• No results found

Aanvaarding van een nalatenschap : biedt de huidige wet na aanvulling met het wetsvoorstel bescherming erfgenamen tegen onverwachte schulden voldoende waarborgen voor de bescherming van erfgenamen die een nalatenschap z

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aanvaarding van een nalatenschap : biedt de huidige wet na aanvulling met het wetsvoorstel bescherming erfgenamen tegen onverwachte schulden voldoende waarborgen voor de bescherming van erfgenamen die een nalatenschap z"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MASTERSCRIPTIE

Aanvaarding van een nalatenschap:

Biedt de huidige wet na aanvulling met het wetsvoorstel

bescherming erfgenamen tegen onverwachte schulden

voldoende waarborgen voor de bescherming van erfgenamen

die een nalatenschap zuiver hebben aanvaard of dient de

verhaalsaansprakelijkheid van de erfgenamen in beginsel

beperkt te blijven tot de goederen van de nalatenschap?

Naam: Floor van Es

Inleverdatum: 28 januari 2015 Studentennummer: 10035389

(2)

Inhoudsopgave

1. INLEIDING ...3

2. DE HUIDIGE SITUATIE MET BETREKKING TOT DE WAARBORGEN VOOR DE BESCHERMING VAN EEN ERFGENAAM DIE EEN NALATENSCHAP ZUIVER HEEFT AANVAARD. ...4

2.1DE VEREISTEN VOOR DE ERFOPVOLGING. ...4

2.2DE GEVOLGEN VAN DE ERFOPVOLGING. ...5

2.3.DE ZUIVERE AANVAARDING VAN EEN NALATENSCHAP. ...8

3. DE HUIDIGE SITUATIE MET BETREKKING TOT DE WAARBORGEN VOOR DE BESCHERMING VAN EEN ERFGENAAM DIE EEN NALATENSCHAP BENEFICIAIR HEEFT AANVAARD. ... 11

3.1.INLEIDING ... 11

3.2.DE GEVOLGEN VAN DE ERFOPVOLGING. ... 11

3.3.DE BENEFICIAIRE AANVAARDING VAN EEN NALATENSCHAP. ... 12

4. DE AANVULLING VAN HET WETSVOORSTEL BESCHERMING ERFGENAMEN TEGEN ONVERWACHTE SCHULDEN. ... 14

4.1.DE INHOUD EN HET DOEL VAN HET WETSVOORSTEL. ... 14

4.2.DE KRITIEK OP HET WETSVOORSTEL. ... 15

5. RECHTSVERGELIJKEND ONDERZOEK TUSSEN NEDERLAND EN ENKELE ANDERE EUROPESE LANDEN OP HET GEBIED VAN ERFRECHT. ... 22

5.1.HET ERFRECHT IN HET VERENIGD KONINKRIJK. ... 22

5.2.HET ERFRECHT IN DUITSLAND. ... 22

6. CONCLUSIE ... 23

(3)

1. Inleiding

Wanneer een nalatenschap openvalt, kan ingevolge artikel 4:190 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een erfgenaam deze nalatenschap verwerpen, beneficiair aanvaarden of zuiver aanvaarden. Een erfgenaam kan de nalatenschap zuiver aanvaarden door een verklaring ter griffie af te leggen (artikel 4:191 BW) of door zich als zuiver aanvaard hebbende erfgenaam te gedragen (artikel 4:192 lid 1 BW). In situaties waarbij het vermogen van de erflater niet voldoende toereikend is om de schulden van de erflater te voldoen is het van belang dat de erfgenaam, als gevolg van de zuivere aanvaarding van de nalatenschap, met zijn privévermogen voor deze schulden

aansprakelijk zal zijn.

Eind 2012 hebben het Centrum voor Notarieel Recht van de Radboud Universiteit Nijmegen en Netwerk Notarissen een rapport naar aanleiding van de stijging van het aantal negatieve

nalatenschappen uitgebracht.1 Volgens dit onderzoeksrapport komt het steeds vaker voor, dat

erfgenamen een nalatenschap verwerpen of beneficiair aanvaarden.2 Uit dit rapport is namelijk

gebleken dat er in 2012 een stijging ten opzichte van 2011 heeft plaatsgevonden van het aantal verworpen erfenissen met 15,6% naar een totaal van 2944.3 Daarnaast is er sprake van een

stijging van het aantal beneficiaire aanvaardingen van een nalatenschap met 13,4% naar een totaal van 7170.4

Op 5 februari 2014 is de internetconsultatie met betrekking tot het wetsvoorstel van

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Fred Teeven tot wijziging van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek om in uitzonderlijke situaties erfgenamen de mogelijkheid te geven ontheffing te vragen van de verplichting om onverwachte schulden met privévermogen te moeten voldoen,

gepubliceerd.5 Met dit wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan de toezegging die in de reactie

op het onderzoek van het Centrum voor Notarieel Recht van de Radboud Universiteit Nijmegen en Netwerk Notarissen is gegeven.6 Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat het doel van dit

wetsvoorstel, welk thans nog de status van voorontwerp heeft, is het privévermogen van erfgenamen die een nalatenschap zuiver hebben aanvaard tegen onverwachte schulden van de nalatenschap van de erflater te beschermen.7

Ik vraag me af of dit wetsvoorstel daadwerkelijk leidt tot een realistische verbetering van de bescherming van de belangen van de erfgenaam die een nalatenschap zuiver heeft aanvaard. Mijn probleemstelling luidt dan ook: “Biedt de huidige wet na aanvulling met het wetsvoorstel bescherming erfgenamen tegen onverwachte schulden voldoende waarborgen voor de bescherming van erfgenamen die een

nalatenschap zuiver hebben aanvaard of dient de verhaalsaansprakelijkheid van de erfgenamen in beginsel beperkt te blijven tot de goederen van de nalatenschap?”.

Alvorens deze problematiek te onderzoeken, zal ik eerst de positie van een erfgenaam die een nalatenschap zuiver dan wel beneficiair heeft aanvaard, uiteenzetten. Ik zal daarbij onder andere ingaan op de vereisten voor en gevolgen van de erfvolging.

Daarnaast zal ik het doel en de inhoud van het wetsvoorstel uitvoerig behandelen. Bovendien speelt de kritiek op dit wetsvoorstel in het kader van de probleemstelling een belangrijke rol.

1 Wetgevingscommissie Familie- en Jeugdrecht, Nederlandse Orde van Advocaten, 2014, p. 2. 2 MvT, p. 1. 3 MvT, p. 1. 4 MvT, p. 1. 5 <https://internetconsultatie.nl/bescherming_erfgenamen_tegen_onverwachte_schulden> 6 MvT, p. 1. 7 MvT, p. 2.

(4)

Vervolgens zal ik rechtsvergelijkend onderzoek gaan doen met betrekking tot de stand van zaken van de overgang van de nalatenschap op de erfgenamen. Daarbij wil ik in ieder geval de stand van zaken in Nederland vergelijken met het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.

Tot slot zal ik uit mijn onderzoek een conclusie formuleren en de probleemstelling

beantwoorden. Daarnaast zal ik tevens overgaan tot het doen van aanbevelingen in het kader van de uitkomst van mijn onderzoek.

2. De huidige situatie met betrekking tot de waarborgen voor de

bescherming van een erfgenaam die een nalatenschap zuiver heeft

aanvaard.

2.1 De vereisten voor de erfopvolging.

Voor een goed begrip van de stand van zaken rondom de bescherming van een erfgenaam die een nalatenschap zuiver heeft aanvaard, is het noodzakelijk om voorafgaande aan de uiteenzetting hiervan inzicht te krijgen in de vereisten van de erfopvolging.

Voordat de positie van de erflater op de erfgenaam over kan gaan, dient de erfgenaam aan een aantal vereisten te voldoen. De erfgenaam moet ten eerste door de wet of een uiterste

wilsbeschikking worden geroepen tot de nalatenschap, wat tevens volgt uit artikel 4:1 lid 1 jo 4:10 lid 1 BW.8

Daarnaast moet de erfgenaam voldoen aan het bestaansvereiste, dat volgt uit artikel 4:9 BW en artikel 4:56 lid 1 BW. Deze eis houdt in dat de erfgenaam dient te bestaan op het moment dat de nalatenschap openvalt om als erfgenaam bij versterf te kunnen optreden of om aan een making een recht te kunnen ontlenen. Op dit vereiste bestaat echter een aantal uitzonderingen. Eén van deze uitzonderingen vormt artikel 1:2 BW, waaruit volgt dat het kind waarvan een vrouw zwanger is als reeds geboren wordt aangemerkt. Bovendien valt de in artikel 4:2 BW vastgelegde “commoriëntenregel” tevens onder de uitzonderingen. Deze regel is van belang wanneer de volgorde waarin twee of meer personen zijn overleden niet kan worden bepaald en bepaalt dat die personen dan worden geacht gelijktijdig te zijn overleden en aan de ene persoon geen voordeel uit de nalatenschap van de andere ten deel valt.9 Dit betekent dat er geen

rechtsovergang van de een op de ander plaatsvindt.10 Hieruit volgt echter niet dat er evenmin

plaats is voor plaatsvervulling op grond van artikel 4:12 BW. De in de eerste plaats geroepen erfgenaam op het moment van het opvallen van de nalatenschap wordt immers geacht niet meer te bestaan, waardoor zijn plaats op grond van artikel 4:12 lid 1 jo lid 2 BW wordt vervuld door de in de tweede plaats geroepen erfgena(a)m(en).11 In het kader van de uitzonderingen op het

bestaansvereiste dient tot slot tevens gekeken te worden naar artikel 4:56 leden 2, 3 en 4 BW. In de in dit artikel geregelde gevallen kunnen personen welke op het tijdstip van overlijden van de erflater niet bestaan aan een making een recht ontlenen.12

8Asser/Perrick 4 2013/16. 9 Artikel 4:2 lid 1 BW 10Asser/Perrick 4 2013/36. 11Asser/Perrick 4 2013/37. 12Asser/Perrick 4 2013/19.

