• No results found

Hartslag als voorspeller van antisociaal gedrag bij jeugddelinquenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hartslag als voorspeller van antisociaal gedrag bij jeugddelinquenten"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hartslag als voorspeller van antisociaal

gedrag bij jeugddelinquenten

Naam: Rahel Germazion Studentnummer: 10795421 Begeleidster: T. van Zuijen Datum:24-09-2015

(2)

Inhoudsopgave Samenvatting ... 4 Voorwoord ... 5 1. Introductie ... 6 2. Methode ... 11 2.1 Participanten ... 11 2.2 Instrumenten ... 12 2.2.1 Geweldrisico ... 12 2.2.2 Rusthartslag ... 14 2.2.3 Antisociaal gedrag ... 15 2.3 Procedure ... 16 2.4 Data-analyse ... 17 2.4.1 Mixed-models analyse ... 18 3. Resultaten ... 20 3.1 Het incidentenpatroon ... 26 3.1.1 Participant 1 ... 26 3.1.2 Participant 2 ... 26 3.1.3 Participant 3 ... 27 3.1.4 Participant 4 ... 27 3.1.5 Participant 5 ... 27 3.1.6 Participant 6 ... 27

(3)

3.1.7 Participant 7 ... 28

3.1.8 Participant 8 ... 28

3.2 De SAVRY- score ... 28

3.3 De rusthartslag ... 29

3.4 Correlatie SAVRY – score en rusthartslag ... 29

4. Discussie ... 30

(4)

4 Samenvatting

Risicotaxatie instrumenten die hedendaags gebruikt worden in justitiële jeugdinrichtingen brengen alleen psychologische en sociale factoren in kaart, hoewel ook (neuro)biologische factoren een belangrijke rol kunnen spelen in de voorspelling van antisociaal gedrag. Uit onderzoek blijkt dat rusthartslag negatief samenhangt met antisociaal gedrag. Om te onderzoeken of ook de rusthartslag antisociaal gedrag in een Justitiële Jeugdinrichting kan voorspellen, is van acht mannelijke jeugddelinquenten van gemiddeld 18.56 jaar oud (SD = 1.85) informatie verkregen van de Structured Assessment of Violence in

Youth en is middels het Jeugdinrichting Systeem het aantal incidenten (onderverdeeld in

overtredingen, verbale en fysieke incidenten) per maand bekend. Van 252 mannelijke jeugddelinquenten was middels de ‘Vrije Universiteit- Ambulatory Monitoring System’ de rusthartslag bekend. Een afnemend patroon in het aantal incidenten per maand is te verwachten bij een laag of matig geweldrisico en/of een hoge rusthartslag.

Bij één van de drie participanten met een matig geweldrisico en bij één van de vijf participanten met een hoog geweldrisico, was sprake van een afnemend aantal incidenten. Ook bij één van de twee participanten met een relatief lage rusthartslag was sprake van een afname. Er waren geen participanten met een relatief hoge rusthartslag.

De resultaten van dit kwantitatieve onderzoek laten geen eenduidig patroon zien. Uit het huidige onderzoek blijkt dat meer onderzoek nodig is naar de rusthartslag als voorspeller van antisociaal gedrag bij jeugddelinquenten, zodat kan worden onderzocht of de rusthartslag enerzijds een toegevoegde waarde heeft op het bepalen van het geweldrisico en anderzijds op de verhoging van de behandelrespons door alternatieve behandeling.

(5)

5 Voorwoord

Voor u ligt mijn master scriptie ‘Hartslag als voorspeller van antisociaal gedrag bij jeugddelinquenten’, welke de afsluiting vormt van de master Forensische orthopedagogiek te Universiteit van Amsterdam. Dit is een onderzoek binnen het brede onderzoeksgebied van

Study Consortium on Reattributional E-training Effectiveness and Neuroprediction. Dit

onderzoek is verricht gedurende februari 2015 tot en met september 2015.

Van februari 2015 tot en met oktober 2015 heb ik de mogelijkheid gekregen om een onderzoeksstage van het desbetreffende onderzoek te lopen aan Justitiële Jeugdinrichting de Hartelborgt te Spijkenisse. Hierbij heb ik ook de mogelijkheid gekregen om gebruik te maken van verzamelde data van jeugddelinquenten over verschillende Justitiële Jeugdinrichtingen in Nederland. Hoewel wegens omstandigheden onvoldoende data tot beschikking was om de oorspronkelijke vraagstelling te beantwoorden, heb ik met behulp van mijn begeleiders een redelijke methodische oplossing kunnen bedenken om het huidige onderzoek (deels) voort te kunnen zetten.

Mijn dank gaat uit naar mijn scriptiebegeleidster en stagebegeleiders Titia van Zuijen, Esther de Ruigh en Hans van der Baan en in het bijzonder alle jongeren, ouders en Justitiële Jeugdinrichtingen die hebben meegedaan aan en/of toestemming hebben gegeven voor het onderzoek. Zonder hen had dit onderzoek niet uitgevoerd kunnen worden.

(6)

6 1. Introductie

In de afgelopen decennia is antisociaal en delictgedrag van kinderen en jongeren binnen veel Westerse samenlevingen een groot maatschappelijk probleem (Lodewijks & Van Domburgh, 2012). Het delictgedrag resulteert zowel in materiële als immateriële schade voor de maatschappij in het algemeen en voor individuele slachtoffers. Maar ook de daders zelf ondervinden vaak schade in de vorm van psychische problemen, schooluitval, werkloosheid en verslaving indien zij niet tijdig passend hulp ontvangen (Lodewijks & Van Domburgh, 2012). De vraag in welke mate jeugdigen risico lopen om (nogmaals) een delict te plegen - en welke factoren bijdragen aan dat risico - staat daarom centraal voor beleidsmakers, justitieel betrokkenen, hulpverleners en onderzoekers. Dit om vervolgens effectieve maatregelen te kunnen nemen om het risico te verminderen dat een jongere (nogmaals) een delict pleegt.

Gestructureerde risicotaxatie voor de kans op herhaling van daderschap bij jeugdigen, wordt vanaf 2005 in de praktijk toegepast en staat in Nederland nog in de kinderschoenen. Hierbij gaan risicotaxatie en risicohantering hand in hand (Lodewijks & Van Domburgh, 2012). Risicotaxatie is het inschatten van de kans dat een jongere binnen een bepaalde termijn opnieuw een delict zal plegen, gegeven zijn individuele en sociale/contextuele kenmerken. Risicohantering is het proces om de verschillende factoren die bepalend zijn voor het ingeschatte risico dermate te veranderen of te beheersen, dat het niet tot feitelijke recidive komt. Hoewel risicotaxatie van belang is voor inschatting van de recidivekans, risicohantering en behandelplanning bij gewelddadige jongeren, brengen risicotaxatie instrumenten die hedendaags gebruikt worden in Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) alleen de psychologische en sociale factoren in kaart, maar niet de (neuro)biologische factoren (Van der Put et al., 2012). Een voorbeeld van een veel gebruikt risicotaxatie instrument waarbij alleen psychologische en sociale factoren in kaart worden gebracht, is de Structured Assessment of

(7)

7

SAVRY is ontwikkeld om het geweldrisico bij adolescenten te kunnen bepalen en wordt in Nederland toegepast bij de rapportage Pro Justitia, bij verlofbeoordelingen en proefverlof als jongeren zijn geplaatst in een JJI én bij de beoordeling of de jeugdmaatregel Plaatsing in Jeugdinrichting (PIJ) kan worden beëindigd (Lodewijks, 2012).

Biologische factoren zouden echter een belangrijke rol kunnen spelen in de voorspelling van antisociaal gedrag (Ortiz & Raine, 2004) en daarbij mogelijk de voorspelling van recidive, risicohantering en behandeling. Aangezien antisociaal gedrag in kinderen gedeeltelijk een erfelijke basis heeft (Eley, Lichtenstein & Stevenson, 1999; Ortiz & Raine, 2004; Raine, 1993), is er een toenemende interesse naar biologische processen die zelf gedeeltelijk erfelijk zijn en als factor voor antisociaal gedrag kunnen fungeren. Voorbeelden van eerder onderzochte factoren van antisociaal gedrag zijn prefrontale tekorten in de hersenen (Raine, 2002), een laag cortisolgehalte (Van Goozen, Matthys, Cohen-Kettenis, Buitelaar & Van Engeland, 2000) en een laag serotoninegehalte (Moore, Scarpa & Raine, 2002). Dergelijke factoren zijn potentieel van belang, omdat ze aanwijzingen kunnen geven in hoe antisociaal gedrag biologisch is vastgelegd, ze inzicht kunnen geven in de etiologie van de ontwikkeling van antisociaal gedrag (Ortiz & Raine, 2004), maar ook omdat ze een bijdrage zouden kunnen leveren aan het voorspellen van antisociaal gedrag.

