• No results found

Liefde, seks of allebei? : verschil in bewuste seksuele motieven bij verschillende hechtingsstijlen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Liefde, seks of allebei? : verschil in bewuste seksuele motieven bij verschillende hechtingsstijlen"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Programmagroep Klinische Psychologie

MASTERTHESE Klinische Gezondheidszorgpsychologie Juni 2014

Liefde, seks of allebei?

Verschil in Bewuste Seksuele Motieven bij Verschillende Hechtingsstijlen

Auteur:

Niek Geerdink, BSc. (studentnr. 6082254) Begeleiding:

mevr. dr. E. Laan, afd. Seksuologie en Psychosomatische Gynaecologie, Academisch Medisch Centrum Amsterdam

dhr. dr. M. Spiering, programmagroep Klinische Psychologie, Universiteit van Amsterdam

(2)

Samenvatting

Het doel van deze studie was om de verschillen in bewuste seksuele motieven tussen

verschillende hechtingsstijlen inzichtelijk te krijgen. Het effect van seksueel disfunctioneren op deze relatie werd eveneens onderzocht. Een groep van 190 (voornamelijk)

psychologiestudenten vulden zelfrapportage vragenlijsten in over hechting, seksuele motieven en seksueel disfunctioneren. Resultaten lieten zien dat veilig- en gepreoccupeerd gehechte individuen meer emotionele motieven rapporteren voor het aangaan van seks dan vermijdend- en angstig-vermijdend gehechte individuen. Gepreoccupeerd- en angstig-vermijdend gehechte individuen rapporteerden meer onzekerheidsmotieven dan veilig- en vermijdend gehechte individuen. Gepreoccupeerd- en angstig-vermijdend gehechte vrouwen met een seksuele disfunctie rapporteerden meer onzekerheids- en doelgerichte motieven dan de

gepreoccupeerd- en angstig-vermijdend gehechte vrouwen zonder seksuele disfunctie. De bevindingen in deze studie tonen aan dat er verschillen bestaan in seksuele motieven tussen mensen met een verschillende hechtingsstijl en dat er bij de vrouwen een modererend effect van seksueel disfunctioneren op deze relatie is. In de behandeling van seksuele problematiek zal er wellicht meer aandacht besteed moeten worden aan hechtingsachtergronden en haar relatie met seksuele motieven.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 3 Methode 10 Werving 10 Materialen 10 Procedure 13 Statistische analyses 13 Resultaten 14 Deelnemers 14 Databehandeling 15

Effecten van hechting op seksuele motieven 15

Exploratieve analyses 18

Conclusies en Discussie 21

Bijlagen 26

(4)

Liefde, seks of allebei?

Verschil in Bewuste Seksuele Motieven bij Verschillende Hechtingsstijlen

Inleiding

In evolutionair opzicht lijkt seks primair gericht op het vermogen je te kunnen voortplanten. Het idee dat seks en de daarbij behorende seksuele motieven puur worden gedreven door een voortplantingsdrang is echter al tijden van de baan. Er zijn evidente biologische processen die een rol spelen bij onze seksuele responsiviteit en sensitiviteit (Bancroft, 2002) maar

verklaringen voor seksuele motivatie zijn al tijdenlang ook buiten onze fysiologie om gezocht. Freud’s drifttheorie veronderstelde dat de mens seks moest hebben om onbewuste seksuele driften te bevredigen (Tiefer, 1991). De prominente seksonderzoekers Masters en Johnsons (1966) poneerden op hun beurt de seksuele responscyclus, welke impliceert dat mensen seks hebben met het bereiken van een orgasme als hoofdmotief.

De genoemde theoretici hebben de neiging om de rol van subjectieve en bewuste redenen voor seksuele activiteit te bagatelliseren (Stephenson, Ahrold & Meston, 2011). Het is van belang om bewuste motieven voor het aangaan van seks te onderzoeken, omdat deze bewuste motieven leiden tot verschillende uitkomsten op het gebied van seksueel

functioneren. Zo is gebleken dat de motieven voor seksuele activiteit een belangrijke rol kunnen spelen in de tevredenheid over die activiteit (Impett & Tolman, 2006; Stephenson et al., 2011). Individuen die bijvoorbeeld groot belang hechten aan fysieke seksuele bevrediging zullen meer tevreden zijn over seksuele activiteit met een ‘losse’ partner waarbij een orgasme is opgetreden, dan individuen voor wie emotionele nabijheid een belangrijk seksueel motief is.