(5)

Bovendien is voor erfopvolging door een erfgenaam vereist dat deze erfgenaam erfbekwaam is. In beginsel is iedere natuurlijk persoon en op grond van artikel 2:5 BW dus tevens iedere rechtspersoon erfbekwaam, behalve een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid.13 Deze

vereniging kan dan ook op grond van artikel 2:30 lid 1 BW geen erfgenaam zijn.

Tot slot dient een erfgenaam erfbevoegd te zijn om te kunnen erven. In artikel 4:3 BW worden de vijf gevallen genoemd waarin een erfgenaam onwaardig is om uit een nalatenschap voordeel te trekken. In deze gevallen is de erfgenaam dus niet bevoegd om te erven, tenzij de erflater aan de onwaardige op ondubbelzinnige wijze zijn gedraging heeft vergeven.14

Indien een erfgenaam door de wet of uiterste wilsbeschikking is geroepen tot de nalatenschap, bestaat ten tijde van het openvallen van deze nalatenschap en erfbekwaam en erfbevoegd is, kan deze in beginsel de erflater opvolgen in zijn rechtspositie. Echter, in sommige gevallen zal de vererving zo stuitend voor het rechtsgevoel zijn dat een verandering van deze vererving op grond van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid gewenst is door een weigering van de door de wet of uiterste wil geroepen erfgenaam als erfgenaam van de erflater te bereiken.15

Deze opvatting vindt steun in een uitspraak van de Hoge Raad van 7 december 1990, waarin de Hoge Raad het oordeel van het Hof heeft bevestigd dat heeft uitgemaakt “dat de aanspraken van de erfgenaam dermate onredelijk en onbillijk zijn dat de uitoefeningen van die aanspraken de erfgenaam geheel dient te worden ontzegd”.16 Hierbij verdient echter opmerking dat de aanspraken van de erfgenaam in dit

arrest aanspraken op grond van het deelgenootschap krachtens artikel 1:100 lid 1 BW waren en de uitkomst van dit arrest niet beschouwd kan worden als een algemene regel voor de beperking dan wel wijziging van de aanspraken krachtens erfrecht.17

2.2 De gevolgen van de erfopvolging.

Nu de vereisten voor erfopvolging helder zijn, is het van belang te kijken naar de gevolgen van erfopvolging bij een zuivere aanvaarding van de nalatenschap door één of meerdere

erfgena(a)m(en).

Eén van de gevolgen van het overlijden van de erflater, waarbij de rechtspositie van de erflater overgaat op de erfgenaam, is de overgang van de goederen en schulden van de erflater.18 Hieruit

volgt dat de erfgenamen de persoon van de erflater voortzetten.19

Uit artikel 4:182 lid 1 BW jo. 3:80 lid 1 BW volgt dat alle voor overgang vatbare betrekkingen van vermogensrechtelijke aard van rechtswege onder algemene titel overgaan van de erflater op de erfgenaam. Bovendien gaan ook enkele bevoegdheden van niet-vermogensrechtelijke- maar familierechtelijke aard op de erfgenaam over.20 Daarnaast volgt ingevolge artikel 4:182 lid 1 BW

de erfgenaam de erflater op in zijn bezit en houderschap.

In het kader van de probleemstelling is het tevens van belang om te kijken naar de schulden van de erflater. De wet geeft in artikel 4:7 lid 1 BW een opsomming van de schulden van de

nalatenschap. Onder deze schulden van de nalatenschap vallen volgens artikel 4:7 lid 1 sub a BW

13Asser/Perrick 4 2013/23. 14 Artikel 4:3 lid 3 BW 15Asser/Perrick 4 2013/35. 16 HR 7 december 1990, NJ 1991/593 (Moordhuwelijk) 17Asser/Perrick 4 2013/35. 18Asser/Perrick 4 2013/457. 19Asser/Perrick 4 2013/457. 20Asser/Perrick 4 2013/438.

(6)

schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan. Uit artikel 4:182 lid 2 BW blijkt dat de erfgenaam niet alleen de erflater opvolgt in zijn rechten, maar hij de erflater tevens van

rechtswege opvolgt in zijn schulden die niet met zijn dood tenietgaan. Hieronder vallen ook de schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan die begrepen zijn in artikel 4:7 lid 1 sub i BW.21 Voor de overige in artikel 4:7 lid 1 BW opgesomde schulden van de nalatenschap geldt

artikel 4:182 lid 2 niet, wat betekent dat de erfgenamen de erflater niet als schuldenaar opvolgen ten gevolge van zuivere aanvaarding met betrekking tot deze schulden.22

De schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan, bestaan doorgaans uit de schulden aan de bank en de ordinaire handelscrediteuren.23 Tevens vallen de schulden van de erflater uit

hoofde van een ouderlijke boedelverdeling dan wel wettelijke verdeling die ten gevolge van het overlijden van de erflater opeisbaar worden onder artikel 4:7 lid 1 sub a BW.24

Dit houdt echter niet in dat er geen andere schulden bestaan die zijn aan te merken als of leiden tot een schuld zoals bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub a BW. De mogelijkheid is aanwezig dat de verplichting voor de erfgenamen in artikel 7:409 lid 2 BW tot schulden leiden.25 Voorts dient men

zich te realiseren dat het bij schulden uiteraard niet alleen om geldschulden gaat. Het kan onder meer gaan om een verbintenis tot levering van een goed van de nalatenschap en een verbintenis tot vestiging van een beperkt recht op een zodanig goed.26 Het niet nakomen van deze

verbintenis door de erfgenamen kan dan in geval van een formele vereffening ingevolge artikel 4:218 lid 4 BW leiden tot een schuld in geld.27 Bovendien is een natuurlijke verbintenis van de

erflater in beginsel aan te merken als een schuld van de erflater welke niet met zijn dood tenietgaat, maar waarbij voldoening van deze schuld niet is af te dwingen.28 Tot slot valt onder

deze categorie schulden tevens de schuld ontstaan door het handelen van een gevolmachtigde na het overlijden van de volmachtgever.29

Niet alleen de aard en omvang van de schulden van de erflater zijn van belang, maar tevens de verhaalsmogelijkheden, draagplicht en aansprakelijkheid. In beginsel is verhaal mogelijk op het gehele vermogen van degene die aangesproken kan worden voor de schuld en is degene tevens draagplichtig.30

Op grond van artikel 4:182 lid 2 BW zijn de erfgenamen van rechtswege schuldenaar van de schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan.

Schuldeisers van de nalatenschap kunnen hun vorderingen op de goederen der nalatenschap verhalen.31 Een erfgenaam is tevens verplicht een schuld der nalatenschap als bedoeld in artikel

4:7 lid 1 sub a en sub i BW ten laste van zijn overige vermogen te voldoen indien hij de

nalatenschap zuiver aanvaardt.32 Indien de nalatenschap is verkregen door meerdere erfgenamen

vormt de nalatenschap een afgescheiden vermogen waarop de schuldeisers van de erflater exclusief verhaal op kunnen uitoefenen.33

21Asser/Perrick 4 2013/473.

22 Perrick, WPNR 2001/6435 p. 216; Asser/Perrick 4, 2013/473; Van Mourik e.a 2011, p. 477. 23 Kolkman 2006, p. 7. 24Asser/Perrick 4 2013/472. 25 Kolkman 2006, p. 10. 26 Kolkman 2006, p. 10. 27 Kolkman 2006, p. 10. 28 Kolkman 2006, p. 11. 29 Albers-Dingemans, FTV 2006/10. 30 Van Mourik e.a. 2011, p. 476.

31 Artikel 4:184 lid 1 jo. artikel 3:192 BW 32 Artikel 4:184 lid 2 sub a BW

33 Van Mourik e.a. 2011, p. 482.

(7)

Indien de schuld een deelbare prestatie betreft, dan is volgens artikel 4:182 lid 2 BW ieder van de erfgenamen verbonden voor een deel, evenredig aan zijn erfdeel, tenzij zij hoofdelijk zijn

verbonden op grond van artikel 6:6 BW. In het laatste geval rust de nakoming van de gehele schuld op iedere erfgenaam en is de schuldeiser slechts verplicht de overige erfgenamen aan te spreken indien de aard van de rechtsvordering het rechtens noodzakelijk maakt om dezelfde beslissing voor alle erfgenamen te nemen.34

De verplichting om een schuld der nalatenschap ten laste van het overige vermogen van de erfgenaam te voldoen is niet beperkt tot de schulden als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub a en sub i BW en geldt in beginsel voor iedere schuld der nalatenschap. Een uitzondering hierop is

neergelegd in artikel 4:184 lid 2 sub a BW en houdt in dat de erfgenaam geen schuld van de erflater met zijn overige vermogen dient te voldoen voor zover deze schuld niet op hem rust en onverminderd artikel 4:14 lid 3 BW en artikel 4:87 lid 5 BW. Ik zal, in het kader van de vraag of een schuld op een erfgenaam rust, nader ingaan op een aantal schulden der nalatenschap en daarbij in het bijzonder aandacht besteden aan de vraag wanneer een schuld op de erfgenaam rust.

