• No results found

Maatregelen gericht op oudere werklozen bij de herziening van de Werkloosheidswet : minder bescherming, meer activering?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Maatregelen gericht op oudere werklozen bij de herziening van de Werkloosheidswet : minder bescherming, meer activering?"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Maatregelen gericht op oudere werklozen bij de

herziening van de Werkloosheidswet: minder

bescherming, meer activering?

Corine van de Wetering

10071849

corine.vandewetering@student.uva.nl

Masterscriptie Arbeidsrecht

Datum: 3 november 2014

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Rechtsgeleerdheid

Scriptiebegeleider: Mevrouw mr. dr. B.B.B. Lanting

Tweede lezer: Mevrouw prof. dr. M. Westerveld

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave p. 2

Hoofdstuk 1 Inleiding p. 4

1.1 Aanleiding tot het onderzoek p. 4

1.2 Probleemstelling p. 5

1.3 Opzet van het onderzoek p. 6

Hoofdstuk 2 De arbeidsmarktpositie van oudere werklozen p. 7

2.1 Inleiding p. 7

2.2 Het aandeel ouderen in de WW p. 7

2.3 Kansen op uitstroom naar werk p. 8

2.4 Belemmerende factoren bij de re-integratie van oudere werklozen p. 10

2.4.1 De percepties van werkgevers p. 10

2.4.2 De arbeidsmobiliteit van ouderen p. 11

2.4.3 De financiële risico’s voor werkgevers p. 11

2.4.4 Het zoekgedrag van oudere werklozen p. 12

2.5 Deelconclusie p. 13

Hoofdstuk 3 De twee kern re-integratiemaatregelen p. 15

3.1 Inleiding p. 15

3.2 De maximale WW-uitkeringsduur wordt ingekort p. 15

3.3 Het eerder moeten aanvaarden van passende arbeid p. 16

3.4 De invloed van de hervormingen op de activering van oudere werklozen p. 17

3.4.1 Hervormingen in een tijd van onzekerheden p. 17

3.4.2 De arbeidsmarktpositie van oudere werklozen p. 18

3.4.3 Sollicitatieactiviteiten op de eerste dag van werkloosheid p. 18

3.4.4 Verdringing op de arbeidsmarkt p. 19

3.5 Deelconclusie p. 20

Hoofdstuk 4 De reparatie van de verkorte WW-duur in cao’s p. 21

4.1 Inleiding p. 21

4.2 De praktijk van cao-aanvullingen p. 21

4.3 Het repareren van de verkorte WW-duur in cao’s p. 22

4.4 De effecten van het repareren van de verkorte publiekrechtelijke WW p. 22

4.4.1 De beoogde werkgelegenheidsstijging p. 22

4.4.2 De re-integratieprikkels voor werklozen p. 23

4.4.3 De re-integratieprikkels voor werkgevers p. 24

4.5 Deelconclusie p. 25

Hoofdstuk 5 Een internationale vergelijking p. 26

5.1 Inleiding p. 26

(3)

5.2.1 Het Belgische WW-stelsel p. 26

5.2.2 De kans op werkhervatting van oudere werklozen p. 28

5.3 Zweden p. 29

5.3.1 Het Zweedse WW-stelsel p. 29

5.3.2 De kans op werkhervatting van oudere werklozen p. 29

5.4 Leren van het buitenland p. 30

5.4.1 Werkzekerheid door vroegtijdige interventie p. 30

5.4.2 Loondoorbetalingsverplichting bij ziekte p. 31

5.5 Deelconclusie p. 32

Hoofdstuk 6 Conclusie p. 34

6.1 De moeizame re-integratie van oudere werklozen p. 34

6.2 Het activeringsgehalte van de nieuwe re-integratiemaatregelen p. 35

Bijlage p. 37

(4)

Hoofdstuk 1

Inleiding

1.1 Aanleiding tot het onderzoek

Onvrijwillige werkloosheid is voor zowel de werkloze en zijn naaste omgeving als voor de samenleving een groot kwaad.1 Door de economische crisis – waar Nederland al enkele jaren in verkeert – zijn de werkloosheidscijfers de pan uit gerezen met als gevolg dat ook het aantal WW-uitkeringen flink is toegenomen. De tot de oudere leeftijdscategorieën behorende

werklozen vormen een grote groep in deze WW-bestanden. Zorgelijk is dat de kans op herintreding in het arbeidsproces, zeker na het verloop van de eerste werkloosheidsmaanden, voor met name deze groep WW’ers buitengewoon laag is.2 In september van het jaar 2013 hadden van de ruim 400 duizend WW-gerechtigden meer dan 116 duizend een leeftijd tussen de 45 en 55 jaar. Bijna 104 duizend werklozen waren ouder dan 55 jaar. Ten opzichte van september 2012 betreft het een stijging van een half procent onder de groep 45-55-jarigen en 1.3 procent onder de groep 55-plussers.3

Het kabinet heeft de urgentie onderkend om de stijgende werkloosheidstrend onder de oudere beroepsbevolking een halt toe te roepen. Daartoe heeft het Ministerie van SZW voor de jaren 2013 en 2014 een bedrag van 67 miljoen euro beschikbaar gesteld.4 Cruciaal daarbij is het vergroten van de (brede) inzetbaarheid van werknemers, zodat voorkomen wordt dat zij door gebrek aan vitaliteit en scholing geen kansen (meer) hebben of krijgen op de arbeidsmarkt, en daardoor een (langdurig) beroep moeten doen op een WW-uitkering.5 Het kabinet heeft tezamen met de sociale partners in een sociaal akkoord (april 2013) tevens afspraken gemaakt over enkele wijzigingen in de WW. De Wet Werk en Zekerheid is een uitvloeisel van de in dit akkoord gemaakte afspraken, waarbij opvalt dat de focus wordt verlegd van bescherming naar activering van werklozen. Daartoe wordt de maximale duur van de publiek betaalde WW-uitkering met veertien maanden teruggebracht tot 24 maanden en wordt de termijn voor het aanvaarden van passende arbeid aangescherpt.6 Uit de memorie van toelichting bij de WWZ kan worden opgemaakt dat de wetgever de volgende doelstellingen beoogt te bereiken: “Door de maximale duur van de WW te beperken wordt de WW activerender, sluit de uitkeringsduur meer aan op wat internationaal gangbaar is en wordt een bijdrage geleverd aan het op orde brengen van de overheidsfinanciën.”7

De wetgever verdedigt de verkorting van de WW-duur enigszins vluchtig met het argument dat het Nederlandse WW-stelsel, met een relatief genereuze werkloosheidsuitkering voor

1Vonk 2013, p. 110.

2Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 6.

3UWV, Nieuwsflits Arbeidsmarkt, september 2013, p.2-3. Zie ook: Inspectie SZW, Kansen voor oudere Ww’ers (45+)!, R14/02, p. 15.

4Actieplan 55-plus Werkt’. Zie: http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2013/10/02/actieplan-55-plus-werkt.html. 5Zie: http://www.ser.nl/nl/actueel/werkprogramma/rol-sociale-partners-arbeidsmarktinfrastructuur-ww.aspx. 6Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 52.

7Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 54.

(5)

oudere WW-gerechtigden met een lang arbeidsverleden, internationaal bezien uit de pas zou lopen en verwacht dat werklozen door een verkorting van de WW-duur geprikkeld worden om snel(ler) te solliciteren naar een nieuwe baan.8 Gelet op het hoge werkloosheidspercentage onder de oudere beroepsbevolking in België en de daar geldende onbeperkte uitkeringsduur en de lage (langdurige) werkloosheidscijfers onder dezelfde groep in Zweden dat – met een (in beginsel) maximale duur van driehonderd dagen – een veel kortere maximale

uitkeringsduur kent dan Nederland, is deze verwachting niet geheel onbegrijpelijk. De vraag is echter of er zo gemakkelijk een link gelegd kan worden tussen enerzijds de lengte van de uitkeringsduur en anderzijds de mate waarin (oudere) werklozen worden geprikkeld tot werkhervatting. Tegelijkertijd merkt de memorie van toelichting op dat de wetgever de sociale partners de gelegenheid biedt om de wettelijke uitkeringsduur van twee jaar door middel van afspraken in cao’s te repareren.9 Een dergelijke verlenging zou wellicht haaks kunnen staan op het uitgangspunt dat een kortere WW-duur, en dus een korter financieel vangnet, meer prikkelt tot werkhervatting. Dit zou kunnen inhouden dat de verwezenlijking van de activeringsdoelstelling bij de WWZ, zoals blijkt uit de memorie van toelichting, niet wordt bereikt.

1.2 Probleemstelling

Recente onderzoeken hebben aangetoond dat de kans op re-integratie voor met name oudere werklozen sterk afneemt naarmate de eerste werkloosheidsmaanden zijn verstreken. 10 Dit is uiterst zorgwekkend. Het verkorten van de WW-duur en het eerder moeten accepteren van passende arbeid om oudere WW-gerechtigden te prikkelen sneller te gaan solliciteren naar een nieuwe baan lijkt dus een stap in de goede richting. De mogelijkheid voor sociale partners om de verkorte WW-duur via cao-afspraken te repareren, lijkt echter niet aan te sluiten bij het uitgangspunt dat werkloosheidsbescherming vanwege de prikkel tot werkaanvaarding niet te lang mag duren. Daarom zal ik aandacht besteden aan onderzoek waaruit blijkt of verlenging van de financiële bescherming bij werkloosheid van invloed is op werkhervatting. Daarnaast zijn er meerdere factoren die van invloed kunnen zijn op de lage re-integratiekansen van oudere werklozen. Ik wil dan ook bezien welke factoren volgens de literatuur de moeizame zoektocht naar nieuw werk voor deze groep werklozen kunnen verklaren. Ik wil tevens nagaan of uit onderzoek naar de werkloosheidssituatie in België en Zweden is gebleken of er een verband is tussen enerzijds de duur van de WW-uitkering en anderzijds de kans op werkhervatting van oudere werklozen. In deze scriptie staat dan ook de volgende probleemstelling centraal:

Wat zou de verkorting van de WW-duur (en de reparatie in cao’s) en het sneller moeten aanvaarden van passende arbeid kunnen betekenen voor de activering van oudere werklozen

en hoe moet de verkorting van de WW-duur worden beoordeeld gelet op de ervaringen met een langere respectievelijk kortere uitkeringsduur in België en Zweden?

8Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 52. 9Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 54. 10Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 6.

(6)

1.3 Opzet van het onderzoek

Om een antwoord te formuleren op bovenstaande probleemstelling zal ik in hoofdstuk 2 allereerst aandacht besteden aan de werkloosheidsproblematiek onder de oudere

beroepsbevolking in Nederland. Hoe groot is het aandeel ouderen in de WW en welke factoren verklaren volgens de literatuur hun geringe kansen op uitstroom naar werk?

In hoofdstuk 3 besteed ik aandacht aan het sociaal akkoord en de daarin overeengekomen re-integratieinstrumenten voor een activerender WW. Waarom ziet de wetgever het verkorten van de (maximale) WW-duur en het eerder moeten aanvaarden van passend werk als

belangrijk voor de (snellere) re-integratie van oudere WW-gerechtigden? Vervolgens kijk ik naar de opvatting van enkele economen of, en zo ja in hoeverre, deze op re-integratie gerichte maatregelen een bijdrage zullen leveren aan de activering van oudere werklozen.

In het vierde hoofdstuk besteed ik onder andere aandacht aan de mogelijkheid tot reparatie van de WW-duur in cao’s. Waarom maakt de wetgever een dergelijke aanvulling op de WW mogelijk en heeft de wetgever zich ook bedacht of een dergelijke verlenging strookt met het uitgangspunt dat een kort(er) financieel vangnet prikkelt tot werkhervatting? Welke invloed heeft een dergelijke reparatie volgens bestaand onderzoek op de re-integratieinspanningen van werkgevers en ex-werknemers?

In hoofdstuk 5 neem ik de werkloosheidsregelingen van België en Zweden onder de loep wat betreft de maximale WW-duur. Welke arbeidsmarktperspectieven hebben oudere werklozen aldaar en welke factoren liggen daaraan ten grondslag? Is er inderdaad een verband tussen enerzijds de korte WW-duur in Zweden en de snelle werkhervatting van oudere werklozen in dat land en anderzijds de onbeperkte WW-duur in België en de geringe werkhervatting aldaar? Het nemen van een kijkje over de grens kan inspirerend werken voor de inkleuring van ons nationale WW-stelsel en dus ga ik bezien wat Nederland zou kunnen leren van het buitenland.

Tot slot zal ik in het zesde hoofdstuk, door middel van een conclusie, een antwoord geven op de probleemstelling.

(7)

Hoofdstuk 2

De arbeidsmarktpositie van oudere werklozen

2.1 Inleiding

De Nederlandse economie verkeert sinds het jaar 2008 in zwaar weer. Een dergelijke economische crisis gaat vaak hand in hand met een toename van de werkloosheid onder de beroepsbevolking, en dat is nu dan ook niet anders. Volgens het CBS kwam de (voor seizoensinvloeden gecorrigeerde) werkloosheid in augustus van dit jaar uit op 632 duizend werklozen. Dit komt neer op acht procent van de beroepsbevolking (ter vergelijking: in augustus 2008 bedroeg de werkloosheid in Nederland 2.8 procent). Het statistiekbureau merkt op dat het aantal werklozen in de maand augustus van dit jaar voor de vierde maand op rij is gedaald, maar benadrukt dat deze daling vrijwel volledig voor rekening kwam van werklozen jonger dan 45 jaar.11 Met andere woorden: het zijn met name de werklozen in de oudere leeftijdscategorieën die moeite hebben met het vinden van nieuw werk. De vraag die in dit hoofdstuk centraal staat luidt dan ook als volgt: hoe groot is het aandeel ouderen in de WW en welke factoren zijn volgens de literatuur van invloed op de geringe uitstroom van oudere WW-gerechtigden naar nieuw werk?

2.2 Het aandeel ouderen in de WW

Om te voorkomen dat werkloos geraakte werknemers na het verlies van hun baan direct aangewezen zijn op een minimum bijstandsuitkering, dan wel afhankelijk zijn van een eventuele partner of het teveel aan eigen vermogen moeten gebruiken om in hun

levensonderhoud te voorzien, biedt de Nederlandse Werkloosheidswet werknemers een verzekering tegen het risico van inkomensverlies als gevolg van werkloosheid. Daarmee vervult de WW-uitkering een belangrijke functie op de arbeidsmarkt door mensen na ontslag inkomenszekerheid te bieden.12 De economische crisis (lees: bedrijfsreorganisaties,

faillissementen, fusies en overnames) heeft de afgelopen jaren geleid tot een toename van het aantal mensen met een dergelijke WW-uitkering. Zo blijkt uit cijfers gepubliceerd door het CBS dat in de maand december van het jaar 2012 het aantal verstrekte WW-uitkeringen met 340 duizend anderhalf keer hoger lag dan vijf jaren daarvoor.13

Volgens de Inspectie SZW zijn er naar leeftijdscategorie wel grote verschillen waar te nemen. Binnen de groep 45-55-jarigen is het aantal WW’ers van eind 2008 tot augustus 2013

toegenomen met 170 procent. Bij de groep 55-plussers was in die periode sprake van een stijging van het aantal WW’ers met 77 procent. De groei van het aantal WW’ers was in die periode nog veel sterker in de lagere leeftijdscategorieën: binnen de groep 15-25-jarigen was

11Bron: CBS. Te raadplegen via:

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/dossiers/conjunctuur/publicaties/conjunctuurbericht/inhoud/maand/2014-058-pb.htm.

12Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 51. 13Bron: CBS. Te raadplegen via:

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/dossiers/vergrijzing/publicaties/artikelen/archief/2013/2013-3833-wm.htm.

(8)

sprake van een stijging van 389 procent en binnen de groep 25-35-jarigen is het aantal WW’ers toegenomen met 289 procent. In procenten gemeten is er dus een afnemend stijgingspercentage waar te nemen bij de oudere leeftijdscategorieën, maar in absolute aantallen gemeten is het aantal WW’ers binnen de groep 45-55-jarigen het sterkst gestegen met een toename van ruim 73 duizend WW-gerechtigden.14 Uit CBS-cijfers volgt dan ook dat in december van het jaar 2012 de meeste uitkeringen werden verstrekt aan deze groep

werklozen (maar liefst 29 procent van het totaal aantal WW-uitkeringen). De gegevens in de onderstaande staafgrafiek laten zien dat vijf à zes jaren daarvoor de grootste groep in de WW nog bestond uit 55-65-jarigen. Volgens het statistiekbureau is deze verschuiving het gevolg van de in het jaar 2006 teruggebrachte maximale uitkeringsduur van vijf jaar naar de huidige 38 maanden. Mede door die maatregel is het aandeel 55-65-jarigen met een WW-uitkering in vijf jaar tijd van 38 tot 25 procent afgenomen.15 De WW-gerechtigden in beide

leeftijdscategorieën vormen echter nog altijd de grootste twee groepen in de WW-bestanden (zie onderstaande grafiek).16

2.3 Kansen op uitstroom naar werk

Het grote aandeel ouderen in de WW is opvallend. Allereerst gezien het feit dat er steeds meer ouderen op de arbeidsmarkt verblijven en onder een vast contract werkzaam zijn. Zo ligt de netto arbeidsparticipatie van 55-65-jarigen met een percentage van 35 procent in het jaar 2012 met 17 procent hoger dan in het jaar 2002.17 Ook heeft de versobering c.q. afschaffing van financieel voordelige prepensioen- en VUT-regelingen ertoe geleid dat steeds meer ouderen tot een hogere leeftijd werkzaam blijven.18 Niettemin is het aandeel ouderen in de WW gestegen.

14Het gaat hier niet telkens om dezelfde groep personen, omdat mensen in de loop der tijd van leeftijdsklasse kunnen veranderen. Zie voor dit hele stuk met percentages: Inspectie SZW, Kansen voor oudere WW’ers (45+)!, R14/02, maart 2014, p. 21. 15CBS. Te raadplegen via: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/dossiers/vergrijzing/publicaties/artikelen/archief/2013/2013-3833-wm.htm. 16CBS. Te raadplegen via: http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=37879WWJ&D1=0&D2=1-5&D3=0&D4=(l-11)-l&HDR=T&STB=G1,G2,G3&VW=G.

17Erken, Klokkenburg en Van der Werff 2013, p. 45.

18Zie over dit onderwerp: Kamerstuk I 2006/07, 30 370, nr. 1.

(9)

De reden voor het hoge aandeel ouderen in de WW moet gezocht worden in de uitstroom van deze groep uit de WW wegens werkhervatting. Volgens het UWV vinden de meeste WW’ers die uitstromen naar werk een nieuwe baan binnen (gemiddeld) twee tot zeven maanden na de start van hun uitkering.19 In veel gevallen is de maximale uitkeringsduur ruim voldoende om een dergelijke kortdurende zoekperiode te overbruggen. Toch slaagt een grote groep – met name oudere – WW’ers er niet in om vóór het aflopen van de WW nieuw werk te vinden. Dit volgt onder andere uit cijfers van het CBS: in het jaar 2012 had ruim een derde van de WW-gerechtigden tussen de 45 en 65 jaar een verwachte baanvindduur van minimaal twee jaar. Een dergelijke baanvindduur lag voor werklozen in de jongere leeftijdscategorieën, 25-45-jarigen en 15-25-25-45-jarigen, met een percentage van 18 respectievelijk 8 procent aanzienlijk lager.20 Uit onderzoek van het UWV blijkt dat in dat jaar slechts drie op de tien 57-plussers erin slaagde om tijdens zijn/haar uitkeringsperiode nieuw werk te vinden (ter vergelijking: in de leeftijdsgroep tot 55 jaar slaagde meer dan de helft daarin).21 Oudere werklozen hebben dan ook de grootste kans om na de WW in de bijstand terecht te komen.22

Volgens verschillende onderzoeken zijn er twee algemene factoren die van invloed zijn op de re-integratiekansen van werklozen.23 Allereerst is er het leeftijdselement. De kans op het vinden van nieuw werk neemt sterk af naarmate de leeftijd van WW-gerechtigden toeneemt. Na het bereiken van de 45-jarige leeftijd gaat deze kans nog eens versneld achteruit.

