele classificaties van stoffen. Het comité

beoordeelt op welke manier voorgesteld gebruik van bepaalde stoffen de gezondheid van de

mens en het milieu kan beïnvloeden. De definitieve besluiten worden genomen door de

Europese Commissie (European Chemicals Agency, 2018).

Daarnaast kan het comité wetenschappelijke ondersteuning bieden om samenwerking binnen

de Europese Unie, lidstaten en andere landen of organisaties ten opzichte van chemicaliën te

verbeteren. Ook kan het ontwikkelingslanden ondersteunen in het correcte beheer van

chemische stoffen (European Chemicals Agency, 2018).

Samenwerking tussen de Commissie en ECHA

De samenwerking tussen ECHA en de Europese Commissie is intensief. ECHA adviseert de

Commissie en kan deze wetenschappelijk ondersteunen. De Commissie ontwikkelt en

onderhandelt over EU-beleidsvoorstellen met betrekking tot het risicobeheer van chemische

stoffen en geeft ECHA uitvoeringstaken. Om dit te realiseren heeft ECHA onder andere nauw

contact met het DG Milieu, welke verantwoordelijk is voor chemische stoffen. Om dit allen te

(17)

17

realiseren is er dagelijks contact tussen de organisaties op verschillende hiërarchische niveaus

(European Chemicals Agency, 2018).

2.1.2 Institutionele structuur

De institutionele structuur waarbinnen een vraagstuk gepositioneerd is, is relevant om te

bestuderen omdat het (de uitkomst van) processen beïnvloedt. Dit geldt niet alleen voor

samenwerkingsprocessen maar is ook van invloed op de manier waarop er naar een vraagstuk

gekeken wordt. De institutionele context creëert een bril waardoor naar een probleem of

oplossing gekeken wordt (Breeman, Giest, & Rimkuté, 2017).

Institutionele structuren bestaan uit formele en informele instituties. Formele instituties zijn de

wetten, afspraken en beleidsstukken die van toepassing zijn. Informele instituties bestaan uit

gedragsnormen en individuele waarden (Breeman, Giest, & Rimkuté, 2017). Binnen deze

instituties werken organisaties aan het volbrengen van hun taken met oog op het

vertegenwoordigen van zo veel mogelijke collectieve waarden om zo legitimiteit en zelfbehoud

te bewerkstelligen (Breeman, Giest, & Rimkuté, 2017).

De institutionele structuur waarbinnen een vraagstuk zich afspeelt beïnvloedt hierdoor de

aanpak. De frames die worden gekozen om een vraagstuk te duiden zijn altijd afhankelijk van

contextuele factoren. Omdat actoren inspelen op de context maakt dit bepaalde acties

waarschijnlijker dan andere. De institutionele structuur beïnvloedt de frames die worden

gevormd welke op hun beurt de beleidsuitkomsten beïnvloeden (Breeman, Giest, & Rimkuté,

2017).

De institutionele structuur rond de Europese Commissie veroorzaakt een generieke insteek. De

Europese Commissie wil graag opkomen voor het algemeen belang door actoren samen te

brengen en conflicten te voorkomen. Om dit te realiseren is de rol van policy entrepreneur in

het beleidsproces belangrijk (Breeman, Giest, & Rimkuté, 2017). Een policy entrepreneur is

een actor met veel kennis en informatie over een onderwerp die er zijn/haar taak van heeft

gemaakt om bepaald beleid te realiseren. Deze persoon heeft meestal veel begrip van politieke

processen waardoor de entrepreneur de juiste actoren en belangen samen kan brengen

(Kingdon, 2014).

2.1.3 Samenwerking

De manier waarop samenwerking plaats vindt heeft invloed op de resultaten die uit het

samenwerkingsverband voortkomen. Echter is samenwerking een complex onderwerp met veel

variabelen. Lange tijd werd er gesproken over een “black box’’, ofwel een slecht inzichtelijk

(18)

18

gedeelte van een proces waar input in gaat en output uit komt. Toch hebben meerdere

wetenschappers getracht een begin te maken aan de ontcijfering van samenwerking. Zo ook

Diaz-Kope, Miller-Stevens en Morris in 2015. Zij stellen dat de institutionele structuur invloed

heeft op de uitkomst van samenwerking en dat deze zich vormt gebaseerd op antecedenten.

Oftewel, factoren zoals geschiedenis, betrokkenheid, de reden voor samenwerking, onderlinge

afhankelijkheid en toepasbare regelgeving vormen de institutionele context (Diaz-Kope,

Miller-Stevens, & Morris, 2015) (Breeman, Giest, & Rimkuté, 2017). De institutionele

structuur heeft effect op het procesmechanisme van de samenwerking. Dit beïnvloedt

uiteindelijk de uitkomst van de samenwerking (Diaz-Kope, Miller-Stevens, & Morris, 2015).

Er worden drie institutionele samenwerkingsvormen omschreven, namelijk agency-based,

mixed of citizen-based. De samenwerkingsvorm beïnvloedt namelijk het proces. Agency-based

samenwerkingsvormen zijn geïnitieerd door, en opgemaakt uit, overheidsorganen.