Welke motieven voor seks individuen het meest zullen rapporteren zou samen kunnen hangen met de manier waarop mensen gehecht zijn (Stefanou & MacCabe, 2012). De

hechtingstheorie (Bowlby, 1969/1982) impliceert dat vroege interacties met hechtingsfiguren vorm geven aan verwachtingen en overtuigingen in relaties in de volwassenheid. Deze

verwachtingen en overtuigingen beïnvloeden op hun beurt cognities en gedrag in deze relaties (Butzer & Campbell, 2008). Seksualiteit is onderdeel van een relatie en het is dus aannemelijk dat de cognities en gedragingen in relaties, mede gevormd door hechtingsstijlen, invloed hebben op het seksueel functioneren en op seksuele motieven. Zowel hechting als seksuele motieven worden in een zeer grote mate bepaald door de manier waarop individuen kijken naar zichzelf en anderen, denken hoe anderen hen zien en beoordelen (Dewitte, 2012).

(5)

met redenen waarom mensen seksueel gedrag aangaan. De verschillen die deze samenhang teweeg zou kunnen brengen, worden in deze studie onderzocht.

Om de samenhang tussen hechting en seksuele motieven te begrijpen, is het van belang om dieper in te gaan op de hechtingstheorie van Bowlby (1969/1982). Hij stelde dat alle jonge kinderen een bepaalde emotionele gehechtheid ontwikkelen ten opzichte van belangrijke verzorgers (vaak primaire verzorgers als (pleeg)ouders). Bij deze verzorgers zouden kinderen op een oprechte en gedoseerde manier veiligheid, warmte en steun moeten krijgen. Bij fysieke of emotionele bedreiging zouden zij zich onder ideale omstandigheden kunnen wenden tot hun verzorgers om de eerder genoemde drie behoeften te laten bevredigen. Zij zouden nabijheid opzoeken, waarop de verzorger vervolgens reageert met veiligheid, bevestiging en zorg.

Met deze kennis zijn er bij mensen duidelijke hechtingsstijlen te herkennen, welke tot stand komen door de mate waarop kinderen tegemoet gekomen worden in bovenstaande behoeften. De ‘veilige’ hechting ontstaat volgens Bowlby wanneer verzorgers of andere hechtingsfiguren sensitief en responsief zijn jegens de emoties van het kind. Er ontstaat zo een vertrouwen in het zelf, in eigen competenties en in de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van een hechtingsfiguur. Bij een ‘onveilige’ hechting is er sprake van een mindere of

inadequate emotionele beschikbaarheid van hechtingsfiguren. Dit heeft veelal tot gevolg dat er twijfelachtige en negatieve opvattingen over het zelf en anderen ontstaan. Dit leidt er dan toe dat vertrouwen in het zelf in veel mindere mate aanwezig is dan bij een veilig gehecht individu, of zelfs afwezig is. Anderen zijn dan vaak nodig om bevestiging te krijgen voor twijfels over het zelf en veiligheid of worden juist bewust op afstand gehouden.

In navolging van het hechtingsonderzoek van Bowlby zijn er vier hechtingsstijlen benoemd en hierbij is vooral de ‘onveilige’ hechting verder gespecificeerd (Bartholomew & Horowitz, 1991). Hechtingsstijlen zijn in te delen op de uitersten van twee dimensies: angst en vermijding. Hierbij is angst vooral de angst om in de steek gelaten te worden en datgene mee te maken wat bij eerdere hechtingsfiguren is gebeurd. Dit brengt vaak een angstig afhankelijke manier van nabijheid zoeken met zich mee. Vermijding duidt op het uit de weg gaan van intimiteit. Naast de eerder beschreven veilige hechtingsstijl (lage angst, lage vermijding) deelden Bartholomew en Horowitz (1991) de onveilige hechting op in drie stijlen: gepreoccupeerd (hoge angst, lage vermijding), vermijdend (lage angst, hoge vermijding) en angstig-vermijdend (hoge angst, hoge vermijding).