De belangstelling van onderzoek naar belangrijke menselijke stressreguleringssystemen, zoals het autonome zenuwstelsel, is de afgelopen tien jaar aanzienlijk toegenomen (De Vries-Bouw et al., 2011). Een dominante gedachtepatroon van stressregulatie in relatie tot antisociaal gedrag is de low arousal theory (De Vries-Bouw et al., 2011; Zuckerman, 1979). Volgens deze theorie wordt verwacht dat het autonome zenuwstelsel op een laag basaal niveau functioneert. Hierdoor zoeken individuen naar prikkels, door bijvoorbeeld antisociaal gedrag te vertonen om hun onaangename lage prikkeling te optimaliseren (dit zoeken naar prikkels wordt ook wel de sensation seeking theory genoemd; De Vries-Bouw et al., 2011;

(8)

8

Zuckerman, 1979). Uit onderzoek bij studenten blijkt dat sensation seeking een sterke voorspeller is op riskant gedrag, in het bijzonder crimineel gedrag en sociale overtredingen (Horvath & Zuckerman, 1993). Een andere theorie, de fearlessness theory, veronderstelt dat een lage autonome zenuwstelsel(re)activiteit een voorspeller is voor een gebrek aan angst (De Vries-Bouw et al., 2011; Raine, 1993, 2002). Uit onderzoek blijkt dat onbevreesde individuen zoals ontmijners en parachutisten, zowel een bijzonder lage autonome zenuwstelselactiviteit als autonome zenuwstelselresponsiviteit hebben (Cox, Hallam, O’Connor, & Rachman,1983; McMillan & Rachman, 1987; O’Connor, Hallam, & Rachman, 1985; Raine, 1993). Het uiten van antisociaal en gewelddadig gedrag vereist een mate van onbevreesdheid. Een gebrek aan angst zou kinderen gevoelig maken voor het ontwikkelen van antisociaal gedrag, omdat weinig angst voor sociale straffen de effectiviteit van conditionering zal verlagen (Matthys, Van Goozen, Snoek & Van Engeland, 2004; Raine, 1993). Vanuit zowel de sensation seeking als de fearlessness theory is dus de aanname dat de basale autonome zenuwstelselactiviteit en autonome zenuwstelselresponsiviteit op psychosociale stress verzwakt zijn in antisociale jeugdigen, wat kan resulteren in antisociaal gedrag (De Vries-Bouw et al., 2011).

Om de autonome zenuwstel(re)activiteit te bepalen, kan de hartslag worden gemeten (De Vries-Bouw et al., 2011; Ortiz & Raine, 2004). De fearlessness theory wordt ondersteund vanuit het feit dat een lage rusthartslag gerelateerd is aan een onbevreesd of ongeremd temperament (Cox et al.,1983; McMillan & Rachman, 1987; O’Connor et al., 1985; Raine, 1993, Raine, 2002; Scarpa, Raine, Venables & Mednick, 1997). Hoewel uit sommige onderzoeken waarbij wordt vergeleken met een controlegroep blijkt dat een rusthartslag lager is in individuen met antisociaal gedrag (Herpertz et al. 2001; Kindlon et al., 1995; Raine, Venables & Mednick, 1997; Van Goozen, Matthys, Cohen-Kettenis, Buitelaar & Engeland, 2000), blijken andere onderzoeken dit resultaat niet gevonden te hebben (Pine et al., 1998; Van Hulle, Corley, Zahn-Waxler, Kagan & Hewitt, 2000). Een mogelijke reden hiervoor is

(9)

9

dat de autonome zenuwstelsel(re)activiteit maar één van meerdere mogelijke factoren is die betrokken is bij de oorzaak van antisociaal gedrag.

Naast de autonome zenuwstelsel(re)activiteit kunnen ook sociale factoren zoals disfunctionele gezinsinvloeden van invloed zijn op antisociaal gedrag (Moffit & Caspi, 2001; Ortiz & Raine, 2004). Het blijkt dat er interacties zijn tussen biologische en sociale factoren (Ortiz & Raine, 2004; Raine, 2002). Een rusthartslag is bijvoorbeeld vaak lager in antisociale individuen, maar kan een bijzonder sterke eigenschap zijn van antisociale individuen uit hogere sociale klassen. Biologische eigenschappen zijn bepalender bij antisociale individuen uit hogere sociale klassen, omdat zij over het algemeen over minder sociale risicofactoren beschikken (Ortiz & Raine, 2004; Raine & Venables, 1984). Uit onderzoek blijkt dat wanneer delinquenten en niet-delinquenten beiden uit ontwrichte gezinnen kwamen, er geen verschil was in rusthartslag. Echter, delinquenten uit intacte gezinnen bleken een lagere rusthartslag te hebben dan niet-delinquenten uit intacte gezinnen (Ortiz & Raine, 2004; Raine & Venables, 1984). Bovendien blijkt bij aanwezigheid van zowel biologische als sociale risicofactoren, de kans op antisociaal en gewelddadig gedrag exponentieel toe te nemen (Ortiz & Raine, 2004; Raine, 2002).

Om in kaart te brengen welke maten antisociaal gedrag voorspellen bij jongeren die in een JJI verblijven, kunnen desbetreffende maten worden gekoppeld aan recidive. Gezien de korte looptijd van het huidige onderzoek is het niet mogelijk om over de recidive gegevens van jongeren die wegens een delict in een JJI verblijven te beschikken, maar ook in detentie is het mogelijk dat jongeren zich misdragen: dit wordt geregistreerd in de vorm van incidenten. Gedrag gedurende detentie is veelvuldig in verband gebracht met recidive en het blijkt dat incidenten goede voorspellers zijn voor latere recidive (Gedreau et al., 1996). Uit onderzoek blijkt dat een uiteindelijk klinisch oordeel van laag, matig en hoog geweldrisico (bepaald aan de hand van de SAVRY; Lodewijks et al., 2006), respectievelijk correspondeert met waarden

(10)

10

van 9.5%, 40% en 80% van geweld binnen de instelling (Lodewijks, 2008). Oorspronkelijk zou het huidige onderzoek onderzoeken of naast psychologische en sociale maten om het geweldrisico te bepalen (SAVRY; Lodewijks et al., 2006), ook de rusthartslag een toegevoegde waarde heeft op de voorspelling van antisociaal gedrag. Echter, wegens omstandigheden is onvoldoende data tot beschikking om deze vraagstelling in het huidige onderzoek te beantwoorden en daarom zal in een N = 1 design onderzocht worden of het geweldrisico en de rusthartslag onafhankelijk van elkaar antisociaal gedrag voorspellen.

Om een N=1 design mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat iedere participant herhaaldelijk is geëvalueerd gedurende verschillende fasen, bijvoorbeeld tijdens een baseline en behandeling (Maric, De Haan, Hogendoorn, Wolters & Huizenga, 2015). In het huidige onderzoek is gekozen voor een baseline van drie maanden, waarbij het aantal incidenten per maand in de kortverblijffase (baseline) van de jongere wordt vergeleken met het aantal incidenten per maand in de langverblijffase (behandeling): het incidentenpatroon. In de eerste drie maanden van het verblijf in een JJI (de kortverblijffase) vindt nog geen behandeling plaats gericht op individuele problematiek (Van der Put et al., 2011). Hierdoor zal naar verwachting een afnemend patroon in het aantal incidenten te zien zijn als de gerichte behandeling in de langverblijffase aanslaat.

Dit incidentenpatroon zal vermoedelijk te zien zijn bij jongeren met een laag of matig geweldrisico, aangezien deze jongeren minder (statische) risicofactoren en/of meer protectieve factoren hebben dan jongeren met een hoog geweldrisico (Lodewijks & Van Domburgh, 2012). Hierdoor zullen minder factoren meespelen in de behandeling jegens antisociaal gedrag. Ook zal dit afnemende incidentenpatroon naar verwachting te zien zijn bij jongeren met een hoge rusthartslag, omdat – zoals eerder besproken - rusthartslag negatief samenhangt met antisociaal gedrag. Dit afnemende incidentenpatroon zal naar verwachting niet te zien zijn bij jongeren met een lage rusthartslag, omdat behandeling in een JJI alleen

(11)

11

gebaseerd is op dynamische psychologische en sociale factoren (bijvoorbeeld gesteld aan de hand van de SAVRY; Lodewijks et al., 2006) en niet op (neuro)biologische factoren zoals de rusthartslag (Van der Put et al., 2011).

Kortom, in het huidige onderzoek zal worden onderzocht of het geweldrisico (SAVRY; Lodewijks et al., 2006) en de rusthartslag incidenten binnen een JJI voorspellen. Het huidige onderzoek verwacht daarbij dat een laag of matig geweldrisico (SAVRY; Lodewijks et al., 2006) samenhangt met een hoger aantal incidenten in de kortverblijffase dan in de langverblijffase: een afnemend incidentenpatroon. Bij een hoog geweldrisico verwacht het huidige onderzoek geen verschil in het aantal incidenten tussen deze twee fasen of een kleiner aantal incidenten in de kortverblijffase dan in de langverblijffase. Ook verwacht het huidige onderzoek een afnemend incidentenpatroon bij een hoge rusthartslag en een onsamenhangend of een toenemend incidentenpatroon bij een lage rusthartslag.

2. Methode

2.1 Participanten

Jongeren tussen de 12 en 24 jaar oud werden geworven door middel van persoonlijk benadering in JJI Amsterbaken te Amsterdam, JJI de Hunneberg te Nijmegen, JJI de Hartelborgt te Spijkenisse, JJI Teylingereind te Sassenheim, JJI de Heuvelrug te Zeist en JeugdzorgPlus instelling de Koppeling te Amsterdam. De totale steekproef bestond uit 337 deelnemende jongeren (208 jongens) van 18,35 jaar oud (N = 327; SD = 2.05). Uit de totale steekproef werden alleen gegevens van mannelijke jeugddelinquenten gebruikt omtrent rusthartslag (N = 252). In het huidige onderzoek zijn geen vrouwelijke jeugddelinquenten opgenomen, omdat desbetreffende data nauwelijks aanwezig was.