Citizen-based samenwerkingsvormen ontstaan vanuit de maatschappij. Tot slot bestaan er organisaties

waarin burgers en overheden samen een structuur opzetten, deze vorm wordt mixed genoemd

(Diaz-Kope, Miller-Stevens, & Morris, 2015). De auteurs maken duidelijk dat het type

samenwerkingsverband van invloed is op het samenwerkingsproces en hiermee uiteindelijk het

beleidsproces. Wanneer gekeken wordt naar de samenwerking tussen de Europese Commissie

en de Chemical Safety Agency is er sprake van een agency-based samenwerking. Een

dergelijke samenwerking is verplicht aangezien het is vastgelegd in regelgeving. De actoren

komen dus niet samen omdat ze daarvoor kiezen uit betrokkenheid met het probleem of

overtuiging van het nut van samenwerking in ieder specifiek geval (Diaz-Kope, Miller-Stevens,

& Morris, 2015). Uit het onderzoek van Diaz-Kope, Miller-Stevens & Morris (2015) blijkt

daarnaast dat samenwerking tussen verschillende (semi)overheidsinstanties in een

agency-structure vaak complex is wegens overlappende bevoegdheden, autoriteit en restricties

(Diaz-Kope, Miller-Stevens, & Morris, 2015). Dergelijke antecedenten beïnvloeden op informele

wijze het samenwerkingsproces.

Eén van de onderdelen van de Europese institutionele samenwerkingsstructuur, met betrekking

op de huidige casus, is de rolverdeling tussen de Europese Commissie en adviesorganen.

(19)

19

2.1.4 Rolverdeling

Wanneer er gesproken wordt over het afwegen van risico’s in professionele setting wordt er

gesproken over de rollen van risk assessor en risk manager. Deze rollen kunnen zowel

gescheiden als gecombineerd worden uitgevoerd.

Risk assessor: Risk assessors zijn personen (meestal in groepsverband) die vanuit expertise

en/of wetenschap risico’s afwegen en hier advies over uit brengen. De Europese Commissie

(2000) omschrijft risk assessment als:

“a process of evaluation, including the identification of the attendant uncertainties, of the likelihood and severity of an adverse effect(s)/event(s) occurring to man or the environment following exposure

under defined conditions to a risk source(s). A risk assessment comprises four steps: hazard identification, hazard characterization, exposure assessment, and risk characterization.’’ - (European

Commission, 2000)

Risk manager: Risk managers zijn personen die beslissingen nemen over risicovolle

onderwerpen. Zij nemen advies in ontvangst en beslissen gebaseerd op waarden welke

afwegingen er worden genomen. Risk managers nemen meestal de rol van politici of andere

beleidsmakers aan. De Europese Commissie omschrijft risk management als:

“the process of weighing policy alternatives in the light of the result of a risk assessment(s) and of other relevant evaluations, and, if required, of selecting and implementing appropriate control options

(including, where appropriate, monitoring/ surveillance activities).’’ - (European Commission, 2000)

Binnen de Europese Unie worden de rollen van risk assessor en risk manager gescheiden

uitgevoerd. Dit wordt geformuleerd in de ‘First Report on the Harmonisation of Risk

Assessment Procedures’. Binnen de EU wordt risico assessment uitgevoerd door

onafhankelijke, gespecialiseerde adviesorganen die speciaal voor risk assessment zijn opgericht

(European Commission, 2000). Denk hierbij aan het European Food Safety Authority of de

European Chemicals Agency.

De voornaamste argumenten om risico assessment en risicomanagement door verschillende

groepen personen uit te laten voeren zijn om te voldoen aan sociale- en wetenschappelijke eisen.

Burgers willen graag risicomanagers die rekening houden met belangen uit de maatschappij.

Daarnaast wordt er van risico assessors verwacht dat ze bezitten over voldoende

wetenschappelijke kennis en zich niet laten beïnvloeden door politieke voorkeuren (Vareman

& Persson, 2010).

(20)

20

Gebaseerd op de zojuist besproken theorie kan er een blinde vlek ontstaan wanneer instellingen

er niet in slagen goed samen te werken. Wanneer de organisaties welke verantwoordelijk zijn

voor risico assessment en risico management niet goed genoeg met elkaar communiceren, kan

er informatie verloren gaan. Dit kan gebeuren doordat samenwerkingsverbanden tussen

overheden (agency-based) zeer complex zijn (Diaz-Kope, Miller-Stevens, & Morris, 2015).

Hierdoor is het potentieel mogelijk dat een bepaald beslissend orgaan niet op de hoogte is van

relevante documenten.

2.2 Optie 2: Niet verwerkt in beleid

De tweede mogelijke optie voor het tot stand komen van parallel beleid met tegenstrijdige

uitkomsten is dat de Europese Commissie wel op de hoogte was van de (tijdelijke)

tegenstrijdige uitkomst van het beleid maar er toch voor heeft gekozen hiermee door te gaan.

Opnieuw wordt de vraag gesteld: hoe is dat mogelijk? In de literatuur met betrekking tot

beleidsvorming worden hier potentiele antwoorden op gezocht.

John W. Kingdon publiceerde in 1984 het boek Agendas, Alternatives, and Public Policies

waarin hij zijn stromenmodel voor het analyseren van agenda- en beleidsvorming deelde. Hij

wilde hiermee een alternatief bieden op andere modellen voor beleidsvormingsanalyse, welke

hij te kort vond schieten omdat ze te weinig gericht waren op patronen om het

beleidsvormingsproces te kunnen verklaren. Daarom ontwikkelde hij het stromenmodel

gebaseerd op het garbage can model en het incrementele model. Het stromenmodel gaat uit van

drie stromen die gelijktijdig naast elkaar bestaan; de probleemstroom, de beleidsstroom en de

politieke stroom. De drie stromen moeten samen komen om een beleidsraam te creëren.

Wanneer dit beleidsraam ontstaat kan een onderwerp op de agenda komen zodat er beleid

gemaakt kan worden (Kingdon, 2014). Hieronder worden de drie beleidsstromen, zoals

omschreven door Kingdon, uitgelegd.

2.2.1 Probleemstroom

Binnen de probleemstroom gaat het om het herkennen en omschrijven van problemen.

Problemen kunnen op verschillende manieren aan het licht komen.