Volgens de theorie hebben individuen met een overheersend gepreoccupeerde

(6)

verzorgers. Deze waren soms geheel afwezig of inadequaat aanwezig (onbetrouwbaar, niet-responsief) en soms juist overmatig aanwezig, overbezorgd en té responsief. In de

volwassenheid zou deze hechtingsstijl terugkomen in een angst verlaten te worden, maar tegelijkertijd een zekere terughoudendheid in het volledig vertrouwen op nieuwe

hechtingsfiguren (bijv. partners). Ondanks deze terughoudendheid wordt het gevoel van een negatieve zelfwaarde vaak gecompenseerd met een excessieve drang naar nabijheid. De vermijdende hechting (lage angst, hoge vermijding) wordt gekenmerkt door emotioneel afwezige, onbetrokken en niet-responsieve verzorgers in de kindertijd (Bartholomew & Horowitz, 1991). In de volwassenheid zou dit tot uiting komen in een afkeer van intimiteit, een drang om onafhankelijk te zijn en een ogenschijnlijke zelfzekerheid. De

angstig-vermijdende (hoge angst, hoge vermijding) hechting gaat samen met zeer rigide, afwijzende verzorgers. In de volwassenheid zorgt dit voor een negatief zelfbeeld. Vanuit dit beeld is er de de extreme angst om afgewezen te worden en de bijbehorende angst dat anderen je zullen gaan afwijzen vanuit een negatief beeld van de ander. Een conflictueus samengaan van enerzijds bindingsangst en anderzijds verlatingsangst kan voor veel problemen zorgen bij individuen met een dergelijke hechtingsstijl. Voor een compleet beeld zijn de vier stijlen schematisch in te delen op de domeinen angst en vermijding (zie Figuur 1).

Figuur 1. Schematische weergave van de vier hechtingsstijlen in termen van de dimensies angst en

vermijding.

Zoals beschreven laten eerdere onderzoeken zien dat individuen met verschillende hechtingsstijlen inderdaad verschillende seksuele motieven rapporteren (Stefanou & MacCabe, 2012). Bij seksuele motieven kan gedacht worden aan puur plezier, emotionele

(7)

verbondenheid, het ‘pleasen’ van de partner (Leigh, 1989), het beïnvloeden van een relatie (Buss, 2003) en het uitwisselen van goederen of diensten (Burley & Symanski, 1981). Door de jaren heen hebben wetenschappers op basis van ervaringen en theorieën tal van motieven aangedragen. Meston en Buss (2007) hebben met deze wetenschap een grootschalig

onderzoek gedaan met de simpele vraag: Waarom hebben mensen seks? Dit resulteerde in een zorgvuldig geconstrueerde vragenlijst over seksuele motieven. Items bestonden uit reacties die voortvloeiden uit alle redenen die men kon bedenken waarom zij of anderen met iemand seks (bedoeld wordt: geslachtsgemeenschap) gehad zouden hebben of zouden kunnen hebben. Alle redenen die werden aangedragen zijn vervolgens bekeken en waar nodig samengevoegd in één item. Er bleven 140 seksuele motieven over. Met behulp van psychometrische analyses (waaronder factoranalyse) zijn de motieven onderverdeeld in vier domeinen. Zo

concludeerden Meston en Buss (2007) dat individuen seks kunnen hebben vanwege

lichamelijke -, emotionele -, onzekerheids- en doelgerichte redenen. Tot op heden is dit het onderzoek dat het meest concreet seksuele motieven in kaart heeft gebracht.