(12)

12

Van acht mannelijke jeugddelinquenten tussen de 15.07 en de 21.72 jaar (M = 18.56; SD = 1.85) was zowel de rusthartslag in beats per minute (bmp) bekend, als de score van de SAVRY (Lodewijks et al., 2006) en het aantal en de soort gepleegde incidenten binnen een JJI. De acht mannelijke jeugddelinquenten werden geworven in JJI De Heuvelrug en hadden een langverblijfstitel. In Tabel 1 zijn de demografische eigenschappen van de acht participanten weergegeven. Opvallend is dat het merendeel van de participanten alleen de lagere school heeft afgerond.

Tabel 1

Demografische eigenschappen

Participant Opleiding jongere Geboorteland jongere Geboorteland moeder Geboorteland vader

1. Lagere school Nederland Marokko Marokko

2. VMBO Curaçao Curaçao Curaçao

3. Lagere school Nederland Marokko Nederland

4. Lagere school Nederland Nederland Nederland

5. Lagere school Nederland Nederland Suriname

6. Lagere school Roemenië Roemenië Roemenië

7. Lagere school Nederland Nederland Turkije

8. Lagere school Nederland Marokko Marokko

2.2 Instrumenten 2.2.1 Geweldrisico

Om het geweldrisico vast te stellen is in dit onderzoek de Structured Assessment of

Violence in Youth (SAVRY; Lodewijks et al., 2006) gebruikt. De SAVRY is ontwikkeld om

het geweldrisico bij adolescenten te kunnen bepalen en wordt in Nederland toegepast bij de rapportage Pro Justitia, bij verlofbeoordelingen en proefverlof als jongeren zijn geplaatst in een JJI én bij de beoordeling of de jeugdmaatregel Plaatsing in Jeugdinrichting (PIJ) kan worden beëindigd (Lodewijks, 2012). Over het algemeen zijn psychologen, psychiaters, getrainde jeugdreclasseringsambtenaren en maatschappelijk werkenden met de vereiste

(13)

13

expertise, gekwalificeerd om de SAVRY (Lodewijks et al., 2006) te gebruiken. De SAVRY (Lodewijks et al., 2006) kent een uitstekende tot goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de risicototaalscore (Interclass Correlation Coefficient (ICC)= .74 en .80) en voor het gestructureerd klinisch oordeel (ICC= .72 tot .95; Lodewijks, 2012). Het blijkt dat de SAVRY totaalscore en klinische beoordeling significant nauwkeuriger zijn als voorspeller van recidive van gewelddadig gedrag dan een ongestructureerd klinisch oordeel (Lodewijks, 2008). Wat betreft de concurrente validiteit, blijkt dat er een significante relatie is tussen SAVRY-scores en andere maten van geweld in justitiële jeugdinrichtingen en hoog risicogroepen in de samenleving (Lodewijks, 2012).

Er zijn 24 risicofactoren (Tabel 2) die worden gecodeerd op een schaal van drie niveaus (laag, matig en hoog; 0, 1 en 2). Op basis van kritische risico- en protectieve factoren die voor de jongere opgaan, werd een risico-inschatting gemaakt. Een risicofactor werd over het algemeen als ‘laag’ beschouwd wanneer de kenmerken of de situatie afwezig waren, als ‘matig’ wanneer de specifieke risicofactor tot op zekere hoogte aanwezig was en/of niet ernstig was of matige schade had veroorzaakt en als ‘hoog’ als het kenmerk of de situatie uitdrukkelijk aanwezig was en/of ernstig was of grote schade had veroorzaakt. Het coderen van de zes beschermende factoren gebeurde op een schaal van twee niveaus, afwezig (0) of aanwezig (1). Men kon items als ‘kritisch’ scoren als men oordeelde dat deze een belangrijke invloed op het risiconiveau hebben.

Het ‘gestructureerd klinische oordeel’ van de SAVRY is het uiteindelijke professionele oordeel, gebaseerd op de algehele interpretatie van de 24 risicofactoren en de zes protectieve factoren (Lodewijks, 2012). In dit eindoordeel wordt het risico van geweld door de deskundige ingeschat als laag, matig of hoog. De beslissing over het recidiverisico (laag, gemiddeld of hoog) dient zo transparant mogelijk gemaakt te worden door de argumenten en

(14)

14

de kritische items te beschrijven, die vervolgens als aangrijpingspunten voor een eventuele interventie kunnen dienen. In het huidige onderzoek wordt het eindoordeel gebruikt.

Tabel 2

Risicofactoren gestructureerde taxatie van geweldrisico bij jongeren

Historische risicofactoren Sociale/contextuele risicofactoren

( gedurende afgelopen zes maanden)

• Eerder gewelddadig gedrag

• Eerder niet-gewelddadig delinquent gedrag • Jonge leeftijd bij eerste gewelddadig gedrag • Zich onttrokken hebben aan toezicht/interventie • Eerdere zelfbeschadiging of suïcidepogingen • Getuige zijn van geweld in het gezin • Geschiedenis van mishandeling als kind • Criminaliteit van de ouders/verzorgers • Vroege verstoring in de verzorgingssituatie • Geringe schoolprestaties

• Omgang met delinquente leeftijdgenoten • Afwijzing door leeftijdgenoten;

• Ervaren stress en geringe copingvaardigheden • Geringe opvoedingsvaardigheden van de ouders • Gebrek aan steun van andere volwassenen • Achterstandsbuurt

Individuele risicofactoren

(gedurende afgelopen zes maanden)

Protectieve factoren

• Negatieve opvattingen • Riskant gedrag/impulsiviteit • Problemen met middelengebruik • Problemen met hanteren van boosheid • Lage empathie/berouw

• Aandachtstekort/Hyperactiviteit

• Onvoldoende medewerking aan interventies • Weinig interesse in/binding met school of werk.

• Prosociale betrokkenheid

• Duidelijke ondersteuning door anderen • Duidelijk hechte band met tenminste een

prosociale volwassene

• Positieve houding tegenover interventie en gezag • Duidelijk positieve gerichtheid op school of werk • Trekken van een veerkrachtige persoonlijkheid.

Opmerking. Aangepast overgenomen uit Instrumenten voor risicotaxatie (p. 115) door H. P. Lodewijks en L. van

(15)

15

2.2.2 Rusthartslag

Aan de hand van de meet- en scoringsinstrument ‘Vrije Universiteit- Ambulatory

Monitoring System’ (VU-AMS; De Geus, Willemsen, Klaver & Van Doornen, 1995) werd de

rusthartslag van de jongeren bepaald in beats per minute (bpm). Voordat de testafname begon, werd de huid van de jongere met alcohol schoongemaakt en kreeg de jongere drie elektrocardiogram (ECG) elektrodes met geleidingspasta op. De eerste elektrode werd net onder het rechtersleutelbeen (vier centimeter rechts van het sternum) geplaatst, de tweede rechts tussen de twee laagste ribben (op het vlezige deel van de abdomen) en de laatste elektrode links op de borstkas, onder de tepel ter hoogte van de xiphoid (uiteinde sternum). Ook kreeg de jongere vier impedantie cardiografie (ICG) elektrodes met geleidingspasta op, waarvan twee op de ruggengraat (minstens drie centimeter boven de top van het sternum en minstens 3 centimeter onder het xiphoid), één aan de top van het sternum en één op het xiphoid (voor afsplitsing van de onderste twee ribben). Vervolgens werden de elektrodes met behulp van snoeren aan de VU-AMS (De Geus et al., 1995) gekoppeld, die weer gekoppeld was aan een laptop met Data Analysis and Management Software (DAMS, versie 3.9). Aansluitend werd het signaal gecontroleerd, zodat de hartslag, hartslagvariabiliteit, sinusaritmie, huidgeleiding niveau en huidgeleiding reacties gedurende de taken gemeten konden worden. Middels het ECG is de rusthartslag bepaald in bpm en in het huidige onderzoek is geen gebruik gemaakt van het ICG.

De data werd geïnspecteerd op verdachte signalen. Deze werden zo nodig door het programma zelf of handmatig verwijderd. Voor het huidige onderzoek is de rusthartslag in bpm gebruikt, gemeten gedurende de five minute baseline. Tijdens deze baseline kreeg de jongere een ontspannend aquatische film te zien (Coral Sea Dreaming, Small World Music

Inc.) van vijf minuten, om rustniveaus van de sinusaritmie en hartslag te evalueren (De Wied,

(16)

16

2.2.3 Antisociaal gedrag

Voor antisociaal gedrag werd het aantal incidenten per maand als variabele gebruikt. Aan de hand van het Jeugdinrichting Systeem (JIS), het centrale dossier systeem van de Dienst Justitiële Inrichtingen van de Nederlandse overheid, kon informatie uit de dossiers van de jongeren worden verkregen wat betreft de soort en het aantal gepleegde incidenten gedurende het verblijf in de JJI. Wanneer een jongere in de gesloten jeugdzorg verblijft, worden incidenten geregistreerd door de medewerkers wanneer deze voorkomen, met een omschrijving over wat er gebeurt is. Alleen de incidenten waarbij de jongere ofwel zelf de dader – ofwel in grote mate betrokken was, werden meegenomen. Per incident werd genoteerd wanneer deze plaatsvond en of er een overtreding, verbale agressie of fysieke agressie plaatsvond. Voorbeelden van overtredingen waren te laat klaar staan, verwijdering/weigering van onderwijs of activiteit door de docent of door de jongere zelf, het hebben van een positieve score op drugs aan de hand van een urinecontrole, het in bezit zijn van contrabande, het onttrekken van verlof, het weigeren van instructie door een groepsleider en het stelen van spullen. Voorbeelden van incidenten waarbij er verbale agressie plaatsvond, zijn denigrerende en respectloze uitspraken tegen personeel, verbaal seksueel grensoverschrijdend gedrag, verbaal geweld en dreigingen. Onder incidenten waarbij er fysieke agressie plaatsvond, behoorden fysiek seksueel grensoverschrijdend gedrag, fysiek geweld tegen personeel of onderling en fysieke agressie gericht op spullen.