Een manier waarop problemen naar voren kunnen komen is door indicatoren die duiden op een

probleem. Wanneer indicatoren kwantificeerbaar zijn maakt het een probleem krachtiger,

cijfers zijn namelijk inzichtelijk en begrijpelijk. Indicatoren kunnen hierdoor de omvang en

intensiteit van problemen duidelijk maken. Indicatoren komen naar voren uit routine

monitoring en gespecialiseerde studies (Kingdon, 2014).

(21)

21

Daarnaast ontstaat er vaak aandacht voor een probleem wanneer er iets opmerkelijks gebeurt.

Na

een

geweldsincident

wordt

er

bijvoorbeeld

meer

aandacht

besteed

aan

veiligheidsvraagstukken. Een dergelijke gebeurtenis wordt een focussing event genoemd.

Focussing events zijn relatief zeldzame gebeurtenissen die gevaarlijk zijn of toekomstig gevaar

duidelijk maken. Deze gebeurtenissen roepen vaak veel collectieve aandacht op en worden zo

snel invloedrijke politieke onderwerpen (Kingdon, 2014).

Tot slot komen er geregeld problemen aan het licht door feedback. Feedback komt meestal in

de vorm van rapportages en andere onderzoeksresultaten (Kingdon, 2014).

Zodra er een probleem wordt aangedragen is het nog niet duidelijk hoe er mee om zal worden

gegaan. Dit is onder andere afhankelijk van de interpretatie van het probleem. Niet iedereen

identificeert een situatie als problematisch. Wanneer er geen overeenstemming is over het

probleem is het moeilijk om er beleidsalternatieven voor te bedenken (Kingdon, 2014). Zoals

in de vorige paragrafen omschreven is de interpretatie van een probleem deels afhankelijk van

de institutionele structuur.

2.2.2 Beleidsstroom

In de beleidsstroom draait het om het presenteren van alternatieven, oftewel potentiele

oplossingen, voor de problemen die worden aangedragen in de probleemstroom. In hoeverre

een mogelijk beleidsalternatief ook daadwerkelijk kans maakt om tot uitvoering te worden

gebracht is afhankelijk van de mogelijkheid om het alternatief uit te voeren. Dit kan meetbaar

worden gemaakt door onder andere technische haalbaarheid, politieke aanvaardbaarheid en het

beschikbare budget (Kingdon, 2014).

Politici en hun medewerkers denken hierom goed na over de framing die ze gebruiken wanneer

er over een onderwerp wordt gesproken. De framing kan leiden tot meer of minder aandacht

voor een probleem, het mobiliseren van specifieke groepen of personen en richting geven aan

een oplossing. Welk frame de overhand krijgt heeft dus veel invloed op de manier waarop er

vervolgens met een onderwerp wordt omgegaan (Pralle, 2009).

De beleidsstroom is onmisbaar in agendavorming omdat problemen zonder oplossing bijna niet

besproken worden in de politieke arena. Wanneer een probleem zo lastig is dat er geen haalbare

beleidsalternatieven voor bestaan durven weinig politici zich er aan te wagen, waardoor er niet

verder wordt gegaan met het vraagstuk (Kingdon, 2014).

(22)

22

2.2.3 Politieke stroom

De politieke stroom is erg invloedrijk bij agendavorming. Het politieke landschap bepaalt de

bespreekbaarheid van een onderwerp en de beleidsalternatieven die voorkeur hebben. Er zijn

verschillende gebeurtenissen die schommelingen in de politieke stroom kunnen veroorzaken.

Dit kunnen veranderingen in de publieke opinie, de komst van verkiezingen,

verkiezingsuitslagen, georganiseerde politieke- of maatschappelijke krachten of de wisseling

van personeel zijn (Kingdon, 2014).

2.2.4 Publieke opinie

Downs identificeerde al in 1972 de publieke opinie en de media als drijvende krachten achter

het stijgen of dalen van aandacht voor problemen. Wanneer er veel publieke interesse is in het

oplossen van een probleem helpt dat om een onderwerp op de agenda te krijgen. Mocht dan

later blijken dat oplossingen bijvoorbeeld duur en ingewikkeld zijn neemt de publieke aandacht

af en zakt het probleem op de politieke lijst van prioriteiten. Wanneer burgers het idee hebben

dat ze grote offers moeten brengen om tot een oplossing te komen verliest een oplossing vaak

ook publieke steun. Daarbij komt dat burgers vaak minder aandacht geven aan een probleem

wanneer ze het idee hebben dat de overheid iets heeft opgelost, onafhankelijk van of dat ook

daadwerkelijk zo is (Downs, 1972). Hier tegenover staat dat wanneer het idee heerst dat het

onmogelijk is om iets op te lossen, er ook weinig publieke aandacht voor bestaat. Hiermee

komen we terug op het eerder genoemde punt dat problemen zonder oplossingen niet snel op

de politieke agenda komen. Pralle (2009) voegt hieraan toe dat economische gebeurtenissen

grote invloed hebben op het milieubeleid. Economische problemen zorgen er vaak voor dat

milieuproblematiek zakt op de prioriteitenlijst. Guber (2003) heeft geconcludeerd dat in de

Verenigde Staten de bereidheid van burgers om economische offers te brengen ten belangen

van het milieu zakt zodra ze het idee hebben dat de economie er slecht voor staat. Omdat politici

gevoelig zijn voor de publieke stemming krijgen economische problemen door de publieke

aandacht in de politiek vaak prioriteit boven problemen gerelateerd aan het milieu (Pralle,

2009).

Het politieke landschap biedt ook aanleiding voor het framen van problemen en

beleidsalternatieven. Het politieke landschap maakt dan ook deel uit van de institutionele

structuur.

2.2.5 Beleidsraam

Zoals aan het begin van deze paragraaf is aangegeven ontstaat agendavorming pas wanneer de

drie bovengenoemde stromen samenkomen. Dit wordt een policy window of beleidsraam

(23)

23

genoemd. Het ontstaan van een beleidsraam gebeurt niet altijd vanuit een natuurlijke beweging.