Succesvolle re-integratie is tevens afhankelijk van de werkloosheidsduur. Volgens Van de Berg en Van Ours neemt de kans op uitstroom af naarmate werklozen langer in de WW zitten.24 Door de reeds gevorderde leeftijd van oudere WW-gerechtigden, hebben zij van meet af aan een kleine(re) kans op werkhervatting met een alsmaar groter wordende kans op

langdurige uitkeringsafhankelijkheid tot gevolg. De kans op succesvolle herintreding is dan ook het grootst in de eerste werkloosheidsmaanden. Dit geldt overigens ook voor jongere werklozen, maar voor oudere werklozen geldt echter meer nog dan voor jongere werklozen dat de (verstreken) werkloosheidsduur bepalend is voor de verwachte baanvindduur. Zo blijkt uit cijfers van het CBS dat na één jaar WW-uitkering slechts twintig procent van de

ingestroomde 60-64-jarigen een baan vindt tegenover ruim zestig procent van de personen jonger dan veertig jaar.25

De grote moeite die oudere werklozen doorgaans hebben met het vinden van nieuw werk, is volgens het CBS structureel van karakter. Toch lijkt de kans op succesvolle herintreding in de

19 De Vries 2014, p. 19.

20Bierings en Loog 2013, p. 2 en 3.

21Dit volgt uit een analyse van de uitkeringsinstantie UWV, dat gepubliceerd is in het: UWV kennisverslag 2014-1, maart 2014, p. 17-22.

22Zie het hele stuk: UWV, Na de WW in de bijstand: de doorstroom van WW naar bijstand per gemeente tot en met 2015, oktober 2014.

23Bijvoorbeeld de onderzoeken uitgevoerd door de Inspectie SZW (kansen op duurzame uitstroom naar werk voor oudere WW’ers) en een onderzoek van het UWV waarvan de resultaten zijn neergelegd in het UWV Kennisverslag 2014-1. 24Van den Berg en Van Ours 1994, p. 438.

25CBS, ‘Werkhervattingskansen na instroom in de WW, leeftijd is niet het enige dat telt’, 2012, p. 9. Zie ook: Kamerstukken

II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 63.

(10)

afgelopen jaren iets te zijn verbeterd ten opzichte van de eerste crisisjaren. Zo ligt het

percentage ouderen met een baanvindduur onder de zes maanden nu vele malen hoger dan in de periode 2003-2011.26 Ook volgt uit cijfers van het CBS dat in het jaar 2012 ruim een kwart van de WW-gerechtigden in de leeftijdsgroep 45-65-jarigen erin slaagde een baan te vinden.27 In verschillende onderzoeksrapporten, waaronder een rapport geschreven door de Inspectie SZW,28 wordt er dan ook op gewezen dat de re-integratiekansen van oudere werklozen niet zo gering zijn als menigeen denkt. Hoewel ook onderkend wordt dat de uitstroompercentages van oudere WW’ers beduidend lager liggen dan die van personen jonger dan 45 jaar, is er volgens het onderzoekrapport van de Inspectie SZW toch nog steeds sprake van een

aanzienlijk percentage oudere WW-gerechtigden dat wel uitstroomt wegens werkhervatting. Uit dit onderzoek, dat over de jaren 2006-2012 heeft plaatsgevonden, volgt dat van de groep WW’ers in de leeftijdscategorie 45-55 jaar toch nog 55 procent een succesvolle herintrede maakte op de arbeidsmarkt. In de groep werklozen ouder dan 55 jaar re-integreerden ongeveer 34 procent. De resultaten uit dit onderzoek laten tevens zien dat ook bij een langere

uitkeringsduur de kans op uitstroom blijft bestaan, echter een langere werkloosheidsduur komt de kans op werkhervatting niet ten goede.

2.4 Belemmerende factoren bij de re-integratie van oudere werklozen

In de vorige paragraaf is komen vast te staan dat eenmaal werkloos geraakte ouderen, zeker na het verstrijken van de eerste werkloosheidsmaanden, grote moeite hebben met het vinden van een nieuwe baan. Dit verklaart het grote aantal ouderen met een WW-uitkering. Een belangrijke vraag die vervolgens opkomt is: waarom is de verwachte baanvindduur voor oudere WW-gerechtigden langer dan voor jongeren? Blijkbaar neemt de aantrekkelijkheid van werkzoekenden voor werkgevers af naarmate eerstgenoemden een hogere leeftijd hebben. In deze paragraaf ga ik bezien welke mogelijke verklaringen er zijn volgens de literatuur voor de slechte arbeidsmarktpositie van oudere werklozen.

2.4.1 De percepties van werkgevers

Allereerst kan een verklaring gevonden worden in de negatieve percepties van werkgevers over onder meer het aanpassingsvermogen, de productiviteit en inzetbaarheid van oudere werknemers.29 Jongere werkzoekenden krijgen de voorkeur boven oudere werklozen vanwege onder meer de aanname dat oudere werknemers vaker ziek, minder productief en mobiel zijn vergeleken met hun jongere collega’s en tevens moeite hebben om vertrouwd te raken met recente technologische ontwikkelingen.30 Bij de vraag of deze (voor)oordelen in de praktijk terecht zijn kunnen grote vraagtekens worden gezet, maar dit doet het probleem niet

26Bierings en Loog 2013, p. 3 en 4. 27Bierings en Loog 2013, p. 9.

28Inspectie SZW, Kansen op duurzame uitstroom naar werk voor oudere Ww’ers, Nota van Bevindingen 14/02a. 29Zie het gehele stuk: Gelderblom 2011.

30Zie de gehele stukken: Halen en Schippers 2007 en Dalen, Henkens en Schippers.

(11)

verminderen. Uiteindelijk zijn het toch de werkgevers die besluiten een sollicitant wel of niet aan te nemen.31

2.4.2 De arbeidsmobiliteit van ouderen

Een andere verklaring kan zijn dat bij het naderen van de pensioengerechtigde leeftijd de toekomstige waarde van werknemers in de ogen van werkgevers afneemt. Dit blijkt uit het feit dat werkgevers (en ook werknemers) minder investeren in kennis en vaardigheden naarmate de leeftijd vordert. Dit is enigszins logisch daar de terugverdientijd van de investeringen korter is naarmate men ouder wordt,32 maar heeft wel als gevolg dat de mobiliteit in Nederland sterk bij jongeren zit en weinig bij ouderen.33 Door een eenzijdig arbeidsverleden zijn oudere werklozen dus slechts beperkt inzetbaar. Daarnaast vraagt de versnelde technologische vooruitgang en de verhevigde internationale concurrentie om een toenemend aanpassingsvermogen van werknemers en voortdurende scholing, ook op oudere leeftijd.34 Het feit dat er gedurende de loopbaan van oudere werknemers minder geïnvesteerd wordt in verdere ontwikkeling dan bij jongeren, maakt de kans op werkhervatting in geval van werkloosheid voor de groep oudere WW-gerechtigden erg klein.35

2.4.3 De financiële risico’s voor werkgevers

Een derde mogelijke verklaring is het feit dat werkgevers bij het in dienst hebben van oudere werknemers hoge(re) financiële risico’s lopen dan wanneer zij een personeelsbestand hebben dat (bijna) geheel uit jongeren bestaat. Art. 7:629 lid 1 BW bepaalt dat werkgevers in

Nederland gedurende twee jaar verplicht zijn het loon van hun zieke werknemers door te betalen. Naast dit financiële risico heeft de Nederlandse wetgever ook andere verplichtingen opgelegd aan bedrijven. Zij hebben gedurende de eerste twee ziektejaren een aantal preventie- en re-integratieverplichtingen zoals het mogelijk maken van werkhervatting binnen het eigen bedrijf of, indien niet mogelijk, elders.36 Daarnaast mag de werkgever het dienstverband niet opzeggen gedurende twee jaar na ziekmelding.37

Daar iedere rationeel denkende werkgever deze lasten wil minimaliseren of – liever nog – wil voorkomen, heeft de wetgever beoogd positieve effecten te bereiken op het gebied van

verzuimpreventie en re-integratieinspanningen door bedrijven. Dit is gunstig voor zieke werknemers, maar voor oudere werklozen is er een belangrijke (mogelijke) keerzijde namelijk het gevaar op risicoselectie.38 De werkgever zal bij het aannemen van werknemers gaan screenen mede op basis van de verwachte kosten van ziekteverzuim. Nu werkgevers –

31Pennings 2014, p. 3.

32Euwals en Ter Weel 2013, p. 5.

33Zie: http://m.mejudice.nl/m/a/ar/nederlandse-arbeidsmarkt-in-europees-perspectief-jongeren-mobiel-ouderen-honkvast.

34Zie voor dit hele stuk: http://m.mejudice.nl/m/a/ar/nederlandse-arbeidsmarkt-in-europees-perspectief-jongeren-mobiel-ouderen-honkvast.

35Bijma 2012, p. 4-6. 36Zie: art. 7:658a lid 1 BW. 37Zie: art. 7:670b lid 1 BW. 38Friperson en De Jong 2013, p. 35.