In beginsel rusten de kosten van de lijkbezorging (artikel 4:7 lid 1 sub b BW) slechts op de erfgenaam indien hij schuldenaar is van de schuldeiser van die kosten.35 Hierbij dient echter

rekening te worden gehouden met het feit dat de aansprakelijkheid van een erfgenaam niet alleen uit een overeenkomst kan voortvloeien, maar tevens uit zaakwaarneming.36

Het loon van de vereffenaar rust niet op de erfgenaam, indien deze dat loon niet is

verschuldigd.37 De overige schulden van de kosten van de vereffening van de nalatenschap, als

bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub c BW rusten slechts op de erfgenamen indien de executeur of de vereffenaar overeenkomstig artikel 4:145 lid 2 BW onderscheidenlijk artikel 4:211 lid 2 BW de erfgenamen ter zake heeft vertegenwoordigd.38 Schulden uit handelingen strekkende tot

onderhoud of ter behoud van een goed worden aangemerkt als schulden van de erflater welke niet met zijn dood teniet zijn gegaan.39

Schulden uit belastingen die ter zake van het opvallen der nalatenschap als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub e BW worden geheven rusten op grond van artikel 46 lid 1 Invorderingswet 1990 op ieder van de erfgenamen naar evenredigheid van zijn erfdeel.40

Tot slot zal een schuld uit een legaat als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub h BW op de erfgenaam rusten, indien en voor zover hij voor deze schuld is verbonden ingevolge artikel 4:117 lid 2 en lid 3 BW.41

Ten aanzien van het voldoen van de schulden der nalatenschap wordt als uitgangspunt genomen de draagplicht van de erfgenaam, welke in beginsel wordt bepaald door het erfdeel van de erfgenaam.42 34Asser/Perrick 4 2013/485. 35Asser/Perrick 4 2013/487. 36Asser/Perrick 4 2013/487. 37Asser/Perrick 4 2013/488. 38Asser/Perrick 4 2013/488. 39Asser/Perrick 4 2013/488. 40Asser/Perrick 4 2013/490. 41Asser/Perrick 4 2013/489. 42Asser/Perrick 4 2013/486.

(8)

2.3. De zuivere aanvaarding van een nalatenschap.

Volgens artikel 4:190 lid 1 BW kan een erfgenaam een nalatenschap zuiver aanvaarden. Een uitzondering op deze regel is dat de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam een nalatenschap niet zuiver kan aanvaarden.43 Dit betekent dat de beherende ouder(s), de voogd of

de curator ten aanzien van een nalatenschap opgekomen aan een minderjarige of onder curatele gestelde dus niet zuiver kan aanvaarden.44

Er is een aantal eisen verbonden aan de zuivere aanvaarding van een nalatenschap. Volgens artikel 4:190 lid 2 kan een erfgenaam niet voor het openvallen van een nalatenschap aanvaarden of verwerpen. Daarnaast kan de aanvaarding dan wel verwerping alleen onvoorwaardelijk en zonder tijdsbepaling geschieden en dient deze keuze in beginsel het gehele erfdeel te betreffen.45

Een erfgenaam kan een nalatenschap uitdrukkelijk of stilzwijgend aanvaarden. Ten eerste kan een erfgenaam de nalatenschap zuiver aanvaarden door een daartoe strekkende verklaring ter griffie van de Rechtbank van het sterfhuis af te leggen, zodat deze in het boedelregister kan worden ingeschreven.46 Het afleggen van deze verklaring kan tevens geschieden door een door de

erfgenaam mondeling gevolmachtigde.47 Daarnaast aanvaardt een erfgenaam de nalatenschap

zuiver door zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt, tenzij de erfgenaam zijn keuze eerder heeft gemaakt.48 Indien door de

Rechtbank op verzoek van een belanghebbende een termijn aan de erfgenaam is gesteld voor het maken van een keuze en de erfgenaam deze termijn laat verstrijken wordt de erfgenaam tevens geacht de nalatenschap zuiver te aanvaarden.49 Dit is slechts anders indien een of meerdere

mede-erfgenamen de nalatenschap beneficiair aanvaarden en de erfgenaam de nalatenschap niet alsnog zuiver aanvaardt of verwerpt binnen drie maanden nadat hij op de hoogte is gekomen van die beneficiaire aanvaarding of de termijn als bedoeld in artikel 4:192 lid 3 BW nog niet is

verstreken.50

Een erfgenaam gedraagt zich als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam in de zin van artikel 4:192 lid 1 BW indien deze als heer en meester over de nalatenschap beschikt of zonder enig voorbehoud een schuld der nalatenschap voldoet.51 Specifieke daden van zuivere aanvaarding

vloeien voort uit de jurisprudentie. De Hoge Raad heeft immers geoordeeld dat “het antwoord op de vraag of uit de gedragingen van een erfgenaam de bedoeling kan worden afgeleid om de erfenis stilzwijgend te aanvaarden, afhangt van de omstandigheden van het geval”.52 Onder daden van zuivere aanvaarding vallen

onder andere het innen van vorderingen van de nalatenschap, het treffen van schikkingen, het instellen van vorderingen die men slechts als erfgenaam kan instellen en het verrichten van handelingen omtrent de verdeling of veiling van de boedel.53

Het slechts verrichten van beheershandelingen is in beginsel niet aan te merken als de verrichting van een daad van zuivere aanvaarding.54 Perrick stelt dat hieronder in ieder geval de in artikel

43 Artikel 4:193 lid 1 BW. 44Asser/Perrick 4 2013/506.

45 Artikel 4:190 lid 3 jo. artikel 3:38 BW; Asser/Perrick 4 2013/509 en 510. 46 Artikel 4:191 lid 1 BW.

47Asser/Perrick 4 2013/515. 48 Artikel 4:192 lid 1 BW. 49 Artikel 4:192 lid 2 en 3 BW. 50 Artikel 4:192 lid 4 BW.

51 Wetgevingscommissie Familie- en Jeugdrecht, Nederlandse Orde van Advocaten, 2014, p. 1. 52 HR 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1489, r.o. 3.4.4.

53 Huijgen, 2005, p. 192.

54 Verstappen 2010 (T&C Erfrecht), artikel 4:192 lid 1 BW, aantekening 2.

(9)

3:170 lid 1 BW genoemde handelingen vallen.55 Daarnaast neemt hij aan dat er tevens geen

sprake is van een daad van zuivere aanvaarding indien een erfgenaam handelt ten behoeve van de stuiting van verjaring.56 Het gaat zijns inziens te ver om, zoals het Gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden doet, aan te nemen dat ook de overige daden van beheer zoals bedoeld in artikel 3:170 lid 2 BW niet zijn aan te merken als daden van zuivere aanvaarding.57

Het Gerechtshof Den-Haag heeft recentelijk nog geoordeeld dat het op kosten van de nalatenschap uit eten gaan te beschouwen is als een beschikkingshandeling en de erfgenamen daardoor de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.58 Schols meent dat het Gerechtshof

Den-Haag hierin heel ver gaat en wellicht met dit vonnis de politiek indirect oproept om actie te ondernemen.59

Zoals ik reeds vermeldde heeft ook de Hoge Raad zich een aantal maanden geleden uitgelaten over de stilzwijgende zuivere aanvaarding van een nalatenschap door de erfgenamen. In zijn arrest bevestigt de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat de zoon van de erflater een daad van stilzwijgende aanvaarding heeft verricht door zich te verzetten tegen een verstekvonnis en zich te verweren tegen de vordering, omdat deze daad was gericht op het blijven beschikken over de door de zorgverzekeraar onverschuldigd aan zijn ouder/erflater betaalde bedragen door de erfgenamen.60

Ten aanzien van de gevolgen van de zuivere aanvaarding van de nalatenschap door de erfgenamen stelt Perrick dat de uitkomst van dit arrest van de Hoge Raad niet in

overeenstemming is met de wet.61 Er is door de erfgenamen geen rekening gehouden met de

gevolgen van de toepasselijkheid van de wettelijke verdeling overeenkomstig artikel 4:13 BW.62

Op grond van artikel 4:14 lid 1 BW is de echtgenoot van de erflater tegenover de schuldeisers en tegenover de kinderen verplicht tot voldoening van de schulden.63 Deze draagplicht en

aansprakelijkheid van de echtgenoot geldt volgens artikel 4:14 lid 4 BW ook indien de schulden van de nalatenschap de baten overtreffen. Op grond van artikel 4:14 lid 3 BW kunnen voor de schulden van de nalatenschap de goederen van een kind dan ook niet worden uitgewonnen, zelfs indien er sprake is van een zuivere aanvaarding van de nalatenschap door het kind.64 Echter, ten

gevolge van de kracht en het gezag van gewijsde van het arrest van het Hof hebben volgens Perrick de kinderen niet meer de mogelijkheid om zich in de fase van de executie op artikel 4:14 lid 3 BW te beroepen.65 In het kader van een beroep op artikel 4:14 lid 3 BW acht Perrick het

wenselijk dat de Rechtbank of het Gerechtshof aan artikel 25 Rv de bevoegdheid dan wel verplichting hadden kunnen ontlenen de door de kinderen aangevoerde rechtsgronden aan te vullen en de vordering van de zorgverzekeraar jegens de kinderen af te wijzen op grond van artikel 4:14 lid 3 BW.66

55 Perrick, noot bij: HR 20 juni 2014, NJ 2014/508 56 Perrick, noot bij: HR 20 juni 2014, NJ 2014/508

57 Perrick, noot bij: HR 20 juni 2014, NJ 2014/508; Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 februari 2013,

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2833; Asser/Perrick 4 2013/520.

58 Gerechtshof Den-Haag, 8 april 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1799 59 Dohmen, Elsevier 2014/51, p. 94.

60 HR 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1489, r.o. 3.2.6. 61 Perrick, noot bij: HR 20 juni 2014, NJ 2014/508 62 Perrick, noot bij: HR 20 juni 2014, NJ 2014/508 63Asser/Perrick 4 2013/77.

