• No results found

Positieve psychologie : een netwerkanalyse over coping, stress en welbevinden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Positieve psychologie : een netwerkanalyse over coping, stress en welbevinden"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit van Amsterdam

Positieve psychologie: een netwerkanalyse over coping, stress en welbevinden

Tessa Cornwall (10355014)

Datum: 28-05-2015

(2)

Abstract

Huidig onderzoek naar coping is slecht te generaliseren door onvoldoende valide meetmethoden van copingstijlen. Dit is toe te schrijven aan het dominerende onderzoeksperspectief, het latente variabele model. Een mogelijke oplossing voor de methodologische problematiek met coping is een netwerkanalyse. Bij een netwerkanalyse wordt de data gevisualiseerd in een netwerk. Een netwerkmodel ziet elk item als een op zichzelf staande variabele. Door gebruik van een netwerkmodel worden positieve en negatieve relaties tussen items weergegeven. Hierdoor kunnen betere uitspraken worden gedaan over werkende mechanismen. In dit onderzoek wordt gekeken naar de relaties tussen coping, stress en subjectief welbevinden in een netwerkmodel.

(3)

Stress gerelateerde ziekten, zoals burn-out en overspannenheid nemen in Nederland toe ([Nationaal Kompas Volksgezondheid], 2013). Uit onderzoek van TNO ([VolksgezonsheidEnZorg.info], 2014) blijkt dat de helft van het ziekteverzuim in Nederland verband houdt met stress gerelateerde ziekten. Dit ziekteverzuim door stress brengt hoge kosten met zich mee. Ook op individueel niveau speelt stress een grote rol. Een hoge mate van stress heeft negatieve gevolgen voor gezondheid en welbevinden van de mens. Volgens het diathese-stressmodel van Zuckerman (1999) ontstaan psychologische stoornissen door een interactie tussen stress en kwetsbaarheid ofwel aanleg voor een stoornis. In dit model is stress een belangrijke uitlokkende factor. Verder bemoeilijkt stress het ‘gelukkig’ zijn van mensen, ofwel subjectief welbevinden. Uit een review van Diener en Chan (2011) over zeven verschillende soorten studies bleek dat een hoge mate van subjectief welbevinden zorgt voor een betere gezondheid en een langer leven. Hoe met stress omgegaan wordt, is heel bepalend voor hoe stress wordt ervaren. Het omgaan met stress of problemen wordt coping genoemd. Coping is een psychologisch mechanismen waarbij een cognitieve en affectieve reactie wordt gegeven op een probleem. In deze studie werd gekeken naar de relaties tussen coping, stress en subjectief welbevinden in een netwerkmodel.

Subjectief welbevinden wordt veel onderzocht in het onderzoeksveld van positieve psychologie. Positieve psychologie is een relatief jong onderzoeksveld binnen de psychologie waar steeds meer aandacht voor is. Het veld van de positieve psychologie onderzoekt eigenschappen en processen die gunstig zijn voor het welbevinden (McNulty, 2012). Dit onderscheidt zich van traditionele onderzoeksvelden die zich primair richten op psychologische problematiek. Het voornaamste doel van positieve psychologie is onderzoeken hoe deze positieve persoonlijkheidseigenschappen en processen het best gestimuleerd kunnen worden om optimaal functioneren te bewerkstelligen. Het optimaal

(4)

functioneren van een mens zou bestaan uit een combinatie van optimale positieve eigenschappen en processen en een minimale invloed van negatieve eigenschappen en processen waarbij subjectief welbevinden een belangrijke plek inneemt. Het subjectief welbevinden is dan ook een kernbegrip in de positieve psychologie.

Subjectief welbevinden heeft betrekking op hoe een persoon zichzelf en anderen evalueert op cognitief en affectief gebied. Dit is een top-down benadering omdat de mate van welbevinden afhankelijk is van de interpretatie van een persoon (Diener, Suh, Lucas, Smith, 1999). Hoe welbevinden gedefinieerd wordt, is verschillend per persoon. Diener (2000) verdeelde daarom subjectief welbevinden onder in de volgende algemene componenten: tevredenheid met het leven, tevredenheid met belangrijke domeinen (zoals werk, opleiding, sociaal contact, etc.), positief affect, een lage mate van negatief affect. Een lage mate van negatief affect is een voorwaarde voor een hoge mate van subjectief welbevinden en optimaal functioneren.

Een veroorzaker van negatief affect is stress. Volgens Lazarus (1966) ontstaat stress wanneer mensen ervaren dat zij niet adequaat kunnen omgaan met gestelde eisen, dan wel eisen die gesteld zijn aan hen, of bedreigingen voor hun welbevinden. Twee belangrijke vormen van stress zijn dagelijkse stressoren (hassles) en grote levensgebeurtenissen (Major

life events) (Kanner, Coyne, Scheafer & Lazarus, 1981). Dagelijkse stressoren komen

frequenter voor en zijn meer gericht op dagelijkse verstoringen, zoals het missen van de bus of zakken voor een examen. Grote levensgebeurtenissen, zoals een scheiding van ouders of het overlijden van een naaste , zijn sporadischer en hebben een grotere impact dan dagelijkse stressoren. De wet van Yerkes Dodson (1908, aangehaald in Cohen, 2011) kan worden gebruikt om een te hoge mate van stress aan te geven. Deze wet stelt dat er een optimale

(5)

relatie is tussen arousel, in dit geval stress, en prestatie. Teveel stress en te weinig stress zullen geen optimale prestatie opleveren (zie figuur1).

Figuur 1. Yerkes Dodson wet

De stress-coping theorie van Lazarus en Folkman (1984) beschrijft de processen die plaatsvinden als een stressvolle situatie wordt beleefd. Ten eerste vindt primaire cognitieve taxatie plaats waarbij een risico inschatting wordt gemaakt van de situatie. Er wordt vastgesteld wat er precies aan de hand is en wat dit betekent voor de persoon. Hierop volgt secundaire cognitieve taxatie waarbij het gaat om zelfeffectiviteit. Men vraagt zich af wat de situatie vereist en welke opties er zijn om met de situatie om te gaan. Na deze cognitieve taxaties volgt het toepassen van een copingstijl. Figuur 2 geeft de theorie weer.