2.3 Procedure

Het huidige onderzoek maakte onderdeel uit van een groter lopend onderzoek, genaamd

Study Consortium on Reattributional E-training Effectiveness and Neuroprediction

(SCREEN), bestaande uit één nulmeting en drie nametingen. Het huidige onderzoek heeft alleen gebruik gemaakt van de verkregen data aan de hand van de nulmeting. Voor het

(17)

17

SCREEN onderzoek is toestemming verkregen van de ethische commissie van de faculteit der maatschappij- en gedragswetenschappen. Ook is er een informed consent verkregen van de jongeren zelf en van de ouders/verzorgers waarvan de jongeren nog geen 18 jaar oud waren. Voordat de nulmeting begon werd de VU-AMS (De Geus et al., 1995) aangesloten op de participant zelf en aan de laptop. Vervolgens vulde de jongere gedurende tien minuten een demografische vragenlijst in op de laptop en overige vragenlijsten die niet relevant waren voor het huidige onderzoek. Gedurende deze tien minuten werd de natural baseline van de jongere gemeten en kon de jongere wennen aan de apparatuur. Aansluitend kreeg de jongere een koptelefoon op en een ontspannend aquatische film (Coral Sea Dreaming, Small World

Music Inc.; De Wied et al., 2012; Piferi et al., 2000) van vijf minuten te zien (five minute baseline). De nulmeting bestond uit overige taken en vragenlijsten, maar de deze zijn niet voor het huidige onderzoek gebruikt. Als beloning kreeg elke jongere een belkaart van vijf euro of een doucheproduct.

2.4 Data-Analyse

Statistische analyses werden uitgevoerd met behulp van Statistical Package for the Social

Sciences (SPSS, versie 20). Om het incidentenpatroon van de acht participanten te analyseren

werd per participant de mixed models analyse uitgevoerd (zie 2.4.1), waarbij het aantal incidenten per maand de afhankelijke variabele was en de eerste drie maanden (de kortverblijffase) als baseline werd gebruikt. Deze periode is als baseline gekozen, omdat in deze periode nog geen behandeling gericht op individuele problematiek plaatsvindt.

Ook met behulp van visuele analyses van het incidentenpatroon en de Reliable Change

Index (RCI) (zie Maric et al, 2015) werden hypotheses getoetst. Door voor elke participant de Reliable Change Index (RCI; zie Maric et al, 2015) te berekenen, werd onderzocht of de

(18)

18

significant was. Op basis van een alpha = 0.05 geeft een RCI van > + 1.96 of < - 1.96 een statistisch significant betrouwbare verandering weer.

Vervolgens werd de rusthartslag van het totaal aantal mannelijke jeugddelinquenten geïnspecteerd op uitbijters en normaliteit (N = 252). Om te controleren op uitbijters werden boxplots gebruikt. Er waren geen (extreme) uitbijters gevonden [>3SD]. De verdeling van de rusthartslag werd geïnspecteerd door histogrammen. Door middel van histogrammen werd geconstateerd dat de verdeling van de rusthartslag (st. skewness= .153, st. kurtosis= .305) redelijk normaal was. Met behulp van Z-scores kon worden onderzocht of de acht participanten een lage of een hoge rusthartslag hebben, vergeleken met de gemiddelde rusthartslag van het totaal aantal mannelijke jeugddelinquenten (N = 252). Bij een standaarddeviatie van ≥ + 1.5 of ≤ - 1.5 is uitgegaan van een hoge of lage rusthartslag.

Ten slotte werd met behulp van een Spearman rangcorrelatie onderzocht of het geweldrisico negatief samenhangt met de rusthartslag.

2.4.1 Mixed models analyse

De mixed models analyse is beschreven in de volgende functie (zie Maric et al., 2015):

y(i) = b0 + b1 x fase(i) + b2 x tijd_in_fase(i) + b3 x fase(i) x tijd_in_fase(i) + e(i) (1)

In algebraïsche vergelijking (1) is y(i) de uitkomstvariabele (incidenten) op tijdstip i, is fase(i) de fase waarin tijdstip i is opgenomen (waarbij de baseline, ofwel de kortverblijffase, als 0 gecodeerd is en de langverblijffase als 1; Tabel 3) en geeft tijd_in_fase de tijdstippen weer binnen elke fase. De term e(i) is het residu op tijdstip i. De parameter b0 wordt geïnterpreteerd als de intercept van de baseline (kortverblijffase), b1 als het verschil in intercepten tussen de langverblijffase en kortverblijffase, b2 als de helling van de baseline

(19)

19

(kortverblijffase) en b3 als het verschil in hellingen tussen de langverblijffase en de kortverblijffase. Intercept verschillen tussen fasen kunnen worden beoordeeld door te testen of b1 significant verschilt van nul. Soortgelijk kunnen hellingverschillen tussen fasen worden beoordeeld door te testen of b3 significant verschilt van nul. In het huidige onderzoek werd dusdanig gecodeerd dat tijd_in_fase aan het einde van elke fase als nul werd gecodeerd, zodat

b1 het verschil in aantal incidenten tussen de laatste maand van de langverblijffase (eenentwintigste maand detentie) en de laatste maand van de kortverblijffase (derde maand detentie) aanduidt (Tabel 3).

De resultaten van het incidentenpatroon werd als volgt geanalyseerd (zie Maric et al., 2015; Tabel 4): De parameter b0 is de intercept en geeft het aantal incidenten in de derde maand weer, dus de laatste maand van de kortverblijffase. De parameter b1 geeft het verschil in het aantal incidenten tussen de laatste maand van de langverblijffase en de laatste maand van de kortverblijffase weer. Hierbij indiceren positieve waarden meer incidenten in de laatste maand van de langverblijffase vergeleken met de laatste maand van de langverblijffase. Parameter b2 is de helling van de kortverblijffase en weergeeft daarbij de mate van verandering in het aantal incidenten in de kortverblijffase (de eerste drie maanden detentie). Negatieve waarden geven een toename van het aantal incidenten weer, omdat de tijd (in fase) achteruit loopt (Tabel 3). De interpretatie van b3 is het verschil in de mate van veranderingen in het aantal incidenten tussen de langverblijf- en kortverblijffase. Deze parameter moet in combinatie met b2 geïnterpreteerd worden. Als de schattingen van zowel b2 als b3 negatief zijn, betekent dit een grotere stijging in het aantal incidenten gedurende de langverblijffase dan gedurende de kortverblijffase. Als b2 negatief is en b3 positief, betekent dit een kleinere stijging (als de absolute waarde van b3 lager is, dan die van b2) of zelfs een daling (als de absolute waarde van b3 die van b2 overschrijdt) in het aantal incidenten gedurende de langverblijffase.

(20)

20 Tabel 3

Structuur van datareeks in SPSS

Participant Tijd (maandelijks) Fase (0 = kortverblijf, 1 = langverblijf Tijd in fase Fase x Tijd in fase Overtredingen Verbale incidenten Fysieke incidenten 1 1 0 2 0 4 0 0 1 2 0 1 0 3 0 0 1 3 0 0 0 1 0 0 1 4 1 17 17 3 0 0 1 5 1 16 16 0 0 0 1 6 1 15 15 4 0 0 … … …. …. …. …. …. …. 1 21 1 0 0 2 0 0 3. Resultaten

In Tabel 4 en Figuur 1 zijn de resultaten van het huidige onderzoek weergegeven. Soms zijn soorten incidenten (overtredingen, verbale of fysieke incidenten) weggelaten, omdat niet elke participant alle soorten incidenten laat zien.

Tabel 4

Beschrijvende statistieken voor SAVRY – score, rusthartslag en het incidentenpatroon van participant 1 t/m 8 1.

SAVRY-score Rusthartslag a Z – score rusthartslag RCI b (a) RCI b (b)

Matig 65.72 -0.62 0.21 0.45

a. Incidentenpatroon aangaande overtredingen

Schatting SE p 95% Confidentie Interval Ondergrens Bovengrens

Intercept (b0) 1.19 1.31 .379 -1.65 4.03

Fase (b1) 0.49 1.43 .737 -2.68 3.67

Tijd_in_fase (b2) 1.49 1.05 .173 -0.73 3.71

Tijd_in_fase x fase (b3) -1.42 1.05 .193 -3.64 0.80

b. Incidentenpatroon aangaande fysieke incidenten

(21)

21 Ondergrens Bovengrens Intercept (b0) 0.00 0.30 .997 -0.64 0.64 Fase (b1) 0.11 0.33 .748 -0.64 0.86 Tijd_in_fase (b2) -0.00 0.23 .998 -0.49 0.48 Tijd_in_fase x fase (b3) 0.00 0.23 .998 -0.49 0.49 a

Rusthartslag in beats per minute.

b

Reliable Change Index van het incidentenpatroon aangaande overtredingen (a) en fysieke incidenten (b). Op basis van een alpha = 0.05 geeft een RCI van > +1.96 of < - 1.96 een statistisch significant betrouwbare verandering in het aantal incidenten tussen de kortverblijf- en langverblijffase weer.

2.