Cooper en haar collega’s (2006) hebben seksuele motieven meer overkoepelend geclassificeerd. Zij stelden dat er twee primaire motivationele dimensies zijn waarop seksueel gedrag gebaseerd is, namelijk (1) seksueel gedrag dat gemotiveerd is vanuit een verlangen iets positiefs te ervaren (toenadering) of om iets negatiefs te vermijden (vermijding) en (2)

seksueel gedrag dat gemotiveerd is vanuit een intra-individueel oogpunt (zelf-focus) of een inter-persoonlijk oogpunt (ander-focus).

Met kennis van hechtingstheorie en classificaties van motieven, kunnen patronen in de relatie tussen deze constructen aangegeven worden volgens de theorie van Dewitte (2012). Zo zou seksueel gedrag van veilig gehechte individuen vooral gedreven worden door

toenaderingsmotieven. Dit houdt in dat zij sneller geneigd zijn seks te hebben om liefde te uiten, een emotionele band te sterken en seksueel plezier te ervaren dan om vermijdings- en louter egocentrische (zelf-focus) redenen. Er zou een goede balans bestaan tussen seks en liefde. Door een positief beeld van zowel het zelf als anderen en een effectieve

emotieregulatie zouden veilig gehechte individuen seksualiteit relatief zorgeloos kunnen benaderen. Seks is in dit geval geen ‘hechtingsmiddel’, maar een activiteit waar plezier uit wordt gehaald en liefde mee wordt geuit.

Angstig gehechte individuen zouden het meest gedreven worden door de vermijdings- en ander-focus motieven, zoals seks hebben om de partner tevreden te stellen of goedkeuring en bevestiging te krijgen (afwijzing vermijden). Dewitte noemt dit een fusie tussen seks en liefde, waarbij een compulsieve drang naar nabijheid en liefde wordt nagestreefd door seks te

(8)

hebben. Door angsten en zorgen rondom dit thema zou er weinig ruimte meer overblijven voor rust en plezier in seksualiteit.

Vermijdend gehechte individuen zouden het meest gemotiveerd worden door

vermijdende- en zelf-focus redenen. Gedacht moet worden aan seks om negatieve gevoelens te onderdrukken, de aantrekkelijkheid te vergroten of om doelen te bereiken. Gezien de grote moeite die deze mensen kunnen hebben met nabijheid, zou seks voor intimiteit vermeden worden en juist als ‘wapen’ tegen intimiteit (zoals knuffelen, zoenen, strelen etc.) gebruikt kunnen worden. Seks en liefde zouden twee onafhankelijke zaken zijn en motieven voor seks zouden er veel zijn, behalve het verkrijgen of uiten van intimiteit. Over het algemeen zou het verschil tussen veilig en onveilig gehechte individuen vooral zitten in het respectievelijk nastreven van seksueel plezier en het vermijden van negatieve uitkomsten (Dewitte, 2012).

Voor deze theorie (Dewitte, 2012) is empirische steun gevonden. Davis, Shaver en Vernon (2004) vonden dat een angstige hechting positief correleerde met seksuele motieven als emotionele nabijheid zoeken, geruststelling en beschermen tegen negatieve emoties van de partner, maar niet met het ervaren van lichamelijk plezier. Een vermijdende hechting

correleerde negatief met motieven als emotionele nabijheid en geruststelling zoeken, terwijl er een positieve correlatie werd gevonden met manipulatieve motieven. Ook Schachner en Shaver (2004) vonden dat angstig gehechte individuen vooral seks hadden met als motivatie onzekerheid, een behoefte aan intimiteit, bevestiging en relatieonderhoudende factoren. De individuen die hoog scoorden op de hechtingsdimensie vermijding hadden vooral seks om redenen die niet te maken hadden met de relatie met de seksuele partner (sociale status, groepsdruk). Het lijkt er dus op dat de karakteristieken van hechtingsstijlen deels terug zijn te zien in de seksuele motivatie.

Op basis van bevindingen in eerder onderzoek en de theorieën die Dewitte (2012) in haar studie beschreef, zijn de volgende hypotheses opgesteld:

1) Veilig gehechte individuen hebben seks vanuit toenaderingsgerichte motieven. Er is een goede balans tussen een focus op zichzelf (plezier verkrijgen) en de ander (plezier geven, liefde uiten). Veilig gehechte individuen zullen meer dan

gepreoccupeerd - en angstig-vermijdend gehechte individuen seks hebben om lichamelijke redenen.