(6)

Coping is gedefinieerd als het flexibel toepassen van een copingstijl op een stressor. Folkman en Lazarus (1980) stellen dat coping twee belangrijke functies heeft, namelijk probleemmanagement en emotieregulatie. Probleemmanagement heeft als doel de bron van spanning aan te pakken. Onder probleemgerichte coping valt onder andere planning, direct actie ondernemen en hulp zoeken. Emotieregulatie heeft als doel de negatieve emoties die gepaard gaan met de stressvolle situatie te reduceren of te controleren. Onder emotiegerichte coping valt onder andere. positieve herwaardering, focussen op emoties (Carver,1989). Deze basale verdeling tussen probleemgerichte coping en emotiegerichte coping komt terug in diverse onderzoeken naar coping. Volgens het model van de stress-coping theorie is emotiegerichte coping niet bevorderlijk omdat het leidt tot meer stress. In dit model wordt geen onderscheid gemaakt tussen positieve en negatieve coping binnen emotiegerichte coping. Er kan verwacht worden dat positieve coping bijdraagt aan welbevinden aangezien het verband houdt met de voorwaarde van positief affect. Daartegenover staat dat negatieve coping bijdraagt aan een negatief affect en dus een negatieve invloed heeft op het subjectief welbevinden. Er zijn ook onderzoekers die pleiten voor een extra categorie vermijdende coping, een stijl die ook vaak gemeten is (Endler, 1994). Vermijdende coping is in strijd met de taakgerichte coping omdat de bron van spanning vermeden wordt.

In het huidige copingonderzoek is discussie over wat effectieve coping is. Zo zouden emotiegerichte copingstijlen vaker maladaptive zijn en mogelijk de stressbeleving vergroten terwijl probleemgerichte copingstijlen over het algemeen effectiever zijn (Cheng, 2011; Lazarus &Folkman, 1984). Cheng (2014) beargumenteert dat niet de gebruikte copingstijl bepalend is voor effectieve coping maar coping flexibiliteit. Coping flexibiliteit houdt in dat een persoon een divers aanbod van copingstijlen flexibel kan toepassen wanneer dit nodig is en dat de gebruikte coping ook tot het gewenste resultaat leidt. Deze theorie valt onder de

(7)

proces-georiënteerde benadering, welke ervan uitgaat dat de context van een situatie essentieel is voor het toepassen van coping. Hierbij is coping een reactie op een specifieke situatie. (Folkman, 1986). Hier tegenover staat een trek-georiënteerde benadering, welke ervan uitgaat dat een coping stijl voornamelijk een onderdeel is van de persoon. Hierbij is de context van de situatie minder relevant en gaat het om persoonlijke voorkeuren van een persoon.

Bij onderzoek naar coping worden vaak studenten gebruikt als onderzoekspopulatie omdat zij met veel verschillende stressoren te maken hebben. Mahmoud, Staten, Hall en Lennie (2012) vonden dat onaangepaste (maladaptive) coping een voorspeller is voor depressie, angst en stress. Williams en McGillicuddy-De Lisi (2000) vonden dat oudere studenten een gevarieerder aantal copingstijlen toepassen, welke ook effectiever stress reduceren, ten opzichte van jongere studenten. Bij zowel oudere als jongere studenten varieerde de copingstijl afhankelijk van het type stressor. Anda (2000) vond dat er geen verschil was in stress tussen vrouwelijke en mannelijke studenten. Vrouwelijke studenten hadden vaker een effectievere coping ten opzichte van mannelijke studenten.

Coyne (2000) beargumenteert dat uitkomsten van onderzoeken naar coping en stress moeilijk te generaliseren zijn naar de praktijk. De validiteit van vragenlijsten over stress en coping is matig. Zelfs bij een goed gedefinieerde stressor variëren mensen in de interpretatie van de situatie, het doel wat ze willen bereiken en de coping opties die zij hebben. Deze variaties tussen mensen zijn niet te controleren in de praktijk (Coyne, 2000; Lazarus, 2000). Ook de validiteit van coping vragenlijsten is twijfelachtig door het abstracte niveau van de vragen. Deze variaties maken het voor onderzoekers lastig om causale verbanden te leggen en de onderliggende processen van effectieve coping bloot te leggen. De eerder besproken

(8)

onderzoeken gaan uit van het latente variabelen model waarbij een construct of concept niet direct te observeren is. Het latente variabelen model bestaat uit twee takken namelijk het reflectieve model en het formatieve model. Het reflectieve model gaat ervanuit dat een latent construct de oorzaak is van de symptomen (Figuur 3 ). Het formatieve model gaat ervanuit dat een latent construct het gevolg is van symptomen (Figuur 4).

Figuur 3. Reflectieve model Figuur 4. Formatieve model

Schmitmann et al (2013) dragen enkele nadelen aan van latente variabelen modellen. Zoals eerder genoemd is het bij coping onderzoek tot nu toe niet gelukt om causale verbanden te leggen en de werkende processen van effectieve coping bloot te leggen. Een cruciaal punt is of het mogelijk is om de werkende mechanismen te onderzoeken van een niet te observeren construct. Ten tweede zijn latente variabelen modellen statisch. In Figuur 3 en 4 is zichtbaar dat er enkel een eenrichtings verbinding is tussen het construct en een symptoom. Hiermee worden de relaties die symptomen onderling met elkaar hebben genegeerd. Schmitmann et al (2013) dragen een oplossing aan voor de problemen van het latente variabelen model, namelijk een netwerkmodel.

Een netwerkmodel is een nieuwe methode voor het analyseren, conceptualiseren en visualiseren van data. Data wordt weergegeven in een netwerk met knopen en verbindingen of wel associaties. Elke knoop representeert een symptoom (of item) en is een op zichzelf

(9)

staande variabele. De lijnen tussen knopen geven negatieve of positieve verbindingen aan. Een netwerkmodel laat de direct te observeren relaties zien tussen de variabelen in een dynamisch systeem (Schmittman, 2013; Cramer, 2010). Door data weer te geven in een netwerk wordt in een oogopslag duidelijk welke variabelen elkaar beïnvloeden en welke variabelen geen directe invloed hebben.