(12)

volgens onderzoek van TNO39 in veel gevallen overigens onterecht – het beeld hebben dat oudere werknemers vaker ziek zijn dan hun jongere collega’s, is de kans groot dat oudere werknemers minder vaak of in het ergste geval zelfs helemaal niet meer worden aangenomen door werkgevers. Het aantrekken van een ouder persoon is immers extra onvoordelig door het in hun ogen verhoogde risico op het daadwerkelijk intreden van de (hoge) kostenpost.

Om selectiegedrag van werkgevers tegen te gaan is de wetgever na de privatisering van de Ziektewet met aanvullende maatregelen gekomen die erop gericht zijn het verzuimrisico van ouderen te compenseren. Dit zijn de no-risk polis (art. 29b ZW), waarbij het financiële risico bij ziekte wordt gedragen door de overheid indien een werkgever een oudere aanneemt die in de WW zit, en de mogelijkheid om de verplichte loondoorbetaling bij ziekte voor oudere werknemers te verkorten. Uit een onderzoek van SEO Economisch Onderzoek blijkt echter dat geen van deze twee maatregelen de aannamekans van oudere sollicitanten in de praktijk significant vergroot. Dit komt onder meer doordat de meeste werkgevers de kosten van langdurig ziekteverzuim van werknemers hebben herverzekerd, zodat de mogelijke kosten van dit ziekteverzuim slechts beperkt van invloed zullen zijn op het aannamebeleid van werkgevers.40

2.4.4 Het zoekgedrag van oudere werklozen

Een laatste verklaring kan gevonden worden in het zoekgedrag van oudere werklozen. In de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat de financiële zekerheid die de WW biedt aan werklozen gelijk opgaat met de verplichting om snel en actief op zoek te gaan naar een nieuwe bron van inkomsten.41 Hoewel een grote groep oudere werklozen zeer gemotiveerd is en blijft om te werken en dus vanaf de eerste werkloosheidsdag actief solliciteert, moet er volgens de Inspectie SZW wel geconstateerd worden dat een deel van de oudere WW’ers in de praktijk minder intensief en breed zoekt dan nodig is met het oog op het vinden van nieuw werk. Ook wanneer een jaar werkloosheid is verstreken en de regelgeving eist dat WW’ers op zoek moeten gaan naar alle algemeen geaccepteerde arbeid, blijkt dat relatief veel WW’ers hun zoekgedrag niet aanpassen.42 Wellicht heeft dit te maken met het feit dat ouderen over het algemeen een langdurige WW-uitkering hebben opgebouwd en het vinden van een nieuwe baan – ook na één jaar werkloosheid – voor deze groep (nog) niet noodzakelijk is. Zo blijkt uit onderzoek van het UWV dat veel WW-gerechtigden pas gaan zoeken op het moment dat de uitkeringsduur op zijn einde loopt.43

39TNO 2012. Ziekteverzuim in Nederland in 2010. Te raadplegen via: https://www.tno.nl/downloads/pb_2012_11_ziekteverzuim_in_nl_2010.pdf.

40SEO Economisch Onderzoek, Wat maakt oudere werknemers aantrekkelijk?, september 2012, zie samenvatting voorafgaande aan het verslag.

41Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 52.

42Inspectie SZW, ‘Kansen voor oudere Ww-ers (45+)!’, maart 2014, p. 8.

43UWV, Invloed van verkorting van de maximale WW-duur, Kennismemo 10/09 2010, p. 4. Zie voor een overzicht Zwinkels, W. En J. Besseling, Werkhervatting van de cliënt in de WW, Project Evaluatie van het herziene Stelsel van Sociale Zekerheid, 1997.

(13)

Daarnaast blijven oudere WW-gerechtigden in de praktijk vaak te lang zoeken in hun eigen vakgebied of sector.44 Het zoeken naar een nieuwe baan die aansluit bij het werk waaruit men werkloos is geworden is enigszins logisch daar ouderen vaak veel ervaring hebben

opgebouwd die specifiek betrekking heeft op één sector. Het vinden van een nieuwe baan die daarbij aansluit heeft als bijkomstigheid dat de werknemer de voorheen opgedane kennis en ervaring kan toepassen bij zijn/haar nieuwe werkzaamheden en dit kan doorgeven aan collega’s. In de praktijk blijken veel oudere WW-gerechtigden daarentegen juist in andere sectoren meer kans te hebben op werkhervatting. De sector waarin een oudere

uitkeringsgerechtigde werkzaam was vóór de instroom in de WW heeft dan ook een grote invloed op de uitstroomkans naar werk. Zo blijkt uit cijfers van het CBS dat van de 50-plussers die werkzaam waren in de bouwnijverheid het uitstroompercentage veel hoger lag dan het gemiddelde van alle 50-plussers.45 Tevens volgt uit een rapport van het UWV dat WW’ers die één jaar of langer werkloos zijn, vaker van sector wisselen dan degenen die korter dan een jaar werkloos zijn.46 Wanneer ouderen dus lang blijven zoeken naar een baan die aansluit bij de baan waaruit zij werkloos zijn geworden, is de kans uiteindelijk aanwezig dat ze toch van sector moeten wisselen. Met het oog op het feit dat de kans op werkhervatting afneemt naarmate de leeftijd vordert en de werkloosheidsduur toeneemt, is een dergelijke omslag in het zoekgedrag dan vaak al te laat.

Tevens blijkt uit een onderzoek uitgevoerd door AStri Beleidsonderzoek- en advies47, dat verricht is onder werkloze ouderen die erin geslaagd zijn om na zes maanden werkloosheid werk te vinden, dat actief zoekgedrag een wezenlijke rol speelt in hun kansen op re-integratie. Het zijn de volhouders die niet alleen één keer per week solliciteren op een vacature, maar ook netwerken en actief contacten leggen met bedrijven die na de eerste zes maanden van werkloosheid nog een kans hebben op het vinden van een baan.48 Uit het onderzoek blijkt echter dat veel oudere WW-gerechtigden door de ene afwijzing na de andere enigszins ontmoedigd raken en niet meer weten hoe het zoekproces voort te zetten.49 Dit heeft het aantal spooksollicitaties (kansloze sollicitaties om maar aan de sollicitatieplicht te voldoen) onder oudere werklozen doen toenemen.50

2.5 Deelconclusie

Ouderen die werkloos raken hebben over het algemeen een langdurige WW-uitkering opgebouwd. Desondanks zijn velen van hen niet in staat om gedurende die relatief lange uitkeringsperiode nieuw werk te vinden terwijl veel jongere werklozen – met een korte(re)

44Raad voor Werk en Inkomen, G(oud)! Kansen creëren voor werkloze ouderen, Den Haag: RWI, p. 5. Zie hiervoor ook het stuk: Stichting van de Arbeid, Investeren in inzetbaarheid, beleidsagenda 2020.

45Geertjes 2012, p. 40 en 41.

46UWV, Sectorwisselingen van WW’ers bij werkhervatting: Rapportage over 2012, december 2013, p. 10-14. 47AStri, Herintreding werkloze 55-plussers, oktober 2011.

48Raad voor Werk en Inkomen, G(oud)! Kansen creëren voor werkloze ouderen, Den Haag: RWI 2011, p. 5 en 6. 49AStri, herintreding werkloze 55-plussers, oktober 2011, p. 4.

50Zie, http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/Nieuws/archief/article/detail/1739096/2005/02/17/Sollicitatieplicht-blijft-vruchteloos.dhtml.

(14)

WW-duur – hier wel in slagen. Raar is dit niet, daar recente onderzoeken hebben aangetoond dat de kans op werkhervatting afneemt naarmate de WW-gerechtigde ouder is en langer in de WW zit. Baanvindduren van meer dan twee jaar zijn voor oudere WW-gerechtigden dan ook eerder regel dan uitzondering. Dit heeft geleid tot een groot aandeel ouderen in de WW. Toch blijkt de kans op uitstroom voor oudere WW-gerechtigden niet zo gering te zijn als menigeen zou verwachten. Willen werkzoekenden die kans benutten dan is over het algemeen een hoge zoekintensiteit vereist. Het zoekgedrag van veel oudere werklozen blijkt in de praktijk daarentegen niet breed en intensief genoeg te zijn met het oog op re-integratie. Zij blijven vaak te lang zoeken in de sector waaruit ze werkloos zijn geworden en zijn niet snel bereid om concessies te doen. Andere mogelijke verklaringen voor het feit dat er een groot aantal ouderen in de WW zitten zijn de negatieve percepties van werkgevers over de inzetbaar van oudere werknemers, hun mobiliteit en ziekteverzuimfrequentie. Dit laatste heeft grote financiële risico’s voor werkgevers. Zij proberen deze kostenpost dan ook waar mogelijk te minimaliseren door jonger personeel aan te nemen in plaats van oudere werknemers. Een oudere WW-gerechtigde komt daarom minder snel en minder vaak weer aan het werk dan een jongere werkloze, wat het patroon van een dalende werkhervattingskans en een stijgende kans op inactiviteit onder oudere werklozen doet verklaren.51

Geconcludeerd kan worden dat op het moment dat oudere werknemers werkloos raken zij te maken krijgen maken met treurige arbeidsmarktperspectieven, terwijl de kans op baanverlies voor oudere werknemers juist relatief laag is. Dit verklaart enerzijds het hoge aandeel ouderen in de WW en anderzijds de stijgende participatiegraad van ouderen op de arbeidsmarkt.

51Euwals en Ter Weel 2013, p. 8.