2) Gepreoccupeerd gehechte individuen hebben seks vanuit vermijdingsgerichte en louter op de ander gerichte motieven. Seks kan een substituut voor

(9)

vermijdend -, veilig - en angstig-vermijdend gehechte individuen seks hebben om emotionele redenen.

3) Angstig-vermijdend gehechte individuen hebben seks vanuit

vermijdingsgerichte en vooral op de ander gerichte motieven. Naast de angst voor afwijzing, is er ook een conflictueuze bindingsangst. Zij zullen meer dan veilig -,

gepreoccupeerd - en vermijdend gehechte individuen seks hebben om onzekerheidsredenen.

4a) Vermijdend gehechte individuen hebben seks vanuit vermijdingsgerichte en op zichzelf gerichte motieven. Zij zullen meer dan veilig -, gepreoccupeerd - en

angstig-vermijdend gehechte individuen seks hebben om doelgerichte redenen.

4b) Vermijdend gehechte individuen hebben motieven die bestaan uit

vermijdingsgerichte en op zichzelf gerichte motieven, wellicht uit een vermijding van intimiteit. Daarom zullen zij net zoveel lichamelijke redenen voor het hebben van seks aandragen als veilig gehechte individuen. Vermijdend gehechte

individuen zullen daarom ook meer dan gepreoccupeerd - en angstig-vermijdend gehechte individuen seks hebben om lichamelijke redenen.

In dit onderzoek wordt het verschil in soorten seksuele motieven tussen verschillende hechtingsstijlen onderzocht. Bij het begrijpen en behandelen van seksuele problematiek kan het van belang zijn om de specifieke motieven voor seks te identificeren en de achtergrond van die motieven in kaart te brengen (Dewitte, 2012). In de klinische praktijk zou dit relevant kunnen zijn, omdat seksuele motieven kunnen bijdragen aan het ontstaan of in stand houden van bijvoorbeeld seksuele pijnproblemen en seksueel risicovol gedrag (Cooper, Shapiro & Powers, 1998). Zo is het denkbaar dat een vrouw met dyspareunie (pijn bij het vrijen) die enkel seks heeft om haar partner te behouden in plaats vanwege haar eigen seksuele plezier, in een behandeling moeilijker resultaat zal laten zien. Zo zal het bijvoorbeeld moeilijker kunnen zijn voor deze mensen om zich aan oefeningen te houden die het hebben van coïtus in eerste instantie verbieden (coïtusverbod/pijnverbod, behandeling bij dyspareunie om pijncirkel te verbreken, van Lankveld, ter Kuile & Leusink, 2010). Daarnaast zou het voor een dergelijk persoon wellicht meer moeite kosten om de focus te verleggen naar eigen seksueel plezier (leidend tot opwinding, een voorwaarde voor pijnloze seks). Dit is dan namelijk niet een primair motief om seks te hebben en de behoefte om de partner te behouden, zal hiermee voor hun gevoel niet bevredigd worden. Een link leggen tussen seksuele motieven en seksuele

(10)

disfuncties en daarmee tussen hechtingsstijlen en seksuele disfuncties, kan voor een behandelaar aangrijpingspunten bieden in de behandeling.

Zoals eerder beschreven is de samenhang tussen hechtingsstijlen en seksuele motieven al eens aangetoond. Er is in dergelijke studies echter vooral gekeken naar correlaties van hechtingsdimensies met seksuele motieven. Verschillen in seksuele motieven tussen de hechtingsstijlen is voor zover bekend niet goed onderzocht. Daarnaast is er in dit onderzoek sprake van andere en meer uitgebreide operationalisaties. Zo wordt hechting niet alleen op twee dimensies ingedeeld, maar ook in de vier stijlen zoals Bartholomew en Horowitz (1991) en Bowlby (1969/1982) dat ook deden. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van het meest uitgebreide onderzoek naar seksuele motieven (Meston & Buss, 2007), dat tevens een goed bruikbare vragenlijst heeft opgeleverd.