Wanneer twee stromen naar elkaar toe bewegen maar één stroom achterblijft kan de derde

stroom beïnvloed worden door een actor met een belang in de zaak. Deze persoon werkt bewust

naar agenda- en beleidsvorming en wordt een policy entrepreneur genoemd (Kingdon, 2014).

Een policy entrepreneur is een actor die belang heeft bij het ontstaan van ander beleid. Deze

actor is volgens Kingdon iemand die verstand heeft van het probleem en de

beleidsalternatieven. Ook moet hij of zij de mogelijkheid hebben het probleem aan te kaarten.

Een goed voorbeeld is een politicus die affiniteit heeft met een bepaald onderwerp (Kingdon,

2014).

2.2.6 Belangenbehartiging en lobby

Kingdon (2014) stelt dat ook belangengroepen invloed kunnen uitoefenen op het beleidsproces.

Dit vindt voornamelijk plaats op twee momenten, tijdens agendavorming en het beoordelen van

beleidsalternatieven. Belangengroepen werken vaak om de politieke agenda te beïnvloeden, om

hun onderwerp besproken te krijgen maar nog vaker om een onderwerp van de agenda te houden

(Kingdon, 2014). Wanneer een onderwerp besproken wordt binnen de beleidsarena werken

belangengroepen eraan om beleidsalternatieven voor te stellen en hun geprefereerde alternatief

tot uitvoering te laten komen. Belangenbehartigers beïnvloeden de kennis die beleidsmakers

hebben over de publieke opinie of bieden inzichten over de invloed van beleidsalternatieven op

bepaalde doelgroepen (Pralle, 2009).

Daarnaast hoeft beïnvloeding van beleidsafwegingen niet altijd te komen van lobbyisten of

georganiseerde belangengroepen zoals vakbonden, ook academici, consultants en andere

onderzoekers treden op als actoren in de beleidsarena. Dit gebeurt zowel wanneer dergelijke

actoren zich bewust mengen in de beleidsdiscussie of wanneer ze door ambtenaren en politici

worden aangehaald tijdens politieke discussies. Ondanks dat uit interviews vaak blijkt dat

lobbyactiviteiten beleidsvorming beïnvloeden blijft het lastig om invloed te meten. Politieke

keuzes zijn niet simpelweg te herleiden naar belangenbehartigers omdat meerdere factoren van

invloed zijn op de totstandkoming van beleid (Kingdon, 2014).

Gebaseerd op de zojuist besproken literatuur is de mogelijkheid dat een vraagstuk niet op de

agenda is gekomen óf wel op de agenda is gekomen, maar niet is verwerkt tot beleid afhankelijk

van een aantal factoren. Deze factoren zijn de manier waarop er over een probleem wordt

gedacht en hoeveel aandacht een probleem krijgt, welke oplossingsmogelijkheden er bestaan

voor het probleem, hoe het politieke landschap er uitziet en hoe problemen worden geframed

en tot slot wie er betrokken is bij het probleem.

(24)

24

2.3 Verwachtingen

De besproken literatuur schetst een aantal hindernissen die informatie, vraagstukken of

oplossingen moeten nemen om tot een beleidsoplossing te komen. Eerst is er de institutionele

structuur. De context die bestaat uit formele en informele instituties welke vraagstukken filtert.

Dit kan ertoe leiden dat informatie niet op de juiste plaatsen terecht komt, bijvoorbeeld door

slechte samenwerking, waardoor er een blinde vlek ontstaat. Óf giet het vraagstuk in de vorm

die past bij de institutionele structuur. Wanneer informatie of een vraagstuk door de

institutionele structuur sijpelt en bij beleidsmakers terecht komt wordt er vanuit de

probleemstroom, beleidsstroom en politieke stroom naar gekeken. Of de stromen samen komen

waardoor een beleidsraam ontstaat is afhankelijk van factoren zoals framing, timing en

oplossingsmogelijkheid. Deze worden allen beïnvloed door de institutionele context. Een

betrokken persoon die de rol van policy entrepreneur vervult kan meehelpen aan het creëren

van een beleidsraam terwijl belangengroepen er juist baat bij kunnen hebben deze dicht te

houden.

Wanneer geconstateerd wordt dat bepaalde informatie niet is verwerkt tot beleid betekent dat

de informatie óf binnen de institutionele context is blijven hangen waardoor het niet de

beleidsarena heeft betreden, óf is vastgelopen binnen het beleidsproces waardoor er geen

beleidsraam is ontstaan. Voor dit onderzoek zijn dan ook twee verwachtingen geformuleerd,

namelijk:

A: Een probleem of vraagstuk komt in de institutionele structuur en blijft daar hangen.

Resulterende in een 0 oplossing, oftewel, er wordt geen beleid gemaakt.

B: Een probleem of vraagstuk sijpelt door de institutionele structuur en komt terecht in het

beleidsproces. Daaruit resulteert óf de keuze om geen beleid te maken óf een beleidsalternatief.

Deze verwachtingen zijn hieronder weergegeven in een raamwerk gebaseerd op de theorie van

Diaz-Kope, Miller-Stevens & Morris (2015) en Kingdon (2014) waarbij een vraagstuk de arena

binnenkomt via de institutionele structuur. Wanneer het vraagstuk ondanks de formele- en

informele instituties het beleidsproces betreedt moet het de probleemstroom, beleidsstroom,

politieke stroom, publieke opinie en belangenbehartiging doorlopen. De institutionele context

beïnvloed altijd het beleidsproces daarom zijn beiden van invloed op de uitkomst, namelijk het

wel of niet vormen van nieuw beleid. Echter wordt er in dit onderzoek vanuit gegaan dat óf de

institutionele structuur óf het beleidsproces een doorslaggevende invloed heeft op de uitkomst.