Door een netwerkanalyse te gebruiken voor coping, stress en subjectief welbevinden verdwijnen de latente constructen en wordt er gekeken naar hoe items met elkaar interacteren. Er wordt niet gekeken naar een copingstijl in zijn geheel, maar naar losse aspecten van verschillende copingstijlen en hun invloeden op uiteenlopende aspecten van subjectief welbevinden. Hierdoor krijg je een te observeren overzicht van aspecten en hun samenhang waarmee beter werkende processen kunnen worden aangetoond.

Bij dit onderzoek is gebruikt gemaakt van een online vragenlijst over welbevinden, stress en coping. Er is nog niet eerder onderzoek gedaan naar coping, stress en subjectief welbevinden met een netwerkanalyse. Hierdoor heeft dit onderzoek een exploratief karakter. Op basis van de eerder besproken stress-coping theorie van Folkman en Lazarus is gekeken naar aspecten van probleemgerichte coping, vermijdende coping en emotiegerichte coping. Bij emotiegerichte coping is onderscheid gemaakt tussen aspecten van positieve en negatieve coping. Dit onderscheid is gemaakt omdat verwacht wordt dat positieve en negatieve coping op verschillende wijze invloed hebben op subjectief welbevinden. Deze verwachting is gebaseerd op de definitie van subjectief welbevinden waarbij verschil wordt gemaakt in positief affect en negatief affect. Mogelijk houdt negatieve coping verband met negatief affect, terwijl positieve verband houdt met positief affect. Verder is vermijdende coping in strijd met taakgerichte coping, een copingstijl die als effectief wordt beschouwd. Verwacht

(10)

wordt dat negatieve coping en vermijdende coping minder positief zijn verbonden met welbevinden dan probleemgerichte coping en positieve coping(a). Ook worden sterkere verbindingen verwacht tussen probleemgerichte coping en positieve coping(b). Verwacht wordt dat stress negatief samenhangt met welbevinden(c). Verder wordt gekeken naar de variabele slaap in relaties met stress, coping en welbevinden.

Methode

Deelnemers

Deelnemers voor dit onderzoek zijn geworven via lab.uva.nl en via social media over een periode van drie weken. Studenten die via lab.uva.nl de vragenlijst hebben ingevuld, kregen hiervoor 0.5 proefpersoonpunt als beloning. De vragenlijst is ook via social media verspreid, met name via Facebook en Whatsapp. Familie, vrienden, kennissen en onbekenden van de onderzoekers hebben via deze social media de vragenlijst ingevuld. In totaal zijn er 332 deelnemers geworven. De uiteindelijke dataset bestond uit de deelnemers die de vragenlijst volledig hadden ingevuld en afgerond (N=291). Van de 291 deelnemers waren 179 vrouw (61.5%) en 112 man (38.5%).

Materialen

Via Qualtrics is een vragenlijst gemaakt die bestaat uit verschillende subonderdelen. De subonderdelen zijn Algemene Vragen, Welbevinden (waaronder stress), Humorstijl, Zelfvertrouwen, Facebook, Coping, Seksueel Welbevinden en Seksleven. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de subonderdelen Welbevinden en Coping (zie appendix A). De items

(11)

van subonderdelen Welbevinden en Coping zijn gebaseerd op bestaande vragenlijsten. De antwoordopties voor de items zijn; nooit(1), bijna nooit(2), soms(3), vaak(4), heel vaak(5). Er is gekozen voor de antwoordoptie nooit(1) omdat het met regelmaat voorkomt dat een deelnemer iets daadwerkelijk nooit zo ervaart, voelt, of doet. Er is gekozen voor antwoordoptie heel vaak(5) in plaats van de antwoordoptie altijd(5) omdat het zeer onwaarschijnlijk is dat een deelnemer daadwerkelijk altijd iets zo ervaart, voelt, of doet. Er is gekozen voor een vijf-puntschaal omdat deze duidelijker en makkelijker is voor deelnemers dan een zeven-puntschaal. Bij een zeven-puntschaal wordt het lastiger voor deelnemers om onderscheid te maken tussen de verschillende antwoordopties. Er is randomisatie toegepast op de vragenlijst waardoor elke deelnemer een andere volgorde kreeg van de subonderdelen. Het doel hiervan is om volgorde effect van de subonderdelen tegen te gaan en de betrouwbaarheid van de vragenlijst te verbeteren.

Welbevinden

Dit subonderdeel bestaat uit negen items. De items zijn gebaseerd op de Nederlandse versie van de Mental Health Continuum-Short Form (MHCSF) (Lamers, Westerhof, Bohlmeijer, ten Klooster & Keyes, 2011). Deze vragenlijst bestaat uit emotioneel, psychologisch en sociaal welbevinden. Er is ook een item toegevoegd voor stress. De items behorende bij welbevinden zijn terug te vinden in Appendix A.

Een voorbeelditem voor emotioneel welbevinden: In de afgelopen vier weken, hoe vaak had u het gevoel dat u positieve gevoelens heeft ervaren, zoals geluk en plezier in het leven?

Een voorbeelditem voor psychologisch welbevinden: In de afgelopen vier weken, hoe vaak heeft u nagedacht over uw eigen emoties, gedrag en gedachten?

(12)

Een voorbeelditem voor sociaal welbevinden: In de afgelopen vier weken, hoe vaak had u het gevoel dat u werd geaccepteerd door de mensen uit uw omgeving?

Het item voor stress: In de afgelopen vier weken, hoe vaak heeft u zich zenuwachtig, gespannen en/of gestrest gevoeld?

Coping

Het subonderdeel coping bestaat uit 13 items en is onderverdeeld in vier soorten coping: vermijdende coping, taakgerichte coping, positieve coping en negatieve coping. De items geven aspecten weer die horen bij het soort coping. Het doel is niet om het soort coping als latente variabele te meten, maar te meten hoe vaak een deelnemer een aspect van coping toepast. De items zijn gebaseerd op de CISS-21(Coping Instrument for Stressful Situations-21

items, Golpelwar, 2014) en de COPE scale (Carver, 1989). Beide meetinstrumenten zijn

Engelstalig. Gebruikte items zijn vertaald vanuit het Engels. De items behorende bij coping zijn terug te vinden in Appendix A.