Exploratief zal gekeken worden naar de bijdrage van seksueel disfunctioneren bij het onderzoek naar seksuele motieven. Niet alleen zal seksueel disfunctioneren een alternatieve verklaring kunnen bieden voor de soorten motieven, maar wellicht is er een trend te

ontdekken in de samenhang tussen soorten motieven en seksueel disfunctioneren. Welke richting dit eventuele verband zou hebben is moeilijk te zeggen. Zo is het denkbaar dat bijvoorbeeld vrouwen met dyspareunie, vanwege de pijn die seks met zich meebrengt, al minder geneigd zijn seks te hebben voor eigen seksueel plezier. Het zou ook goed kunnen dat deze vrouwen deels te maken krijgen met pijn bij het vrijen omdat zij geen seks hebben voor hun eigen seksuele plezier. Deze laatste verklaring wordt ondersteund in de klinische praktijk. Veel vrouwen met dyspareunie hebben hun eigen plezier in seksualiteit niet op de eerste plaats staan. Het verband tussen seksuele motieven en seksueel disfunctioneren wordt daarom ook bekeken in deze studie.

(11)

Methode

Werving

De proefgroeppopulatie bestond uit deelnemers die via online advertenties en social media werden geworven en uit eerstejaarsstudenten Psychologie. Voor deelname aan het onderzoek ontvingen de eerstejaarsstudenten 0,5 course credits. Zij worden geacht in bepaalde mate deel te nemen aan onderzoek om de propedeuse te kunnen behalen. Overige deelname was op vrijwillige basis en hier stond geen beloning tegenover. De deelnemers moesten om mee te doen aan het onderzoek 18 jaar of ouder zijn, goed de Nederlandse taal beheersen en niet langer dan zes maanden geleden seksueel actief geweest zijn met een partner.

Materialen

De diverse variabelen werden allen geoperationaliseerd door middel van vragenlijsten. Hieronder zullen de vragenlijsten per variabele worden besproken.

Hechtingsstijl

Deelnemers werden ingedeeld op hechtingsstijl aan de hand van de Experiences in Close Relationships vragenlijst (ECR, Brennan, Clark & Shaver, 1998; Nederlandse vertaling Buysse & Dewitte, 2004). Deze vragenlijst meet de mate van angst voor verlating en vermijding van intimiteit binnen (voormalige) partnerrelaties en bestaat uit 36 items met zeven antwoordmogelijkheden variërend van zeer oneens (1) tot zeer eens (7). De items zijn op basis van factoranalyses uiteengevallen in twee subschalen: angst voor verlating (vanaf nu: angst) en vermijding van intimiteit (vanaf nu: vermijding) met scores variërend van 18-126 voor beide schalen afzonderlijk. Hogere scores impliceren een hogere mate van angst en vermijding. Voorbeelditems zijn ‘ik maak me zorgen over in de steek gelaten te worden’ voor de subschaal angst en ‘ik vermijd het om een al te nauwe band met mijn partner te krijgen’ voor de subschaal vermijding. Zowel de betrouwbaarheid als validiteit zijn in meerdere studies aangetoond (Fraley, Waller & Brennan, 2000; Sibley, Fischer & Liu, 2005). De Nederlandse vertaling is eveneens gevalideerd en de betrouwbaarheidscoëfficiënten voor de schalen vermijding en angst waren in een Nederlandse steekproef respectievelijk .88 en .86 (Conradi et al., 2006).

