• No results found

Motieven voor alcoholgebruik als mediator tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en verschillende aspecten van alcoholgebruik. In hoeverre spelen het geslacht en het meemaken van h

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Motieven voor alcoholgebruik als mediator tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en verschillende aspecten van alcoholgebruik. In hoeverre spelen het geslacht en het meemaken van h"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Graduate School of Childhood Development and Education

MASTER

ORTHOPEDAGOGIEK

SCRIPTIE

2013-2014

Motieven voor alcoholgebruik als mediator tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot

iemand van hetzelfde geslacht en verschillende aspecten van alcoholgebruik. In hoeverre

spelen het geslacht en het meemaken van homofobisch schelden een rol?

Masterscriptie Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam

N. M. de Boer

Studentnummer: 6139809

E-mailadres: [email protected]

Begeleiding: Mw. Dr. H. M. W. Bos

Tweede beoordelaar: Mw. Dr. M. Majdandžić

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract 3 Samenvatting 4 Inleiding 5 Methode 9 Resultaten 14 Discussie 20 Literatuurlijst 25 Bijlagen 29

(3)

3

Title: Drinking motives as a mediator between the extent of same-sex attraction and different aspects of alcohol use. To what extent do biological sex and the experience of homophobic name-calling matter?

Abstract

In this study of Dutch adolescents from 15 to 21 years old was examined whether the

relationship between the extent of same-sex attraction and different aspects of alcohol use was mediated by drinking motives (coping and conformity). It was examined whether these

relations were moderated by biological sex and the experience of homophobic name-calling. Data was collected from 832 students of high schools (399 boys and 433 girls; mean age 16.31 year old). The students filled in a questionnaire where the studied variables were admitted. The drinking motive coping was a significant mediator in the relationship between the extent of same-sex attraction and the different aspects of alcohol use. The relations were the same for boys and girls. However the experience of homophobic name-calling was a moderator. It seems that the drinking motive coping plays an important role in the alcohol use of adolescents who have feelings of same-sex attraction. This finding emphasizes the

importance of early interventions to make adolescents more aware of the reasons why they are drinking.

Keywords: same-sex attraction, drinking motives, coping, conformity, alcohol use, biological

(4)

4

Titel: Motieven voor alcoholgebruik als mediator tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en verschillende aspecten van alcoholgebruik. In hoeverre spelen het geslacht en het meemaken van homofobisch schelden een rol?

Samenvatting

In dit onderzoek onder Nederlandse jongeren van 15 tot 21 jaar oud is er gekeken of de relatie tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en

verschillende aspecten van alcoholgebruik werd gemedieerd door de motieven om alcohol te drinken (coping en conformeren). Onderzocht is of deze mediatierelaties werden gemodereerd door het biologisch geslacht en het meemaken van homofobisch schelden. Data is verzameld van 832 leerlingen van middelbare scholen (399 jongens en 433 meisjes; gemiddelde leeftijd 16.31 jaar). De leerlingen hebben een vragenlijst ingevuld waarin de verschillende variabelen waren opgenomen. Het alcohol-motief coping was een significante mediator in de relatie tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en de verschillende aspecten van alcoholgebruik. De mediatierelaties waren hetzelfde voor de jongens en de meisjes. Wel was het meemaken van homofobisch schelden een moderator. Het drinken van alcohol om met problemen om te gaan kan worden gezien als een belangrijke factor in het gebruik van alcohol onder jongeren die zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht. Deze bevinding benadrukt het belang van vroegtijdige interventies om jongeren bewust te maken van de motieven waarom zij drinken.

Keywords: mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht,

alcohol-motieven, coping, conformeren, alcoholgebruik, biologisch geslacht, meemaken homofobisch schelden, modererende mediatie

(5)

5

Motieven voor alcoholgebruik als mediator tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en verschillende aspecten van alcoholgebruik. In hoeverre

spelen het geslacht en het meemaken van homofobisch schelden een rol?

Homoseksuele, lesbische en biseksuele (HLB) jongeren rapporteren meer

alcoholgebruik dan hun heteroseksuele leeftijdgenoten (Russell, Driscoll, & Truong, 2002). Alcoholgebruik kan leiden tot verslavingen, risicovolle seksuele gedragingen en tot andere negatieve consequenties voor de fysieke en psychische gezondheid. Volgens het motivatie-model voor het gebruik van alcohol (Cox & Klinger, 1988), zijn motieven voor het drinken van alcohol de meest proximale antecedenten voor alcoholgebruik (Kuntsche, Von Fischer, & Gmel, 2008). Het concept van deze motieven is gebaseerd op de veronderstelling dat mensen drinken om een bepaalde uitkomst te bewerkstelligen (Cox & Klinger, 1988). Het motivatie-model gaat ervan uit dat een persoon beslist of hij of zij wel of niet alcohol zal consumeren (Kuntsche et al., 2008). Het besluit om te drinken is een combinatie van emotionele en rationele processen in dat het besluit is gemaakt op basis van de affectieve verandering die de persoon verwacht te ervaren wanneer hij of zij wel alcohol drinkt in plaats van niet drinkt. De affectieve verandering kan gerelateerd zijn aan de directe chemische effecten van alcohol, zoals het verminderen van spanning of om in een goede stemming te komen, maar ook aan indirecte effecten, zoals acceptatie door leeftijdgenoten. In de meeste gevallen zijn personen zich niet bewust van hun besluit en gaat dit automatisch (Kuntsche et al., 2008).

Verschillende factoren bepalen de individuele verwachtingen, zowel van de directe chemische effecten als de indirecte effecten. Het resultaat van de verwachtingen kan positief (in een goede stemming komen) of negatief zijn (het voorkomen of afzwakken van negatieve ervaringen) en de bron van de verwachtingen kan intern (aangaande de persoonlijke affectieve verandering) of extern zijn (aangaande de sociale omgeving van de persoon). De vier

categorieën van motieven voor alcoholgebruik die worden onderscheiden zijn het drinken van alcohol om in een goede stemming te komen (positief, intern), het drinken om sociale redenen (positief, extern), het drinken van alcohol om negatieve emoties te verminderen (negatief, intern) en het drinken van alcohol om afwijzing door anderen te voorkomen (negatief, extern) (Kuntsche, Knibbe, Gmel, & Engels, 2005).

Motieven om te drinken hebben een belangrijk aandeel in het gebruik van alcohol, of dit nu gaat om de eerste keer drinken of om probleemdrinken (Crutzen & Kuntsche, 2013). Het drinken door middel van het alcohol-motief coping is een risicofactor in het gebruik en misbruik van alcohol (Hatzenbuehler, Corbin, & Fromme, 2011). In dit geval drinkt iemand

(6)

6

alcohol met de reden om te ontsnappen aan negatieve emoties of om deze emoties te negeren of te reguleren (Cooper, Frone, Russell, & Mudar, 1995). Stress wordt in verband gebracht met sterkere coping motieven. Overmatig alcoholgebruik lijkt met name voor te komen bij mensen die stress ervaren en alcohol drinken om hun negatieve emoties te verminderen (Kuntsche et al., 2008).

Adolescenten in het algemeen maken zich vaak zorgen over de sociale relaties met hun leeftijdgenoten (Skinner & Zimmer-Gembeck, 2007). Meerdere onderzoeken (Rhoades & Maggs, 2006; Simons, Christopher, Oliver, & Stanage, 2006) toonden aan dat hoe meer waarde iemand hecht aan sociale activiteiten, hoe groter het risico is op overmatig

alcoholgebruik. Corbin, Iwamoto, en Fromme (2011) concludeerden dat jongeren die meer waarde hechten aan sociale activiteiten gemakkelijker te beïnvloeden zijn door middel van groepsdruk. Het drinken om afwijzing door anderen te voorkomen wordt vaker door jongeren in hun vroege adolescentie en door beginnende drinkers gedaan dan door volwassenen

(Crutzen & Kuntsche, 2013).

Volgens de alcohol-verwachtingstheorie (Goldman, Brown, & Christiansen, 1987) zal de combinatie van sterke positieve verwachtingen en lage negatieve verwachtingen van alcoholgebruik leiden tot een verhoogde alcoholconsumptie. Sterke positieve verwachtingen zijn onder andere dat iemand zich sociaal vaardiger voelt of minder spanning ervaart. Het hebben van lage negatieve verwachtingen kan betekenen dat iemand niet verwacht dat alcohol negatieve effecten zal hebben, zoals beperkingen in het denken en in het gedrag.

Verschillende onderzoeken in de laatste decennia laten zien dat homoseksuele, lesbische en biseksuele volwassenen een hoger risico lopen op het gebruik en misbruik van middelen, waaronder alcohol (Marshal, Friedman, Stall, & Thompson, 2009). Uit het

longitudinaal onderzoek van Marshal et al. kwam naar voren dat homoseksuele, lesbische en biseksuele jongeren meer middelengebruik rapporteerden dan hun heteroseksuele

leeftijdgenoten en dat hun middelengebruik ook sneller toenam in de periode naar de jong volwassenheid.