SAVRY-score Rusthartslag a Z – score rusthartslag RCI b (a) RCI b (b) RCI b (c)

Hoog 76.12 0.44 -0.08 -1.05 -3.47

a. Incidentenpatroon aangaande overtredingen

Schatting SE p 95% Confidentie Interval Ondergrens Bovengrens

Intercept (b0) 0.54 1.16 .648 -1.99 3.08

Fase (b1) -0.19 1.25 .885 -2.98 2.60

Tijd_in_fase (b2) -0.11 0.95 .909 -2.13 1.91

Tijd_in_fase x fase (b3) 0.26 0.95 .791 -1.76 2.27

b. Incidentenpatroon aangaande verbale incidenten

Schatting SE p 95% Confidentie Interval Ondergrens Bovengrens

Intercept (b0) 0.36 0.25 .187 -0.20 0.91

Fase (b1) -0.30 0.27 .296 -0.92 0.31

Tijd_in_fase (b2) 0.01 0.21 .952 -0.43 0.45

Tijd_in_fase x fase (b3) -0.01 0.21 .953 -0.45 0.43

c. Incidentenpatroon aangaande fysieke incidenten

Schatting SE p 95% Confidentie Interval Ondergrens Bovengrens Intercept (b0) 0.84 0.03 .000 0.77 0.91 Fase (b1) -0.84 0.03 .000 -0.91 -0.78 Tijd_in_fase (b2) -0.57 0.03 .000 -0.63 -0.51 Tijd_in_fase x fase (b3) 0.57 0.03 .000 0.50 0.63 a

Rusthartslag in beats per minute.

b

Reliable Change Index van het incidentenpatroon aangaande overtredingen (a), verbale incidenten (b) en fysieke incidenten (c). Op basis van een alpha = 0.05 geeft een RCI van > +1.96 of < - 1.96 een statistisch significant betrouwbare verandering in het aantal incidenten tussen de kortverblijf- en langverblijffase weer.

3.

SAVRY-score Rusthartslag a Z – score rusthartslag RCI b (a) RCI b (b) RCI b (c)

(22)

22

a. Incidentenpatroon aangaande overtredingen

Schatting SE p 95% Confidentie Interval Ondergrens Bovengrens

Intercept (b0) 3.31 4.23 .545 -25.24 31.86

Fase (b1) -0.75 6.19 .921 -57.86 56.36

Tijd_in_fase (b2) -1.31 2.20 .561 -6.07 3.44

Tijd_in_fase x fase (b3) 1.33 2.31 .578 -3.79 6.44

b. Incidentenpatroon aangaande verbale incidenten

Schatting SD p 95% Confidentie Interval Ondergrens Bovengrens

Intercept (b0) 0.00 0.30 .998 -0.64 0.64

Fase (b1) 0.08 0.33 .824 -0.67 0.82

Tijd_in_fase (b2) -0.00 0.23 .998 -0.48 0.48

Tijd_in_fase x fase (b3) 0.00 0.23 .984 -0.48 0.49

c. Incidentenpatroon aangaande fysieke incidenten

Schatting SE p 95% Confidentie Interval Ondergrens Bovengrens Intercept (b0) -0.01 0.34 .981 -0.74 0.72 Fase (b1) 0.22 0.37 .564 -0.60 1.05 Tijd_in_fase (b2) 0.00 0.27 .985 -0.56 0.57 Tijd_in_fase x fase (b3) -0.01 0.27 .970 -0.58 0.55 a

Rusthartslag in beats per minute.

b

Reliable Change Index van het incidentenpatroon aangaande overtredingen (a), verbale incidenten (b) en fysieke incidenten (c). Op basis van een alpha = 0.05 geeft een RCI van > +1.96 of < - 1.96 een statistisch significant betrouwbare verandering in het aantal incidenten tussen de kortverblijf- en langverblijffase weer.

4.

SAVRY-score Rusthartslag a Z – score rusthartslag RCI b (a)

Matig 56.42 -1.57 -2.43

a. Incidentenpatroon aangaande overtredingen

Schatting SE p 95% Confidentie Interval Ondergrens Bovengrens Intercept (b0) 6.17 1.03 .000 3.92 8.41 Fase (b1) -5.70 1.21 .002 -8.52 -2.88 Tijd_in_fase (b2) -3.09 0.76 .001 -4.68 -1.49 Tijd_in_fase x fase (b3) 3.12 0.76 .001 1.51 4.73 a

Rusthartslag in beats per minute.

b Reliable Change Index van het incidentenpatroon aangaande overtredingen (a). Op basis van een alpha = 0.05 geeft een RCI van > +1.96 of < - 1.96 een statistisch significant betrouwbare verandering in het aantal incidenten tussen de kortverblijf- en langverblijffase weer.

5.

(23)

23

Hoog 64.67 -0.73 -0.64 0.66

a. Incidentenpatroon aangaande overtredingen

Schatting SE p 95% Confidentie Interval Ondergrens Bovengrens

Intercept (b0) 2.84 2.42 .292 -3.33 9.01

Fase (b1) -1.51 3.15 .670 -12.64 9.63

Tijd_in_fase (b2) 0.62 1.66 .716 -3.04 4.28

Tijd_in_fase x fase (b3) -0.20 1.71 .909 -4.05 3.65

b. Incidentenpatroon aangaande verbale incidenten

Schatting SE p 95% Confidentie Interval Ondergrens Bovengrens Intercept (b0) 0.02 0.42 .962 -2.00 2.04 Fase (b1) 0.19 0.60 .798 -4.34 4.71 Tijd_in_fase (b2) -0.01 0.24 .977 -0.56 0.54 Tijd_in_fase x fase (b3) -0.01 0.26 .979 -0.62 0.60 a

Rusthartslag in beats per minute.

b

Reliable Change Index van het incidentenpatroon aangaande overtredingen (a) en verbale incidenten (b). Op basis van een alpha = 0.05 geeft een RCI van > +1.96 of < - 1.96 een statistisch significant betrouwbare verandering in het aantal incidenten tussen de kortverblijf- en langverblijffase weer.

6.

SAVRY-score Rusthartslag a Z – score rusthartslag RCI b (a) RCI b (b) RCI b (c)

Hoog 67.21 -0.47 0.27 0.70 0.50

a. Incidentenpatroon aangaande overtredingen

Schatting SE p 95% Confidentie Interval Ondergrens Bovengrens

Intercept (b0) 0.95 2.36 .693 -4.17 6.08

Fase (b1) 0.64 2.62 .812 -5.23 6.51

Tijd_in_fase (b2) 1.03 1.84 .584 -2.87 4.93

Tijd_in_fase x fase (b3) -0.88 1.84 .639 -4.79 3.03

b. Incidentenpatroon aangaande verbale incidenten

Schatting SE p 95% Confidentie Interval Ondergrens Bovengrens

Intercept (b0) -0.15 0.39 .707 -1.01 0.70

Fase (b1) 0.20 0.44 .662 -0.80 1.20

Tijd_in_fase (b2) 0.49 0.30 .121 -0.15 1.13

Tijd_in_fase x fase (b3) -0.47 0.30 .138 -1.11 0.17

c. Incidentenpatroon aangaande fysieke incidenten

Schatting SE P 95% Confidentie Interval Ondergrens Bovengrens

Intercept (b0) -0.00 0.22 .999 -0.47 0.47

(24)

24

Tijd_in_fase (b2) 0.00 0.17 .999 -0.35 0.35

Tijd_in_fase x fase (b3) -0.01 0.17 .966 -0.36 0.34

a

Rusthartslag in beats per minute.

b

Reliable Change Index van het incidentenpatroon aangaande overtredingen (a), verbale incidenten (b) en fysieke incidenten (c). Op basis van een alpha = 0.05 geeft een RCI van > +1.96 of < - 1.96 een statistisch significant betrouwbare verandering in het aantal incidenten tussen de kortverblijf- en langverblijffase weer.

7.

SAVRY-score Rusthartslag a Z – score rusthartslag RCI b (a) RCI b (b)

Hoog 56.69 -1.54 0.04 0.12

a. Incidentenpatroon aangaande overtredingen

Schatting SE P 95% Confidentie Interval Ondergrens Bovengrens

Intercept (b0) -0.28 0.77 .747 -3.08 2.53

Fase (b1) 0.09 1.06 .944 -6.88 7.06

Tijd_in_fase (b2) 0.11 0.49 .831 -1.03 1.25

Tijd_in_fase x fase (b3) 0.05 0.52 .926 -1.23 1.34

b. Incidentenpatroon aangaande fysieke incidenten

Schatting SE P 95% Confidentie Interval Ondergrens Bovengrens Intercept (b0) 0.01 0.29 .962 -0.69 0.72 Fase (b1) 0.03 0.35 .931 -0.96 1.02 Tijd_in_fase (b2) -0.01 0.22 .972 -0.50 0.48 Tijd_in_fase x fase (b3) 0.02 0.22 .943 -0.49 0.52 a

Rusthartslag in beats per minute.

b

Reliable Change Index van het incidentenpatroon aangaande overtredingen (a) en fysieke incidenten (b). Op basis van een alpha = 0.05 geeft een RCI van > +1.96 of < - 1.96 een statistisch significant betrouwbare verandering in het aantal incidenten tussen de kortverblijf- en langverblijffase weer.

8.

SAVRY-score Rusthartslag a Z – score rusthartslag RCI b (a)

Hoog 67.68 -0.42 0.03

a. Incidentenpatroon aangaande verbale incidenten

Schatting SE P 95% Confidentie Interval Ondergrens Bovengrens Intercept (b0) 0.06 1.42 .998 -257989.83 257989.95 Fase (b1) 0.01 1.33 .998 -214565.35 214565.37 Tijd_in_fase (b2) -0.00 0.39 .993 -14.45 14.44 Tijd_in_fase x fase (b3) 0.00 0.47 .995 -2.48 2.49 a

Rusthartslag in beats per minute.

b

Reliable Change Index van het incidentenpatroon aangaande verbale incidenten (a). Op basis van een alpha = 0.05 geeft een RCI van > +1.96 of < - 1.96 een statistisch significant betrouwbare verandering in het aantal incidenten tussen de kortverblijf- en langverblijffase weer.