Namelijk omdat er een blinde vlek kan ontstaan binnen de institutioneel structuur waardoor een

(25)

25

vraagstuk het beleidsproces niet betreedt of wanneer er binnen het beleidsproces geen

beleidsraam ontstaat. In dit onderzoek wordt getracht te achterhalen hoe het proces rondom de

plannen binnen de ‘Circular Economy Package’ is verlopen en of de institutionele structuur óf

het beleidsproces de voornaamste bijdrage heeft geleverd in de uitkomst.

Afbeelding 1: Raamwerk gebaseerd op de theorie van Diaz-Kope, Miller-Stevens en Morris (2015), aangevuld met theorie van Breeman, Giest en Rimkuté (2017) en Kingdon (2014).

(26)

26

3 Relevantie

Tijdens het uitvoeren van onderzoek is het van groot belang om een bijdrage te kunnen leveren

aan de wetenschappelijke kennis op een onderwerp. Daarnaast wordt het in de bestuurskunde

als zeer waardevol gezien om ook een maatschappelijke relevantie te vervullen. In deze

paragraaf zullen de maatschappelijke- en wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek

worden toegelicht.

3.1 Maatschappelijke relevantie

Voor het publiek is het nuttig om transparanter inzicht te hebben in beleidsvormingsprocessen

en de rollen die daarbinnen vervuld worden. Volgens onderzoek van het Sociaal en Cultureel

Planbureau was in 2017 63% van de Nederlanders en 58% van alle Europeanen het eens met

de stelling ‘Ik begrijp hoe de Europese Unie werkt’ (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2018).

Hier bestaat nog veel groeimogelijkheid. Het bieden van meer informatie over de beleidsarena

kan bijdragen aan transparantie en aan het begrip van het proces en de casus.

3.2 Wetenschappelijke relevantie

Wetenschappelijk is nog niet voldoende onderzoek gedaan naar samenwerking. Diaz-Kope,

Miller-Stevens en Morris concluderen in hun onderzoek (2015) dat er nog veel vragen bestaan

over dit complexe onderwerp en suggereren dat er meer onderzoek wordt gedaan naar

samenwerkingsprocessen binnen verschillende institutionele structuren (Diaz-Kope,

Miller-Stevens, & Morris, 2015).

Daarnaast stellen Sluban & Mikac et al. (2018) dat het waardevol is om de positie van

stakeholders binnen de Europese beleidsarena in kaart te brengen. Het doel hiervan is om beter

te begrijpen welke belangen door organisaties en actoren worden behartigd en op welke manier

het beleidsproces wordt beïnvloed. Dergelijke inzichten kunnen uiteindelijk leiden tot een

transparanter beleidsproces (Sluban, Mikac, Krajl Novak, Battiston, & Mozetic, 2018).

Pralle (2009) concludeert dat er significante mate van zorgen bestaat onder burgers met

betrekking tot klimaatverandering. Om bij te dragen aan het tegengaan van klimaat- en

milieuproblematiek is het belangrijk voor policy entrepreneurs om te weten hoe ze die

bestaande zorgen kunnen gebruiken om aandacht op het onderwerp gericht te kunnen houden.

Naast de adviezen die zij zelf heeft geformuleerd adviseert Pralle dat er meer onderzoek nodig

is om te ontdekken wat de beste strategieën zijn om burgers en beleidsmakers te betrekken om

de prioriteit van milieuproblemen in de beleidsarena te vergroten (Pralle, 2009). Door tijdens

(27)

27

dit onderzoek te achterhalen welke factoren bijdragen aan het wel- of niet verkrijgen van

aandacht voor milieuproblematiek in de beleidsarena wordt er in dit onderzoek getracht hier

een bijdrage aan te leveren.

(28)

28

4 Methoden

Het onderzoek naar de totstandkoming van ‘The European Stategy for Plastics in a Circular

Economy’ en de ‘Interface Between Chemical, Product and Waste Legislation’ is uitgevoerd

aan de hand van process tracing. Process tracing is een methode die gebruikt kan worden om

causale verbanden te achterhalen in small-n studies (Moumoutzis & Zartaloudis, 2015).

Moumoutzis en Zartaloudis (2015) hebben drie momenten binnen het beleidsproces

omschreven waar process tracing onderzoek op gericht zou moeten zijn. Dit zijn de gebruikte

probleemdefinitie, de overwogen beleidsalternatieven en de manier waarop de

beleidsalternatieven zijn beoordeeld (Moumoutzis & Zartaloudis, 2015).

Dit betekent dat er eerst achterhaald moet worden hoe beleidsmakers en andere actoren het

probleem gedefinieerd hebben. Dit is van belang omdat verschillende definities verschillende

oplossingen impliceren. Daarna wordt er gekeken naar de oplossingsalternatieven die

beleidsmakers hebben overwogen en welke factoren hierop van invloed waren. Uiteindelijk

wordt er aandacht besteed aan de manier waarop de alternatieven tegen elkaar zijn afgewogen.

Welke voor- en nadelen zijn aan bod gekomen en waar werden de waardenoordelen op

gebaseerd? (Moumoutzis & Zartaloudis, 2015). Om deze drie belangrijke punten binnen het

proces waar te nemen zal gebruik worden gemaakt van de eerder besproken theorie van

Kingdon. De probleemdefinitie wordt ondergebracht bij de probleemstroom, de overwogen

beleidsalternatieven wordt ondergebracht bij de probleemstroom en de manier waarop

alternatieven zijn beoordeeld wordt ondergebracht bij de politieke stroom. Daarnaast wordt er

in dit onderzoek naar aanleiding van het literatuuronderzoek ook gekeken naar de institutionele

context en belangenbehartiging. Deze aandachtspunten zullen later in dit hoofdstuk verder

worden geoperationaliseerd.