Homoseksuele, lesbische en biseksuele (HLB) jongeren behoren tot een seksuele minderheidsgroep in een maatschappij waar heteroseksualiteit de norm is (Bos, Sandfort, De Bruyn, & Hakvoort, 2008). Om de relatie tussen homo,- en biseksualiteit en de mentale gezondheid te verduidelijken is het sociale stress-model van betekenis (Cox, Dewaele, Van Houtte, & Vincke, 2011). Het minderheidsstress model (Meyer, 2003) stelt dat individuen van gestigmatiseerde sociale groepen meer stress en negatieve levensgebeurtenissen ervaren door hun minderheidsstatus - in het geval van homoseksuele, lesbische en biseksuele individuen,

(7)

7

hun seksuele minderheidsstatus (Cox et al.). In onderzoeken naar verklaringen voor minderheidsstress onder HLB personen worden er twee verschillende methodologische benaderingen onderscheiden (Meyer, 2003). In het eerste type onderzoek wordt de

ontwikkeling die HLB personen doormaken onderzocht en wordt gekeken naar de impact van dit verloop op de mentale gezondheid. In het tweede type onderzoek worden verschillen in prevalentie van mentale problemen vergeleken tussen minderheidsgroepen en

niet-minderheidsgroepen, waaronder HLB personen tegenover heteroseksuele personen. Uit het eerste type onderzoek komt onder andere naar voren dat de stress(oren) die HLB personen ervaren door hun seksuele minderheidsstatus, in verband kunnen worden gebracht met een verscheidenheid aan mentale problemen, zoals depressie-symptomen en middelengebruik (Cochran & Mays, 1994). Stressoren die worden onderscheiden zijn onder andere negatieve gebeurtenissen zoals discriminatie en gepest worden, negatieve houdingen tegenover homoseksualiteit, het internaliseren van schaamte over de geaardheid en emotionele stress gerelateerd aan acceptatie van de seksuele voorkeur (Rosario, Schrimshaw, Hunter, & Gwadz, 2002). Uit het tweede type onderzoek komt naar voren dat er een verschil is tussen HLB personen en heteroseksuele personen in de prevalentie van mentale problemen (Meyer, 2003).

Meerdere studies zijn zich inmiddels gaan richten op mediatoren en moderatoren in de relatie tussen het behoren tot een seksuele minderheidsgroep en middelengebruik (Marshal et al., 2009). Goldbach, Tanner-Smith, Bagwell, en Dunlap (2013) hebben in hun artikel een overzicht trachten te geven van wat er in de literatuur bekend is over risicofactoren voor middelengebruik onder HLB jongeren. Zij concluderen dat middelengebruik onder HLB jongeren sterk samenhangt met negatieve reacties op het uit de kast komen, de hoeveelheid tijd voor het accepteren van de seksuele identiteit, de gender identiteit, psychologische stress, ervaringen met negatieve bejegening (gerelateerd aan de geaardheid en algemene negatieve bejegening) en de mate van ondersteuning van ouders en/of volwassenen op school. Het onderzoek van Goldbach et al. richt zich op middelengebruik in het algemeen, niet uitsluitend op alcoholgebruik.

Heteroseksuele jongeren kunnen net als HLB jongeren te maken krijgen met negatieve bejegening, zoals verbale homonegativiteit, bijvoorbeeld omdat zij er niet gender conform uitzien (Van Beusekom, Roodenburg, & Bos, 2012). ‘Homo’ is het meest gebruikte

scheldwoord op de middelbare school (Van Bergen, 2011). Homofobische bejegening door leeftijdgenoten wordt in verband gebracht met het gevoel zich minder betrokken te voelen bij de school, dit geldt voor alle jongeren ongeacht hun seksuele oriëntatie (Poteat, Mereish, Digiovanni, & Koening, 2011). Of homonegativiteit onder heteroseksuele jongeren ook

(8)

8

samenhangt met het gebruik van middelen, zoals alcoholgebruik is niet bekend. Uit onderzoek van Hatzenbuehler et al. (2011) kwam naar voren dat ervaren discriminatie, of dit nu is om het geslacht, de etniciteit of de seksuele oriëntatie, significant samenhangt met coping

motieven. Sterkere coping motieven hingen nauw samen met meer problemen gerelateerd aan alcoholgebruik.

Onderzoek van Hatzenbuehler, Corbin, en Fromme (2008) heeft zich gericht op alcoholgebruik onder homoseksuele, lesbische en biseksuele jongeren en op mediatoren in deze relatie. Zij toonden in hun onderzoek aan dat HLB jongeren positieve verwachtingen over het gebruik van alcohol hadden, waaronder het drinken van alcohol omdat dit spanning vermindert. Deze positieve verwachtingen werden in verband gebracht met toekomstig alcoholgebruik. De onderzoekers concludeerden zodoende dat positieve verwachtingen over het gebruik van alcohol een mediërende rol speelt in het gebruik van alcohol onder HLB jongeren. In verschillende onderzoeken (bijv. Hatzenbuehler et al., 2011; Kuntsche et al., 2008) wordt de relatie tussen de motieven voor het drinken van alcohol en alcoholgebruik bij HLB jongeren ondersteund. In deze onderzoeken is gevraagd naar de seksuele identiteit van jongeren, of zij zich identificeren als homoseksueel, lesbisch of biseksueel. Het zich

aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht, zonder jezelf te identificeren als HLB, wordt vaak gezien als een fase in de ontwikkeling van de seksuele identiteit van HLB

jongeren (Troiden, 1984). Collier, Van Beusekom, Bos, en Sandfort (2013) geven aan dat het bij jongere adolescenten, gezien hun ontwikkeling, geschikter is om te vragen naar hun romantische en/of seksuele gevoelens voor iemand van hetzelfde geslacht dan naar hun seksuele identiteit. Uit onderzoek komt ook naar voren dat adolescenten het gemakkelijker vinden wanneer hen wordt gevraagd naar waar zij zich seksueel tot aangetrokken voelen en dat sommige adolescenten het moeilijk vinden om een keuze te maken wanneer aan hen wordt gevraagd welke seksuele identiteit zij hebben (Austin, Conron, Patel, & Freedner, 2006). Eerder onderzoek naar alcoholgebruik en de motieven om alcohol te drinken heeft zich vooral gericht op jongeren die zichzelf identificeren als homoseksueel, lesbisch of biseksueel. In het huidige onderzoek lag de nadruk op de mate waarin jongeren zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht. Het doel van deze studie was om te onderzoeken of de negatieve motieven om alcohol te drinken: 1) alcohol drinken om met problemen om te gaan (coping) en 2) alcohol drinken om zich te conformeren aan de ‘peer’ groep (conformeren), mediatoren zijn in de relatie tussen de mate waarin jongeren zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en verschillende aspecten van alcoholgebruik (de leeftijd waarop iemand voor het eerst alcohol drinkt, het aantal doordeweekse dagen waarop iemand

(9)

9

alcohol drinkt, de hoeveelheid alcohol die iemand doordeweeks drinkt en de hoeveelheid die iemand drinkt in het weekend). De motieven om alcohol te drinken zijn als subschalen opgenomen in de Drinking Motives Questionnaire – Revised Short Form (DMQ-R SF) (Kuntsche & Kuntsche, 2009). Verder werd onderzocht of dit mediatiemodel wordt beïnvloed door het (biologisch) geslacht en het ervaren van verbale homonegativiteit (homofobisch pesten). Verbale homonegativiteit kan door alle adolescenten worden ervaren, of zij zich nu wel of niet aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht (Van Beusekom et al., 2012). Er werd binnen het onderzoek gekeken of het ervaren van homofobisch pesten, ongeacht of de adolescent zich wel of niet aangetrokken voelt tot iemand van hetzelfde geslacht, van invloed is op het veronderstelde mediatiemodel.

Verwacht werd dat de mate waarin jongeren zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht samenhangt met hun alcoholgebruik. Eerder onderzoek van Marshal et al. (2009) toonde dat jongeren die zichzelf identificeerden als voornamelijk heteroseksueel of biseksueel een hoger middelengebruik rapporteerden dan jongeren die zichzelf als honderd procent heteroseksueel identificeerden. Mogelijk drinken jongeren die in meerdere mate gevoelens hebben voor iemand van hetzelfde geslacht meer en vaker alcohol en beginnen zij eerder met het drinken van alcohol. Ook werd verwacht dat jongeren die zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht vaker gebruik zullen maken van de negatieve motieven om alcohol te drinken, dus vaker gebruik zullen maken van coping en conformeren. Dit omdat zij meer stress ervaren, bijvoorbeeld omdat zij worstelen met hun gevoelens, het gevoel hebben dat zij ‘anders’ zijn of meer negatieve reacties ontvangen vanuit hun omgeving dan hun leeftijdgenoten die zich niet aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht. Aangenomen werd dat jongens en meisjes hierin niet van elkaar verschillen. Ten slotte werd verwacht dat jongeren die homofobisch uitgescholden worden, ongeacht of zij zich

aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht, meer gebruik zullen maken van de motieven coping en conformeren. Goldbach et al. (2013) geven aan dat negatieve bejegening één van de risicofactoren is voor middelengebruik onder HLB jongeren. Wellicht geldt dit voor alle jongeren, ongeacht hun seksuele oriëntatie.

Methode Participanten

Aan het onderzoek hebben 832 leerlingen van verschillende middelbare scholen in Nederland meegedaan. De data is verzameld door leerlingen schriftelijk een vragenlijst in te laten vullen. In totaal hebben 835 leerlingen een vragenlijst ingevuld en daarvan hebben 3

(10)

10

leerlingen niet aangegeven of zij zich wel of niet aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht. Deze 3 leerlingen zijn niet meegenomen in de analyses. Van de 832 leerlingen (399 jongens en 433 meisjes) die aangegeven hebben dat zij zich wel of niet aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht, hebben 8 leerlingen hun leeftijd niet ingevuld. De gemiddelde leeftijd (M) van de 824 leerlingen was 16.31, met een

standaarddeviatie (SD) van 0.953, een leeftijdsrange van 15 tot 20 jaar en een mediaan van 16 jaar).