(15)

Hoofdstuk 3

De twee kern re-integratiemaatregelen

3.1 Inleiding

Teneinde de huidige economische crisis te beteugelen en de arbeidsmarkt te hervormen heeft het kabinet tezamen met de sociale partners gefundeerde afspraken gemaakt over de volle breedte van het arbeidsmarktbeleid in de vorm van een sociaal akkoord.52 Werklozen worden door het huidige WW-stelsel goed beschermd bij werkloosheid door een loongerelateerd financieel vangnet, een lange uitkeringsduur en de mogelijkheid om gedurende één jaar nieuw werk te zoeken op het eigen niveau. Met de aanpassingen in de WW wil de wetgever hier verandering in brengen. Eén van de belangrijke thema’s in het sociaal akkoord is dan ook de focusverlegging van bescherming naar de activering van werklozen.53 Daartoe wordt de maximale duur van de WW-uitkering verkort en de termijn voor het aanvaarden van passende arbeid aangescherpt.54 In dit hoofdstuk ga ik bezien waarom de wetgever deze twee

re-integratiemaatregelen als belangrijk ziet voor de (snellere) re-integratie van oudere WW-gerechtigden en welke opvattingen economen hebben omtrent de effectiviteit van deze op re-integratie gerichte maatregelen in de praktijk.

3.2 De maximale WW-uitkeringsduur wordt ingekort

De memorie van toelichting bij de Wet Werk en Zekerheid noemt het zorgelijk dat de kans op het vinden van nieuw werk, met name onder oudere WW-gerechtigden, sterk afneemt na het verstrijken van de eerste werkloosheidsmaanden. Om deze slechte arbeidsmarktpositie van ouderen te verbeteren wil de wetgever de WW activerender maken. Een van de maatregelen om deze doelstelling te bereiken behelst de verkorting van de maximale WW-duur. De huidige maximale WW-uitkeringsduur van 38 maanden stimuleert oudere werklozen onvoldoende om zich snel en actief te storten op het vinden van nieuw werk. Door de maximale uitkeringsduur met veertien maanden terug te brengen naar 24 maanden wordt onder meer beoogd een actievere zoekmentaliteit onder oudere werklozen te realiseren.55 De gedachte is dat zij door een kortere uitkeringsduur – en dus een korter financieel vangnet – sneller geprikkeld worden om te gaan solliciteren.

De huidige maximale WW-duur van 38 maanden wordt met ingang van 1 januari 2016 geleidelijk aan per kwartaal met één maand teruggebracht. Op 1 juli 2019 – na veertien kwartalen – is de maximale duur dan ingekort tot twee jaar. De opbouw van WW-rechten blijft voor de eerste tien arbeidsjaren onveranderd zodat ook de starters op de

52Lubbers 2013, p. 8-9. 53Pennings 2014, p. 1.

54Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 52.

55Directorate for Employment, Labour and Social Affairs, Working Better with Age Netherlands: Assessment and main

recommendations, April 2014, p. 9.

(16)

arbeidsmarkt de zekerheid hebben van een financieel vangnet in geval van werkloosheid.56 Gezien het feit dat een groot deel van de WW-gerechtigden in de loop van de eerste tien werkloosheidsmaanden een nieuwe baan vindt en dit aandeel in de daaropvolgende maanden niet veel meer toeneemt, bouwen werknemers onder het nieuwe WW-stelsel na het verloop van de eerste tien arbeidsjaren nog maar een halve maand WW per gewerkt jaar op.57 Bij wijze van overgangsmaatregel wordt daarentegen het reeds opgebouwde arbeidsverleden tot 1 januari 2016 gerespecteerd. Dit wil zeggen dat elk arbeidsjaar vóór 2016 recht geeft op één maand WW-uitkering. Indien dit arbeidsverleden op 1 januari 2016 meer dan 24 jaar bedraagt, is echter wel sprake van een geleidelijke afbouw van de WW-duur tot het nieuwe maximum van 24 maanden.58

Voor WW-gerechtigden die gedurende een korte tijd tussen twee banen een beroep doen op de Werkloosheidswet heeft de verkorting van de WW-duur slechts beperkt effect. Voor uitkeringsgerechtigden die een langere tijd een beroep moeten doen op de WW hebben de wijzigingen ten aanzien van de duur en de opbouw wel degelijk grote consequenties. De verkorting van de maximale WW-duur van 38 maanden naar 24 maanden is dan ook een maatregel dat met name oudere werklozen treft. Zij hebben immers over het algemeen een langdurig arbeidsverleden waardoor ze onder de huidige WW regeling een uitkeringsduur van meer dan 24 maanden hebben opgebouwd. Op basis van tabel 1 (zie bijlage), waarin de uitkeringsduur wordt weergegeven voor een werknemer die vandaag de dag zou worden ontslagen en in de toekomst, kan geconcludeerd worden dat voor werknemers met een kort arbeidsverleden de uitkeringsduur bij een ontslag in 2014 of in 2020 niet heel veel van elkaar verschilt. Dit heeft te maken met de overgangsregeling waarin geregeld is dat het

arbeidsverleden van een werknemer tot 2016 gerespecteerd dient te worden. Bij een ontslag in 2040 ziet men dan ook grotere verschillen met de regeling van nu. Werknemers met een lang arbeidsverleden maken ten opzichte van de huidige WW-duur wel meteen een enorme terugval bij het intreden van werkloosheid in 2020. De tabel laat ook zien dat bij een ontslag in het jaar 2040 de uitkeringsduur (weer) – zoals onder de huidige WW regeling – oploopt naarmate men een langer arbeidsverleden kent. Het verschil met de huidige WW ligt hem dan louter in het feit dat werklozen een kortere uitkeringsduur ontvangen voor hetzelfde aantal gewerkte jaren.

3.3 Het eerder moeten aanvaarden van passende arbeid

Aan het recht op het ontvangen van een WW-uitkering zijn ook enkele verplichtingen verbonden. Een van deze verplichtingen betreft de verplichting om in voldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen (art.24 lid 1 WW). Met de hervormingen in de WW wordt per 1 januari 2015 de termijn voor het aanvaarden van passende arbeid drastisch aangescherpt. Al na zes maanden werkloosheid, in plaats van de huidige twaalf maanden,

56Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 55. 57Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 53. 58Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 53.

(17)

wordt alle arbeid als passend aangemerkt.59 Gedurende de eerste zes maanden mag de ex-werknemer zich (net als in de huidige situatie) richten op het zoeken van arbeid die aansluit op het niveau van de baan waaruit hij werkloos is geworden. Daarna zal de werkzoekende elke functie moeten accepteren, ook als deze functie beduidend onder zijn niveau ligt of het salaris (aanzienlijk) lager is dan het laatstverdiende inkomen.60 De wetgever heeft met deze maatregel dus een prikkel willen inbouwen voor werklozen om eerder werk op een lager niveau of tegen een lager loon te aanvaarden.61 Om ervoor te zorgen dat een werknemer zich niet financieel hoeft te benadelen bij het accepteren van nieuw werk tegen een lager loon, wordt de huidige systematiek van urenverrekening vervangen door een systematiek van inkomensverrekening. Slechts en deel van de (extra) inkomsten zal dan in mindering gebracht worden op de uitkering waardoor wordt bereikt dat werkhervatting vanuit de WW altijd lonend is.62

3.4 De invloed van de hervormingen op de activering van oudere werklozen

De verwachting is dat werklozen door de zojuist genoemden re-integratiemaatregelen in een vroeger stadium actief op zoek gaan naar nieuw werk en sneller arbeid accepteren onder het niveau waaruit men werkloos is geworden. Maar wat draagt de verkorting van de WW-duur van 38 naar 24 maanden en het in plaats van na één jaar werkloosheid reeds na zes maanden moeten accepteren van passende arbeid nu eigenlijk bij aan de activering van oudere

werklozen? Zullen personen die 38 jaar gewerkt hebben – en dus ten minste 56 jaar zijn – en die volgens het sociaal akkoord reeds na 24 maanden in plaats van na 38 maanden het recht op uitkering verliezen, in de praktijk daadwerkelijk eerder een baan aangeboden krijgen?63 De memorie van toelichting geeft geen enkele vermelding van een onderzoeksbron die een

dergelijk verband ondersteunt.64 Daarom kijk ik in deze paragraaf onder meer naar de opvattingen van enkele economen omtrent de haalbaarheid van de activeringsdoelstelling.

3.4.1 Hervormingen in een tijd van onzekerheden

Het feit dat de maatregelen in de WW pas op termijn en gefaseerd worden ingevoerd heeft onder meer te maken met de veelgehoorde opvatting dat het doorvoeren van hervormingen in tijden van crisis, hoge werkloosheidscijfers en een relatief vastzittende woningmarkt (kortom, grote onzekerheden) niet verstandig is.65 Dit heeft de regering doen besluiten de verkorting van de maximale WW-duur met ingang van 1 januari 2016 in te voeren, op het moment dat naar verluidt de economische crisis nagenoeg ten einde is.66

59Voor zover de arbeid voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd (art. 24 lid 3 WW).

60Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 57. 61Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 58. 62Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 58. 63Pennings 2014, p. 2.

64Pennings 2014, p. 2.

65Zie bijvoorbeeld: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3184/opinie/article/detail/3348042/2012/11/14/VVD-en-PvdA-verenigen-hun-slechtste-kanten.dhtml.

66Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 52 en 65.

(18)

De veronderstelling van de wetgever is dus kennelijk dat werkzoekenden over een jaar of twee veel gemakkelijker een baan kunnen vinden dan nu het geval is. Hoewel de meningen verdeeld zijn, zijn er veel economen die hier hun vraagtekens bijzetten gezien het feit dat de werkgelegenheid op de Nederlandse arbeidsmarkt erg laag is. De verwachting is niet dat dit op de korte termijn volledig zal omslaan (overigens sector afhankelijk).67 Zij stellen dat een verkorting van de WW-duur prima is in tijden van hoogconjunctuur, maar wijzen erop dat Nederland nog niet beland is in tijden van een forse economische groei. Nu wordt er in de media al snel gesproken van een hoogconjunctuur maar men moet zich dan realiseren dat dat mooier klinkt dan het daadwerkelijk is, want de groei die sinds de economische crisis bij hoogconjunctuur hoort is slechts twee procent.68 Het is enigszins wrang te noemen dat de bescherming die de Nederlandse verzorgingsstaat biedt juist op het moment dat oudere

werklozen het hard nodig hebben wordt afgekalfd zonder dat daar uitzicht op een baan voor in de plaats komt. De maatregelen in de WW, ook al gaan ze pas op termijn in, komen dus nog te vroeg.