64 Perrick, noot bij: HR 20 juni 2014, NJ 2014/508 65 Perrick, noot bij: HR 20 juni 2014, NJ 2014/508 66 Perrick, noot bij: HR 20 juni 2014, NJ 2014/508

(10)

Een keuze voor verwerping dan wel aanvaarding van een nalatenschap kan niet vernietigd worden op grond van dwaling of benadeling van een of meerdere schuldeisers.67 De vernietiging

van een gemaakte keuze op de voornoemde gronden zou volgens de parlementaire geschiedenis de door het uitbrengen van een keuze ingetreden rechtstoestand te erg op losse schroeven zetten.68 Bovendien zou volgens de parlementaire geschiedenis de aanvaarding van een

nalatenschap meestal uit feitelijk gedrag blijken in plaats van het maken van een expliciete keuze als bedoeld in artikel 4:190 BW.69 Indien er geen uitdrukkelijke keuze is gemaakt, kan er immers

ook geen sprake zijn van een vernietiging van die keuze op welke grond dan ook. Een keuze kan echter wel vernietigd worden indien deze tot stand is gekomen door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden.70

Een keuze voor zuivere aanvaarding is in beginsel onherroepelijk, tenzij na deze keuze een uiterste wil bekend wordt of een gebeurtenis plaatsvindt die de positie van de erfgenaam benadeelt.71 Een geslaagd beroep op artikel 4:194 lid 1 BW is mogelijk in een situatie dat een na

zuivere aanvaarding bekend geworden uiterste wil een voor de erfgenaam onbekend(e) legaat of last bevat of zijn erfdeel verkleint.72 Artikel 4:194 lid 2 BW is van toepassing op een situatie

waarin het erfdeel van een erfgenaam na zuivere aanvaarding is vergroot en deze erfgenaam dus ook meer in het tekort van een negatieve nalatenschap zou moeten bijdragen.73 De gedachte bij

de invoering van deze bepaling was dat als de erfgenaam op het ogenblik van het aanvaarden van de nalatenschap bekend zou zijn geweest met de inhoud van de uiterste wil, deze erfgenaam de nalatenschap waarschijnlijk niet zou hebben aanvaard.74 Bij dit artikel verdient overigens

opmerking dat de mogelijkheid om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden de

erfgenaam wel bevrijdt van de aansprakelijkheid van de gevolgen van de later bekend geworden uiterste wil of latere gebeurtenis, maar de erfgenaam alsnog gehouden is de schulden der

nalatenschap en lasten te voldoen, die hij voor de gebruikmaking van de mogelijkheid van artikel 4:194 BW moest voldoen.75 Op grond van de wet bestaat de mogelijkheid tot het alsnog

beneficiair aanvaarden van een nalatenschap na een eerdere zuivere aanvaarding slechts indien één van de in artikel 4:194 BW genoemde omstandigheden aanwezig zijn.

Een zuivere aanvaarding van een nalatenschap is, behoudens de voornoemde situaties,

onherroepelijk. Een erfgenaam wordt als gevolg van de saisineregel schuldenaar van de schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan en zal door de zuivere aanvaarding tevens met zijn privévermogen aansprakelijk en draagplichtig zijn voor de schulden der nalatenschap voor zover de wet niet anders bepaald.76 Desalniettemin heeft de Rechtbank Limburg in zijn hierna te

behandelen uitspraak op 1 februari 2013 de zuiver aanvaarde erfgenaam een machtiging verleend om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden. Dit echter niet op grond van artikel 4:194 BW, maar op grond van de redelijkheid en billijkheid.

Bij de Rechtbank Limburg had een erfgenaam een verzoek ex artikel 4:194 BW ingediend om alsnog de mogelijkheid te krijgen om de nalatenschap van moeder beneficiair te mogen

aanvaarden. Dit verzoek werd afgewezen, omdat er volgens de Rechtbank geen van de in artikel 4:194 BW genoemde omstandigheden aanwezig was. De Rechtbank ziet desalniettemin wel een

67 Huijgen 2005, p. 190; Artikel 4:190 lid 4 BW.

68 Verstappen 2010 (T&C Erfrecht), artikel 4:190 lid 4 BW, aantekening 7. 69 Verstappen 2010 (T&C Erfrecht), artikel 4:190 lid 4 BW, aantekening 7. 70 Verstappen 2010 (T&C Erfrecht), artikel 4:190 lid 4 BW, aantekening 7. 71 Verstappen 2010 (T&C Erfrecht), artikel 4:190 lid 4 BW, aantekening 6. 72 Van Mourik e.a. 2011, p. 448.

73 Van Mourik e.a. 2011, p. 449. 74 MvT, p. 3.

75 Van Mourik e.a. 2011, p. 449; artikel 4:194 lid 1 2e zin en lid 2 2e zin BW. 76Asser/Perrick 4 2013/436.

(11)

andere grond waarop een machtiging van de erfgenaam om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden kan worden afgegeven. Volgens de kantonrechter is er door het overlijden van vader en moeder een onverdeelde gemeenschap in de zin van artikel 3:166 lid 1BW ontstaan.77 Op

grond van artikel 3:166 lid 3 BW is artikel 6:2 lid 2 BW op de rechtsbetrekking tussen

deelgenoten ten aanzien van bepaalde schulden van toepassing, waaruit volgt dat een uit de wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeiende regel niet van toepassing is indien deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.78 De kantonrechter acht het

vervolgens redelijk en billijk om de erfgenaam de mogelijkheid te geven om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden.79 Dit in het kader van de nadrukkelijke wens van vader en moeder om

de nalatenschap over beide erfgenamen gelijk te verdelen. De kantonrechter benadrukt overigens dat artikel 6:2 lid 2 BW terughoudend dient te worden toegepast.80

3. De huidige situatie met betrekking tot de waarborgen voor de

bescherming van een erfgenaam die een nalatenschap beneficiair

heeft aanvaard.

3.1. Inleiding

Naast de mogelijkheid om een nalatenschap zuiver te aanvaarden, heeft een erfgenaam tevens de mogelijkheid om een nalatenschap beneficiair te aanvaarden. Een erfgenaam aanvaardt de nalatenschap dan onder voorrecht van boedelbeschrijving.81

De vereisten voor de erfopvolging veranderen door de beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap niet. Voor deze vereisten verwijs ik dan ook naar hoofdstuk 2.1. De gevolgen van de erfopvolging veranderen in beginsel ook niet, met dien verstande dat de beneficiaire

aanvaarding echter wel gevolgen heeft voor de verhaalsmogelijkheden van schuldeisers.

3.2. De gevolgen van de erfopvolging.

Net zoals in de situatie dat een erfgenaam een nalatenschap zuiver aanvaardt is de erfgenaam bij de beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap op grond van artikel 4:182 lid 2 BW

aansprakelijk voor de schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan. Deze aansprakelijkheid voor de schulden verandert door de beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap niet.

Op grond van artikel 4:184 lid 2 BW is een erfgenaam die een nalatenschap beneficiair heeft aanvaard niet gehouden een schuld der nalatenschap ten laste van zijn overige vermogen te voldoen, behoudens de aanwezigheid van de omstandigheden in artikel 4:184 lid 2 sub b t/m d BW. Indien de erfgenaam op grond van deze omstandigheden een schuld der nalatenschap met zijn overig vermogen heeft voldaan, treedt hij op als schuldeiser van de nalatenschap.82

De schuldeiser der nalatenschap heeft dus geen verhaalsmogelijkheid op het privévermogen van de beneficiaire aanvaard hebbende erfgenaam. Desalniettemin heeft een nalatenschapsschuldeiser

77 Rechtbank Limburg, 1 februari 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ0690 78 Rechtbank Limburg, 1 februari 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ0690 79 Rechtbank Limburg, 1 februari 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ0690 80 Rechtbank Limburg, 1 februari 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ0690 81 Artikel 4:190 lid 1 BW.

82 Artikel 4:200 lid 3 BW; Asser/Perrick 4 2013/530.

(12)

wel degelijk een verhaalsrecht op de erfgenaam die een nalatenschap beneficiair heeft aanvaard en een uitkering uit die nalatenschap heeft plaatsgevonden.83 Op grond van artikel 4:184 lid 3 BW

heeft de schuldeiser van de nalatenschap de mogelijkheid om zich in deze situatie te verhalen op het vermogen van die erfgenaam tot de waarde van hetgeen hij uit de nalatenschap heeft

verkregen.

Ondanks dat het schuldenaarschap van de erfgenamen niet verandert door beneficiaire aanvaarding, verandert de aansprakelijkheid voor en de draagplicht van de schulden der nalatenschap zoals neergelegd in artikel 4:182 lid 2 BW ten gevolge van de beneficiaire aanvaarding wel. Terwijl bij de zuivere aanvaarding van een nalatenschap de schuldeisers der nalatenschap het privévermogen van de erfgenaam kunnen uitwinnen, is dit bij een beneficiaire aanvaarding niet meer mogelijk. Dit volgt tevens uit artikel 4:184 lid 2 waaruit blijkt dat een erfgenaam niet verplicht is een schuld der nalatenschap ten laste van zijn overige vermogen te voldoen.