Het opleidingsniveau van de 832 leerlingen was de Havo (390 leerlingen, 46.9%) en het Vwo (442 leerlingen, 53.1%). Leerlingen van het derde (14 leerlingen, 1.7%), vierde (447 leerlingen, 54.2%), vijfde (296 leerlingen, 35.9%) en zesde jaar (67 leerlingen, 8.1%) hebben deelgenomen aan het onderzoek. In totaal hebben 8 leerlingen hun leerjaar niet ingevuld. In het Nederlandse schoolsysteem zijn leerlingen over het algemeen in het derde leerjaar 14-15 jaar oud, in het vierde leerjaar 15-16 jaar oud, in het vijfde leerjaar 16-17 jaar oud en in het zesde jaar van het Vwo 17 jaar of ouder.

In de huidige studie is gevraagd naar het geboorteland van de vader en de moeder. De Westerse etniciteit werd aan iemand toegekend als zowel de vader als de moeder in Nederland of in een ander Westers land waren geboren. Als de vader en/of de moeder niet in Nederland of in een ander Westers land waren geboren, dan werd de niet- Westerse etniciteit toegekend. In totaal hebben 830 leerlingen de etniciteit van hun vader en moeder aangegeven. De

Westerse etniciteit is aan 712 leerlingen (85.8%) toegekend. De niet- Westerse etniciteit is aan 118 leerlingen (14.2%) toegekend. Veelvoorkomende niet- Westerse landen waar één of beide ouders zijn geboren zijn bijvoorbeeld Indonesië, Sri Lanka, Marokko, Turkije, Afghanistan, Armenië, Azerbeidzjan en China.

Procedure

Verschillende middelbare scholen in Nederland zijn telefonisch of per e-mail benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. Van de scholen die zijn benaderd hebben zeven scholen uit stedelijke gebieden deelgenomen. Redenen van scholen om niet mee te werken aan het onderzoek waren dat zij deelnamen aan ander onderzoek of problemen hadden met het

onderwerp van de studie (homoseksualiteit). Voorafgaand aan de afname van de vragenlijsten zijn ouders van adolescenten jonger dan 16 jaar schriftelijk op de hoogte gebracht van het doel van het onderzoek. Zij konden aan de onderzoekers aangeven dat hun kind niet zou deelnemen aan het onderzoek. Geen enkele ouder heeft contact opgenomen met de onderzoekers.

(11)

11

Afname van de vragenlijsten heeft plaatsgevonden in de klas tijdens een lesuur. Het invullen van de vragenlijst duurde ongeveer 30 minuten. De docent heeft de vragenlijsten aan de leerlingen uitgedeeld en uitgelegd wat het onderwerp was van het onderzoek. De leerlingen zijn er aan herinnerd dat deelname vrijwillig was.

Meetinstrumenten

De mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht. De mate van

zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht is verkregen door middel van de vraag: “Heb jij wel eens romantische en/of seksuele gevoelens voor iemand van hetzelfde geslacht?” (1 = Helemaal niet, 2 = Een enkele keer, 3 = Regelmatig, 4 = Vaak, 5 = Erg vaak). Deze vraag is in eerdere onderzoeken onder jongeren in Nederland gesteld (bijv. in Collier, Bos, & Merry, 2012).

Verschillende aspecten van alcoholgebruik. Er is gevraagd naar verschillende aspecten van

alcoholgebruik, namelijk wanneer de jongere voor de eerste keer alcohol heeft gedronken, op hoeveel dagen hij/zij doordeweeks drinkt, hoeveel alcohol er wordt gedronken op een

doordeweekse dag en hoeveel alcohol er wordt gedronken op een weekenddag. Deze aspecten zijn op de volgende manier gemeten.

Aan de jongeren is de vraag gesteld op welke leeftijd zij voor het eerst alcohol hebben gedronken. (“Op welke leeftijd heb je voor het eerst alcohol gedronken?”). De jongere kon aanvinken dat hij/zij nog nooit had gedronken of hij/zij kon de leeftijd aangeven. Jongeren die aangaven nog nooit te hebben gedronken behoren tot de ‘niet-drinkers’.

Het aantal dagen dat de jongere doordeweeks drinkt is gemeten met de vraag: “Op hoeveel doordeweekse dagen heb je in de afgelopen 4 weken alcohol (glazen, flesjes of blikjes) gedronken?” (1 = niet , en 6 = 4 dagen per week).

De hoeveelheid alcoholgebruik op een doordeweekse en/of weekenddag is gemeten met de volgende vragen: “Als je op een doordeweekse dag drinkt, hoeveel alcohol (glazen, flesjes of blikjes) drink je dan meestal op zo’n dag?” (1 = ik drink niet door de week, en 9 = 11 of meer glazen per dag).

“Als je op een weekenddag drinkt, hoeveel alcohol (glazen, flesjes of blikjes) drink je dan meestal op zo’n dag?” (1 = ik drink niet in het weekend, en 9 = 11 of meer glazen per dag). Deze vragen zijn opgenomen in een codeboek voor het onderzoek i4Culure (Nat, 2011).1

(12)

12

Motieven voor alcoholgebruik; coping (alcohol drinken om negatieve emoties te verminderen) en conformeren (alcohol drinken om afwijzing door anderen te

voorkomen). Beide subschalen (coping en conformeren), afkomstig uit de Drinking Motives

Questionnaire – Revised Short Form (DMQ-R SF) (Kuntsche & Kuntsche, 2009), bestaan uit ieder drie redenen hoe vaak iemand drinkt (“Geef aan hoe vaak jij drinkt om de volgende redenen”) waarop met één van de drie antwoordmogelijkheden geantwoord kan worden (1 = (bijna) nooit, en 3 = (bijna) altijd)). De subschaal coping bestaat uit de drie redenen: ‘Om je niet (meer) nerveus of verdrietig te voelen’, ‘Om vrolijk te worden als je een slechte bui hebt’ en ‘Om problemen te vergeten’. De subschaal coping heeft een Cronbachs alfa van 0.76. De subschaal conformeren bestaat uit de volgende drie redenen: ‘Om erbij te horen’. ‘Om aardig gevonden te worden’ en ‘Om niet buitengesloten te worden’. De subschaal

conformeren heeft een Cronbachs alfa van 0.64.

Ervaringen met homofobisch schelden. Aan alle leerlingen, of zij zich nu wel of niet

aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht, is gevraagd om de vragen is te vullen die betrekking hebben op ervaringen met homofobisch schelden.

De mate waarin adolescenten worden nageroepen of worden uitgescholden met woorden zoals ‘mietje’, ‘homo’, ‘lesbo’ of ‘pot’ is gemeten met de Nederlandse versie van de Homophobic Agent Target schaal (Poteat & Espelage, 2005). De schaal bestaat uit vijf items. De volgende vraag werd gesteld. “Sommige kinderen schelden elkaar uit of roepen naar elkaar ‘mietje’, ‘homo’, ‘lesbo’ of ‘pot’. Hoe vaak is het jou de laatste maand gebeurd dat dit naar jou geroepen werd door …”. De volgende relatietypen werden onderscheiden: een vriend, een klasgenoot, een medeleerling die niet bij je in de klas zit, iemand op school die je verder niet kent, iemand die je niet mag. (1 = nooit, en 5 = 7 keer of meer). De Cronbachs alfa voor deze schaal is 0.80.

Sociaal-demografische informatie. In de vragenlijst is de jongere naar sociaal

demografische gegevens gevraagd zoals het geslacht, de leeftijd, het opleidingsniveau, het leerjaar en de etniciteit (het geboorteland van de vader en het geboorteland van de moeder).

Analyses

Voor de sociaal-demografische gegevens zijn jongeren die zich wel aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht vergeleken met de jongeren die zich niet aangetrokken voelen

(13)

13

tot iemand van hetzelfde geslacht. Om de percentages op de verschillende variabelen (geslacht, etniciteit, opleidingsniveau, leerjaar) met elkaar te vergelijken is gebruik gemaakt van een Chi-kwadraat toets. Bij het vergelijken van het gemiddelde op een variabele (leeftijd) is gebruik gemaakt van een onafhankelijke t-test.

Voor de descriptieve analyses is gebruik gemaakt van onafhankelijke t-tests om het gemiddelde op de verschillende variabelen (de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht, het alcohol-motief coping, het alcohol-motief conformeren, de leeftijd waarop is begonnen met het drinken van alcohol, het aantal dagen doordeweeks drinken, de hoeveelheid alcohol op een doordeweekse dag, de hoeveelheid alcohol op een weekenddag en het meemaken van homofobisch schelden) tussen de jongens die drinken en de meisjes die drinken met elkaar te vergelijken. Ook zijn de drinkers en de niet- drinkers met elkaar

vergeleken op de mate waarin zij zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht. De jongeren die drinken en dit doordeweeks doen zijn vergeleken met de jongeren die drinken maar dit niet doordeweeks doen op de mate waarin zij zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht.

De correlaties tussen de verschillende variabelen zijn berekend aan de hand van de Pearson correlatiecoëfficiënt (r). De correlaties zijn berekend voor de gehele groep maar ook voor de jongens en de meisjes apart.