Om deze informatie te achterhalen is er deskresearch uitgevoerd aan de hand van officiële

documenten zoals wetsvoorstellen, bekendmakingen en vergadertranscripten. Daarbij zijn

persberichten en andere relevante publicaties geanalyseerd. Tot slot is de deskresearch

aangevuld met diepte-interviews met betrokken actoren.

(29)

29

4.1 Conceptualisatie en operationalisatie

4.1.1 Conceptualisatie

In dit onderzoek wordt onder Europese Commissie verstaan de leden en/of medewerkers van

de Europese Commissie. Onder European Chemicals Agency wordt verstaan medewerkers van

de European Chemicals Agency.

4.1.2 Operationalisatie

Gezien de casus die in dit onderzoek ter bespreking staat zijn de punten institutionele structuur

en belangenbehartiging aan de drie focuspunten van Moumoutzis en Zartaloudis (2015)

toegevoegd. Dit is relevant omdat er een kans bestaat dat er een blinde vlek bestond rondom

het chemicaliën vraagstuk. Mocht het zo zijn dat een blinde vlek de reden was voor ontstaan

van de parallelle beleidsplannen dan zal dit (deels) te herleiden zijn op de samenwerking tussen

de Europese Commissie en de European Chemicals Agency.

Hieronder zal aan de hand van de literatuur inhoud worden gegeven aan de zojuist omschreven

focuspunten voor het onderzoek.

De afhankelijke variabele van dit onderzoek is de beleidsuitkomst; namelijk de parallelle

uitvoering van de twee beleidsplannen welke tot tegenstrijdigheid leidt. De totstandkoming van

het beleid is afhankelijk van verschillende onafhankelijke variabelen. Deze zijn gebaseerd op

literatuuronderzoek en worden in onderstaande tabel toegelicht.

Onafhankelijke

variabelen

Operationalisatie

Indicatoren

Institutionele

structuur

Samenwerking en

rolverdeling

- Taken en bevoegdheden van

instituties en agentschappen

- Risk assessor vs risk manager

Probleemdefinitie

Probleemstroom

zoals omschreven

door Kingdon

- Indicatoren

- Focussing event

- Feedback

- Overeenstemming over het

probleem

Beleidsalternatieven Beleidsstroom zoals

omschreven door

Kingdon

- Framing

- Technische haalbaarheid

- Politieke aanvaardbaarheid

(30)

30

- Beschikbaar budget

Beoordeling

beleidsalternatieven

Politieke stroom

zoals omschreven

door Kingdon

- Publieke opinie

- Politieke situatie

- Economische belangen

Belangenbehartiging

en lobby

Betrokkenheid van

externe partijen bij

het beleidsproces

- Moment waarop

belangenbehartiging werd beoefend

- Doel van de belangenbehartiging

- Betrokken actoren

Omdat er verschillende gevaarlijke chemicaliën, en zelfs specifieker hormoonontregelende

chemicaliën, voorkomen in plastics maakt dit het complex om de processen en discussies rond

alle stoffen te volgen. Daarom is er voor de uitvoerbaarheid van dit onderzoek voor gekozen

het proces rondom de ftalaat DEHP (Bis(2-ethylhexyl)ftalaat) te volgen. De reden hiervoor is

dat het een chemische stof is waar veel discussie om bestaat en waar veel informatie over te

vinden is.

4.2 Onderzoeksstrategie

Stap 1: Deskresearch

De eerste stap in het onderzoek was een documentanalyse. Tijdens de documentanalyse zijn

zowel officiële documenten, publicaties en verslagen van de Europese Commissie en European

Chemicals Agency bestudeerd. Dit is aangevuld met relevante publicaties door andere

organisaties of uit de media.

Stap 2: Respondenten werven

Gebaseerd op de deskresearch zijn er personen met specifieke functies geselecteerd welke zijn

benaderd voor een interview. Het doel van de interviews was om diepgang te verkrijgen achter

de gevonden informatie.

Stap 3: Manier van interviews afnemen

De interviews zijn kwalitatief van aard zijn. Het doel van de interviews was om zo veel mogelijk

informatie te verkrijgen. De interviews hebben een semi-gestructureerde opzet. Voor

vergelijkbaarheid tussen respondenten zijn er vaste vragen gesteld maar er is ook ruimte

bewaard om door te vragen en andere onderwerpen aan te snijden.

(31)

31

Stap 4: Manier van analyseren

De interviews zijn (met goedkeuring van de respondent) opgenomen. De opnames zijn

woordelijk getranscribeerd. De transcripten zijn per onderwerp in een tabel gecodeerd.

4.3 Validiteit

Deze casus heeft een kleine groep personen die inzicht kunnen geven in het proces. Om toch te

streven naar een betrouwbaar onderzoek is er gebruik gemaakt van triangulatie. Gebeurtenissen

en stellingen zijn getest aan verschillende bronnen zoals meerdere documenten en

respondenten.

Het onderzoek is zo legitiem mogelijk uitgevoerd door een onderzoeksmethode voor process

tracing toe te passen die eerder door gepubliceerde academici is gebruikt. Alle stappen zijn

gedocumenteerd waardoor keuzes en bevindingen herleidbaar en reproduceerbaar zijn.

Tot slot wordt er niet gepretendeerd theorie te testen maar is het doel van het onderzoek om bij

te dragen aan het ontrafelen van het complexe proces van samenwerking, beïnvloeding en

besluitvorming.