Een voorbeelditem van vermijdende coping: Hoe vaak reageert u op deze manier als u tegen een probleem aanloopt: • Ik zoek afleiding in andere activiteiten

Een voorbeelditem van taakgerichte coping: Hoe vaak reageert u op deze manier als u tegen een probleem aanloopt: • Ik maak een plan van aanpak

Een voorbeelditem van positieve coping: Hoe vaak reageert u op deze manier als u tegen een probleem aanloopt: • Ik probeer iets te leren van de situatie

Een voorbeelditem van negatieve coping: Hoe vaak reageert u op deze manier als u tegen een probleem aanloopt: • Ik maak me zorgen om de situatie

(13)

Procedure

De deelnemers konden via een vaste computer, laptop, tablet of smartphone de vragenlijst invullen. Er is vriendelijk verzocht om de vragenlijst in een rustige ruimte zonder afleiding in te vullen.

Analyse plan

Voor het visualiseren van de data wordt QGraph gebruikt, een package wat binnen RStudio werkt. Binnen Rstudio worden codes gebruikt om data te visualiseren. De gebruikte scripts met de codes zijn terug te vinden in Appendix B. Voor de analyses wordt de code Glasso gebruikt. De Glasso code schat de meest sterke partiële correlaties van de data. Bij partiële correlaties wordt gekeken naar de correlatie tussen twee variabelen terwijl gecontroleerd wordt voor een derde variabele. Verder wordt de Fruchterman Reingold algoritme (Fruchterman & Reingold, 1991) gebruikt om een optimale weergaven van de knopen te visualiseren. Door dit algoritme liggen de knopen met veel associaties centraler dan knopen met weinig associaties. Door in de codes Tuning op 0.25 te zetten, worden de zwakste associaties uit de analyse gehaald. Door gebruik van bovenstaande codes maakt QGraph een netwerk. In het netwerk zijn items weergegeven door knopen en associaties zijn weegegeven door lijnen.

Centraliteitsmaten worden gegenereerd voor verdere analyse. De centraliteitsmaten zijn

betweeness, closeness en strength. Er wordt aangenomen dat de kortste wegen worden

gebruikt in een netwerk om erdoorheen te komen. Betweeness is een maat die de centraliteit van een knoop aangeeft in het netwerk. De centraliteit van de knoop wordt bepaald door hoe vaak de knoop wordt gebruikt als pad tussen andere knopen. Betweeness geeft als het ware

(14)

de mate van belangrijkheid weer van een knoop in het netwerk. Als een knoop met een hoge mate van betweeness uit een netwerk wordt gehaald, veranderd de structuur van het netwerk drastisch. Strength is een maat voor hoe sterk de directe verbinding tussen knopen is. Een hoge mate van strength betekent dat een knoop veel sterke verbindingen heeft met ‘buur’ knopen. Closeness is een maat die de afstand tussen knopen weergeeft en hiermee ook de tijd die het kost om van een knoop naar een andere knoop te komen. Een knoop met een hoge mate van closeness heeft veel sterke verbindingen met de knopen in het netwerk en heeft relatief korte paden naar deze andere knopen toe. Closeness kan ook wel worden gezien als

strength voor het volledige netwerk.

Resultaten

Van de 332 deelnemers hebben 41 deelnemers de vragenlijst geopend maar nooit afgerond waardoor er missing values in de dataset waren. Deze 41 deelnemers zijn niet meegenomen in het onderzoek. Voor de analyses is alleen data gebruikt van de subonderdelen Welbevinden en Coping. Er zijn drie datasets gemaakt: een dataset met alle deelnemers (N=291), een dataset met alleen vrouwen (N=179) en een dataset met alleen mannen (N=112). Dezelfde analyses zijn toegepast op deze datasets. De netwerkmodellen zijn weergegeven Figuur 5, 6 en 7. De centraliteitsmaten behorend bij de netwerkmodellen zijn weergegeven in Tabel 1, 2 en 3.

In Figuur 4 is het netwerkmodel te zien van de data. De knopen behorend bij welbevinden, taakgerichte coping, positieve coping liggen in clusters bij elkaar en hebben veel connectiviteit. Van negatieve coping ligt alleen afkeuren van eigen emotionele reactie(NEG4) aan de rand van het netwerk. De knopen van vermijdende coping liggen gespreid en hebben

(15)

geen directe verbindingen met elkaar. Iets voor jezelf kopen (VERM2) heeft geen invloed op het netwerk omdat het geen verbindingen heeft. Angstig voelen (NEG1), hulpeloos voelen (NEG3) en zorgen maken over de situatie(NEG2) hebben negatieve verbindingen met de welbevinden knopen, behalve met het ervaren van stress (WEL_Z). Taakgerichte coping (TASK1,2,3,4) en positieve emotiegerichte coping (POS1, 2) hebben positieve verbindingen met elkaar. Een situatie positief benaderen (POS2) verbindt de probleemgerichte coping (TASK) knopen aan welbevinden items (WEL knopen) met positieve verbindingen. Het ervaren van stress (WEL_Z) heeft positieve verbindingen met angstige gevoelen (NEG1), zorgen maken over de situatie (NEG 2) en zelfreflectie (WEL_N). Verder heeft stress (WEL_Z) alleen negatieve verbindingen met knopen, waarvan de verbinding met gevoel van controle over de situatie (WEL_C) sterk negatief is. Het probleem oplossen (TASK1), een plan van aanpak maken (TASK2), direct actie ondernemen (TASK3), eerst probleem analyseren en dan actie ondernemen (TASK4) hebben sterke positieve verbinding met proberen iets van de situatie te leren (POS1).