De bootstrapping methode van Preacher en Hayes (2008) is, door middel van de Indirect macro (Hayes, 2013), toegepast om te onderzoeken of de alcohol-motieven de relatie mediëren tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en verschillende aspecten van alcoholgebruik. In de bootstrapping methode wordt er

herhaaldelijk een steekproef genomen uit de originele data. Een voordeel van deze methode is dat er meerdere mediatoren ingevoerd kunnen worden om de mediatie in een model te toetsen (Preacher & Hayes, 2008). In de analyse zijn beide alcohol-motieven (coping en

conformeren) als mediatoren ingevoerd. Daarbij is er in de analyse gecontroleerd voor het leerjaar. De verschillende alcoholaspecten (de leeftijd waarop is begonnen met het drinken van alcohol, het aantal dagen dat er doordeweeks wordt gedronken, de hoeveelheid die wordt gedronken op een doordeweekse dag en de hoeveelheid die wordt gedronken op een

weekenddag) zijn als afhankelijke variabelen ingevoerd. Per analyse is de bootstrapping mediatie met 10000 steekproeven herhaald. Om te onderzoeken of er sprake is van een mediërend effect van de alcohol-motieven op de relatie tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en de verschillende alcoholaspecten, is er gekeken

(14)

14

naar de 95% betrouwbaarheidsintervallen (BI). Het effect is significant wanneer het betrouwbaarheidsinterval niet de waarde 0 bevat (Hayes, 2003).

Ten slotte is onderzocht of het mediatiemodel met de alcohol-motieven als mediatoren, de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht als onafhankelijke variabele en de verschillende alcoholaspecten als afhankelijke variabelen (de leeftijd waarop is begonnen met het drinken van alcohol, het aantal dagen dat er doordeweeks wordt gedronken, de hoeveelheid die wordt gedronken op een doordeweekse dag en de

hoeveelheid die wordt gedronken op een weekenddag), gelijk is voor de jongens en de meisjes en of het meemaken van homofobisch schelden een moderator is in het mediatiemodel. Deze modererende mediatie analyse is gedaan door middel van de PROCESS macro (Hayes, 2013). Binnen elk verondersteld mediatiemodel (onafhankelijke variabele, mediatoren, alcoholaspect x) is onderzocht of het (biologisch) geslacht een moderator is (analyse 1) en of het meemaken van homofobisch schelden (analyse 2) een moderator is.

Resultaten Descriptieve analyses

Gevoelens voor hetzelfde geslacht: Jongeren die dit wel en niet rapporteren. In

Tabel 2 worden de sociaal-demografische gegevens weergegeven van de jongeren die

gerapporteerd hebben of zij wel of niet gevoelens hebben voor iemand van hetzelfde geslacht. De variabele met betrekking tot gevoelens voor hetzelfde geslacht is alleen in twee groepen opgedeeld om te analyseren of deze jongeren op sociaal-demografische gegevens van elkaar verschillen. Voor de overige analyses is de variabele als continue variabele gebruikt.

Van de 832 jongeren die hebben aangegeven zich wel of niet aangetrokken te voelen tot iemand van hetzelfde geslacht, rapporteerde 10.9% dat zij zich een enkele keer,

regelmatig, vaak of erg vaak aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht (zie Tabel 1). Voor de jongens was dit percentage 9% en voor de meisjes 12.7%.

Verschillen jongens en meisjes op al dan niet drinken, verschillende aspecten van alcoholgebruik en motieven alcoholgebruik. Er is gekeken naar in hoeverre jongens en

meisjes van elkaar verschillen op al dan niet drinken en of de jongens en meisjes die alcohol drinken van elkaar verschillen op de leeftijd waarop ze zijn begonnen met drinken, op het doordeweeks drinken, op het weekend drinken en op de motieven om alcohol te drinken.

(15)

15

In totaal hebben 719 jongeren (315 jongens, 404 meisjes) aangegeven of zij wel of niet alcohol drinken. Van deze jongeren geeft 16.8% aan geen alcohol te drinken (121 jongeren) en 83.2% geeft aan wel alcohol te drinken (598 jongeren). Van de jongens geeft 19.7% aan geen alcohol te drinken en 80.3% geeft aan wel alcohol te drinken. Bij de meisjes is het percentage dat niet drinkt 14.6% en het percentage dat wel drinkt 85.4%. De jongens en de meisjes verschillen niet significant van elkaar op het wel of niet drinken van alcohol.

Van de 598 jongeren die hebben vermeld dat zij alcohol drinken is 42.3% jongen en 57.7% meisje. De jongens en meisjes die alcohol drinken verschillen niet van elkaar op de leeftijd waarop ze zijn begonnen met drinken.

De vraag of er op een doordeweekse dag alcohol wordt gedronken is door 521 jongeren die alcohol drinken beantwoord. Jongeren hebben op een continue schaal

aangegeven op hoeveel doordeweekse dagen zij drinken en hoeveel alcohol zij dan drinken. De jongens en de meisjes verschillen significant van elkaar op het aantal dagen dat zij doordeweeks drinken en de hoeveelheid die zij doordeweeks drinken. Jongens drinken significant meer dagen doordeweeks en drinken ook meer alcohol op een doordeweekse dag.

In totaal hebben 596 jongeren (253 jongens, 343 meisjes) aangegeven dat zij drinken in het weekend. De jongens en meisjes verschillen significant van elkaar op de hoeveelheid alcohol die zij drinken op een weekenddag. De jongens drinken significant meer alcohol op een weekenddag dan de meisjes.

Op het alcohol-motief coping verschillen de jongens en de meisjes niet van elkaar, maar op het alcohol-motief conformeren verschillen de jongens en meisjes wel significant van elkaar. Jongens drinken significant meer om te conformeren dan meisjes.

Verschillen jongens en meisjes op meemaken van homofobisch schelden. Jongeren

kunnen, ongeacht of zij nu wel of geen romantische en/of seksuele gevoelens hebben voor iemand van hetzelfde geslacht, te maken krijgen met negatieve bejegening om een vermeende homoseksuele geaardheid. Er is gekeken naar in hoeverre jongens en meisjes die aangeven alcohol te drinken van elkaar verschillen op het meemaken van homofobisch schelden. Resultaten tonen dat jongens en meisjes hierop significant van elkaar verschillen. Jongens rapporteren meer incidenten van homofobisch pesten dan meisjes (zie Tabel 4).

Mate van gevoelens voor hetzelfde geslacht op al dan niet drinken, verschillende aspecten van alcoholgebruik en motieven alcoholgebruik. Er is gekeken naar in hoeverre

(16)

16

aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht. Ook is gekeken of de jongeren die wel of niet doordeweeks alcohol drinken van elkaar verschillen op de mate van gevoelens voor iemand van hetzelfde geslacht. Daarnaast is onderzocht of er een verband is tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en de leeftijd waarop is begonnen met drinken, doordeweeks drinken, weekend drinken en de motieven om alcohol te drinken.

De 598 jongeren die aangeven alcohol te drinken verschillen niet significant van de 121 jongeren die geen alcohol drinken in de mate waarop zij zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht. Ook de jongeren die wel of niet drinken op doordeweekse dagen verschillen niet significant van elkaar op de mate van gevoelens voor iemand van hetzelfde geslacht.

Uit de resultaten is op te maken dat de mate waarin iemand zich aangetrokken voelt tot iemand van hetzelfde geslacht niet correleert met de leeftijd waarop is begonnen met het drinken van alcohol.

De mate waarin iemand zich aangetrokken voelt tot iemand van hetzelfde geslacht correleert voor de gehele groep en voor de jongens apart met het aantal dagen doordeweeks drinken. Hoe meer de jongeren aangeven gevoelens te hebben voor iemand van hetzelfde geslacht, hoe meer dagen zij doordeweeks drinken.

De mate van gevoelens voor hetzelfde geslacht correleert niet met de hoeveelheid alcohol die wordt gedronken op een doordeweekse dag en ook niet met de hoeveelheid die wordt gedronken op een weekenddag.

Er is wel een significante correlatie te zien tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en de alcohol-motieven coping en conformeren. Voor de gehele groep, maar ook voor de jongens en de meisjes apart, is te zien dat de mate van gevoelens voor iemand van hetzelfde geslacht correleert met het alcohol-motief

conformeren. Hoe hoger de mate van gevoelens voor iemand van hetzelfde geslacht, hoe meer er wordt gedronken door middel van conformeren. Voor de totale groep en voor de jongens apart correleert de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht met het alcohol-motief coping. Hoe hoger de mate van gevoelens voor iemand van hetzelfde geslacht, hoe meer er wordt gedronken door middel van coping (zie Tabel 3).

Mate van gevoelens voor hetzelfde geslacht en meemaken van homofobisch schelden. Onderzocht is of van de jongeren die alcohol drinken, de mate van zich

(17)

17

homofobisch schelden. Ofwel zij die zich meer aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht, meer homofobisch schelden meemaken. Resultaten tonen dat dit het geval is. De mate waarin iemand zich aangetrokken voelt tot iemand van hetzelfde geslacht correleert met het ervaren van homofobisch schelden. Jongeren die gevoelens hebben voor iemand van hetzelfde geslacht rapporteren meer incidenten van homofobisch pesten (zie Tabel 4).

Correlaties tussen motieven voor alcoholgebruik, verschillende aspecten van alcoholgebruik en meemaken van homofobisch schelden. Voor de totale groep blijkt er een

significante correlatie te zijn tussen de twee motieven om alcohol te drinken; het alcohol-motief coping en het alcohol-alcohol-motief conformeren. Deze analyse is alleen uitgevoerd op de jongeren die hebben vermeld dat zij alcohol drinken en het significante verband was er voor jongens en meisjes.