4.4 Uitvoering van het onderzoek

4.4.1 Documentanalyse

De documentanalyse heeft plaatsgevonden door te zoeken op de officiële websites van de

Europese Commissie en het Europees Agentschap voor Chemicaliën (ECHA). De zoektermen

‘DEHP’, ‘phthalates’, ‘Interface between Chemicals, Product and Waste’ en ‘European

Strategy for Plastics in a Circular Economy’ zijn hierbij gebruikt. Alle documenten die aan de

zoekopdrachten voldoen en zijn gepubliceerd na 2010 zijn in de documentanalyse opgenomen.

Hiervoor is ook een ongepubliceerd document opgevraagd, voor welke toegang is verkregen.

Daarnaast is er ook met deze zoektermen op het internet gezocht om andere publicaties over

het onderwerp op te nemen in de analyse. De systematische analyse is onderverdeeld is stukken

gepubliceerd door de Europese Unie, stukken gepubliceerd door ECHA en andere relevante

artikelen. Zie bijlage 1.

De informatie uit de stukken is gebaseerd op Moumoutzis en Zartaloudis (2015) als volgt

onderverdeeld. De factoren samenwerking en actoren zijn gebaseerd op de gebruikte literatuur

toegevoegd.

(32)

32

Samenwerking

- Betrokken instituties

- Informatie over

uitwisselingen

Probleemdefinitie

Beleidsalternatieven

Beoordeling beleidsalternatieven

Actoren

- Betrokken partijen

- Policy entrepreneur

- Belangenbehartiging

4.4.2 Interviews

In het zoeken naar respondenten voor dit onderzoek is ervoor gekozen om personen met

verschillende achtergronden te benaderen. De wens was om respondenten te spreken die vanuit

de Europese Unie, ECHA, NGO’s en de wetenschap betrokken waren bij dit proces om op die

manier een zo compleet mogelijk beeld te vormen van de casus.

Om dit te bereiken zijn er algemene aanvragen via officiële contactroutes van de Europese

Commissie en European Chemicals Agency ingediend. Van beiden kwam een afwijzend

antwoord. Daarnaast zijn er individuen benaderd via e-mail, telefoon en/of LinkedIn. In geval

van geen reactie is er eenmalig een herinnering verstuurd. De resultaten van de benaderingen

zijn hieronder weergegeven.

Benaderde potentiele respondent

Reactie

Journalist

Interview afgenomen

Advocaat voor klimaat NGO

Geen reactie

Universitair docent milieurecht

Leiden Advocacy Project on Plastic

Interview afgenomen

Expert in regelgeving voor risicobeheersing

van chemische stoffen. Met ervaring binnen de

EU en VN o.a. onderhandelingen op

milieugebied.

(33)

33

European public affairs, international relations

and communications

Geen reactie

Senior

Scientific

Officer

at

European

Chemicals Agency

Geen interesse

Circular Economy Expert, betrokken bij de

European Strategy for Plastics in a Circular

Economy

Interview afgenomen

Plastics Strategy coordination

European Commission- DG Environment

Geen reactie

Senior Parliamentary and Policy Assistant at

European Parliament

Geen reactie

EU Affairs Assistant at European Chemical

Regions Network

Geen reactie

Policy Advisor on European and International

Environmental Affairs, Austrian Presidency of

the Council of the EU

Geen reactie

Advocaat voor klimaat NGO

Interview afgenomen

Europees parlementslid en lid

Commissie

milieubeheer,

volksgezondheid

en

voedselveiligheid

Geen reactie

Policy Coordinator Chemicals in particular

REACH and CLP

Geen reactie

Medewerker Europees parlementslid gericht op

milieuzaken

Interview afgenomen

Uiteindelijk zijn er vijf respondenten met verschillende achtergronden gesproken. Door

gesprekken te voeren met personen die de casus vanuit verschillende invalshoeken benaderen

is er geprobeerd een zo compleet mogelijk beeld van de situatie te vormen.

(34)

34

Naam respondent

Functie respondent

Ginger Hervey

Politiek journalist in Brussel

Alice Bernard

Advocaat voor groene NGO in Brussel

Esther Kentin

Universitair docent rechtsgeleerdheid (milieurecht) en

Leiden Advocacy on Plastic

Arthur ten Wolde

Expert circulaire economie. Belangenbehartiger van

groene MKB in Brussel

Reinhard den Toom

Medewerker Europees

Parlementslid

gericht

op

milieuzaken

De gesprekken, welke deels op locatie en deels via Skype hebben plaatsgevonden, zijn

getranscribeerd. De informatie uit de transcripten zijn vervolgens per onderwerp in een tabel

gecodeerd. De interviewvragen, transcripten en codeertabel zijn als bijlagen aan dit document

toegevoegd.

(35)

35

5 Bevindingen: Institutionele structuur

Gebaseerd op het literatuuronderzoek zijn er twee verwachtingen geformuleerd. In dit

hoofdstuk zullen de bevindingen met betrekking tot de eerste verwachting worden besproken.

Heeft de institutionele structuur geleid tot een blinde vlek waardoor beleidsmakers zich niet

bewust waren van de tegenstrijdige uitkomst van de beleidsplannen?

Tijdens het onderzoek kwamen er twee voornaamste institutionele factoren naar boven. Dit zijn

de verkokerde beleidsuitvoering en de onderlinge samenwerking tussen Europese instituties.

5.1 Samenwerking

Wanneer wordt gekeken naar de samenwerking tussen de Europese Commissie en de European

Chemicals Agency is er sprake van een agency based samenwerking zoals omschreven door

Diaz-Kope, Miller-Stevens en Morris (2015). Dit kan complexiteit met zich meebrengen

wegens de verplichte onderlinge samenwerking, strenge regels en overlappende bevoegdheden

(Diaz-Kope, Miller-Stevens, & Morris, 2015). Uit de documentanalyse blijkt dat er veel

verschillende instituties betrokken zijn bij het uitfaseren van DEHP uit de recycle kringloop.