(16)

Figuur 5. Netwerkmodel

Welbevinden Coping

WEL_P = ervaren positieve gevoelens NEG1 = angstige gevoelens over situatie

WEL_TZ = zelftevredenheid NEG2 = zorgen maken over situatie

WEL_C = controle over gebeurtenissen NEG3 = hulpeloos voelen over situatie

WEL_N = zelfreflectie NEG4 = afkeur van emotionele reactie

WEL_TK = tevredenheid over kennis en vaardigheden TASK1 = probleem oplossen WEL_H = hoeveelheid contact met andere TASK2 = plan van aanpak maken WEL_TC = tevredenheid over contact met andere TASK3 = direct actie ondernemen WEL_G = gevoel geaccepteerd te worden TASK4 = probleem analyseren, dan actie WEL_S = kwaliteit van slaap POS1 = probeer iets te leren van situatie

WEL_Z = gevoel van stress POS2 = situatie positief benaderen

VERM1 = afleiding in andere activiteiten VERM2 = iets kopen

(17)

Tabel 1. Centraliteitsmaten Netwerkmodel

Het ervaren van positieve gevoelens (WEL_P) scoort hoog op betweeness, closeness en

strength, en is dus een belangrijke knoop in het netwerk. Deze knoop heeft sterke

verbindingen met diverse andere knopen in het netwerk. Het ervaren van positieve gevoelens (WEL_P) heeft negatieve verbindingen met ervaren van stress (WEL_Z), angstige gevoelens hebben over de situatie (NEG1), afkeuren van eigen emotionele reactie (NEG4) en het gebruiken van alcohol of drugs (VERM3). De vermijdende coping items (VERM1, 2, 3) scoren 0 op betweeness, wat wil zeggen dat ze geen invloed op het netwerk hebben.

(18)

Tabel 2. Centraliteitmaten Vrouwen

Tabel 3. Centraliteitsmaten Mannen Figuur 6. Netwerk Vrouwen

Figuur 7. Netwerk Mannen

(19)

Exploratief is gekeken naar de verschillen tussen vrouwen (zie Figuur 6, Tabel 2) en mannen (zie Figuur 7, Tabel 3). Opvallend is dat de structuur en verbindingen van de netwerken aanzienlijk verschillen. De welbevinden knopen vormen in het vrouwennetwerk een wolk wat erop duidt dat de verschillende aspecten (uitgezonderd zelfreflectie) invloed op elkaar hebben. Echter in het mannennetwerk lijkt er een tweedeling te zijn tussen welbevinden items gerelateerd aan sociale interactie (WEL_TK, WEL_H, WEL_G) en welbevinden items gerelateerd aan psychologische en emotioneel welzijn (WEL_P, WEL_TZ, WEL_C, WEL_TK). In beide netwerken zijn de vermijdende coping items niet verbonden met andere knopen en hebben dus geen invloed op het netwerk. Het ervaren van positieve gevoelens (WEL_P) scoort hoog op alle centraliteitsmaten voor het vrouwennetwerk en is dus een belangrijke knoop. In het mannennetwerk scoort dezelfde knoop een 0 op betweeness, de knoop heeft dus geen grote invloed in dit netwerk. In het vrouwennetwerk zijn er sterke negatieve verbindingen tussen het ervaren van angstige gevoelen (NEG1), hulpeloos voelen (NEG3) en zorgen maken over de situatie (NEG2). Deze aspecten van negatieve coping hebben een positief verband met ervaren van stress. In het mannennetwerk is er vooral een sterk verband tussen angstige gevoelens hebben (NEG1) en hulpeloos voelen (NEG3). Het hebben van angstige gevoelens scoort op alle centraliteitsmaten hoog. Opvallend is dat bij mannen de aspecten van negatieve coping geen direct verband houden met het ervaren van stress. Ook is er een interessant verschil tussen de netwerken voor het ervaren van stress. Bij mannen ligt de stress knoop aan de rand van het netwerk en heeft alleen een negatief verband met het controle hebben over de situatie. In het vrouwen netwerk ligt stress veel centraler en heeft een negatief verband met het ervaren van controle over een situatie en een nog sterker negatief verband met het ervaren van positieve gevoelens. Het probleem positief benaderen (POS2) heeft wel een invloed in het vrouwennetwerk maar niet in het mannennetwerk. Ook kwaliteit van slaap

(20)

(WEL_S) heeft wel een invloed in het vrouwennetwerk en niet in het mannennetwerk. Het probleem oplossen (TASK1) en direct actie ondernemen (TASK3) hebben een sterk positief verband in het mannennetwerk. In het vrouwennetwerk is een sterker positief verband tussen een plan van aanpak maken (TASK2) en eerst probleem analyseren om vervolgens actie te ondernemen (TASK4). In tabel 3 is te zien dat aanzienlijk meer knopen in het mannennetwerk laag scoren op closeness in vergelijking met knopen in het vrouwennetwerk (tabel 2). Dit wil zeggen dat het mannennetwerk meer knopen heeft die geen invloed hebben op het netwerk en dus niet bijdragen aan de werkende mechanisme.

Discussie

In dit onderzoek werd gekeken naar de relaties tussen coping, stress en subjectief welbevinden in een netwerkmodel. Het blijkt dat het ervaren van positieve gevoelens zeer veel invloed heeft in dit netwerk. Naast het ervaren van positieve gevoelen heeft het probleem vanuit een positief oogpunt bekijken een centrale plek in het netwerk. Deze twee aspecten van positieve coping hebben zowel met taakgerichte coping als met welbevinden positieve relaties. Het ervaren van stress heeft een sterk negatieve relatie met het gevoel controle over een situatie te hebben. Er is positieve samenhang tussen het probleem oplossen, een plan van aanpak maken, het probleem eerst analyseren en daarna actie uitvoeren, direct actie ondernemen en proberen iets van de situatie te leren. Kwaliteit van slaap heeft positieve samenhang met het ervaren van positieve gevoelens en ook met direct actie ondernemen en tevredenheid over contact met anderen. Opvallend in het netwerk is dat zelfreflectie alleen een positieve relatie heeft met het ervaren stress. Het ervaren van positieve gevoelens en een probleem vanuit een positief oogpunt zijn belangrijke aspecten in

(21)

het netwerk. Het is van belang om onderscheid te maken binnen emotioneel gerichte coping tussen positieve en negatieve coping omdat de bijbehorende aspecten op verschillende wijze invloed hebben op aspecten van subjectief welbevinden en stress. Volgens Folkman (2008) ligt de nadruk bij coping onderzoek teveel op negatieve emoties en te weinig op de kracht van positieve emoties. Zo ook bij de stress-coping theorie, waarbij positieve emoties wel zijn opgenomen maar enkel als bijzaak worden gezien. Folkman beargumenteert dat gelijktijdig met het ervaren van stress ook positieve emoties kunnen worden ervaren en noemt dit betekenisvolle coping. Er is nog weinig onderzoek naar deze copingstijl.