(25)

25 Figuur 1

Visuele representatie van het incidentenpatroon participanten 1 t/m 8

1. 2.

3. 4.

(26)

26

7. 8.

3.1 Het incidentenpatroon

3.1.1 Participant 1

Er zijn geen significante verschillen in het aantal overtredingen en fysieke incidenten tussen de laatste maand van de langverblijffase en de laatste maand van de kortverblijffase (parameter b1; Tabel 4). Ook zijn geen significante faseverschillen in de mate van verandering

in het aantal overtredingen en fysieke incidenten (parameter b3). Zowel in de kortverblijf- als

in de langverblijffase is geen sprake van verbale incidenten (Figuur 1).

3.1.2 Participant 2

Meer fysieke incidenten vonden plaats in de laatste maand van de kortverblijffase dan in de laatste maand van de langverblijffase, zoals blijkt uit een significante RCI (parameter b1;

Tabel 4). In de laatste maand van de kortverblijffase is één fysiek incident te zien en geen in de langverblijffase (Figuur 1). Het aantal fysieke incidenten heeft een kleinere stijging in de langverblijffase dan in de kortverblijffase (parameter b2 en b3) . Er zijn geen significante

verschillen in het aantal overtredingen en verbale incidenten tussen het einde van de kortverblijffase en het einde van de langverblijffase (parameter b1; Tabel 4). Ook zijn geen

(27)

27

significante faseverschillen in de mate van verandering in het aantal overtredingen en verbale incidenten (parameter b3).

3.1.3 Participant 3

Er zijn geen significante verschillen in het aantal overtredingen, verbale en fysieke incidenten tussen de laatste maand van de langverblijffase en de laatste maand van de kortverblijffase (parameter b1; Tabel 4). Ook zijn geen significante faseverschillen in de mate

van verandering in het aantal overtredingen, verbale en fysieke incidenten (parameter b3).

Opvallend is dat gedurende de langverblijffase het aantal overtredingen flink stijgt en vervolgens weer daalt (Figuur 1).

3.1.4 Participant 4

Er vonden meer overtredingen plaats in de laatste maand van de kortverblijffase dan in de laatste maand van de langverblijffase (parameter b1; Tabel 4). Het aantal overtredingen heeft

een kleinere stijging in de langverblijffase dan in de kortverblijffase (parameter b2 en b3). Een

afname in het aantal overtredingen is te zien naarmate de tijd vordert (Figuur 1). Zowel in de kortverblijf- als in de langverblijf fase is geen sprake van verbale en fysieke incidenten.

3.1.5 Participant 5

Er zijn geen significante verschillen in het aantal overtredingen en verbale incidenten tussen de laatste maand van de langverblijffase en de laatste maand van de kortverblijffase (parameter b1; Tabel 4). Ook zijn geen significante faseverschillen in de mate van verandering

in het aantal overtredingen en verbale incidenten (parameter b3).Zowel in de kortverblijf- als

(28)

28

3.1.6 Participant 6

Er zijn geen significante verschillen in het aantal overtredingen, verbale en fysieke incidenten tussen de laatste maand van de langverblijffase en de laatste maand van de kortverblijffase (parameter b1; Tabel 4). Ook zijn geen significante faseverschillen in de mate

van verandering in het aantal overtredingen, verbale en fysieke incidenten (parameter b3).

3.1.7 Participant 7

Er zijn geen significante verschillen in het aantal overtredingen en fysieke incidenten tussen de laatste maand van de langverblijffase en de laatste maand van de kortverblijffase (parameter b1; Tabel 4). Ook zijn geen significante faseverschillen in de mate van verandering

in het aantal overtredingen en fysieke incidenten (parameter b3). Zowel in de kortverblijf- als

in de langverblijffase is geen sprake van verbale incidenten (Figuur 1). Opvallend is dat over het algemeen weinig sprake is van overtredingen/incidenten en dat zowel in de laatste maand van de kortverblijffase als in de laatste maand van de langverblijffase geen overtredingen/incidenten zijn (Figuur 1).

3.1.8 Participant 8

Er zijn geen significante verschillen in het aantal verbale incidenten tussen de laatste maand van de langverblijffase en de laatste maand van de kortverblijffase (parameter b1;

Tabel 4). Ook zijn geen significante faseverschillen in de mate van verandering in het aantal verbale incidenten (parameter b3). Er kan geen voorspelling worden gedaan op het aantal

overtredingen en fysieke incidenten. Opvallend is dat er weinig sprake is van overtredingen/incidenten (Figuur 1).

(29)

29

Van de participanten die een matige SAVRY-score hebben (participant één, drie en vier; Tabel 4), is alleen bij participant vier sprake van meer overtredingen in de laatste maand van de kortverblijffase, dan in de laatste maand van de langverblijffase en is er een grotere stijging in het aantal overtredingen in de kortverblijffase. Voor participant één en drie zijn geen significante faseverschillen gevonden in het aantal overtredingen en/of incidenten.

Van de participanten die een hoge SAVRY-score hebben (participant twee, vijf, zes, zeven en acht; Tabel 4), is alleen bij participant twee sprake van meer fysieke incidenten in de laatste maand van de kortverblijffase, dan in de laatste maand van de langverblijf fase en is er een grotere stijging in het aantal fysieke incidenten in de kortverblijf fase. Voor de overige participanten met een hoge SAVRY-score zijn geen significante verschillen gevonden in het aantal overtredingen en/of incidenten.

3.3 De rusthartslag

De gemiddelde rusthartslag van de gehele steekproef is 71.81 bpm (N = 253; SD = 9.82). Z – scores zijn met behulp van deze gegevens berekend en in Tabel 4 zijn de rusthartslag (bpm) en de Z-score weergegeven. Hieruit blijkt dat participant vier en zeven een lage rusthartslag hebben. Bij participant vier gaat een lage rusthartslag samen met meer overtredingen in de laatste maand van de kortverblijffase, dan in de laatste maand van de langverblijffase. Bij participant zeven zijn geen significante faseverschillen in het aantal overtredingen en/of incidenten. Er zijn geen participanten met een hoge rusthartslag.

3.4 Correlatie SAVRY - score en rusthartslag

Er is geen significante samenhang tussen SAVRY- score en rusthartslag (r(6) = - .02, p = .961).

(30)

30 4. Discussie

Risicotaxatie instrumenten die hedendaags gebruikt worden in JJI’s brengen alleen psychologische en sociale factoren in kaart (Van der Put et al., 2012), hoewel ook (neuro)biologische factoren een belangrijke rol kunnen spelen in de voorspelling van antisociaal gedrag (Ortiz & Raine, 2004). Om te onderzoeken of ook de rusthartslag antisociaal gedrag in een JJI kan voorspellen, zijn van acht mannelijke jeugddelinquenten gegevens verzameld van het geweldrisico, de rusthartslag en het aantal incidenten (onderverdeeld in overtredingen, verbale en fysieke incidenten) per maand. Een afnemend patroon in het aantal incidenten per maand is te verwachten bij jongeren met een laag of matig geweldrisico en/of een hoge rusthartslag.

Zoals verwacht is bij één van de drie participanten (participant vier) met een matig geweldrisico (ofwel een matige SAVRY – score; Lodewijks et al., 2006), sprake van meer overtredingen in de laatste maand van de kortverblijffase dan in de laatste maand van de langverblijffase. Een afname in het aantal overtredingen is te zien naarmate de tijd vordert (Figuur 1). Wellicht dat deze jongere heeft geprofiteerd van de behandeling gericht op de individuele problematiek in de langverblijffase, die gebaseerd is op de dynamische psychologische en sociale factoren gesteld aan de hand van de SAVRY (Lodewijks et al., 2006; Van der Put et al., 2011). Echter, deze afname in incidenten is niet gevonden bij de overige twee participanten (participant één en drie) met een matig geweldrisico.

Tegenstrijdig met de verwachting van het huidige onderzoek, is bij één van de vijf participanten met een hoog geweldrisico (participant twee) een afname te zien in het aantal fysieke incidenten. Bij deze participant gaat het echter om één fysiek incident dat alleen in de kortverblijffase plaatsvond (Figuur 1), waardoor de significante bevinding irrelevant kan zijn. Anderzijds vindt dit incident in de eerste drie maanden (kortverblijffase) plaats en in de overige achttien maanden niet, wat kan komen door de verkregen behandeling gericht op de

(31)

31

individuele problematiek van de jongere in de langverblijffase. Mogelijk waren zijn (dynamische) psychologische en sociale risicofactoren goed behandelbaar en/of konden protectieve factoren (zoals het behalen van een diploma (Tabel 1)) gestimuleerd worden. Bij deze participant is echter geen afnemend patroon te zien in het aantal overtredingen en verbale incidenten .