Lidstaat Denemarken heeft in 2011 bij ECHA aangekaart dat zij DEHP als gevaarlijke stof zien

en het gebruik in producten welke bedoeld zijn voor binnenshuis willen terugdringen tot minder

dan 0,1% van het gewicht van het materiaal (Europese Unie, 2014).

De risk assessor RAC heeft op 15 juni 2012 het advies uitgegeven dat de voorgestelde

beperking niet gerechtvaardigd is, omdat op dat moment niet aangetoond kon worden dat de

blootstelling aan ftalaten risico’s inhield. Volgens het RAC werd de blootstelling aan ftalaten

al beperkt door bestaande regelgevingseisen welke als voldoende werden geschat (Europese

Unie, 2017). Ook het sociaaleconomisch analyse comité (SEAC) kon geen gronden vinden om

de voorgestelde beperking in te voeren. Deze bevindingen heeft ECHA op 19 december 2012

aan de Commissie overhandigd (Europese Unie, 2017).

Tijdens het literatuuronderzoek is er gesproken over de rolverdeling tussen risk managers en

risk assesors. In deze casus is de European Chemicals Agency (ECHA) de risk assessor en de

Europese Commissie de risk manager. ECHA brengt advies uit en de Commissie kiest wat ze

met die informatie doen. Uit de interviews blijkt dat het advies van ECHA vaak wordt

overgenomen. De reden die hiervoor wordt aangedragen is dat het wegens de technische

complexiteit verstandig is het advies van de experts over te nemen. Toch zijn er respondenten

wie twijfelen aan de intentie achter het overnemen van het ECHA advies. Zo wordt er gesteld

(36)

36

dat het technisch ingewikkeld houden van een onderwerp een politieke keuze kan zijn om de

status quo in stand te houden.

“Het probleem is dat ze alles als rekensom weg willen zetten. ECHA brengt een advies uit waarin ze alles heel droog doorrekenen en de Commissie neemt dit direct over met het argument dat het allemaal

heel technisch en ingewikkeld is en dat ECHA er verstand van heeft. Terwijl het uiteindelijk gewoon politieke keuzes zijn.” - (den Toom, 2019)

Daarnaast werd aangedragen dat de Commissie veel invloed heeft bij chemicaliën gerelateerde

vraagstukken. Chemische stoffen worden ingedeeld onder de REACH wetgeving. REACH kent

vier categorieën die reiken van ‘substance of low concern’ tot ‘substance of very high concern’.

Omdat chemische stoffen worden ingedeeld onder één van de vier categorieën hoeft er niet voor

iedere stof een nieuwe wet te worden gemaakt. Dit betekent dat de voorstellen niet door het

Europees parlement goedgekeurd hoeven te worden. In feite beslist de Commissie, door middel

van een comité, hierover.

“One thing about the EU process is that the Commission is really powerful. [...] And they are also the ones who do all the chemical stuff because they don’t pass a new law for every chemical. They all get filed under REACH so it doesn’t have to be dealt with by all three institutions, it just has to be dealt

with by the Commission and ECHA. There is a committee within the Commission that brings one person from each country and they can categorize the substances.” - (Hervey, Interview

scriptieonderzoek, 2019)

Toch betekent dit niet dat beslissingen van de Commissie onomkeerbaar zijn. Zo kunnen

Europarlementariërs bezwaar maken of kan ervoor worden gekozen om een rechtszaak te

beginnen. De European Court of Justice kan beslissingen van Europese instituties onwettig

verklaren, zoals onlangs nog met een chemische stof is gebeurd. Volgens Den Toom draagt dit

eraan bij dat er druk ontstaat om de huidige werkwijze van de Commissie aan te passen. Dit

zou er in de toekomst voor kunnen zorgen dat de werkwijze wordt aangepast waardoor er een

verschuiving kan ontstaan binnen de institutionele structuur.

“Toevallig is er vandaag een uitspraak gedaan door de Court of Justice over het gebruik van chroom in bijvoorbeeld verf. Dit is schadelijk voor mensen die met dergelijke producten werken. De autorisatie

die in eerste instantie door de Commissie is verleend is onwettelijk verklaard. Het bleek dat de alternatieven niet goed genoeg zijn meegenomen. Er komt dus langzaam meer druk op de Commissie

om hun werkwijze aan te passen.” - (den Toom, 2019)

Ondanks dat in 2012 de verdere restricties voor het gebruik van DEHP niet werden gesteund

laat deze wisselwerking zien dat de samenwerking tussen de verschillende instituties, en met

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veilige digtale producten en diensten, niet alleen ISP’s, maar voor de

Door de daling van het overheidstekort (zal de schuld van de overheid minder hard groeien,) krijgen beleggers meer vertrouwen in de. kredietwaardigheid van de overheid en kunnen

In dit vers wordt de gelovigen de wonderlijke belofte gegeven dat onze oorlog met Satan spoedig tot een finaal eind zal gebracht worden, waarbij Satan totaal verslagen zal worden

De bedragen die nu door de omgevingsdiensten worden afgedragen zijn, mede doordat niet alle omgevingsdiensten zijn aangesloten, op rijksniveau niet kostendekkend voor de

wikkeling gaf, was echter minder groot. In aansluiting aan de inleiding van de Fransman Braun bracht men van Franse zijde met meer klem een aantal wensen voor

die een vrij zelfstandige taak heeft, niet te veel bedreigd wordt door en ingeschakeld wil worden als algemeen assistent van de bestuurders, zijn werk min of

de promotiekansen en de gelijke salariëring van de vrouw, het in overeenstemming brengen van de werktijden van de gehuwde werkende vrouw met schoolgaande

Dus als de speler maar een eindig aantal, zeg n + 1, spellen mag spelen, dan is iedere keer maximaal inzetten een optimaal strategie.. Aangezien dit geldt voor alle n ∈ N 0 , dan