De toegevoegde waarde van een netwerkanalyse komt duidelijk naar voren bij de vergelijking van de netwerkmodellen van vrouwen met mannen. Deze netwerkmodellen tonen een verschillende structuur en verschillende relaties tussen gemeten aspecten. Zo lijkt het dat mannen een voorkeur hebben voor direct actie ondernemen als men geconfronteerd wordt met een probleem, terwijl vrouwen eerst het probleem analyseren en een plan van aanpak maken. Deze aspecten horen bij taakgerichte coping maar verschillen in de mate van invloed in de netwerken. Deze informatie zou gemist worden als gebruik was gemaakt van het latente variabelen model. Het probleem positief benaderen heeft bij het algemene netwerkmodel en bij het netwerkmodel vrouwen een belangrijke invloed, terwijl dit aspect in het mannennetwerk helemaal geen rol speelt. Dit geldt ook voor kwaliteit van slaap. Bij zowel mannen als vrouwen hebben de aspecten van vermijdende coping geen invloed. Concluderend zijn er interessante verschillen te vinden tussen de netwerkmodellen. Deze verschillen in relaties dragen bij aan het verhelderen van de werkende mechanisme van coping, stress en subjectief welbevinden.

(22)

In dit onderzoek is gekeken naar een heel beperkt aantal aspecten van 3 belangrijke copingstijlen (positieve en negatieve coping vallen onder emotioneel gerichte coping). Om een vollediger beeld van coping in een netwerkmodel te krijgen, is het beter om bestaande coping vragenlijsten volledig af te nemen om een groter aantal aspecten mee te nemen. Hierdoor zal er meer differentiatie zijn tussen verschillende aspecten van copingstijlen waardoor specifiekere uitspraken over relaties kunnen worden gedaan. Zo heeft de COPE scale (Carver, 1989) een subonderdeel wat mentale terugtrekking heet, welke onder vermijdende coping valt. Mentale terugtrekking bevat onder andere. items over tv of films kijken, op werk richten, dagdromen en meer slapen. Het netwerkmodel van dit onderzoek laat zien dat kwaliteit van slaap positieve relaties heeft met het ervaren van positieve gevoelen en direct actie ondernemen. Dit zou kunnen betekenen dat meer slapen als vermijdende coping ook positieve effecten kan hebben.

Voor vervolgonderzoek is het van belang om netwerkanalyses uit te voeren met gebruik van meer items. Verder moet de rol van positieve emoties bij coping meer worden meegenomen in onderzoek. Er ligt een grotere waarde in optimisme dan tot nu toe werd aangenomen.

(23)

Referenties

de Anda, D., Baroni, S., Boskin, L., Buchwald, L., Morgan, J., Ow, J., & Weiss, R. (2000). Stress, stressors and coping among high school students.Children and youth services review, 22(6), 441-463.

Carver, C. S., Scheier, M. F., & Weintraub, J. K. (1989). Assessing coping strategies: a theoretically based approach. Journal of personality and social psychology, 56(2), 267-283.

Cheng, C., Lau, H. P. B., & Chan, M. P. S. (2014). Coping flexibility and psychological adjustment to stressful life changes: A meta-analytic review. Psychological Bulletin, 140(6), 1582-1607 Cohen, R. A. (2011). Yerkes–Dodson Law. In Encyclopedia of clinical neuropsychology (pp.

2737-2738). Springer New York.

Coyne, J. C., & Racioppo, M. W. (2000). Never the Twain shall meet? Closing the gap between coping research and clinical intervention research. American psychologist, 55(6), 655-664.

Cramer, A. O., Waldorp, L. J., van der Maas, H. L., & Borsboom, D. (2010). Comorbidity: A network perspective. Behavioral and Brain Sciences, 33(2-3), 137-150.

Diener, E. (2000). Subjective well-being: The science of happiness and a proposal for a national index. American Psychologist, 55(1), 34-43.

Diener, E., & Chan, M. Y. (2011). Happy people live longer: Subjective well‐being contributes to health and longevity. Applied Psychology: Health and WellBeing, 3(1), 1-43.

Diener, E., Suh, E. M., Lucas, R. E., & Smith, H. L. (1999). Subjective well-being: Three decades of progress. Psychological Bulletin, 125(2), 276-302.

Endler, N. S., & Parker, J. D. (1994). Assessment of multidimensional coping: Task, emotion, and avoidance strategies. Psychological Assessment, 6(1), 50-60.

Folkman, S. (2008). The case for positive emotions in the stress process.Anxiety, Stress, and

Coping, 21(1), 3-14.

Folkman, S., & Lazarus, R. S. (1980). An analysis of coping in a middle-aged community sample. Journal of health and social behavior, 219-239.

Folkman, S., Lazarus, R. S., Dunkel-Schetter, C., DeLongis, A., & Gruen, R. J. (1986). Dynamics of a stressful encounter: cognitive appraisal, coping, and encounter outcomes. Journal of

personality and social psychology, 50(5), 992-1003

Folkman, S., Lazarus, R. S., Gruen, R. J., & DeLongis, A. (1986). Appraisal, coping, health status, and psychological symptoms. Journal of personality and social psychology, 50(3), 571-579. Fruchterman, T. M., & Reingold, E. M. (1991). Graph drawing by force‐directed placement. Software:

and experience, 21(11), 1129-1164.

Golpelwar, M. (2014). Action and cognition in task oriented coping: Factor structure and internal consistency of the CISS-21 with an Indian sample. PeerJ PrePrints, 2.