Resultaten tonen dat voor de gehele groep, maar ook voor jongens en meisjes apart, er sprake is van een significante correlatie tussen de leeftijd waarop is begonnen met het drinken van alcohol en het aantal dagen doordeweeks drinken, de hoeveelheid die op een

doordeweekse dag wordt gedronken en de hoeveelheid die wordt gedronken op een

weekenddag. Hoe eerder jongeren zijn begonnen met het drinken van alcohol, hoe meer dagen zij doordeweeks drinken en hoe meer zij drinken op een doordeweekse en weekenddag. Het aantal dagen doordeweeks drinken correleert voor de gehele groep, maar ook voor de jongens en meisjes apart, met de hoeveelheid die wordt gedronken op een doordeweekse dag en de hoeveelheid die wordt gedronken op een weekenddag. Ook is er een significante correlatie te zien tussen de hoeveelheid alcohol die wordt gedronken op een doordeweekse dag en de hoeveelheid die wordt gedronken op een weekenddag.

Voor de totale groep, ook voor jongens en meisjes apart, is een significant verband gevonden tussen het motief om alcohol te drinken coping en de leeftijd waarop is begonnen met het drinken van alcohol. Hoe eerder jongeren zijn begonnen met het drinken van alcohol, hoe meer zij gebruik maken van het alcohol-motief coping. Voor de gehele groep is ook een significant verband gevonden tussen het alcohol-motief coping en het aantal dagen

doordeweeks drinken en de hoeveelheid alcohol op een doordeweekse dag. Deze correlatie is voor jongens en meisjes apart ook te zien. Het alcohol-motief coping correleert voor de gehele groep en voor de meisjes, ook met de hoeveelheid alcohol op een weekenddag. Een

significant verband is ook waar te nemen tussen het alcohol-motief conformeren en het aantal dagen doordeweeks drinken. Dit significante verband geldt alleen voor de gehele groep, niet voor de jongens en meisjes apart. Conformeren correleert bij de jongens nog met de

(18)

18

hoeveelheid die wordt gedronken op een weekenddag. Hoe meer de jongens drinken in het weekend, hoe minder vaak zij dit doen om te conformeren (zie Tabel 3).

Ten slotte correleren de motieven om alcohol te drinken coping en conformeren positief met de variabele die betrekking heeft op het ervaren van homofobisch schelden (zie Tabel 4).

Mediatie van de alcohol-motieven op de relatie tussen de mate van zich

aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en verschillende aspecten van alcoholgebruik

De Indirect macro is gebruikt om te onderzoeken of de alcohol-motieven mediatoren zijn in de relatie tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en 1) de leeftijd waarop is begonnen met het drinken van alcohol, 2) het aantal dagen dat er doordeweeks wordt gedronken, 3) de hoeveelheid die wordt gedronken op een

doordeweekse dag en 4) de hoeveelheid die wordt gedronken op een weekenddag. Er zijn vier verschillende analyses gedaan, met elk één aspect van alcoholgebruik als afhankelijke

variabele. De alcohol-motieven (coping en conformeren) zijn beide als mediatoren in de analyse ingevoerd.

Om te onderzoeken of een mediërend effect zich voordoet hoeft er, zo duidt Hayes (2003) aan, geen sprake te zijn van een significante relatie tussen de onafhankelijke en

afhankelijke variabele. Wel dient de relatie tussen de onafhankelijke variabele en de mediator significant te zijn en dient er sprake te zijn van een significante relatie tussen de mediator en de afhankelijke variabele (Hayes, 2013). Uit de betrouwbaarheidsintervallen is op te maken of een mediator een mediërend effect heeft op de relatie tussen de onafhankelijke en de

afhankelijke variabele. Als het betrouwbaarheidsinterval van het alcohol-motief niet de waarde 0 bevat, dan is dit alcohol-motief een mediator in de relatie tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele.

Uit de analyses is op te maken dat het alcohol-motief coping een mediator is in de relatie tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en 1) de leeftijd waarop is begonnen met het drinken van alcohol (95% BI= -0.16; -0.03), 2) het aantal dagen dat er doordeweeks wordt gedronken (95% BI= 0.01; 0.11), 3) de hoeveelheid die wordt gedronken op een doordeweekse dag (95% BI= 0.03; 0.22) en 4) de hoeveelheid die wordt gedronken op een weekenddag (95% BI= 0.09; 0.35) (zie Tabel 5). Een

betrouwbaarheidsinterval met een positieve waarde duidt op een positieve relatie, een betrouwbaarheidsinterval met een negatieve waarde op een negatieve relatie. Het alcohol-

(19)

19

motief conformeren bleek een mediator te zijn in de relatie tussen de mate van zich

aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en de leeftijd waarop is begonnen met het drinken van alcohol (95% BI= 0.01; 0.10). De waarde is positief wat betekent dat de jongeren die zich in meerdere mate aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en op latere leeftijd beginnen met drinken, dit vaker doen om te conformeren. Het alcohol-motief conformeren bleek ook een mediator te zijn in de relatie tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en de hoeveelheid alcohol op een weekenddag (95% BI= -0.28; -0.04). De jongeren die zich in meerdere mate aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en minder drinken in het weekend, drinken vaker om te conformeren. Omdat de relaties tussen het alcohol-motief conformeren als mediator en de leeftijd waarop is begonnen met het drinken van alcohol en de hoeveelheid alcohol op een weekenddag als afhankelijke variabelen niet significant correleren (zie Tabel 3), voldoen deze relaties niet aan de assumpties om te kunnen spreken van een daadwerkelijk mediërend effect.

Modererende factoren in het mediatiemodel

Om te onderzoeken of het biologisch geslacht en het meemaken van homofobisch schelden modererende variabelen zijn in de mediatiemodellen, is gebruik gemaakt van de PROCESS macro. Omdat bleek dat het alcohol-motief conformeren geen significante mediator was in de relatie tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en de verschillende aspecten van alcoholgebruik, is de analyse alleen uitgevoerd op de modellen waarbij het alcohol-motief coping een significante mediator was. Onderzocht is of de significante mediatie anders is voor de jongens en de meisjes, en of in de significante mediatie het meemaken van homofobisch schelden een moderator is.

Biologisch geslacht. Het biologisch geslacht bleek geen modererende variabele te zijn in het

mediatiemodel met de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht als onafhankelijke variabele, het alcohol-motief coping als mediator en de leeftijd waarop is begonnen met het drinken van alcohol als afhankelijke variabele (p=.336). Ook bleek het biologisch geslacht geen moderator te zijn in het mediatiemodel met het alcohol-motief coping als mediator en het aantal dagen doordeweeks drinken als afhankelijke variabele (p= .859) of in het mediatiemodel met het alcohol-motief coping als mediator en de hoeveelheid alcohol op een doordeweekse dag als afhankelijke variabele (p=.235). Er is ook geen verschil tussen de jongens en de meisjes op het mediatiemodel met het alcohol-motief coping als mediator en de hoeveelheid alcohol op een weekenddag als afhankelijke variabele (p=.569).

(20)

20

Meemaken homofobisch schelden. Het meemaken van homofobisch schelden bleek een

moderator in twee significante modellen. De variabele modereert de mediatie met de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht als onafhankelijke variabele, het alcohol-motief coping als mediator en het aantal dagen doordeweeks drinken als afhankelijke variabele (p=.016). Het mediatie effect is alleen te zien bij de jongeren die laag scoren op het meemaken van homofobisch schelden (95% BI= 0.02; 0.14). Verder bleek het meemaken van homofobisch schelden een modererende variabele in het mediatiemodel met het alcohol-motief coping als mediator en de hoeveelheid die wordt gedronken in het weekend als afhankelijke variabele (p=.011). Het mediatie effect is te zien bij zowel de jongeren die laag scoren (95% BI= 0.11; 0.42) op het meemaken van homofobisch schelden als bij de jongeren die hoog scoren (95% BI= 0.04; 0.30). Het effect was echter groter bij de jongeren die laag scoren (B=.24) dan bij de jongeren die hoog scoren op het meemaken van homofobisch schelden (B=.13).

Discussie

Resultaten tonen dat bij Nederlandse jongeren in de leeftijd van 15 tot 21 jaar de motieven om alcohol te drinken mediatoren zijn in de relatie tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en verschillende aspecten van alcoholgebruik. Drinken om met problemen om te gaan, ook wel coping genoemd, wordt teruggevonden als significante mediator in alle vier modellen die zijn getoetst. Er is geen verschil gevonden tussen de jongens en de meisjes in de mediatiemodellen. Wel worden verschillende mediatierelaties gemodereerd door het meemaken van homofobisch schelden.

Dat het alcohol-motief coping een mediator is in de relatie tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en de verschillende aspecten van alcoholgebruik lag in de lijn der verwachting. Onderzoek van Hatzenbuehler et al. (2008) toonde al aan dat positieve verwachtingen over het gebruik van alcohol, waaronder het drinken van alcohol omdat dit spanning vermindert, een mediërende rol speelt tussen een homoseksuele identiteit en alcoholgebruik. In het huidige onderzoek tonen de resultaten dat het alcohol-motief coping een mediator is in de relatie tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en alle vier aspecten van alcoholgebruik. In drie van de vier mediatiemodellen was de relatie positief. Als er vaker doordeweeks werd gedronken en er meer werd gedronken, zowel doordeweeks als in het weekend, werd dit vaker gedaan door middel van het alcohol-motief coping. In het mediatiemodel met het alcohol-motief

(21)

21

coping als mediator en de leeftijd waarop is begonnen met het drinken van alcohol als afhankelijke variabele, was de relatie negatief. Hoe eerder er werd begonnen met het drinken van alcohol, des te vaker er werd gedronken door middel van het coping motief. Dit is een interessante bevinding omdat de aspecten die zijn onderzocht veelomvattend zijn, van de leeftijd waarop is begonnen met het drinken van alcohol tot het aantal dagen doordeweeks drinken en de hoeveelheid alcohol die wordt gedronken doordeweeks en in het weekend. Het drinken van alcohol om met problemen om te gaan kan zodoende worden gezien als een belangrijke factor in het gebruik van alcohol onder jongeren die zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht. Voor de rol van het alcohol-motief conformeren als mediator in de relatie tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en de verschillende aspecten van alcoholgebruik is in het huidige onderzoek geen bewijs gevonden. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat jongeren die zich in meerdere mate aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht wel vaker drinken om te conformeren, als ze drinken, maar dit niet perse leidt tot vaker en meer drinken. Mogelijk spelen andere factoren in het alcoholgebruik een grotere rol dan het zich conformeren aan leeftijdgenoten.