3.3. De beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap.

Een erfgenaam kan op grond van artikel 4:190 lid 1 BW een nalatenschap beneficiair aanvaarden. Aan deze beneficiaire aanvaarding zijn dezelfde eisen verbonden als aan de zuivere aanvaarding. Een erfgenaam kan dus niet voor het openvallen van een nalatenschap aanvaarden of verwerpen, de aanvaarding dan wel verwerping kan alleen onvoorwaardelijk en zonder tijdsbepaling

geschieden en tot slot dient deze keuze in beginsel het gehele erfdeel te betreffen.84

Een erfgenaam kan een nalatenschap beneficiair aanvaarden door een daartoe strekkende verklaring ter griffie van de Rechtbank van het sterfhuis af te leggen.85 Daarnaast zijn er twee

situaties waarin een erfgenaam wordt geacht een nalatenschap beneficiair te aanvaarden door stil te zitten.86 Een erfgenaam die nog geen keuze heeft gemaakt wordt geacht de nalatenschap onder

het voorrecht van boedelbeschrijving te aanvaarden wanneer een of meer mede-erfgenamen van hem de nalatenschap door een verklaring beneficiair hebben aanvaard, tenzij hij de nalatenschap alsnog zuiver aanvaardt of verwerpt binnen drie maanden nadat hij van de beneficiaire

aanvaarding op de hoogte is gekomen of binnen de termijn die hem is opgelegd overeenkomstig artikel 4:192 lid 2 BW.87 Bovendien heeft een wettelijk vertegenwoordiger geen mogelijkheid om

een nalatenschap zuiver te aanvaarden en dient hij de nalatenschap - binnen drie maanden vanaf het moment dat de nalatenschap de erfgenaam toekomt - beneficiair te aanvaarden of te

verwerpen door een verklaring af te leggen.88 Indien de wettelijk vertegenwoordiger de termijn

laat verstrijken, dan geldt de nalatenschap als door de erfgenaam beneficiair aanvaard.89

Indien een nalatenschap door één of meerdere erfgenamen beneficiair is aanvaard dan moet de nalatenschap in beginsel overeenkomstig afdeling 4.6.3 BW worden vereffend, waarbij alle erfgenamen vereffenaar zijn.90 Vereffening overeenkomstig voornoemde afdeling is niet nodig

indien er een bevoegde executeur is welke bevoegd is opeisbare schulden en legaten te voldoen en deze kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen.91 Bovendien is op grond van artikel 4:202 lid 3 BW

83 Kolkman 2006, p. 261; artikel 4:184 lid 3 BW.

84 Artikel 4:190 lid 3 jo. artikel 3:38 BW; Asser/Perrick 4 2013/510. 85 Artikel 4:191 lid 1 BW.

86 Van Mourik e.a. 2011, p. 443. 87 Artikel 4:192 lid 4 BW. 88 Artikel 4:193 lid 1 BW. 89 Artikel 4:193 lid 2 BW.

90Asser/Perrick 4 2013/533; artikel 4:195 lid 1 BW. 91 Artikel 4:202 lid 1 BW.

(13)

vereffening tevens niet noodzakelijk indien de wettelijke verdeling op de nalatenschap van toepassing is en de echtgenoot van de erflater deze nalatenschap zuiver heeft aanvaard. Immers, op grond van de wettelijke verdeling komen de schulden der nalatenschap voor rekening van de echtgenoot én is deze aansprakelijk jegens de schuldeisers.92 De echtgenoot is dus op grond van

artikel 4:14 lid 1 BW tegenover de schuldeisers en tegenover de kinderen verplicht tot voldoening van de schulden, waardoor vereffening niet noodzakelijk is indien de echtgenoot de nalatenschap zuiver heeft aanvaardt.93 Ik verwijs hierbij naar de noot van Perrick bij een arrest van de Hoge

Raad van 20 juni 2014, welke is besproken in hoofdstuk 2.3.. Ook uit deze noot volgt dat de goederen van een kind niet kunnen worden uitgewonnen voor de schulden van de nalatenschap indien de wettelijke verdeling van toepassing is.

Alle erfgenamen zijn vereffenaar tenzij de Rechtbank op grond van artikel 4:203 lid 1 BW een vereffenaar benoemt. Deze vereffenaar treedt dan in de plaats van de erfgenamen.94 In beide

gevallen heeft de vereffenaar de taak de nalatenschap als een goed vereffenaar te beheren en te vereffenen.95 De verplichtingen in artikel 4:214 lid 1 en lid 5 BW en in artikel 4:218 BW zijn

slechts op de erfgenamen die uit hoofde van beneficiaire aanvaarding vereffenaar zijn van

toepassing indien de kantonrechter dit bepaalt.96 De toepassing van dit artikel heeft tot gevolg dat

de schuldeisers niet meer op een formele wijze dienen te worden opgeroepen, maar dat

oproeping per brief volstaat.97 Bovendien is het ter inzage leggen van een lijst van schuldeisers,

een uitdelingslijst en rekening en verantwoording niet meer verplicht.98 Deze

vereffeningsprocedure, die in beginsel bij beneficiaire aanvaarding van toepassing is, heeft tot gevolg dat de beneficiair aanvaard hebbende erfgenaam slechts verplicht is een

boedelbeschrijving op te maken en zich in verbinding moet stellen met de schuldeisers der nalatenschap.99 Vegter wijst erop dat beneficiaire aanvaarding hierdoor een aantrekkelijke optie is

geworden.100

Tot slot bestaat er bij nalatenschappen met een geringe waarde van de baten de mogelijkheid om een verzoek tot kosteloze vereffening of opheffing van de vereffening bij de kantonrechter in te dienen.101 De kantonrechter zal dan bij het bevel tot opheffing van de vereffening tevens de

vereffeningskosten vaststellen en deze ten laste van de boedel brengen of, wanneer de boedel daartoe onvoldoende is, ten laste van de erfgenamen voor zover dezen met hun gehele vermogen aansprakelijk zijn.102 Echter, de griffiekosten zijn volgens de kantonrechter geen

vereffeningskosten, waardoor de erfgenamen deze kosten in geval van beneficiaire aanvaarding ten allen tijde dienen te voldoen.103

92 Artikel 4:14 BW. 93Asser/Perrick 4 2013/77. 94 Artikel 4:203 lid 2 BW.

95 Artikel 4:211 lid 1 BW. Voor de belangrijkste werkzaamheden verwijs ik naar artikel 4:225 lid 1 BW, 4:211 lid 3

BW, 4:211 lid 5 BW, 4:214 BW, 4:215 BW, 4:218 BW, 4:220 BW en 4:226 BW.

96 Artikel 4:221 lid 1 BW. 97 Van Mourik e.a. 2011, p. 608. 98 Van Mourik e.a. 2011, p. 608.

99 Artikel 4:221 lid 3 BW en 4:214 lid 2 BW; Van Mourik e.a. 2011, p. 609; Aanhangsel handelingen II, 2012/13, p. 3. 100 Vegter, WPNR 1991/6018, p. 628.

101 Artikel 4:209 BW; Van Mourik e.a. 2011, p. 609 en 610. 102 Artikel 4:209 lid 2 BW.

103 Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28 oktober 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:7934, r.o. 3.3.

(14)

4. De aanvulling van het wetsvoorstel bescherming erfgenamen

tegen onverwachte schulden.

De Rechtbank Limburg streefde in de voornoemde zaak kennelijk een oplossing na om de nadelige gevolgen van de zuivere aanvaarding van een nalatenschap op te heffen.104

Immers, de verlening van een machtiging om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden is in deze uitspraak niet gegrond op artikel 4:194 BW. De vraag is daarbij of een verandering in de wetgeving ten behoeve van het opheffen van de nadelige gevolgen van een zuivere aanvaarding gewenst is.

4.1. De inhoud en het doel van het wetsvoorstel.

Op 7 maart 2013 geeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in zijn reactie op het rapport van de Radboud Universiteit en Netwerk Notarissen – waarin aandacht wordt gevraagd voor het zuiver aanvaarden van negatieve nalatenschappen - aan de Tweede Kamer te kennen in de wet een bepaling op te nemen voor de situatie waarin de erfgenamen die een nalatenschap zuiver hebben aanvaard en daarna met een onverwachte schuld worden geconfronteerd alsnog de mogelijkheid krijgen om de kantonrechter machtiging te verzoeken om de nalatenschap – wat betreft deze onverwacht schuld - alsnog beneficiair te aanvaarden.105

Vervolgens wordt op 5 februari 2014 de internetconsultatie met betrekking tot het wetsvoorstel van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot wijziging van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek om in uitzonderlijke situaties erfgenamen de mogelijkheid te geven, ontheffing te vragen van de verplichting om onverwachte schulden met privévermogen te moeten voldoen (hierna: wet bescherming erfgenamen tegen onverwachte schulden), gepubliceerd.106 Het doel van

deze consultatie was om burgers te informeren over het wetsvoorstel en tevens informatie uit de praktijk te verzamelen over het soort schulden waar het wetsvoorstel betrekking op heeft.107

De tekst van het voorgestelde artikel 4:194a BW luidt als volgt:

“Een erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een schuld van de nalatenschap, die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen, kan binnen drie maanden na die ontdekking de kantonrechter verzoeken om geheel of gedeeltelijk te worden ontheven van zijn verplichting deze schuld uit zijn vermogen te voldoen voor zover deze niet uit zijn erfdeel kan worden voldaan. De kantonrechter stelt vast of en in hoeverre redelijkerwijs niet van de erfgenaam kan worden gevergd dat hij deze schuld uit zijn overige vermogen voldoet.”108

Uit de Memorie van Toelichting volgt dat het doel van dit wetsvoorstel is het privévermogen van erfgenamen die een nalatenschap zuiver hebben aanvaard tegen onverwachte schulden in de nalatenschap van de erflater te beschermen.109 De wetgever probeert op deze manier een

oplossing te vinden voor de situaties waarin het niet redelijk zou zijn dat de erfgenamen de onverwachte schuld van de erflater dienen te voldoen.110 Deze bescherming ziet echter alleen op

een onverwachte schuld, in welk geval de erfgenaam op grond van het nieuwe artikel 4:194a BW de kantonrechter binnen drie maanden kan verzoeken hem geheel of gedeeltelijk te ontheffen van de verplichting om deze onverwachte schuld met zijn privévermogen te voldoen.111 De

104 Notafax 2013/36. 105 Teeven, 2013, p. 4.

106 <https://internetconsultatie.nl/bescherming_erfgenamen_tegen_onverwachte_schulden> 107 <https://internetconsultatie.nl/bescherming_erfgenamen_tegen_onverwachte_schulden> 108 Voorstel van wet, p. 1

109 MvT, p. 2.

110 <https://internetconsultatie.nl/bescherming_erfgenamen_tegen_onverwachte_schulden> 111 MvT, p. 2.