Kanner, A. D., Coyne, J. C., Schaefer, C., & Lazarus, R. S. (1981). Comparison of two modes of stress measurement: Daily hassles and uplifts versus major life events. Journal of behavioral

medicine, 4(1), 1-39.

Lamers, S.M.A., Westerhof, G.J., Bohlmeijer, E.T., ten Klooster, P.M., & Keyes, C.L.M. (2011).

Evaluating the psychometric properties of the Mental Health Continuum-Short Form (MHCSF).

Journal of Clinical Psychology, 67(1), 99-110.

Lazarus, R. S. (1966). Psychological stress and the coping process. New York: McGraw-Hill Lazarus, R. S., & Folkman, S. (1984). Stress, appraisal, and coping, New York: Springer

(24)

Lazarus, R. S. (2000). Toward better research on stress and coping. American Psychologist, 55(6),

665-673

Mahmoud, J. S. R., Staten, R. T., Hall, L. A., & Lennie, T. A. (2012). The relationship among young adult college students' depression, anxiety, stress, demographics, life satisfaction, and coping styles. Issues in mental health nursing, 33(3), 149-156.

McNulty, J. K., & Fincham, F. D. (2012). Beyond positive psychology? Toward a contextual view of psychological processes and well-being. American Psychologist, 67(2), 101-110

Nationaal Kompas Volksgezondheid

Zantinge, E.M. (RIVM), Houtman, I.L.D. (TNO), Poos, M.J.J.C. (RIVM), Harbers, M.M. (RIVM), Eysink, P.E.D. (RIVM)(2013, 12 december). Hoe vaak komen overspannenheid en burn-out voor en

neemt dit toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid.

Geraadpleegd op 2 mei 2015, van

http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten-en-aandoeningen/psychische-stoornissen/burn-out/trend/

Schmittmann, V. D., Cramer, A. O., Waldorp, L. J., Epskamp, S., Kievit, R. A., & Borsboom, D. (2013). Deconstructing the construct: A network perspective on psychological phenomena. New

in psychology, 31(1), 43-53.

Williams, K., & McGillicuddy-De Lisi, A. (1999). Coping strategies in adolescents. Journal of Applied

Developmental Psychology, 20(4), 537-549.

VolksgezonsheidEnZorg.info

Houtman, I.L.D. (TNO), (z.d.). Overspannenheid en burn-out→Cijfers & Context→Incidentie &

Prevalentie, Ziekteverzuim door overspannenheid en burn-out.

Geraadpleegd op 2 mei 2015, van

https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/overspannenheid-en-burn-out/cijfers-context/incidentie-prevalentie#node-ziekteverzuim-door-overspannenheid-en-burn-out Zuckerman, M. (1999). Vulnerability to psychopathology: A biosocial model. Washington, DC:

American Psychological Association.

(25)

Appendix A

Vragenlijst subonderdelen: Welbevinden en Coping

Welbevinden

De volgende vragen gaan over uw welbevinden. Er zal steeds worden gevraagd naar hoe u zich de afgelopen vier weken heeft gevoeld. Vergelijk hierbij hoe u normaliter denkt, doet of voelt met hoe u de afgelopen vier weken dacht, deed en voelde. Er zijn geen goede of foute antwoorden. Lees de vragen goed door en klik op de antwoordoptie die het beste bij u past. Wanneer u twijfelt over het antwoord op de vraag, probeert u dan het antwoord te geven dat het meest op u van toepassing is.

WEL PG In de afgelopen vier weken, hoe vaak had u het gevoel dat u positieve gevoelens heeft ervaren, zoals geluk en plezier in het leven?

 nooit (1)  bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

WEL TZ In de afgelopen vier weken, hoe vaak had u het gevoel dat u tevreden was met uw zelf?  nooit (1)

 bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

WEL CG In de afgelopen vier weken, hoe vaak had u het gevoel dat u controle had over de gebeurtenissen in uw leven?  nooit (1)  bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

WEL NEGG In de afgelopen vier weken, hoe vaak heeft u nagedacht over uw eigen emoties, gedrag en gedachten?  nooit (1)  bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

(26)

WEL TKV In de afgelopen vier weken, hoe vaak had u het gevoel dat u tevreden was met uw kennis en vaardigheden?  nooit (1)  bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

WEL HCA In de afgelopen vier weken, hoe vaak heeft u contact gehad met andere mensen?  nooit (1)

 bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

WEL TCA In de afgelopen vier weken, hoe vaak had u het gevoel dat u tevreden was met het contact dat u met andere mensen had?

 nooit (1)  bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

WEL GA In de afgelopen vier weken, hoe vaak had u het gevoel dat u werd geaccepteerd door de mensen uit uw omgeving?  nooit (1)  bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

WEL S In de afgelopen vier weken, hoe vaak had u het gevoel dat u goed heeft geslapen?  nooit (1)

 bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

(27)

WEL ZGG In de afgelopen vier weken, hoe vaak heeft u zich zenuwachtig, gespannen en/of gestrest gevoeld?  nooit (1)  bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5) Coping

U gaat nu vragen over coping invullen. Coping is de manier waarop we met problemen en stress omgaan. Bij de onderstaande vragen wordt gesproken over ‘een probleem’. Hiermee wordt een situatie bedoeld waarin u stress heeft ervaren. Deze situatie kan betrekking hebben op werk, studie, sociale leven, gezinsleven of welk ander gebied dan ook waarbij u stress kan ervaren. Er zijn geen goede of fouten antwoorden. Lees de vragen goed door en klik op de antwoordoptie die het beste bij u past. Wanneer u twijfelt over het antwoord op de vraag, probeert u dan het antwoord te geven dat het meest op u van toepassing is.