Een andere bevinding is dat bij de jongeren de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht niet significant samenhangt met de verschillende aspecten van alcoholgebruik die zijn opgenomen in het onderzoek. Er is alleen sprake van een significante positieve relatie tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en het aantal dagen doordeweeks drinken. Eerder onderzoek (Russell et al., 2002) toonde aan dat homoseksuele, lesbische en biseksuele jongeren meer alcohol drinken dan hun heteroseksuele leeftijdgenoten. Dit onderzoek ondersteunt deze bevinding niet. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat alcoholgebruik onder jongeren in Nederland geaccepteerd is.

Drinken behoort tot de jongerencultuur en de meeste jongeren hebben wellicht al alcohol gedronken voordat zij zich bezighouden met tot wie zij zich aangetrokken voelen.

Bewustwording van een ‘afwijkende’ voorkeur zou later in de ontwikkeling van de seksuele identiteit kunnen plaatsvinden. Ook zouden leeftijdgenoten een belangrijkere rol kunnen spelen in de leeftijd waarop wordt begonnen met het drinken van alcohol en de hoeveelheid die wordt gedronken dan de factor of een jongere zich nu wel of niet aangetrokken voelt tot iemand van hetzelfde geslacht.

Resultaten tonen geen verschil tussen de jongens en de meisjes op de verschillende gemedieerde relaties. Voor zowel de jongens als de meisjes wordt de relatie tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en de verschillende aspecten

(22)

22

van alcoholgebruik gemedieerd door het alcohol-motief coping. Als er echter wordt gekeken naar de verschillende aspecten van alcoholgebruik en het meemaken van homofobisch schelden dan is er een significant verschil waar te nemen tussen de jongens en de meisjes. De jongens drinken significant meer alcohol op doordeweekse dagen en drinken ook significant meer alcohol doordeweeks en in het weekend. Eerder onderzoek (bijv. Van Laar,

Monshouwer, & Van den Brink, 2010) toonde ook aan dat er sekseverschillen zijn in het alcoholgebruik onder Nederlandse jongeren. Resultaten tonen ook dat de jongens, ongeacht of zij zich wel of niet aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht, meer incidenten van homofobisch schelden meemaken. De jongens die zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht rapporteren dat zij op meerdere dagen drinken doordeweeks dan de jongens die geen gevoelens hebben voor iemand van hetzelfde geslacht. Uit de resultaten van het huidige onderzoek is op te maken dat de jongens in het algemeen, maar met name de jongens die gevoelens hebben voor iemand van hetzelfde geslacht een kwetsbare groep zijn.

Het meemaken van homofobisch schelden is een moderator in de relatie tussen de mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht en het aantal dagen doordeweeks drinken gemedieerd door het alcohol-motief coping. Echter, alleen bij de jongeren die laag scoren op het meemaken van homofobisch schelden. Het meemaken van homofobisch schelden is ook een moderator in de mediatie met de hoeveelheid alcohol op een weekenddag als afhankelijke variabele en het alcohol-motief coping als mediator. Hierbij is te zien dat het mediatie effect er zowel is bij de jongeren die laag scoren op het meemaken van homofobisch schelden, als bij de jongeren die hoog scoren op het meemaken van

homofobisch schelden. Het effect is groter bij de jongeren die laag scoren. Dat de mediaties significant zijn voor de jongeren die een lage score laten zien op het meemaken van

homofobisch schelden is opmerkelijk en moeilijk te verklaren.

Het huidige onderzoek levert een bijdrage aan de literatuur over alcoholgebruik onder jongeren die gevoelens hebben voor iemand van hetzelfde geslacht. Ten eerste richt het onderzoek zich specifiek op het alcoholgebruik, niet op middelengebruik in het algemeen, en zijn er meerdere aspecten van alcoholgebruik onderzocht. Ten tweede richt het onderzoek zich op de motieven om alcohol te drinken als mediator in de relatie tussen de mate van gevoelens voor iemand van hetzelfde geslacht en verschillende aspecten van alcoholgebruik. Het huidige onderzoek ondersteunt de resultaten van eerder onderzoek (bijv. Hatzenbuehler et al., 2008) van de mediërende rol van het alcohol-motief coping. Daarnaast richt het huidige onderzoek zich op jongeren in de leeftijd van 15 tot 21 jaar oud. Goldbach et al. (2013) benoemden in hun meta-analyse dat er beperkt onderzoek is verricht onder jongeren in de

(23)

23

leeftijd van 13 tot 18 jaar. Om deze reden hebben zij in hun meta-analyse meerdere

onderzoeken moeten betrekken die gericht zijn op een ruimere leeftijdscategorie, namelijk van 13 tot en met 25 jaar, om conclusies te kunnen trekken over homoseksuele, lesbische en biseksuele jongeren en hun middelengebruik. De onderzoekers benadrukten het belang van onderzoek onder jongere adolescenten. Het huidige onderzoek komt aan deze vraag tegemoet. Ten slotte bouwt het huidige onderzoek voort op de resultaten van het onderzoek van

Hatzenbuehler et al. (2011). In dit onderzoek werd aangetoond dat het alcohol-motief coping een mediator was in de relatie tussen discriminatie en alcohol gerelateerde problemen. Alhoewel er weinig jongeren aan het onderzoek hadden meegedaan die zichzelf als

homoseksueel, lesbisch of biseksueel identificeerden, werd de bovenstaande mediatie ook bij deze groep aangetoond. In het huidige onderzoek, dat zich heeft gericht op de mate waarin jongeren gevoelens hebben voor iemand van hetzelfde geslacht en hun alcoholgebruik, is te zien dat het alcohol-motief coping hierin een mediator is. Daarnaast wordt deze mediatie gemodereerd door het meemaken van homofobisch schelden. De mate van zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht hangt significant positief samen met het meemaken van homofobisch schelden, zowel bij de jongens als bij de meisjes. Bovendien hangt het meemaken van homofobisch schelden significant samen met beide alcohol-motieven en hangt het meemaken van homofobisch schelden significant samen met het aantal dagen dat er doordeweeks wordt gedronken en met de hoeveelheid die er doordeweeks en in het weekend wordt gedronken. Deze bevindingen tonen dat jongeren die in meerdere mate gevoelens hebben voor iemand van hetzelfde geslacht meer te maken krijgen met homonegativiteit en dat het ervaren hiervan een rol speelt in de redenen om te drinken. Dit resultaat benadrukt het belang van een veilig (school)klimaat voor jongeren die gevoelens hebben voor iemand van hetzelfde geslacht.

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Ten eerste is in het onderzoek gevraagd of de jongere zich wel eens romantisch en/of seksueel aangetrokken voelt tot iemand van

hetzelfde geslacht. Er is niet gevraagd naar de seksuele identiteit en ook is niet duidelijk in hoeverre de jongere zich later zal identificeren als homoseksueel, lesbisch of biseksueel. Marshal et al. (2009) geven aan dat seksuele oriëntatie op de volgende manieren gemeten kan worden: 1) zelfidentificatie, 2) het aangeven gevoelens te hebben voor iemand van hetzelfde geslacht en 3) het aangeven seksueel contact te hebben met iemand van hetzelfde geslacht. De onderzoekers ontdekten dat de relatie tussen seksuele oriëntatie en middelengebruik het sterkste was als de oriëntatie werd gemeten aan de hand van zelfidentificatie. Bij elke manier van meten bleek echter dat de jongeren die zich oriënteren op iemand van hetzelfde geslacht

(24)

24

meer middelen gebruikten dan jongeren die zich oriënteren op iemand van het andere geslacht.

Een andere beperking van het onderzoek is dat de jongeren een redelijk hoog opleidingsniveau hebben. In Nederland zijn er verschillende niveaus binnen het reguliere voortgezet onderwijs: het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) (http://nl.wikipedia.org). De jongeren in dit onderzoek doen de havo of het vwo. In het algemeen gaat een kleiner percentage van de leerlingen in Nederland naar de havo (ongeveer 20%) of het vwo (ongeveer 20%). Het percentage leerlingen dat naar het vmbo gaat is groter (zo’n 60%). Het is mogelijk dat leerlingen van het vmbo die zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht verschillen van leerlingen van de havo of het vwo op hun alcoholgebruik en/of de motieven die zij gebruiken om alcohol te drinken en het meemaken van homofobisch schelden. Uit de Nationale Scholierenmonitor (Van der Vegt, Den Blanken, & Jepma, 2007) kwam naar voren dat er binnen het vmbo, vergeleken met de havo en het vwo, het meest gepest wordt tussen leerlingen onderling. Het is denkbaar dat leerlingen die naar het vmbo gaan ook meer incidenten meemaken van homofobisch pesten dan leerlingen die naar de havo of het vwo gaan.