(15)

kantonrechter dient bij de toe- dan wel afwijzing van het verzoek tot ontheffing rekening te houden met alle omstandigheden van het geval.112

In het wetsvoorstel betreffende het nieuwe artikel 4:194a BW wordt gesproken van een onverwachte schuld. Deze schuld is volgens de Memorie van Toelichting een schuld der

nalatenschap welke de erfgenaam niet kende en evenmin behoorde te kennen op het ogenblik dat hij de nalatenschap zuiver aanvaardde, waarbij verwezen wordt naar het begrip goede trouw in artikel 3:11 BW.113 Voorbeelden hiervan die genoemd worden zijn onder andere legitieme

vorderingen op een vooroverleden (stief) ouder, een te laat gevorderde eigen bijdrage AWBZ of een vordering uit onrechtmatige daad.114

Het overgrote deel van de schulden zal niet onverwacht zijn.115 Immers, de erfgenaam zal de

meeste schulden op het moment van zuivere aanvaarding van de nalatenschap kennen, dan wel behoren te kennen. Dit volgt tevens uit de Memorie van Toelichting waaruit blijkt dat er slechts in uitzonderingssituaties sprake zal zijn van een onverwachte schuld.116

4.2. De kritiek op het wetsvoorstel.

Naar aanleiding van de internetconsultatie heeft het wetsvoorstel “Wet bescherming erfgenamen tegen onverwachte schulden” kritische reacties ontvangen. Zo hebben mr. P. Blokland, prof. mr. W. Burgerhart en prof. mr. W.D. Kolkman in hun reactie op de internetconsultatie een aantal kritische punten geuit aangaande dit wetsvoorstel. Zij stellen dat het wetsvoorstel op hen over komt als: “een weinig doordachte, halfslachtige aanpak van een serieus erfrechtelijk euvel: de

privé-aansprakelijkheid na een “onvoorzichtige” zuivere aanvaarding.”117 Aangezien de in deze reactie

genoemde punten van kritiek wellicht van belang kunnen zijn voor mijn probleemstelling zal ik hieronder een aantal van deze punten behandelen.

Blokland, Burgerhart en Kolkman stellen dat de toelichting van het wetsvoorstel ten aanzien van een “zinkende nalatenschap”, waarin de verkoopopbrengst van het huis niet voldoende is om de daarop drukkende hypotheekschuld af te lossen waardoor de erfgenamen de restschuld dienen te voldoen, ten onrechte de indruk wekt dat het wetsvoorstel hiervoor een oplossing biedt.118

Het wekken van een verkeerde indruk is volgens hen tevens het geval bij de verwijzing naar artikel 48 INV, waarbij de indruk wordt gewekt dat het wetsvoorstel volledige bescherming biedt tegen belastingschulden die samenhangen met het overlijden van de erflater.119 Het wetsvoorstel

biedt volgens Blokland, Burgerhart en Kolkman echter alleen bescherming tegen

belastingschulden als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub a BW en geen bescherming tegen de op de erfgenamen rustende schulden uit (erf)belastingen die ter zake van het openvallen van een nalatenschap worden geheven.120 Zij stellen dat de schulden uit belastingen als bedoeld in artikel

4:7 lid 1 sub e zijn aan te merken als een schuld van de erfgenaam en niet als een schuld van de erflater.121 112 MvT, p. 4. 113 MvT, p. 4. 114 MvT, p. 5. 115 MvT, p. 5. 116 MvT, p. 5.

117 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091 118 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091 119 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091 120 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091 121 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091.

(16)

Volgens de Memorie van Toelichting is een onverwachte schuld een schuld welke de erfgenaam niet kende en evenmin behoorde te kennen op het ogenblik dat hij de nalatenschap zuiver aanvaardde.122 Daarbij dient men te kijken naar wat de erfgenaam redelijkerwijze had kunnen

weten en wordt verwacht dat hij in ieder geval heeft onderzocht waaruit de nalatenschap

bestaat.123 Voor een erfgenaam zal het niet moeilijk zijn om schulden uit belastingen die ter zake

van het openvallen der nalatenschap worden geheven te onderzoeken voorafgaand aan de keuze om een nalatenschap te aanvaarden dan wel te verwerpen. Op dit punt ben ik het met Blokland, Burgerhart en Kolkman eens dat het wetsvoorstel geen bescherming biedt tegen de op de erfgenamen rustende schulden uit (erf) belastingen die ter zake van het openvallen van een nalatenschap zijn geheven. In de meeste gevallen had een erfgenaam de schulden uit belastingen immers kunnen weten. Dit neemt echter niet weg dat de schulden uit belastingen die ter zake van het openvallen der nalatenschap worden geheven als een schuld der nalatenschap kunnen worden aangemerkt. Hierdoor kan een dergelijke schuld wel degelijk onder onverwachte schuld vallen indien de erfgenaam deze schulden redelijkerwijs niet had kunnen weten. Ik zie dan ook niet in waarom het wetsvoorstel geen bescherming biedt tegen belastingschulden als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub e op grond van het feit dat deze schulden zijn aan te merken als een schuld van de erfgenaam. De schuld is een schuld der nalatenschap en zou daardoor wel degelijk als een onverwachte schuld aangemerkt kunnen worden indien de erfgenaam de schuld niet kende en evenmin behoorde te kennen op het ogenblijk dat hij de nalatenschap zuiver aanvaardde. Daarnaast biedt het wetsvoorstel volgens Blokland, Burgerhart en Kolkman tevens geen

bescherming tegen het onverwacht verdwijnen van vermogen van de erflater zoals bij een meer- of tweetrapsmaking waarbij de erfgenamen pas na het zuiver aanvaarden van de nalatenschap van de erflater er achter komen dat de erflater bezwaarde was.124 Aangezien een deel van dit bij leven

aanwezige vermogen niet tot de nalatenschap behoort, kan dit vermogen dus ook niet door de erfgenamen worden gebruikt voor het voldoen van de schulden.125 Een beroep op het

voorgestelde artikel 4:194a BW zal niet slagen aangezien de verwachters een goederenrechtelijke aanspraak hebben en geen schuldeisers zijn waartegen bescherming kan worden geboden.126

Bovendien kan het wetsvoorstel leiden tot het minder snel beneficiair aanvaarden van een nalatenschap door erfgenamen.127 Immers, erfgenamen zullen tegen de tijd dat er een

onverwachte schuld opduikt naar de kantonrechter stappen met een verzoek als bedoeld in het voorgestelde artikel 4:194a BW, dit met alle maatschappelijke kosten van dien.128

Blokland, Burgerhart en Kolkman stellen dat er onduidelijkheid heerst over het moment waarop de nalatenschap negatief dient te zijn voor honorering van een ontheffingsverzoek.129 In de

meeste situaties zal er ten tijde van het indienen van het verzoek nog geen zekerheid bestaan over de vraag of de betreffende erfgenaam de onverwachte schuld uit zijn erfdeel kan voldoen.130 Het

voorgestelde artikel 4:194a BW lijkt volgens Blokland, Burgerhart en Kolkman dan ook geschreven te zijn voor de situatie waarin een schuldeiser opduikt na de verdeling van de

122 MvT, p. 4. 123 MvT, p. 4.

124 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091 125 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091 126 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091 127 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091 128 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091 129 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091 130 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091

(17)

nalatenschap.131 De werking van dit artikel is echter niet tot dat moment beperkt en roept volgens

hen dan ook de nodige problemen op bij de toepassing hiervan.132

In het kader van de rol van de kantonrechter stellen zij dat de billijkheidsnorm die in het voorgestelde artikel 4:194a BW is vastgelegd de kantonrechter weinig houvast biedt.133 De

vereisten voor een geslaagd beroep worden door Blokland, Burgerhart en Kolkman bestempeld als “lawyer’s paradise”.134

Tot slot pleiten Blokland, Burgerhart en Kolkman voor een herziening van het systeem van de saisine.135 Zij stellen dat de aansprakelijkheid van de erfgenamen in beginsel beperkt moet blijven

tot de waarde van de goederen der nalatenschap.136 Zij stellen dan ook voor om de beneficiaire

aanvaarding zonder griffierechten als standaard te verheffen.

In een artikel in de Telegraaf van 28 december 2014 stellen Kolkman en twee advocaten van het Utrechtse advocatenkantoor Benvalor Advocaten dat het wetsvoorstel niet ver genoeg gaat.137

Daarnaast stellen de twee advocaten, Judith Jansens van Gellicum en Leonoor Wijnbergen, dat erfgenamen vaak niet op de hoogte zijn van de automatische zuivere aanvaarding bij het niet uitbrengen van een keuze mede omdat de erfgenamen pas na een periode van dagen of zelfs weken contact opnemen met de notaris.138 Kolkman pleit in dit artikel voor het nemen van de

beneficiaire aanvaarding als uitgangspunt, waarbij deze aanvaarding geen extra kosten zoals het griffierecht met zich mee zou moeten brengen.139 Kolkman kan dan ook de redelijkheid van de

gedachte dat een schuldeiser beter zou moeten worden door het overlijden van zijn schuldenaar niet inzien.140

Niet alleen Blokland, Burgerhart en Kolkman staan kritische tegenover het wetsvoorstel. Ook prof. mr. drs. J.W.A. Biemans heeft een aantal kritische punten naar aanleiding van de

internetconsultatie van het wetsvoorstel. Sterker nog, zijns inziens had beneficiaire aanvaarding als wettelijk uitgangspunt de voorkeur gehad boven het voorgestelde artikel 4:194a BW.141

Gedurende de uiteenzetting van zijn visie om beneficiaire aanvaarding tot standaard te verheffen, weerlegt hij de motieven van de staatssecretaris om beneficiaire aanvaarding niet als uitgangspunt in de wet op te nemen. Ik zal in het kader van de beantwoording van mijn probleemstelling ingaan op zijn kritische kanttekeningen bij het wetsvoorstel en tevens op zijn visie om beneficiaire aanvaarding als wettelijke uitgangspunt te nemen.