3.4.2 De arbeidsmarktpositie van oudere werklozen

De aanstaande hervormingen in de WW zullen de werking van de huidige Nederlandse arbeidsmarkt vermoedelijk niet verbeteren. De verkorting van de WW-duur en het eerder moeten accepteren van werk doen immers niets veranderen aan de slechte arbeidsmarktpositie van ouderen. Ook als oudere werklozen door de nieuwe re-integratiemaatregelen sneller geprikkeld worden om te gaan solliciteren, ligt de voorkeur van werkgevers nog altijd bij jongeren met als gevolg dat deze maatregelen niet zonder meer zullen leiden tot meer succesvolle herintredingen van oudere werklozen op de arbeidsmarkt, om nog maar niet te spreken over de beoogde snellere re-integratie. Het zijn immers de werkgevers die uiteindelijk het besluit nemen wie wel en wie niet aan te nemen, aldus Pennings.69

3.4.3 Sollicitatieactiviteiten op de eerste dag van werkloosheid

De gedachte is dat oudere werklozen door een kortere uitkeringsduur – en dus een korter financieel vangnet bij werkloosheid – sneller geprikkeld worden om te gaan solliciteren naar een nieuwe baan. Deze beredenering is goed te volgen, maar zet een dergelijke verkorting er wel toe aan om reeds vanaf de eerste dag van werkloosheid actief vacaturesites af te struinen? Door louter de lengte van de WW-duur te verkorten is er geen extra prikkel ingebouwd om juist in die belangrijke eerste werkloosheidsmaanden actief op zoek te gaan naar nieuw werk. Zo blijft de uitkeringshoogte van 75 procent van het laatstverdiende dagloon gedurende de eerste twee werkloosheidsmaanden en zeventig procent daarvan vanaf de derde maand

ongewijzigd. Wellicht dat het eerder moeten accepteren van passende arbeid een stimulans zal zijn voor oudere werklozen om snel(ler) te gaan solliciteren. Ze mogen immers nog maar zes maanden op hun eigen niveau zoeken naar werk, en daarna zullen ze ook genoegen moeten

67Zie, http://www.nrc.nl/carriere/2013/02/07/werkgelegenheid-krimpt-aantal-vacatures-stijgt/. 68Zie: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/2445284/2011/06/15/DNB-voorziet-hoogconjunctuur.dhtml. 69Pennings 2014, p. 3.

(19)

nemen met werk (ver) onder dat niveau. Op het moment ze de eerste zes maanden laten verstrijken door niet actief te zoeken lopen ze dus een groot risico qua niveau en salaris een (aantal) stap(pen) terug te moeten doen. Pennings is daarentegen van mening dat ook het eerder moeten accepteren van passende arbeid vermoedelijk weinig invloed zal hebben op het zoekgedrag van werklozen. “Zij zullen meestal toch vooral kijken naar werk dat het best past in hun situatie.”70

3.4.4 Verdringing op de arbeidsmarkt

Daar uit cijfers71 van het CBS is gebleken dat in het jaar 2012 ruim een derde van de oudere werklozen in de leeftijdscategorie 45 tot 65 jaar te maken had met een verwachte

baanvindduur van 24 maanden of langer, kan geconcludeerd worden dat het verkorten van de maximale WW-duur tot twee jaar voor veel ouderen te kort zal zijn om hun periode van werkloosheid te overbruggen. Deze re-integratiemaatregel zal dus serieuze gevolgen hebben voor oudere ex-werknemers die een langdurige periode van werkloosheid in het vooruitzicht hebben. Daarnaast is volgens Pennings aannemelijk dat, door al na een periode van zes maanden alle arbeid als passend te kwalificeren, juist de laagopgeleide ouderen moeite zullen hebben met het vinden van een nieuwe baan. In hun plaats zullen werkgevers voor het

aantrekken van hoger opgeleide ouderen kiezen.72 In het jaar 2012 had slechts 35 procent van de oudere werklozen een verwachte baanvindduur van minder dan zes maanden (CBS).73 Dit weinig opbeurende cijfer in combinatie met de nieuwe re-integratiemaatregel dat bepaalt dat reeds na zes maanden werkloosheid alle arbeid als passend gezien moet worden, maakt dat er een reële verwachting is dat een groot percentage middelbaar en hoogopgeleide ouderen de laagopgeleide ouderen gaan verdringen op de arbeidsmarkt. Deze hoger opgeleide ouderen zullen op hun beurt vermoedelijk weer aan de kant geschoven worden op het moment dat er een geschikte jongere kandidaat solliciteert voor de functie, maar voor de minder goed opgeleide ouderen zien de baanperspectieven (zeker na die eerste zes maanden) er dus al helemaal slecht uit. Een hoger opgeleide werknemer die werkloos raakt zal op zijn beurt een sterkere inkomensval maken dan een lager opgeleide WW’er, maar zal waarschijnlijk minder kans hebben op werkloosheid daar bedrijven over het algemeen hun beste personeelsleden willen behouden. Pas op het moment dat het te lang duurt eer de economie aantrekt, dienen bedrijven dieper in hun organisatie te snijden en dus hun hogeropgeleide werknemers te laten gaan. Gelet op het feit dat straks reeds na zes maanden alle arbeid als passend wordt gezien en de verwachting is dat hoger opgeleiden de voorkeur zullen hebben boven de lager opgeleide ouderen, zullen eerstgenoemden over het algemeen ook sneller een nieuwe baan vinden dan de minder goed opgeleide ouderen. Al met al kan dus worden verwacht dat met name de oudere werklozen die laagopgeleid zijn geraakt worden door het eerder moeten aanvaarden

70Pennings 2014, p. 4.

71In het jaar 2012 had 34 procent van de in totaal 179 duizend werklozen van 45 tot 65 jaar een verwachte baanvindduur van twee jaar of langer. Zie: Bierings en Loog 2013, p. 2. Zie ook:

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/dossiers/levensloop/publicaties/artikelen/archief/2013/2013-baanvindduur-art.htm.

72Pennings 2014, p. 4. 73Bierings en Loog 2013, p. 3.

(20)

van passende arbeid. Deze re-integratiemaatregel komt hun kans op werkhervatting absoluut niet ten goede.

3.5 Deelconclusie

In het sociaal akkoord hebben het kabinet en de sociale partners twee re-integratiemaatregelen geïntroduceerd die de WW activerender moeten maken. De wetgever beoogt met de verkorte maximale WW-duur te bereiken dat werklozen geprikkeld worden sneller te solliciteren naar een nieuwe baan. Ook zullen werklozen voortaan na zes maanden WW-uitkering al het algemeen geaccepteerde arbeid moeten accepteren. Met deze maatregel wil de wetgever bewerkstelligen dat ouderen eerder werk onder hun eigen niveau aanvaarden.

De versobering van de WW moet werklozen ertoe aanzetten om snel en actief op zoek te gaan naar nieuw werk. De verwachting is echter dat deze re-integratiemaatregelen niet zullen bijdragen aan de daadwerkelijke activering van oudere werklozen. Nederland is herstellende van een zware economische crisis. Veel bedrijven hebben noodgedwongen in hun

personeelsbestand moeten snijden met als gevolg dat er momenteel een groot tekort is aan banen. Het activeren van ouderen is een mooi uitgangspunt, maar als er geen werk

beschikbaar is dan zal het hen niet helpen met re-integreren. Bovendien stimuleert geen van beide re-integratiemaatregelen oudere werklozen om meteen in de cruciale eerste

werkloosheidsmaanden actief te solliciteren. De reeds bestaande uitkeringshoogte blijft ongewijzigd gedurende de gehele looptijd van de WW, en dus ook in de beginfase. Snel en actief solliciteren is voor oudere werklozen echter van essentieel belang. Het kan het verschil maken tussen een succesvolle re-integratie op de arbeidsmarkt of (langdurige)

uitkeringsafhankelijkheid. Daarnaast hebben ouderen door – deels onterechte – negatieve groepsbeelden een slechte arbeidsmarktpositie. Daar het de werkgevers zijn die uiteindelijk besluiten wie wel en wie niet aan te nemen, is dit negatieve beeld vermoedelijk het grootste struikelblok in het vinden van werk. De aanstaande re-integratiemaatregelen zullen daar weinig of niets aan veranderen.

(21)

Hoofdstuk 4

De reparatie van de verkorte WW-duur in cao’s

4.1 Inleiding

De WW-uitkering met een maximale duur van 24 maanden blijft onder de aanstaande hervormingen uitgekeerd worden door het UWV. Er wordt dan gesproken over het publiek gefinancierde deel van de WW. Sociale partners krijgen (zoals nu overigens ook het geval is) onder de nieuwe regelgeving de mogelijkheid om via cao-afspraken dit publiek gefinancierde deel aan te vullen met een privaat gefinancierd deel om zo de uitkeringsduur gelijk te laten zijn aan de huidige situatie.74 Het feit dat het kabinet een dergelijke verlenging toestaat is merkwaardig, daar het kabinet met de verkorting van de WW-duur juist wil bewerkstelligen dat werklozen eerder op zoek gaan naar nieuw werk. Op het moment dat de verkorte WW-duur in cao’s wordt verlengd, en dus de werkloosheidsbescherming wordt vergroot, is het uitgangspunt dat een groter financieel vangnet de prikkel tot activering en werkhervatting niet ten goede komt. Waarom maakt de wetgever een dergelijke reparatie dan toch mogelijk? En kan er uit bestaand onderzoek worden opgemaakt welke invloed het aanvullen van de wettelijke WW-uitkering heeft op de re-integratieinspanningen van ex-werknemers en werkgevers?