Ten slotte is het onderzoek beperkt in zijn generaliseerbaarheid. Het onderzoek is uitgevoerd in Nederland dat bekend staat als een tolerant land tegenover homoseksualiteit. De acceptatie van homoseksualiteit of biseksualiteit is hoger dan in andere Westerse of niet- Westerse landen (Bos et al., 2008). Ondanks deze hogere tolerantie wordt echter wel een relatie gevonden tussen de mate van gevoelens voor iemand van hetzelfde geslacht en alcoholgebruik.

Het huidige onderzoek benadrukt dat het drinken van alcohol om met problemen om te gaan een belangrijke rol speelt in het drinkgedrag van jongeren die gevoelens hebben voor iemand van hetzelfde geslacht. Jongeren die deze gevoelens in meerdere mate hebben drinken vaker door middel van het motief coping. Al op jongere leeftijd is dus te zien dat jongeren die zich later mogelijk als homoseksueel, lesbisch of biseksueel identificeren, verschillen van jongeren die geen gevoelens hebben voor iemand van hetzelfde geslacht. Dit onderzoek laat zien dat deze jongeren op meerdere dagen doordeweeks drinken. Bij jongeren zouden al op jonge leeftijd interventies ingezet kunnen worden die zich richten op de motieven om te drinken. Bewustwording waarom de jongere drinkt kan hierbij een uitgangspunt zijn. Het huidige onderzoek is verder interessant als leidraad voor toekomstig onderzoek. Met name de bevinding dat het meemaken van homofobisch schelden een moderator is in de verschillende

(25)

25

mediatierelaties die zijn onderzocht. Dat de mediatierelaties significant waren voor de jongeren die laag scoorden op het meemaken van homofobisch schelden is in strijd met wat werd verwacht. Vervolgonderzoek kan mogelijk meer inzicht bieden in deze bevindingen.

Literatuurlijst

Austin, S. B., Conron, K. J., Patel, A., & Freedner, N. (2006). Making sense of sexual orientation measures: Findings from a cognitive processing study with adolescents on health survey questions. Journal of LGBT Health Research, 3, 55-65.

Bos, H. M., Sandfort, T. G. M., De Bruyn, E. H., & Hakvoort, E. M. (2008). Same-sex

attraction, social relationships, psychosocial functioning, and school performance in early adolescence. Developmental Psychology, 44(1), 59-68. doi: 10.1037/0012-1649.44.1.59 Cochran, S. D., & Mays, V. M. (1994). Depressive distress among homo-sexually active

African American men and women. American Journal of Psychiatry, 151, 524–529. Collier, K. L., Bos, H. M. W., & Merry, M. S. (2012). Gender, ethnicity, religiosity, and same-sex sexual attraction and the acceptance of same-sex sexuality and gender non-conformity. Sex Roles, 68, 724-737. doi: 10.1007/s11199-012-0135-5

Collier, K. L., Van Beusekom, G., Bos, H. M. W. & Sandfort, T. G. M. (2013). The

consequences of peer victimization related to sexual orientation and gender identity or expression: A systematic review. Journal of Sex Research, 50, 299-317. doi:

10.1080/00224499.2012.750639

Cooper, M. L., Frone, M. R., Russell, M., & Mudar, P. (1995). Drinking to regulate positive and negative emotions: A motivational model of alcohol use. Journal of Personality and

Social Psychology, 69, 990-1005.

Corbin, W. R., Iwamoto, D. K., & Fromme, K. (2011). Broad social motives, alcohol use, and related problems: Mechanisms of risk from high school through college. Addictive

Behaviors, 36, 222-230. doi: 10.1016/j.addbeh.2010.11.004

Cox, N., Dewaele, A., Van Houtte, M., & Vincke, J. (2011). Stress-related growth, coming out, and internalized homonegativity in lesbian, gay, and bisexual youth. An examination of stress-related growth within the minority stress model. Journal of Homosexuality, 58, 117-137. doi: 10.1080/00918369.2011.533631

Crutzen, R., & Kuntsche, E. (2013). Validation of the four-dimensional structure of drinking motives among adults. European Addiction Research, 19, 222-226. doi:

(26)

26

Cox, W. M., & Klinger, E. (1988). A motivational model of alcohol use. Journal of Abnormal

Psychology, 97(2), 168-180.

Goldbach, J. T, Tanner-Smith, E. E., Bagwell, M., & Dunlap, S. (2013). Minority Stress and Substance Use in Sexual Minority Adolescents: A Meta-analysis. Prevention Science, Springer. doi: 10.1007/s11121-013-0393-7

Goldman, M. S., Brown, S. A., & Christiansen, B. A. (1987). Expectancy theory: thinking about drinking. In: H. T. Blane & K. E. Leonard (Eds.), Psychological Theories of

Drinking and Alcoholism (pp. 181-226). New York: Guilford Press

Hatzenbuehler, M. L., Corbin, W. R., & Fromme, K. (2008). Trajectories and determinants of alcohol use among LGB young adults and their heterosexual peers: Results from a

prospective study. Developmental Psychology, 44(1), 81-90.

Hatzenbuehler, M. L., Corbin, W. R., & Fromme, K. (2011). Discrimination and alcohol-related problems among college students: A prospective examination of mediating effects. Drug and Alcohol Dependence, 115, 213-220. doi: 10.1016/j.drugalcdep. 2010.11.002

Hayes, A. F. (2013). Introduction to mediation, moderation, and conditional process analysis. New York: The Guilford Press.

Kuntsche, E., Knibbe, R., Gmel, G., & Engels, R. (2005). Why do young people drink? A review of drinking motives. Clinical Psychology Review, 25, 841-861. doi:

10.1016/j.cpr.2005.06.002.

Kuntsche, E., & Kuntsche, S. (2009). Development and validation of the Drinking Motive Questionnaire Revised Short Form (DMQ-R SF). Journal of clinical child and adolescent

psychology, 38(6), 899-908. doi: 10.1080/15374410903258967

Kuntsche, E., Von Fischer, M., & Gmel, G. (2008b). Personality factors and alcohol use: A mediator analysis of drinking motives. Personality and Individual Differences, 45(8), 796-800.

Marshal, M. P., Friedman, M. S., Stall, R., & Thompson, A. L. (2009). Individual trajectories of substance use in lesbian, gay and bisexual youth and heterosexual youth. Addiction,

104, 974-981. doi: 10.1111/j.1360-0443.2009.02531.x

Meyer, I. H. (2003). Prejudice, social stress, and mental health in lesbian, gay, and bisexual populations: Conceptual issues and research evidence. Psychological Bulletin, 129, 674-697.

Nat, N. (2011). Codeboek voor het onderzoeksproject i4Culture: 1e Meetronde 15 t/m 17 jaar.

(27)

27

Poteat, V. P., & Espelage, D. L. (2005). Exploring the relation between bullying and

homophobic verbal content: The Homophobic Content Agent Target (HCAT). Violence

and Victims, 20, 513-528. doi: 10.1891/0886-6708.2005.20.5.513

Poteat, V. P., Mereish, E. H., Digiovanni, C. D., & Koening, B. W. (2011). The effects of general and homophobic victimization on adolescents’ psychosocial and educational concerns: The importance of intersecting identities and parent support. Journal of

Counseling Psychology, 58, 597-609.

Preacher, K. J., & Hayes, A. F. (2008). Asymptotic and resampling strategies for assessing and comparing indirect effects in multiple mediator models. Behavior Research Methods,

40, 879-891.

Rhoades, B. L., & Maggs, J. L. (2006). Do academic and social goals predict planned alcohol use among college-bound high school graduates? Journal of Youth and Adolescence,

35(6), 913-923.

Rosario, M., Schrimshaw, E. W., Hunter, J., & Gwadz, M. (2002). Gay-related stress and emotional distress among gay, lesbian and bisexual youths: A longitudinal examination.

Journal of Consulting and Clinical Psychology, 70(4), 967-975.

doi:10.1037/0022-006X.70.4.967

Russell, S. T., Driscoll, A. K., & Truong, N. (2002). Adolescent same-sex romantic

attractions and relationships: Implications for substance use and abuse. American Journal

of Public Health, 922, 198-202. doi: 10.2105/AJPH.92.2.198

Simons, J., Christopher, M. S., Oliver, M., & Stanage, E. J. (2006). Associations with substance use. Addictive Behaviors, 31, 1224-1230.

Skinner, E. A., & Zimmer-Gembeck, M. J. (2007). The development of coping. Annual

Review of Psychology, 58, 119-144. doi: 0.1146/annurev.psych.58.110405.085705

Troiden, R. R. (1984). Self, self-concept, identity, and homosexual identity: Constructs in need of definition and differentiation. Journal of Homosexuality, 10, 97-109.

Van Bergen, D. J. (2011). Psychisch welbevinden en zelfacceptatie van homojongeren.

Tijdschrift voor Psychiatrie, 53(2). Opgehaald 21 februari, 2014, van

http://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/issues/438/articles/8856

Van Beusekom, G., Roodenburg, S. C., & Bos, H. M. W. (2012). De rol van seksuele

aantrekking tot hetzelfde geslacht en gender non-conformiteit in relaties van adolescenten met leeftijdgenoten. Kind en Adolescent, 33(4), 251-263.

Van der Vegt, A. L., Den Blanken, M., & Jepma, IJ. (2007). Nationale Scholierenmonitor:

(28)

28

Van Laar, M. W., Monshouwer, K., & Van den Brink, W. (2010). Roken, drinken en blowen door de Nederlandse jeugd. Kind en Adolescent, 31(4), 204-220.