Bij vier van de vijf participanten (participant vijf, zes, zeven en acht) met een hoog geweldrisico, zijn geen verschillen in het aantal incidenten tussen de laatste maand van de kortverblijffase en de laatste maand van de langverblijffase. Bij deze participanten is geen afnemend patroon te zien in het aantal incidenten (zoals bij participant vier; Figuur 1). Een opmerking daarbij is dat bij participant zeven en acht gedurende het verblijf in de JJI nauwelijks incidenten hebben plaatsgevonden (Figuur 1), waardoor aan de hand van de gebruikte methode in het huidige onderzoek niet achterhaald kan worden of deze jongeren mogelijk hebben geprofiteerd van de behandeling gericht op individuele problematiek. Bij participant vijf piekt het aantal overtredingen in de zesde maand van de langverblijffase (Figuur 1), terwijl vanaf de vierde maand (ofwel het begin van de langverblijffase) sprake is van behandeling gericht op individuele problematiek. Ook bij participant zes zijn in de langverblijffase meer overtredingen per maand te zien dan in de kortverblijffase (Figuur 1). Mogelijk zijn bij deze twee participanten met een hoog geweldrisico geen verschillen in het aantal incidenten gevonden, omdat de vele (statische) risicofactoren van deze participanten niet of moeilijk behandelbaar zijn en/of omdat de protectieve factoren niet genoeg gestimuleerd konden worden tijdens de behandeling gericht op de individuele problematiek in de langverblijffase. Voorbeelden van statische risicofactoren zijn: een jonge leeftijd bij eerste gewelddadig gedrag, geschiedenis van mishandeling als kind en criminaliteit van ouders/verzorgers (Lodewijks & Van Domburgh, 2012). Met deze onveranderbare

(32)

32

risicofactoren die samenhangen met antisociaal gedrag, kan geen informatie worden verkregen waarop het geweldrisico verminderd kan worden (Van der Put et al., 2011).

Echter, de gerapporteerde overtredingen in het huidige onderzoek zouden wellicht een onjuiste maat voor antisociaal gedrag kunnen zijn. In het huidige onderzoek vallen overtredingen vaak onder ‘te laat klaar staan’, ‘roken op kamer’, ‘onderwijs weigeren’ en ‘een positieve urinecontrole’. Veel voorkomende stressreacties bij jongeren naast antisociaal gedrag zijn onder andere verslavingsproblemen, depressie en slaapproblemen (Van der Ploeg, 2013). Deze ‘niet antisociale’ stressreacties zouden de oorzaak kunnen zijn van de plaatsgevonden overtredingen, waardoor de afname in het aantal overtredingen mogelijk niet in verband staat met vermindering van antisociaal gedrag. Dit zou kunnen verklaren waarom - tegenstrijdig met het huidige onderzoek - bij één van de twee participanten met een lage rusthartslag (participant vier) sprake was van meer overtredingen in de laatste maand van de kortverblijffase, dan in de laatste maand van de langverblijffase. Er is een afname in het aantal overtredingen te zien (Figuur 1). Eerder is besproken dat deze afname in overtredingen terecht zou kunnen zijn vanwege het matige geweldrisico van deze participant, echter is het mogelijk dat deze afname niet in verband staat met vermindering van antisociaal gedrag.

Naast participant vier, heeft ook participant zeven een lage rusthartslag. Zowel bij participant vier als zeven zou de lage rusthartslag een belemmerde factor moeten zijn voor de behandelresponsiviteit, aangezien behandeling alleen gebaseerd is op dynamische psychologische en sociale factoren gesteld aan de hand van de SAVRY (Lodewijks et al., 2006) en niet op (neuro)biologische factoren zoals de rusthartslag (Van der Put et al., 2011). Het blijkt immers dat een lage zenuwstelsel(re)activiteit samenhangt met een lage respons op behandeling (Mangina & Beuzeron-Mangina, 1992a, 1992b), door een verminderd functioneren van bepaalde geheugenprocessen en doordat bepaalde sociale informatie (bijvoorbeeld signalen van pijn en verdriet) minder goed ingeschat kunnen worden (Fairchild,

(33)

33

Van Goozen, Calder, Stollery & Goodyer, 2009). Echter, deze verwachting kon niet getoetst worden, omdat – zoals eerder besproken- de gerapporteerde overtredingen mogelijk geen juiste maat voor antisociaal gedag zijn en er nauwelijks verbale en/of fysieke incidenten hebben plaatsgevonden. Juist deze type incidenten zouden interessant zijn geweest, omdat zowel het geweldrisico (SAVRY; Lodewijks et al., 2006) als de rusthartslag in verband staan met antisociaal gedrag (Lodewijks et al., 2006; Ortiz & Raine, 2004; Raine, 2002).

De resultaten van de hierboven besproken participanten weergeven geen eenduidig patroon om te bepalen of een matig of laag geweldrisico (SAVRY; Lodewijks et al., 2006) en/of een hoge rusthartslag samenhangt met een afnemend patroon in het aantal incidenten: Ten eerste, in het huidige onderzoek zijn geen participanten met een relatief hoge rusthartslag. Ten tweede, de gerapporteerde overtredingen zijn mogelijk een onjuiste maat voor antisociaal gedrag. Ten slotte, bij alle acht participanten kwamen zelden of geen verbale en fysieke incidenten voor. Er moet afgevraagd worden of de N=1 design, de juiste methode is geweest om te onderzoeken of de rusthartslag een voorspeller is voor antisociaal gedrag. Wanneer zich weinig incidenten voordoen, kan met deze methode niet achterhaald worden of een jongere geprofiteerd heeft van behandeling gericht op de individuele problematiek, zoals bij participant zeven en acht het geval was met alle typen incidenten incidenten en bij de overige participanten met verbale en fysieke incidenten. Bovendien bestond de kortverblijffase, oftewel de baseline, maar uit drie maanden. Een N=1 design is het meest betrouwbaar in het geval van tien of meer tijdpunten per fase (Maric et al., 2015). Daarenboven is de rusthartslag van de acht participanten vergeleken met een steekproef van mannelijke jeugddelinquenten (N = 252). Aangezien antisociale individuen vaak een lage rusthartslag hebben (Ortiz & Raine, 2004; Raine, 2002), is het mogelijk dat de steekproef uit veel mannelijke jeugddelinquenten met een lage rusthartslag bestond. Deze limitaties zouden de resultaten op de voorspelling van

(34)

34

incidenten aan de hand van het geweldrisico (SAVRY; Lodewijks et al., 2006) en de rusthartslag, beïnvloed kunnen hebben.

Hoewel een kleine steekproef is gebruikt, blijkt uit het huidige onderzoek dat er geen samenhang is tussen het geweldrisico (bepaald aan de hand van de SAVRY; Lodewijks et al., 2006) en de rusthartslag. Zoals eerder besproken kunnen biologische eigenschappen zoals een lage rusthartslag, bepalend zijn bij antisociale individuen uit hogere klassen, omdat zij over het algemeen over minder sociale risicofactoren beschikken (Ortiz & Raine, 2004; Raine & Venables, 1984). Er hoeft dus geen negatieve samenhang te zijn tussen de SAVRY – score en de rusthartslag en mogelijk kunnen deze twee maten elkaar versterken. Het merendeel van de participanten in het huidige onderzoek had alleen de lagere school afgerond (risicofactor; Tabel 1; Tabel 2), waardoor de rusthartslag minder bepalend geweest kan zijn op de voorspelling van antisociaal gedrag. Hoewel een N=1 design in staat stelt om een participant in grote detail te volgen en de conclusies te baseren op het echt vertoonde gedrag (Maric et al., 2015), is voor vervolgonderzoek interessant om aan de hand van een grote steekproef te onderzoeken of de rusthartslag een toegevoegde waarde heeft op de voorspelling van antisociaal gedrag, zoals het huidige onderzoek oorspronkelijk van plan was. Hierbij gaat de voorkeur uit naar recidive als uitkomstmaat voor antisociaal gedrag.

Kortom, het huidige onderzoek laat met de gebruikte methode geen eenduidig patroon zien om te bepalen of het geweldrisico (SAVRY; Lodewijks et al., 2006) en de rusthartslag incidenten binnen een JJI voorspellen. Meer onderzoek is nodig, waarbij aan de hand van een grote steekproef jeugddelinquenten onderzocht wordt of de rusthartslag (naast het geweldrisico; SAVRY; Lodewijks et al., 2006) een toegevoegde waarde heeft op de voorspelling van antisociaal gedrag/ recidive. De rusthartslag zou enerzijds een toegevoegde waarde kunnen hebben op het bepalen van het geweldrisico en anderzijds de behandelrespons kunnen verhogen door alternatieve behandeling.

(35)

35 Referenties

Cornet, L. J. M., Böhmer M. N., Laan, P. H. van der, & Kogel C. H. de (2014).

Neurobiologisch onderzoek en justitiële gedragsinterventies. Retrieved from

http://www.researchgate.net/

Cox, D., Hallam, R., O’Connor, K., & Rachman, S. (1983). An experimental analysis of fearlessness and courage. British Journal of Psychology, 74, 107–117. doi:10.1111/j.2044-8295.1983.tb01847.x

Eley T. C., Lichtenstein P., & Stevenson J. (1999). Sex differences in the etiology of aggressive and nonaggressive antisocial behavior: results from two twin studies. Child

Development, 70(1), 155–168. doi:10.1111/1467-8624.00012

Fairchild, G., Goozen, S. H. M. van, Calder, A. J., Stollery, S .J. & Goodyer, I. M. (2009). Deficits in facial expression recognition in male adolescents with early-onset or adolescence-onset conduct disorder. Journal of Child Psychology and Psychiatry,

50(5), 627-636. doi:10.1111/j.1469-7610.2008.02020.x

Geus, E. J. C. de, Willemsen, G. H. M., Klaver, C. H. A. M., & Doornen, L. J. P. van (1995). Ambulatory measurement of respiratory sinus arrhythmia and respiration rate. Biological Psychology, 41, 205–227. doi:10.1016/0301-0511(95)05137-6

Goozen, S. H. M. van, Matthys, W., Cohen-Kettenis, P. T., Buitelaar, J. K., & Engeland, H. van (2000). Hypothalamic-pituitary-adrenal axis autonomic nervous system activity in disruptive children and matched controls. Journal of the American Academy of Child

Adolescent Psychiatry, 39(11), 1438–1445. doi:10.1097/00004583-200011000-00019

Herpertz, S.C., Wenning, B., Mueller, B., Qunaibi, M., Sass, H., & Herpertz-Dahlmann, B. (2001). Psychophysiological responses in ADHD boys with and without conduct disorder: Implications for adult antisocial behavior. Journal of the American Academy

(36)

36

of Child Adolescent Psychiatry, 40(10), 1222–1230. doi:10.1097/00004583

-200110000-00017

Horvath, P., & Zuckerman M. (1993). Sensation seeking, risk appraisal, and risky behavior.