4.2 De praktijk van cao-aanvullingen WW

Uit een onderzoek75 dat door AStri in samenwerking met Epsilon Research is uitgevoerd naar de praktijk en effecten van bovenwettelijke cao-aanvullingen bij onder meer werkloosheid, volgt dat een groot deel van de Nederlandse werknemers onder een cao valt waarin een aanvulling op de wettelijke uitkering bij werkloosheid is afgesproken. Van de honderd

grootste cao’s bevatten 38 cao’s aanvullingen op de WW. Dit volgt uit de cao database van de Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving (UAW). Kort gezegd komt het erop neer dat werknemers op wie een dergelijke aanvulling van toepassing is, er qua uitkeringsduur of uitkeringshoogte op vooruit gaan ten opzichte van de reguliere (wettelijke) WW-uitkering in geval van werkloosheid. Uit dit onderzoek volgt dat van de totale uitkeringskosten in het jaar 2011, de kosten van het bovenwettelijk uitgekeerde deel 3,7 procent bedroegen. In dat jaar is voor bijna 170 miljoen aan bovenwettelijke uitkeringen WW betaald. Het totale bedrag voor de WW-uitkeringen bedroeg in dat jaar 4.377 miljoen euro.76

74Lubbers 2013, p. 9-10. Zie ook, Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr. 3, p. 54.

75AStri en Epsilon Research, Praktijk en effecten van bovenwettelijke cao-aanvullingen ZW, loondoorbetaling bij ziekte,

WIA en WW, februari 2014.

76AStri en Epsilon Research, Praktijk en effecten van bovenwettelijke cao-aanvullingen ZW, loondoorbetaling bij ziekte,

WIA en WW, februari 2014, p. 54-55.

(22)

4.3 Het repareren van de verkorte WW-duur in cao’s

Cao-aanvullingen komen vaak tot stand in reactie op een verlaging of anderszins versobering van de wettelijke WW-uitkering.77 Met dit gegeven in het achterhoofd en de door het kabinet in het sociaal akkoord gedane toezegging dat sociale partners bij machte zijn cao-afspraken te maken over aanvullingen op de verkorte WW-duur, is het aannemelijk dat de verkorting van de WW-duur zal leiden tot een groter aantal aanvullingen op de WW in cao’s. Een dergelijke verlenging kan echter haaks staan op het uitgangspunt dat een korter financieel vangnet meer prikkelt tot werkhervatting. Niettemin staat de wetgever een dergelijke verlenging toe. Een verklaring kan gevonden worden in het feit dat zonder een dergelijke gelegenheid tot reparatie de werknemersorganisaties niet zouden zijn meegegaan in het sociaal akkoord. De vakbonden behartigen namelijk de belangen van hun, voornamelijk oudere, leden en juist deze groep werklozen met een lang arbeidsverleden en kans op langdurige werkloosheid hebben belang bij aanvullingen op de WW ter compensatie van de verkorte WW-duur.78 Een andere

verklaring kan gevonden worden in het feit dat de wetgever een dergelijke verlenging niet kan verbieden met het oog op het recht van collectief onderhandelen.79

4.4 De effecten van het repareren van de verkorte publiekrechtelijke WW

In principe is het uitgangspunt dat een korter financieel vangnet bij werkloosheid meer prikkelt tot werkhervatting. De mogelijkheid om de verkorte WW-duur middels afspraken in cao’s aan te vullen tot de huidige maximale uitkeringsduur van 38 maanden, lijkt haaks te staan op dit uitgangspunt. Daarom is een interessante vraag hoe de wetgever de reparatie van de verkorte WW-duur in cao’s ziet in relatie tot re-integratie. Hoe zit het met de activering van werklozen daar het wetsontwerp niet voorziet in condities die werkgevers en werknemers ertoe moeten aanzetten de werkloosheidsduur te beperken? Uit gegevens van het UWV zou bijvoorbeeld geconcludeerd kunnen worden of de mogelijkheid tot omscholing is gebruikt. In de memorie van toelichting ontbreekt echter een duidelijke visie daaromtrent. Daarom besteed ik in deze paragraaf aandacht aan bestaand onderzoek waaruit blijkt of cao-aanvullingen invloed hebben op de re-integratieinspanningen van ex-werknemers en werkgevers.

4.4.1 De beoogde werkgelegenheidsstijging

Daar een nawettelijke duurverlenging op dit moment geldt voor ongeveer veertig procent van alle werknemers, verwacht het Centraal Planbureau dat dit een logische ondergrens zal zijn voor de mate van reparatie bij de aanstaande verkorting van de WW-duur. Deze huidige cao-afspraken zijn volgens het planbureau immers tot stand gekomen zonder dat daartoe enige aanleiding is gegeven in een sociaal akkoord.80 Onder de veronderstelling dat onder de

aanstaande WW-duur verkorting bovenwettelijke reparatie plaatsvindt voor zestig procent van

77AStri en Epsilon Research, Praktijk en effecten van bovenwettelijke cao-aanvullingen ZW, loondoorbetaling bij ziekte,

WIA en WW, februari 2014, p 5.

78De organisatiegraad onder ouderen is veel hoger dan onder jongeren. Zie cijfers van het CBS. Te vinden op:

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-sociale-zekerheid/publicaties/artikelen/archief/2009/2009-2904-wm.htm. 79Art. 6 ESH. Zie ook art. 4 van IAO-verdrag 98 inzake het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen. 80CPB, Gevolgen Wet Werk en Zekerheid voor werkgelegenheid, CPB Notitie, november 2013, p. 8.

(23)

de werknemers zal de structurele werkgelegenheidsstijging volgens het CPB zo’n 0.3 procent bedragen hetgeen neerkomt op 20 duizend voltijdbanen, maar op het moment dat de sociale partners het sociaal akkoord letterlijk volgen en maximaal bovenwettelijk gaan repareren zal dat leiden tot een kleinere werkgelegenheidsstijging.81 Wanneer in de praktijk voor tachtig procent gerepareerd gaat worden zal het werkgelegenheidseffect slechts 0.2 procent bedragen met als gevolg dat het beoogde werkgelegenheidseffect grotendeels teniet wordt gedaan. Om nog maar niet te spreken over het doen afnemen van de prikkels tot re-integratie daar een riantere uitkering bepaald geen stimulans biedt voor re-integratieinspanningen.

4.4.2 De re-integratieprikkels voor werklozen

De wettelijke uitkering bij werkloosheid bevat primaire prikkels voor werknemers gericht op inkomensbescherming, arbeidsparticipatie en re-integratie. Cao-aanvullingen kunnen deze primaire prikkels omzetten in secundaire prikkels en hun doeltreffendheid doen afzwakken: de inkomensbescherming wordt in dat geval versterkt waardoor de prikkel tot

arbeidsparticipatie of re-integratieinspanningen van werklozen wellicht afneemt.82 Immers, wanneer het totale inkomen – dat wil zeggen de wettelijke werkloosheidsuitkering plus het bovenwettelijke gedeelte – een zodanige hoogte bereikt dat betrokkene er niet wezenlijk op achteruit gaat ten opzichte van het door betrokkene laatstelijk verdiende loon, kan dit financiële vangnet dat opgesteld is om werklozen in een tijd van financiële rust een nieuwe inkomstenbron te laten vinden juist averechts werken omdat het de drijfveer wegneemt om het eigen werk – indien mogelijk – te hervatten of een nieuwe baan te aanvaarden. Hetzelfde geldt voor het verlengen van de uitkeringsduur. Op het moment dat werklozen gedurende een langere periode recht hebben op WW, duurt het langer voordat deze werklozen genoodzaakt zijn een nieuwe bron van inkomsten te genereren.

Een voorbeeld: veel mensen die uit een overheids- of onderwijsbaan werkloos raken hebben recht op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. Op het moment dat een werkloos geraakte persoon dan een nieuwe baan aanneemt in een andere sector, is het mogelijk dat bij het verlies van deze baan hij/zij geen recht meer heeft op het ontvangen van de

bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. Waar het op neerkomt is dat het voor deze groep werklozen gunstiger is om een tijdje werkloos te zijn, en dus hun uitkeringsrechten te

ontvangen, dan deze rechten (wellicht) te zien verdwijnen bij het aanvaarden van een nieuwe baan in een andere sector.83

De waarschijnlijkheid dat de prikkel voor werklozen om reeds in de beginfase van zijn/haar werkloosheid actief op zoek te gaan naar nieuw werk zal afnemen bij cao-aanvullingen, geldt naar mijn mening des te meer daar de netto vervangingsratio (het netto inkomen bij

werkloosheid in verhouding tot dat bij werkaanvaarding) van de Nederlandse wettelijke WW-uitkering met 75 procent van het gemaximeerd dagloon gedurende de eerste twee

81CPB, Gevolgen Wet Werk en Zekerheid voor werkgelegenheid, CPB Notitie, november 2013, p. 8.

82AStri en Epsilon Research, Praktijk en effecten van bovenwettelijke cao-aanvullingen ZW, loondoorbetaling bij ziekte,

WIA en WW, februari 2014, p. 7. Zie ook het stuk van: Cuelenaere 2011.

83Zie, http://socialezekerheidswijzer.wordpress.com/2013/08/29/herleving-een-kwestie-van-goed-werkgeverschap/.

(24)

werkloosheidsmaanden en daarna zeventig procent van dat dagloon, nog altijd zeer riant is.84 Het relatief kleine verschil tussen de wettelijke uitkering en het netto loon van gemiddeld dertig procent beperkt de noodzaak om snel weer aan de slag te gaan en ontmoedigt de arbeidsparticipatie. Bij niet-tewerkstelling blijft de levensstandaard van werklozen immers in grote mate behouden, tenzij men vér boven het gemaximeerd dagloon heeft verdiend. Voor deze laatste groep mensen geldt echter dat zij over het algemeen toch wel weer werk vinden.