De vier hechtingsstijlen werden geoperationaliseerd met een combinatie van twee methodes. Er werd bepaald of de totaalscore op een subschaal boven of onder een cut-off score viel. De totaalscore werd dan als respectievelijk ‘hoog’ of ‘laag’ op de dimensies angst

(12)

en vermijding beschouwd (Granot, Zisman-Ilani, Ram, Goldstick & Yovell, 2011). De cut-off score werd in deze studie echter bepaald aan de hand van normscores in een normale

populatie in plaats van het absolute middelpunt van de range te nemen. Scores die vergeleken met de normgroepen (Conradi et al., submitted) bovengemiddeld of hoger lagen, waren indicatief voor de binaire benaming ‘hoog’ en de scores die gemiddeld of lager uitvielen, waren indicatief voor de binaire benaming ‘laag’. Door deze procedure representeert een combinatie van deze binaire scores op twee dimensies een kwadrant en daarmee één van de vier hechtingsstijlen (zie Figuur 1). Een deelnemer met bijvoorbeeld somscores van 67 (boven gemiddeld) op angst en 45 (gemiddeld) op vermijding, werd ingedeeld als ‘hoog’ op angst en ‘laag’ op vermijding. Dit komt overeen met de groep ‘gepreoccupeerd gehecht’. De grens van bovengemiddeld of hoger is gesteld omdat het in dit onderzoek gaat om hechtingsstijlen in een gezonde populatie en niet om pathologische hechtingsproblematiek

(hechtingsproblematiek vanaf score ‘hoog’ vergeleken met normgroep, zie Bijlage 1). Was dit laatste wel het geval, dan zou er wellicht een andere grens gesteld moeten worden.

Seksuele motieven

Om de soorten seksuele motieven te operationaliseren werd de Ysex? vragenlijst gebruikt (Meston & Buss, 2007). Deze vragenlijst meet met 140 items hoe vaak men in het verleden seks heeft gehad om een bepaalde reden of hoe waarschijnlijk het is dat men in de toekomst seks gaat hebben om een bepaalde reden. Antwoordmogelijkheden lopen van geen van mijn seksuele ervaringen (1) tot al mijn seksuele ervaringen (5). Op basis van factoranalyses zijn de items uiteen gevallen in vier hoofdomeinen (met bijbehorende aantal items,

betrouwbaarheid en scoreranges): Lichamelijke Redenen (45 items, Cronbach’s α = .94, scorerange 45-225), Emotionele Redenen (19 items, Cronbach’s α = .87, scorerange 19-95), Onzekerheidsredenen (31 items, Cronbach’s α = .91, scorerange 31-155) en Doelgerichte Redenen (45 items, Cronbach’s α = .93, scorerange 45-225). Alle items beginnen met de stelling ‘ik heb in het verleden seks gehad omdat…’ Voorbeelden van items per domein zijn ‘…ik een orgasme wilde bereiken’ (Lichamelijke Redenen), ‘…ik mijn liefde voor de ander wilde uiten’ (Emotionele Redenen), ‘…ik de ander niet wilde teleurstellen’

(Onzekerheidsredenen) en ‘…ik mijn reputatie wilde verbeteren’ (Doelgerichte Redenen). De scores op de items behorend tot elk domein werden gesommeerd tot een totaalscore per domein. Een hogere score impliceert dat een deelnemer vaker seks heeft gehad of denkt te gaan hebben vanwege motieven binnen dat domein.

(13)

Seksueel (dis)functioneren

Om bij vrouwelijke deelnemers het seksueel functioneren te meten voor de exploratieve analyses, werd de Nederlandse vertaling (ter Kuile, Brauer & Laan, 2009) van de Female Sexual Function Index (FSFI; Rosen, et al., 2000) gebruikt. Deze vragenlijst bestaat uit 19 items met vijf of zes antwoordmogelijkheden, variërend van bijvoorbeeld heel erg moeilijk tot onmogelijk (1) tot niet moeilijk (5). Bij de items met zes antwoordmogelijkheden is geen seksuele activiteit (0) eveneens een antwoordmogelijkheid en een dergelijke score kan indicatief zijn voor zowel disfunctioneren als het ontbreken van seksuele activiteit. Om deze reden werden alleen de vrouwen met een vaste relatie gevraagd om deze vragenlijst in te vullen. De vragenlijst bestaat uit zes verschillende schalen (met bijbehorende aantal items en ranges): Verlangen (2 items, range 1-5), Opwinding (4 items, range 0-5), Lubricatie (4 items, range 0-5), Orgasme (3 items, range 0-5), Tevredenheid (3 items, range 0-5) en Pijn (3 items, range 0-5). Een voorbeelditem is ‘Hoe moeilijk was het de afgelopen 4 weken om vochtig (‘nat’) te blijven totdat de seksuele activiteit of geslachtsgemeenschap voltooid was?’ Hogere scores op de schalen representeren beter seksueel functioneren. In een Nederlandse populatie zijn voor deze test goede psychometrische eigenschappen vastgesteld en hadden