Biemans stelt dat het belangrijkste argument van de staatssecretaris, dat bij de afwikkeling van de nalatenschap de kosten en lasten voor de erfgenamen zullen stijgen door de rechterlijke

tussenkomst, terwijl de stelling dat zuivere aanvaarding relatief simpel en kosteloos is, niet meer opgaat.142 Volgens hem bestaan er in de kern geen verschillen in lasten en kosten van de

afwikkeling tussen een beneficiaire aanvaarde positieve nalatenschap en een zuiver aanvaarde nalatenschap.143 Indien de lasten en kosten bij de afwikkeling van een negatieve nalatenschap

131 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091 132 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091 133 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091 134 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091 135 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091 136 Blokland, Burgerhart, Kolkman WPNR 2014/7091 137 Ververs, Telegraaf 28 december 2014

138Ververs, Telegraaf 28 december 2014

139 Ververs, Telegraaf 28 december 2014, zie ook Kolkman NFTV 2012/6 140 Ververs, Telegraaf 28 december 2014

141 Biemans, WPNR 2014/7019 142 Biemans, WPNR 2014/7019 143 Biemans, WPNR 2014/7019

(18)

hoger zijn zal de erfgenaam ten behoeve van de voorkoming van de aansprakelijkheid voor schulden uit zijn eigen vermogen deze lasten en kosten accepteren.144

Beneficiaire aanvaarding als wettelijk uitgangspunt ligt volgens Biemans voor de hand. Hij geeft daarbij aan dat indien dit uitgangspunt niet in de wet wordt neergelegd, de beneficiaire

aanvaarding in ieder geval laagdrempeliger dient te worden gemaakt door de kosten die verschuldigd zijn bij het neerleggen van de verklaring ter griffie van de Rechtbank en griffiekosten te laten vervallen.145

Vervolgens geeft Biemans in zijn reactie een aantal punten van kritiek op het wetsvoorstel. In het algemeen stelt hij dat in het wetsvoorstel aan de positie van de getroffen schuldeisers, de erflater, de andere erfgenamen en andere bij de afwikkeling van de nalatenschap betrokken personen ten onrechte nauwelijks tot geen aandacht wordt besteed.146

Biemans stelt dat beneficiaire aanvaarding voor zowel de erfgenaam als schuldeiser rechtvaardiger en effectiever is dan ontheffing van de verplichting voor de erfgenaam om een onverwachte schuld uit zijn privévermogen te voldoen.147 Indien er een onverwachte schuld aan het licht komt,

bestaat de mogelijkheid dat de erfgenaam deze schuld als eerste uit het vermogen der

nalatenschap voldoet.148 Als gevolg hiervan blijft er minder geld over voor de overige schuldeisers

en deze kunnen zich wel degelijk op het privévermogen van de erfgenaam verhalen.149

Beneficiaire aanvaarding daarentegen beschermt de erfgenaam tegen alle schulden der nalatenschap die de waarde van de goederen van de nalatenschap overstijgen, waardoor de erfgenaam nooit wordt benadeeld.150 Beneficiaire aanvaarding heeft tevens voor de schuldeisers

het voordeel dat de voorrang of gelijkheid van schuldeisers van de nalatenschap niet wordt aangetast.151 Tot slot stelt Biemans dat er gekozen zou moeten worden voor het verlenen van een

machtiging tot beneficiaire aanvaarding in plaats van de in het voorgestelde artikel 4:194a BW neergelegde betalingsontheffing.152

Mr. Van Es reageert vervolgens op de reactie van Biemans in verband met de inbreuk op de onderlinge rangorde van schuldeisers in het kader van het wetsvoorstel. Biemans stelt in zijn reactie dat er een inbreuk op deze rangorde wordt gemaakt indien andere schuldeisers van de nalatenschap als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub a t/m i BW moeten worden voldaan uit de opbrengst van de goederen der nalatenschap waardoor vervolgens de onverwachte schuldeiser niet meer kan worden voldaan uit de resterende opbrengst van de goederen der nalatenschap.153

Van Es relativeert deze gedachte met de stelling dat een onverwachte schuldeiser nooit lager in rang kan eindigen dan een legitimaris, omdat er van een legitimaire vordering nooit sprake kan zijn wanneer het saldo van de nalatenschap negatief is.154 Wanneer een onverwachte schuld aan

het licht komt zal de omvang van een legitimaire vordering aan de hand van artikel 4:65 BW opnieuw moeten worden berekend.155 Indien ten gevolge van de omvang van de onverwachte

schuld het saldo van de nalatenschap negatief wordt, dan zal de omvang van de legitimaire

144 Biemans, WPNR 2014/7019 145 Biemans, WPNR 2014/7019 146 Biemans, WPNR 2014/7019 147 Biemans, WPNR 2014/7019 148 Biemans, WPNR 2014/7019 149 Biemans, WPNR 2014/7019 150 Biemans, WPNR 2014/7019 151 Biemans, WPNR 2014/7019 152 Biemans, WPNR 2014/7019 153 Biemans, WPNR 2014/7019 154 Van Es, WPNR 2014/7029 155 Van Es, WPNR 2014/7029

(19)

vordering ook nihil zijn.156 Bij de berekening van de legitimaire vordering wordt de waarde van de

nalatenschap immers als uitgangspunt genomen. Volgens Van Es kan een reeds aan de legitimaris uitbetaald bedrag teruggevorderd worden op grond van onverschuldigde betaling.157

Indien de erfgenamen deze legitimaire vordering dus al aan de legitimaris hebben betaald, wordt dit bedrag voor de toepassing van het voorgestelde artikel 4:194a BW geacht nog tot het geërfde vermogen te behoren.158

Biemans reageert vervolgens weer op de reactie van Van Es en stelt dat de opmerkingen van Van Es als eerste bedoeld zijn voor de wetgever.159 Of de wetgever het voor ogen heeft gehad dat een

onverwachte schuldeiser nooit lager in rang kan eindigen dan een legitimaris is volgens hem nog maar de vraag.160 Volgens Biemans is het namelijk, gelet op het doel van het wetsvoorstel, niet

ondenkbaar dat de wetgever voor ogen heeft dat de erfgenaam de onverwachte schuld niet meer hoeft te voldoen indien hij al de legitimaris heeft betaald en de goederen der nalatenschap zijn besteed aan de voldoening van de schulden der nalatenschap.161 In die veronderstelling is het

volgens Biemans dus wel degelijk mogelijk dat de onverwachte schuldeiser lager in rang eindigt dan een legitimaris.162

Daarnaast is niet met zekerheid te zeggen dat de wetgever voor ogen heeft gehad dat een reeds aan de legitimaris uitbetaald bedrag teruggevorderd kan worden op grond van onverschuldigde betaling.163 Biemans vraagt zich dan ook af hoe artikel 4:216 BW zich volgens de wetgever

verhoudt tot het wetsvoorstel.164 Door de toepassing van dit artikel wordt de onverwachte

schuldeiser ten koste van de legitimaris en de erfgenaam beschermd terwijl de zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gehouden is de schulden uit zijn overig vermogen te voldoen.165

Aan de wetgevingscommissie Familie- en Jeugdrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten is verzocht om een reactie te geven op het wetsvoorstel bescherming erfgenamen tegen

onverwachte schulden. De commissie ervaart het wel positief dat door het wetsvoorstel de positie van de zuiver aanvaard hebbende erfgenaam beter wordt beschermd.166 De commissie heeft

echter een aantal kritiekpunten.

De commissie stelt dat het wetsvoorstel niet bijdraagt aan een oplossing voor de erfgenamen die een nalatenschap onbewust zuiver hebben aanvaard door een daad van zuivere aanvaarding.167

Een erfgenaam is in de meeste gevallen niet op de hoogte van de inhoud van artikel 4:192 lid 1 BW en de commissie stelt dan ook dat het onredelijk is dat een erfgenaam onbewust met zijn privévermogen aansprakelijk wordt voor de schulden der nalatenschap.168 Het wetsvoorstel biedt

erfgenamen die een nalatenschap onbewust zuiver hebben aanvaard door een daad van zuivere aanvaarding dus geen bescherming tegen alle nalatenschapsschulden, doch slechts tegen

onverwachte schulden der nalatenschap. De commissie pleit dan ook voor schrapping van artikel

156 Van Es, WPNR 2014/7029 157 Van Es, WPNR 2014/7029 158 Van Es, WPNR 2014/7029 159 Biemans, WPNR 2014/7029 160 Biemans, WPNR 2014/7029 161 Biemans, WPNR 2014/7029 162 Biemans, WPNR 2014/7029 163 Biemans, WPNR 2014/7029 164 Biemans, WPNR 2014/7029 165 Biemans, WPNR 2014/7029

166 Wetgevingscommissie Familie- en Jeugdrecht, Nederlandse Orde van Advocaten, 2014, p. 3. 167 Wetgevingscommissie Familie- en Jeugdrecht, Nederlandse Orde van Advocaten, 2014, p. 4. 168 Wetgevingscommissie Familie- en Jeugdrecht, Nederlandse Orde van Advocaten, 2014, p. 4.