4.4.3 De re-integratieprikkels voor werkgevers

Voor werkgevers geldt dat wanneer zij – mogelijk door een algemeen verbindend verklaring van de cao – verplicht zijn aanvullingen op de WW te financieren, dit een extra prikkel kan zijn om zich in te spannen de ex-werknemer te herplaatsen of te re-integreren. Zo wordt er wel gezegd dat het bieden van een aanvulling op de WW voor werkgevers een stimulans is om de re-integratieinspanningen van hun werknemers te controleren daar laatstgenoemden door een dergelijke controle extra gestimuleerd worden om nieuw werk te zoeken waardoor – indien succesvol – de kosten voor de WW aanvulling, die voor een groot deel ook op het bord van de werkgevers liggen, gedrukt worden.85 Wat betreft deze controles is het van belang om onderscheid te maken tussen de periode waarin een aanvulling op de wettelijke WW wordt verstrekt (verhogen WW-uitkeringshoogte) en de periode na de WW waarvoor een aantal cao’s een nawettelijke uitkering kennen (verlengen WW-uitkeringsduur).86 Wanneer er als gevolg van de verkorting van de looptijd van de WW-uitkering in een groot aantal cao’s de duur van de WW-uitkering gerepareerd wordt naar de ‘oude’ 38 maanden, spreken we dus van een nawettelijke uitkering immers de wettelijke uitkeringsduur wordt verlengd. Van belang is om te vermelden dat in zo’n nawettelijke uitkeringsperiode het de werkgever (of een externe uitvoerder) is die volledig verantwoordelijk is voor de controle van de

sollicitatieactiviteiten. Het primaat ligt dan niet meer bij het UWV dat zich hiermee bezighoudt gedurende de looptijd van de reguliere WW.87 Dit wil zeggen dat wanneer de sociale partners de verkorte WW-duur gaan repareren, het alleen de werkgevers zijn die door hun controles nog druk kunnen uitvoeren op de actieve re-integratie inspanningen van hun ex-werknemers. Uit het onderzoek (uitgevoerd door AStri en Epsilon Research) volgt echter dat een dergelijke controle op dit moment door lang niet alle organisaties en bedrijven, waar aanvullingen op de WW van toepassing zijn, wordt gedaan. Des te kleiner de

organisatiegrootte, hoe meer organisaties daarvan afzien.88 Het is maar de vraag of deze houding van werkgevers onder de aanstaande hervormingen in de WW zal omslaan.

84Caminada en Van Vliet 2012, p. 1 en 2.

85AStri en Epsilon Research, Praktijk en effecten van bovenwettelijke cao-aanvullingen ZW, loondoorbetaling bij ziekte,

WIA en WW, februari 2014, p. 63-64.

86 AStri en Epsilon Research, Praktijk en effecten van bovenwettelijke cao-aanvullingen ZW, loondoorbetaling bij ziekte,

WIA en WW, februari 2014, p. 65.

87AStri en Epsilon Research, Praktijk en effecten van bovenwettelijke cao-aanvullingen ZW, loondoorbetaling bij ziekte,

WIA en WW, februari 2014, p. 65.

88AStri en Epsilon Research, Praktijk en effecten van bovenwettelijke cao-aanvullingen ZW, loondoorbetaling bij ziekte,

WIA en WW, februari 2014, p. 64 (zie tabel 6.12 Controle re-integratie-inspanningen werknemers, naar organisatiegrootte).

(25)

4.5 Deelconclusie

Mijns inziens moet de wetgever zich wel degelijk hebben gerealiseerd dat een reparatie van de verkorte WW-duur haaks staat op het uitgangspunt dat een langere WW-duur minder prikkelt tot werkhervatting. Maar gelet op de vrijheid van collectief onderhandelen en het feit dat de reparatie van de verkorte WW-duur in cao’s voor de werknemersorganisaties een essentieel onderdeel is van het sociaal akkoord, is het niet raar dat de sociale partners deze mogelijkheid tot reparatie zijn overeengekomen.

Uit bovenstaande paragrafen kan geconcludeerd worden dat aanvullingen op de reguliere WW in cao’s de re-integratieinspanningen van zowel ex-werknemers als werkgevers eerder ontmoedigt dan bevordert. Voor werklozen geldt dat een korter financieel vangnet meer prikkelt tot werkhervatting. Ik verwacht dan ook dat het aanvullen van de verkorte wettelijke uitkeringsduur tot de huidige 38 maanden het zoekgedrag van werklozen niet ten goede zal komen. Dit zal er tevens toe leiden dat de beoogde werkgelegenheidsstijging niet zal worden bereikt. Voor werkgevers geldt dat wanneer zij verplicht zijn aanvullingen op de WW te financieren, dit een extra prikkel kan zijn om zich in te spannen de ex-werknemer te herplaatsen of te re-integreren. Maar daar uit onderzoek blijkt dat in de praktijk veel, met name kleinere, bedrijven waar aanvullingen op de WW in cao’s zijn afgesproken afzien van controles op re-integratieinspanningen, is het maar de vraag of de reparatie van de verkorte WW-duur andere effecten zal sorteren.

(26)

Hoofdstuk 5

Een internationale vergelijking

5.1 Inleiding

Niet alleen Nederland, maar ook andere Europese landen kennen een werkloosheidsuitkering bij het intreden van het werkloosheidsrisico. De inhoud van deze werkloosheidsregelingen verschilt per land. De vereisten voor het ontvangen van een werkloosheidsuitkering, de uitkeringsduur en de uitkeringshoogte zijn dan ook niet voor alle werklozen in Europa gelijk. Uit de memorie van toelichting bij de Wet Werk en Zekerheid volgt dat de Nederlandse wetgever zich met het verkorten van de maximale WW-duur heeft laten inspireren door andere Europese landen. Nederland zou wat betreft de WW-duur voor oudere werknemers met een lang arbeidsverleden ‘meer in de pas moeten lopen met omliggende landen’.89 Uit de MISSOC-databank90 blijkt dat Nederland met een maximale WW-duur van 38 maanden werklozen een langdurig financieel vangnet biedt, doch niet de langste. Onze zuiderburen, de Belgen, kunnen aanspraak maken op een werkloosheidsuitkering van onbeperkte duur tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. In Zweden moeten werklozen het met een veel kortere werkloosheidsuitkering van (in beginsel) maximaal 300 dagen doen.91

Algemeen bekend is dat in Zweden het percentage ouderen dat langdurig werkloos is erg laag ligt in vergelijking met andere Europese landen. De vraag rijst of hieruit geconcludeerd kan worden dat er een link is tussen enerzijds de duur van de WW-uitkering en anderzijds de kans op werkhervatting van oudere werklozen. Omdat het hier te ver gaat de duur van alle

Europese werkloosheidsuitkering en de arbeidsmarktpositie van oudere werklozen in die landen in detail te bespreken, beperk ik mij in dit rechtsvergelijkende hoofdstuk tot de landen België en Zweden vanwege de langere respectievelijk kortere uitkeringsduur dan de 38 – straks 24 – maanden die we in Nederland kennen. Ik wil bezien of er inderdaad een verband is tussen enerzijds de korte uitkeringsduur in Zweden en de snelle herintreding van oudere werklozen in dat land. Betekent dit dan ook dat de onbeperkte uitkeringsduur in België automatisch leidt tot minder werkhervattingen onder oudere werklozen aldaar of zijn er toch ook andere elementen die een rol spelen bij de herintreding van oudere werklozen op de arbeidsmarkt?

5.2 België

5.2.1 Het Belgische WW-stelsel

Om in België aanspraak te kunnen maken op de in duur onbeperkte werkloosheidsuitkering moet een ex-werknemer in de referteperiode (een bepaalde periode onmiddellijk

voorafgaande aan de uitkeringsaanvraag) een minimum aantal dagen in loondienst hebben

89Kamerstukken II 2013/14, 33 8181, nr. 3, p. 54.

90Zie:http://www.missoc.org/MISSOC/INFORMATIONBASE/COMPARATIVETABLES/MISSOCDATABASE/comparativeTableSe arch.jsp.

91Zie voor dit hele stuk: http://www.nrcnext.nl/blog/2012/02/01/next-checkt-‘wij-zijn-het-enige-eu-land-dat-nog-38-maanden-ww-geeft’/.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aan de minister van SZW Wij bevelen de minister van SZW aan om deze kerngegevens waar mogelijk beschikbaar te stellen als open data in het kader van ‘open spending’ als moderne

Minister heeft inzicht in financieel belang re-integratie-instrumenten voor ouderen, maar niet volledig Aangezien voor de minister van szw de oudere werklozen in het kader

Tegelijkertijd kan niet lang meer gewacht worden met verbeteringen in de ICT, voor het geval naar aanleiding van het onderzoek besloten wordt dat de uitvoering van

verbeteren van de arbeidsmarktpositie van werklozen ouder dan 23 jaar zonder startkwalificatie. 1 Mensen zonder startkwalificatie zijn kwetsbaar op de arbeidsmarkt en dit geldt

Daarnaast hebben we onderzocht in hoeverre de betrokken regionale partijen ervoor zorgen dat werklozen van 23 jaar en ouder de benodigde startkwalificatie behalen door de inzet

Het ontbreken van ondersteunend beleid voor CWI en UWV om de werkloosheid te bestrijden, gebrekkige prestatie-indicatoren en onvoldoende informatie over de uitvoering ziet de

Indien het recht op een uitkering dat eerder is geëindigd, in een kalenderjaar herleeft op grond van artikel 21 van de Werkloosheidswet of artikel 8 van de Wet

[r]