VERM1 Hoe vaak reageert u op deze manier als u tegen een probleem aanloopt: • Ik zoek afleiding in andere activiteiten  nooit (1)  bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

VERM2 Hoe vaak reageert u op deze manier als u tegen een probleem aanloopt: • Ik koop iets voor mijzelf  nooit (1)

 bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

VERM3 Hoe vaak reageert u op deze manier als u tegen een probleem aanloopt: • Ik gebruik alcohol of drugs  nooit (1)

 bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

(28)

NEG1 Hoe vaak reageert u op deze manier als u tegen een probleem aanloopt: • Ik krijg angstige gevoelens omdat ik niet met de situatie kan omgaan

 nooit (1)  bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

NEG2 Hoe vaak reageert u op deze manier als u tegen een probleem aanloopt: • Ik maak me zorgen om de situatie  nooit (1)  bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

NEG3 Hoe vaak reageert u op deze manier als u tegen een probleem aanloopt: • Ik voel mij hulpeloos omdat ik niet weet wat ik moet doen

 nooit (1)  bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

NEG4 Hoe vaak reageert u op deze manier als u tegen een probleem aanloopt: • Ik keur het af dat ik emotioneel reageer  nooit (1)  bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

TASK1 Hoe vaak reageert u op deze manier als u tegen een probleem aanloopt: • Ik probeer het probleem op te lossen  nooit (1)  bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

(29)

TASK2 Hoe vaak reageert u op deze manier als u tegen een probleem aanloopt: • Ik maak een plan van aanpak  nooit (1)  bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

TASK3 Hoe vaak reageert u op deze manier als u tegen een probleem aanloopt: • Ik onderneem direct actie  nooit (1)

 bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

TASK4 Hoe vaak reageert u op deze manier als u tegen een probleem aanloopt: • Ik analyseer het probleem voordat ik reageer  nooit (1)  bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

POS1 Hoe vaak reageert u op deze manier als u tegen een probleem aanloopt: • Ik probeer iets te leren van de situatie  nooit (1)  bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

POS2 Hoe vaak reageert u op deze manier als u tegen een probleem aanloopt: • Ik bekijk het probleem vanuit een positiever oogpunt

 nooit (1)  bijna nooit (2)  soms (3)  vaak (4)  heel vaak (5)

(30)

Appendix B R studio scripts

Netwerkanalyse

data = read.csv(file='BP Tessa.csv') library(qgraph) datatessa=data[,c(21:30,79:91)] datatessa= as.matrix(datatessa) datatessa = apply(datatessa,2,as.numeric) dataschoon = na.omit(datatessa) groupstessa=list(NEG=14:17,taak=18:21,POS=22:23,vermijding=11:13,WEL=1:10) nrow(dataschoon) class(dataschoon) mode(dataschoon) is.numeric(dataschoon) is.matrix(dataschoon) qgraph(cor(dataschoon),graph='glasso',layout='spring',sampleSize=nrow(dataschoon),groups=groupstessa,tuni ng=0.25) q = qgraph(cor(dataschoon),graph='glasso',layout='spring',sampleSize=nrow(dataschoon),groups=groupstessa,tuni ng=0.25,DoNotPlot=TRUE) adj = getWmat(q) centralityPlot(adj,standardized=FALSE) qgraph(cor(dataschoon),graph='glasso',layout='spring',sampleSize=nrow(dataschoon),groups=groupstessa,tuni ng=0.25,node.width=0.6,label.prop=0.7) Netwerkanalyses vrouwen/mannen data = read.csv(file='BP Tessa.csv') library(qgraph)

datatessa=data[,c(15,21:30,79:91)] ##vrouwen=0

(31)

datavrouwen = apply(datavrouwen,2,as.numeric) datavrouwen = na.omit(datavrouwen) groupstessa=list(NEG=14:17,taak=18:21,POS=22:23,vermijding=11:13,WEL=1:10) nrow(datavrouwen) class(datavrouwen) mode(datavrouwen) is.numeric(datavrouwen) is.matrix(datavrouwen) qgraph(cor(datavrouwen),graph='glasso',layout='spring',sampleSize=nrow(datavrouwen),groups=groupstessa,t uning=0.25,node.width=0.6,label.prop=0.7) q = qgraph(cor(datavrouwen),graph='glasso',layout='spring',sampleSize=nrow(datavrouwen),groups=groupstessa,t uning=0.25,DoNotPlot=TRUE) adj = getWmat(q) centralityPlot(adj,standardized=FALSE) ##mannen=1 datamannen=data[which(data[,15]==1),c(21:30,79:91)] datamannen = apply(datamannen,2,as.numeric) datamannen = na.omit(datamannen) groupstessa=list(NEG=14:17,taak=18:21,POS=22:23,vermijding=11:13,WEL=1:10) nrow(datamannen) class(datamannen) mode(datamannen) is.numeric(datamannen) is.matrix(datamannen) qgraph(cor(datamannen),graph='glasso',layout='spring',sampleSize=nrow(datamannen),groups=groupstessa,tu ning=0.25,node.width=0.6,label.prop=0.7) q = qgraph(cor(datamannen),graph='glasso',layout='spring',sampleSize=nrow(datamannen),groups=groupstessa,tu ning=0.25,DoNotPlot=TRUE) adj = getWmat(q) centralityPlot(adj,standardized=FALSE)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

ondertekenen en kreeg vervolgens iedereen het instructieblad met een code om in te loggen. Er werd uitgelegd dat alle data anoniem en vertrouwelijk wordt behandelt. Verder werd

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

The future research challenge is to expand coping with job stress beyond its tradi- tional meaning of an individual reaction to adversity by exploring how employees come to grapple

Therefore, on the basis of JD-R model (Schaufeli & Bakker, 2004) as well as on previous research on boredom, we assume that low levels of demands and resources are associated

A reformulation and test of the work environment hypothesis (Hauge et al., 2007) according to the principles of the job demandsresources model of work stress (Bakker &

In bijlage III zijn de scores van de apps op basis van het Persuasive System Design model te vinden. Tabel 3.4 geeft een beknopt overzicht van de scores van alle apps op

spreekt men wel van een type 1-trauma. Verwacht wordt dat patiënten met ptss hoger zullen scoren op alexithymie en een meer emotiegerichte copingstijl vertonen dan

Het onderzoek is te rechtvaardigen om de volgende redenen: (1) het lijkt – zo geeft de literatuur aan – dat longkankerpatiënten een verwaarloosde en