Personality and Individual Differences, 14(1), 41-52. doi:10.1016/0191-8869(93)90173-Z

Hulle, C. A. van, Corley, R., Zahn-Waxler, C., Kagan, J., & Hewitt, J. K. (2000). Early childhood heart rate does not predict externalizing behavior problems at age 7 years.

Journal of the American Academy of Child Adolescent Psychiatry, 39(10), 1238–1244.

doi:10.1097/00004583-200010000-00010

Kindlon, D. J., Tremblay, R. E., Mezzacappa, E., Earls, F., Laurent, D., & Shaal, B. (1995). Longitudinal patterns of heart rate and fighting behavior in 9- through 12-year-old boys. Journal of the American Academy of Child Adolescent Psychiatry, 34(3), 371– 377. doi:10.1097/00004583-199503000-00023

Lodewijks, H. P. B. (2008). Violence risk assessment in adolescents in the Dutch juvenile

system: Studies on the reliability and predictive accuracy of the SAVRY. Amsterdam:

Rozenberg Publishers.

Lodewijks, H. P. B. (2012). Gestructureerde taxatie van geweldrisico bij jongeren met behulp van de SAVRY (Structured Assessment of Violence Risk in Youth). In H. P. B. Lodewijks, & L. van Domburgh (Red.), Instrumenten voor risicotaxatie kinderen en

jeugdigen (11-20). Amsterdam, Nederland: Pearson.

Lodewijks, H. P. B., & Domburgh, L. van (2012). Inleiding en overzicht van risicotaxatie-instrumenten voor jeugdigen in Nederland. In H. P. B. Lodewijks, & L. van Domburgh (Red.), Instrumenten voor risicotaxatie kinderen en jeugdigen (11-20). Amsterdam, Nederland: Pearson.

(37)

37

Lodewijks, H. P. B., Doreleijers, Th., Ruiter, C. de, & Wit-Grouls, H. de (2006).

Gestructureerde taxatie van geweldrisico bij jongeren (geautoriseerde vertaling en onderzoekversie van de SAVRY). Eefde, Nederland: LSG-Rentray.

Mangina, C. A. & Beuzeron-Mangina, J. H. (1992a). Identification and standardization of bilateral electrodermal parameters of learning-abilities and disabilities. International

Journal of Psychophysiology, 12(1), 63-69. doi:10.1016/0167-8760 (92)90043-B

Mangina, C. A. & Beuzeronmangina, J. H. (1992b). Psychophysiological treatment for learning-disabilities: controlled research and evidence. International Journal of

Psychophysiology, 12 (3), 243-250. doi:10.1016/0167-8760(92)90063-H

Matthys, W., Goozen, S. H. M. van, Snoek, H., & Engeland, H. van (2004). Response perseveration and sensitivity to reward and punishment in boys with oppositional defiant disorder. European Child and Adolescent Psychiatry, 13(6), 362-364. doi:10.1007/s00787-004-0395-x

Maric, M., Haan, E. de, Hogendoorn, S. M., Wolters, L. H., & Huizenga, H. M. (2015). Evaluating statistical and clinical significance of intervention effects in single-case experimental designs: An SPSS method to analyze univariate data. Behavior Therapy,

46(2), 230-241. doi:10.1016/j.beth.2014.09.005

McMillan, T. M., & Rachman, S. J. (1987). Fearlessness and courage: A laboratory study of paratrooper veterans of the Falklands War. British Journal of Psychology, 78(3), 375 –383. doi:10.1111/j.2044-8295.1987.tb02255.x

Moffitt, T. E., & Caspi, A. (2001). Childhood predictors differentiate lifecourse persistent and adolescence-limited antisocial pathways among males and females. Development and

(38)

38

Moore, T. M., Scarpa, A., & Raine, A. (2002). A meta-analysis of serotonin metabolite 5-HIAA and antisocial behavior. Aggressive Behavior, 28(4), 299–316. doi:10.1002 /ab.90027

O’Connor, K., Hallam, R., & Rachman, S. (1985). Fearless and courage: A replication experiment. british journal of psychology, 76(2), 187–197. doi:10.1111/j.2044-8295 .1985.tb01942.x

Ortiz, J. B. A., & Raine, A. D. (2004). Heart rate level and antisocial behavior in children and adolescents: a meta-analyses. American Academy of Child and Adolescent Psychiatry,

43(2), 154-162. doi:10.1097/01.chi.0000101373.03068.5c

Piferi, R. L., Kline, K. A., Younger, J., & Lawler, K. A. (2000). An alternative approach for achieving cardiovascular baseline: viewing an aquatic video. International Journal of

Psychophysiology, 37, 207–217. doi:10.1007/s10802-011-9557-8

Pine, D. S., Wasserman, G. A., Miller, L., Coplan, J. D., Bagiella, E., & Kovelenku, P. (1998). Heart period variability and psychopathology in urban boys at risk for delinquency. Psychophysiology, 35(5), 521–529. doi: 10.1017/S0048577298970846 Ploeg, J. van der (2013). Stress bij kinderen. Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum Put, C. van der, Spanjaard, H., Domburg, L. van, Doreleijers, T., Lodewijks, H., Ferwerda,

H., Bolt, R., & Stams, H. J. (2011). Ontwikkeling van het landelijke instrumentarium jeugdstrafrechtketen (LIJ). Kind en Adolescent Praktijk, 10(2), 76-83.

doi:10.1007/s12454-011-0021-2

Put, C. van der, Spanjaard, H., Stams, G. J., Doreleijers, T., Ferwerda, H., Domburgh, L. van, & Lodewijks, H. (2012). Risicotaxatie tijdens de verschillende fasen van jeugdstrafrechtketen- Het Landelijke Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ). In H. P. B. Lodewijks, & L. van Domburgh (Red.), Instrumenten voor risicotaxatie

(39)

39

Raine, A. (1993). The Psychopathology of Crime: Criminal Behavior as a Clinical Disorder. San Diego, CA: Academic Press.

Raine, A. (2002). Annotation: the role of prefrontal deficits, low autonomic arousal, and early health factors in the development of antisocial and aggressive behavior in children.

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 43(4), 417–434. doi:10.1111/1469

-7610.00034

Raine A, & Venables P. H. (1984). Tonic heart rate level, social class and antisocial behavior in adolescents. Biological Psychology, 18(2), 123–132. doi:10.1016/0301-0511 (84)90015-2

Raine, A., Venables, P. H., & Mednick, S. A. (1997). Low resting heart rate at age 3 years predisposes to aggression at age 11 years: evidence from the Mauritius Child Health Project. Journal of the American Academy of Child Adolescent Psychiatry, 36(10), 1457–1464. doi:10.1097/00004583-199710000-00029

Scarpa, A., Raine, A, Venables, P. H., & Mednick, S. A. (1997). Heart rate and skin conductance in behaviorally inhibited Mauritian children. Journal of Abnormal

Psychology, 106(2), 182–190. doi:10.1037/0021-843X.106.2.182

Vries, M. de, Popma, A., Vermeiren, R., Doreleijers, T. A. H., Ven, P. M. van de, & Jansen, L. M. C. (2011). The predictive value of low heart rate and heart rate variability during stress for reoffending in delinquent male adolescents. Society for Psychophysiological

Research, 48, 1596-1603. doi:10.1111/j.1469-8986.2011.01233.x

Wied, M. de, Boxtel, A. van, Matthys, W., & Meeus, W. (2012). Verbal, facial and autonomic responses to empathy-eliciting film clips by disruptive male adolescents with high versus low callous-unemotional traits. Journal of Abnormal Child Psychology, 40(2), 211-233. doi:10.1007/s10802-011-9557-8

(40)

40

Zuckerman, M. (1979). Sensation seeking: Beyond the optimal level of arousal. Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Neurowetenschappelijke informatie vormt net als bijvoorbeeld kennis over psychologische en sociale factoren, een deel van de ‘puzzelstukjes’ die nodig zijn om menselijk gedrag beter

Welk een ge- zicht voor onze kinderen, die nog nooit een berg hadden gezien Maar wat hen nog meer boeide, waren de vroolijke, kleine, zwarte jongens, die in

&#34;Nu heb ik alleen nog maar de parel over voor de koning die ik zoek,&#34; dacht Artaban en weer ging hij op reis, nu naar Egypte waar hij het kind met zijn ouders hoopte

Laat ik gelijk met de deur in huis vallen: De GroenLinks fractie is van mening dat dit college erin geslaagd is een begroting op te stellen binnen de richtinggevende kaders vanuit

De aanslagen moeten worden betaald in één termijn welke vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.. In

Tegen de verwachting in laten de resultaten van de huidige analyses zien dat de bedrijfsgeschiedenis van regelovertreding niet voorspellend is voor het zich voordoen van een

Als praktische oplossing voor bovenstaande problemen is het uit fiscaal oogpunt voor de Belastingdienst geen probleem om de opbouw van het Loopbaanbudget ook na maand 36 plaats

However, the number of tailored applications for resected NCSLC patients is limited, with as far as we know, only two single-component applications reported: a symptom