Voortgezet onderwijs (z. j.). In Wikipedia. Opgehaald 6 juni, 2014, van http://nl.wikipedia.org/wiki /Voortgezet_onderwijs

(29)

29

Tabel 1

De mate waarin jongeren zich aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht, n (%)

Helemaal Een enkele Regelmatig Vaak (4) Erg

niet (1) keer (2) (3) vaak (5)

Jongens 363 (91.0) 14 (3.5) 14 (3.5) 1 (0.3) 7 (1.8) Meisjes 378 (87.3) 31 (7.2) 15 (3.5) 4 (0.9) 5 (1.3) Totaal 741 (89.1) 45 (5.4) 29 (3.5) 5 (0.6) 12 (1.4)

Tabel 2

Sociaal-demografische gegevens voor jongeren met en zonder gevoelens voor hetzelfde geslacht

Seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht

Nee Ja Totaal χ²/t p Geslacht (%, n) 2.89 .089/ ns Jongens 49.0 (363) 39.6 (36) 48.0 (399) Meisjes 51.0 (378) 60.4 (55) 52.0 (433) Leeftijd -0.16 .871/ ns M 16.31 16.33 16.31 SD 0.95 1.01 0.95 Etniciteit (%, n) .10 .754/ ns Nederlands/ Westers 85.6 (630) 86.8 (79) 85.7 (709) Niet-Nederlands/ -Westers 14.4 (106) 13.2 (12) 14.3 (118) Opleidingsniveau (%, n) 2.67 .102/ ns Havo 45.9 (340) 54.9 (50) 46.9 (390) Vwo 54.1 (401) 45.1 (41) 53.1 (442) Leerjaar (%, n) 9.02 .029 3 1.2 (9) 5.5 (5) 1.7 (14) 4 54.4 (399) 52.7 (48) 54.2 (447) 5 36.3 (266) 33.0 (30) 35.9 (296) 6 8.0 (59) 8.8 (8) 8.1 (67)

(30)

30

Tabel 3

Gemiddelden en standaarddeviaties, en intercorrelaties tussen de mate van gevoelens voor hetzelfde geslacht, alcohol-motieven en verschillende aspecten van alcoholgebruik . (Van de jongeren die alcohol drinken N=598)

M SD 1. 2. 3. 4. 5. 6.

Overall

1. Gevoelens voor hetzelfde geslacht ᵃ 1.17 0.56 -

2. Motief voor drinken alcohol: Coping ᵇ 1.30 0.44 .178** -

3. Motief voor drinken alcohol: Conformeren ᶜ 1.16 0.32 .219** .366** -

4. Onset ᵈ 14.19 1.24 -.058 -.188** -.007 -

5. Aantal dagen doordeweeks drinken ᵉ ⁿ 1,73 1.02 .116** .165** .091* -.211** -

6. Hoeveelheid doordeweeks drinken ᶠ ⁿ 2,13 1.76 .043 .176** .058 -.224** .668** -

7. Hoeveelheid weekend drinken ᶢ ᵒ 4.59 2.46 .000 .180** -.053 -.264** .381** .522**

Jongens

1. Gevoelens voor hetzelfde geslacht ᵃ 1.14 0.53 -

2. Motief voor drinken alcohol: Coping ᵇ 1.33 0.46 .314** -

3. Motief voor drinken alcohol: Conformeren ᶜ 1.21 ʰ 0.38 .199** .412** -

4. Onset ᵈ 14.10 1.29 -.103 -.227** -.016 -

5. Aantal dagen doordeweeks drinken ᵉ ⁿ 2.02 ʰ 1.15 .212** .152* .064 -.185** -

6. Hoeveelheid doordeweeks drinken ᶠ ⁿ 2.62 ʰ 2.00 .056 .222** .067 -.231** .592** -

7. Hoeveelheid weekend drinken ᶢ ᵒ 5.28 ʰ 2.60 -.049 .115 -.127* -.176** .310** .535**

Meisjes

1. Gevoelens voor hetzelfde geslacht ᵃ 1.19 0.58 -

2. Motief voor drinken alcohol: Coping ᵇ 1.28 0.41 .083 -

3. Motief voor drinken alcohol: Conformeren ᶜ 1.12 0.26 .265** .310** -

4. Onset ᵈ 14.25 1.20 -.031 -.149** .019 -

5. Aantal dagen doordeweeks drinken ᵉ ⁿ 1,52 0.85 .066 .171** .046 -.227** -

6. Hoeveelheid doordeweeks drinken ᶠ ⁿ 1,79 1.48 .056 .121* -.041 -.208** .720** -

(31)

31

** . Correlatie is significant op 0.01 level (2-zijdig) *. Correlatie is significant op 0.05 level (2-zijdig)

ᵃ De absolute waarde is 1 - 5 (gelijk voor jongens en meisjes), waarbij 1 = helemaal nooit en 5 = zich erg vaak aangetrokken voelen tot iemand van hetzelfde geslacht; ᵇ De absolute waarde is de gemiddelde score 1 - 3 (gelijk voor jongens en meisjes), waarbij 1 = een lage score en 3 = een hoge score op het alcohol-motief: Coping; ᶜ De absolute waarde is de gemiddelde score 1 - 3 (gelijk voor jongens en meisjes), waarbij 1 = een lage score en 3 = een hoge score op het alcohol-motief: Conformeren; ᵈ De absolute waarde is 12 - 17 (gelijk voor jongens en meisjes), waarbij het getal staat voor de leeftijd waarop begonnen is met het drinken van alcohol; ᵉ De absolute waarde is 2 - 6 (gelijk voor jongens en meisjes), waarbij 2 = 1 tot 3 dagen in de afgelopen 4 weken en 6 = 4 dagen per week alcohol drinken in de afgelopen 4 weken; ᶠ De absolute waarde is 2 - 9 (gelijk voor jongens en meisjes), waarbij de hoeveelheid 2 = 1 glas per dag en 9 = 11 (of meer) glazen per dag wat er meestal op zo'n doordeweekse dag wordt gedronken; ᶢ De absolute waarde is 2 - 9 (gelijk voor jongens en meisjes), waarbij 2 = 1 glas per dag en 9 = 11 (of meer) glazen per dag op een weekenddag als er gedronken wordt; ʰ T-tests laten een significant verschil zien tussen jongens en meisjes op de betreffende variabele; ⁿ Het aantal dagen dat er doordeweeks wordt gedronken en de hoeveelheid alcohol die dan wordt gedronken is gebaseerd op de jongeren die aangeven doordeweeks te drinken (N=228); ᵒ De hoeveelheid alcohol die in het weekend wordt gedronken is gebaseerd op de jongeren die aangeven in het weekend te drinken (N=596)

Tabel 4

Gemiddelden en standaarddeviaties van de variabele ervaringen met homofobisch schelden, en intercorrelaties tussen gevoelens voor hetzelfde geslacht (1), alcohol-motief: Coping (2), alcohol- motief: Conformeren (3), onset (4), aantal dagen doordeweeks drinken (5), hoeveelheid doordeweeks drinken (6), hoeveelheid weekend drinken (7) en ervaringen met homofobisch schelden. (Van de jongeren die alcohol drinken N=598)

M SD 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

Overall

Ervaringen homofobisch schelden ʲ 1.28 0.55 .171** .223** .264** -.039 .175** .146** .084*

Jongens

Ervaringen homofobisch schelden ʲ 1.47 ʰ 0.64 .224** .269** .171** -.120 .158* .132 .033

Meisjes

Ervaringen homofobisch schelden ʲ 1.14 0.42 .171** .156** .335** .091 .055 .022 -.006

** . Correlatie is significant op 0.01 level (2-zijdig) *. Correlatie is significant op 0.05 level (2-zijdig)

ʲ De absolute waarde is de gemiddelde score 1 - 5 (gelijk voor jongens en voor meisjes), waarbij 1 = nooit en 5 = 7 keer of meer dat het de laatste maand is gebeurd dat er ‘mietje’, ‘homo’, ‘lesbo’ of ‘pot’ naar je werd geroepen. ʰ T-tests laten een significant verschil zien tussen jongens en meisjes op de betreffende variabele.

(32)

32

Tabel 5

Mediatie alcohol-motief coping en de verschillende aspecten van alcoholgebruik

BI BI

Lower Upper

De leeftijd waarop is begonnen met het drinken van alcohol

Alcohol-motief coping -0.l6 -0.03

Het aantal dagen doordeweeks drinken

Alcohol-motief coping 0.01 0.11

De hoeveelheid alcohol op een doordeweekse dag

Alcohol-motief coping 0.03 0.22

De hoeveelheid alcohol op een weekenddag

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die filosofies- opvoedkundige mandaat (grondslag) van die Pretorius-kommissie was tweërlei van aard: dat “die Christelike beginsel in onderwys en op- voeding erken, openbaar en

Furthermore this study contributed information specifically of the 13-year old adolescent sport participants‟ sport psychological and also indicates that there are

Wanneer het gaat om het aanbieden van groene ar- rangementen binnen ketenverband dan kan er ten aanzien van de invulling van de keten concreet gedacht worden aan VVV of

Het Zorginstituut volgt verder de overweging van zijn medisch adviseur dat de conclusie van de CIZ arts, dat actueel niet met zekerheid gesteld kan worden dat verzekerde blijvend

We investigate error con- trol capabilities of the Integral Length-Scale Approximation (ILSA) and apply this modeling to transitional and turbu- lent mixing, focussing on the

Her research interests are technology in emerging technologies such as Mixed Reality; design of digital educational tools; game-based learning; participatory design

Blending of two types of rubber preserving elastic properties at low temperatures (low glass transition temperatures):.  Silicone rubber providing higher radiation &

What is the (personal) appreciation of the involved actors in the process of adaptive reuse in regards to church buildings and to what extent does the personal background