(20)

4:192 lid 1 BW, zodat een erfgenaam een nalatenschap niet meer stilzwijgend kan aanvaarden door een daad van zuivere aanvaarding.169

Bovendien merkt de commissie op dat de mogelijkheid voor de erfgenaam om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden in het voorgestelde artikel 4:194a BW ontbreekt, terwijl volgens de commissie de vereffeningsprocedure de rechterlijke macht naar verwachting niet zwaarder zal belasten dan de procedure van het voorgestelde artikel 4:194a BW.170 Sterker nog, de commissie

acht de veel voorkomende lichte vereffeningsprocedure minder van de rechterlijke macht vergen dan de procedure in het voorgestelde artikel 4:194a BW.171

Tot slot pleit de commissie om de kosten van vereffening, executele en afwikkeling als onverwachte schuld aan te merken indien een of meerdere erfgena(a)m(en) de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.172 Volgens de commissie kan er bij zuivere aanvaarding immers ook

sprake zijn van vereffening op grond van artikel 4:204 BW, waarbij ten gevolge van onenigheid tussen erfgenamen de voornoemde kosten flink kunnen oplopen.173

Volgens de Memorie van Toelichting is een onverwachte schuld een schuld welke de erfgenaam niet kende en evenmin behoorde te kennen op het ogenblik dat hij de nalatenschap zuiver aanvaardde.174 Daarbij dient men te kijken naar wat de erfgenaam redelijkerwijze had kunnen

weten en wordt verwacht dat hij in ieder geval heeft onderzocht waaruit de nalatenschap

bestaat.175 De kosten van vereffening, executele en afwikkeling van de nalatenschap zijn schulden

der nalatenschap als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub c en sub d BW. Mijns inziens dient de

erfgenaam niet alleen onderzoek te doen naar de schulden der nalatenschap, maar tevens naar de gevolgen van de gemaakte keuze. Een erfgenaam dient er dan ook van op de hoogte te zijn dat zelfs bij een zuivere aanvaarding van een nalatenschap vereffening mogelijk is met de daarbij behorende kosten. Een erfgenaam die een nalatenschap zuiver aanvaard is immers verplicht een schuld der nalatenschap met zijn privévermogen te voldoen (artikel 4:184 lid 1 sub a BW), wat tot gevolg heeft dat de erfgenaam de eventuele kosten van vereffening, executele en afwikkeling zoals bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub c en sub d BW tevens met zijn privévermogen zal moeten voldoen. Mijns inziens is het de verantwoordelijkheid van de erfgenaam om zich te laten informeren over de gevolgen van de zuivere aanvaarding en gaat het aanmerken van de kosten van vereffening, executele en afwikkeling als onverwachte schuld te ver.

De commissie concludeert dat er verdergaande bescherming voor de zuiver aanvaard hebbende erfgenamen gerealiseerd dient te worden door artikel 4:192 lid 1 BW uit het Burgerlijk Wetboek te verwijderen, zodat erfgenamen de nalatenschap niet meer onbewust zuiver kunnen

aanvaarden.176

Daarnaast heeft ook de Raad voor de rechtspraak (hierna: “De Raad”) een advies uitgebracht over het wetsvoorstel. De Raad beschouwt de invoering van artikel 4:194a BW als een codificatie van de op grond van de jurisprudentie bestaande mogelijkheid voor erfgenamen om aan de rechter ontheffing te vragen van de verplichting om onverwachte schulden met hun

privévermogen te voldoen.177 Ik vraag mij echter af of je daadwerkelijk kunt spreken van een

169 Wetgevingscommissie Familie- en Jeugdrecht, Nederlandse Orde van Advocaten, 2014, p. 4. 170 Wetgevingscommissie Familie- en Jeugdrecht, Nederlandse Orde van Advocaten, 2014, p. 5. 171 Wetgevingscommissie Familie- en Jeugdrecht, Nederlandse Orde van Advocaten, 2014, p. 5. 172 Wetgevingscommissie Familie- en Jeugdrecht, Nederlandse Orde van Advocaten, 2014, p. 7. 173 Wetgevingscommissie Familie- en Jeugdrecht, Nederlandse Orde van Advocaten, 2014, p. 7. 174 MvT, p. 4.

175 MvT, p. 4.

176 Wetgevingscommissie Familie- en Jeugdrecht, Nederlandse Orde van Advocaten, 2014, p. 7. 177 De Raad voor de rechtspraak, 2014/32, p. 1.

(21)

codificatie van een op de grond van de jurisprudentie bestaande mogelijkheid. Er zijn immers slechts een paar uitspraken geweest waarin de rechter erfgenamen ontheffing heeft gegeven van de verplichting om onverwachte schulden met hun privévermogen te voldoen. Zo heeft de Rechtbank Limburg op grond van de redelijkheid en billijkheid de erfgenaam de mogelijkheid gegeven om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden, terwijl er geen van de in artikel 4:194 BW genoemde omstandigheden aanwezig was.178 Daarnaast heeft de Rechtbank Assen een

erfgenaam (X) die de nalatenschap zuiver had aanvaard op grond van artikel 4:194 BW

machtiging verleend om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden, omdat de erfgenaam na het overlijden van haar echtgenoot (M) werd geconfronteerd met geldvorderingen van de kinderen uit hoofde van het testament van de overleden echtgenote van M waaruit deze geldvordering voortvloeide en de erfgenaam hier niet eerder op de hoogte van was.179 Hoewel

deze machtiging om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden op grond van artikel 4:194 BW is verleend, betwisten Luijten en Meijer de juistheid van deze uitspraak. Zij stellen dat er geen sprake is van een onbekende uiterste wil van de erflater, maar dat het hier gaat om een “aan de langstlevende partner wellicht onbekende schuld van de erflater uit de uiterste wil van zijn vooroverleden echtgenote.”.180 Naar hun mening is artikel 4:194 BW dan ook niet hiervoor geschreven.181 Mijns

inziens kunnen twee uitspraken van de Rechtbank niet gezien worden als basis van een op de grond van de jurisprudentie bestaande mogelijkheid voor erfgenamen om aan de rechter ontheffing te vragen

van de verplichting om onverwachte schulden met hun privévermogen te voldoen.

De Raad heeft echter een aantal kritiekpunten, waarbij de Raad zich afvraagt of het niet meer voor de hand zou liggen om de beneficiaire aanvaarding als uitgangspunt te nemen.182 In het

kader van de impliciete zuivere aanvaarding van een nalatenschap geeft de Raad aan dat de ervaring van de Rechtbanken leert dat de erfgenamen veel stress ervaren.183

Uit de Memorie van Toelichting volgt volgens de Raad dat de hoogte van de onverwachte schuld één van de beoordelingsfactoren is bij een toe- dan wel afwijzing van een verzoek om ontheffing van de verplichting om een onverwachte schuld met het privévermogen te voldoen.184 Door de

hoogte van de onverwachte schuld echter mee te nemen in de beoordeling van het verzoek ontstaat het risico dat de regeling van artikel 4:194a BW zal worden toegepast ter bescherming van “zielige” gevallen.185 Bovendien wordt door het wetsvoorstel de reikwijdte van het begrip

“onverwachte” schulden niet afgebakend, waardoor de Raad voorziet dat de jurisprudentie de maatstaf voor dit begrip zal moeten geven.186

Vervolgens geeft de Raad nog een aantal adviezen met betrekking tot de vereffeningsprocedure bij beneficiaire aanvaarding en de ontheffing van vereffening. Zo geeft de Raad aan dat de wettelijke vereffeningsprocedure als een dure en ingewikkelde procedure wordt ervaren en adviseert hij om deze procedure helderder in de wet op te nemen en hier meer voorlichting over te geven.187 Tot slot kunnen volgens de Raad de mogelijkheden van ontheffing van de

vereffening uitgebreid worden zodat artikel 4:202 lid 2 BW dan van toepassing wordt op alle

178 Rechtbank Limburg, 1 februari 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ0690 179 Notafax 2011/74.

180 Luijten en Meijer, TE 2011/4. 181 Luijten en Meijer, TE 2011/4.

182 De Raad voor de rechtspraak, 2014/32, p. 2. 183 De Raad voor de rechtspraak, 2014/32, p. 2. 184 De Raad voor de rechtspraak, 2014/32, p. 2. 185 De Raad voor de rechtspraak, 2014/32, p. 2. 186 De Raad voor de rechtspraak, 2014/32, p. 2. 187 De Raad voor de rechtspraak, 2014/32, p. 3.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij de aanbieding van het jaarverslag en de jaarrekening van de nationale politie aan de Tweede Kamer ga ik nader in op de door politie getroffen maatregelen, welke zijn gericht

Hoewel de kinderen van de erflater bij een wettelijke verdeling geen goederen van de nalatenschap verkregen omdat deze immers allen worden toegedeeld aan de langstlevende

Specifically, the study explored factors contributing to incest, how incidences of incest become known, different ways that incest can affect the offender, the

kende problemen te worstelen. De belangrijkste vraag die nu om beantwoording roept is deze: hoe bestrijdt de Zwitserse regering de voor de demo~ cratische

Bij de wettelijke verdeling zijn de (wettelijke) partner van de overledene en de kinderen samen erfgenaam. Maar de partner krijgt de hele nalatenschap. Dat betekent dat de..

Wanneer de erfgenamen de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaarden, zijn ze slechts aansprakelijk voor de schulden voor zover die uit de baten van de

Als bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen voor mijnbouwactiviteiten, waaronder geothermie, betrekt de minister van EZK provincies, gemeenten en waterschappen:

Op pagina 5 van dit rapport wordt aangegeven dat het systeem Syri binnen de overheid (door het UWV en de Belastingdienst) werd gebruikt om fraude op te sporen met algoritmes..