betrouwbaarheidscoëfficiënten een spreiding van .72 tot .98 (ter Kuile, Brauer & Laan, 2009). In deze studie gold net als in andere literatuur een totaalscore van lager dan 26.55 als indicatie voor seksueel disfunctioneren (Wiegel, Meston & Rosen, 2005). Een score hoger dan de cut-off van 26.55 werd beschouwd als niet seksueel disfunctionerend.

Bij de mannelijke deelnemers werd in deze studie het seksueel functioneren gemeten met de Nederlandse vertaling (van Lankveld, van den Hout, Spigt & van Koeveringe, 2004) van de International Index of Erectile Function (IIEF; Rosen et al., 1997). Deze vragenlijst meet met 15 items de (on)mogelijkheid tot het krijgen van een erectie en de kwaliteit van het huidige seksleven. De items hebben vijf of zes antwoordmogelijkheden, variërend van bijvoorbeeld bijna altijd of altijd (1) tot bijna nooit of nooit (5). Bij items met zes antwoordmogelijkheden is niet geprobeerd om geslachtsgemeenschap te hebben (0) eveneens een

antwoordmogelijkheid en een dergelijke score kan indicatief zijn voor zowel seksueel disfunctioneren als het ontbreken van seksuele activiteit. Om deze reden werden alleen de mannen met een vaste relatie gevraagd om deze vragenlijst in te vullen. De vragenlijst bestaat uit vijf verschillende schalen (met bijbehorende aantal items en ranges): Erectiele functie (6 items, range 0-5), Orgasme (2 items, range 0-5), Algemene Tevredenheid (2 items, range 1-5), Seksueel Verlangen (2 items, range 1-5) en Tevredenheid over Gemeenschap (3 items, range

(14)

0-5). Hogere scores op de schalen representeren beter seksueel functioneren. Er is sprake van een goede constructvaliditeit en hoge interne consistentie. De betrouwbaarheidscoëfficiënten hebben een spreiding van .73 tot .91 (Rosen et al., 1997). Als er op het domein Erectiele functie een score van 25 of lager werd behaald, dan werd dit gezien als indicatief voor erectiel disfunctioneren (Rosen, Cappelleri, & Gendrano, 2002). Een score hoger dan 25 werd

beschouwd als niet erectiel disfunctionerend.

Procedure

Alle procedures werden goedgekeurd door de Commissie Ethiek van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Deelnemers werden online geworven via social media (Facebook van cursus Seksuologie van de UvA), websites (www.zininseks.nl) en het online

proefpersonensysteem van de UvA (DPMS). Op deze diverse media werd een korte tekst getoond met daarin een introductie en het doel van de studie. Bij interesse konden deelnemers op een link klikken waarna uitgebreider informatie werd verschaft over de studie, deelname-eisen, anonimiteit en informed consent. Bij akkoord werd er een aantal online vragenlijsten afgenomen via Thesistools, een online vragenlijstprogramma (www.thesistools.com). Op elkaar opvolgende webpagina’s konden de deelnemers achtereenvolgens een korte

demografische lijst, de ECR en de Ysex? (en FSFI/IIEF als zij een relatie hadden) invullen. Dit nam gemiddeld 20-30 minuten in beslag. Elke vragenlijst werd voorafgegaan door een korte introductie en uitleg van de antwoordmogelijkheden. Na afloop van het invullen hadden deelnemers de gelegenheid vragen en opmerkingen te plaatsen in een vrij veld en werden zij bedankt voor hun deelname.

Statistische Analyses

Er werden 2x2 variantie analyses (ANOVA’s) uitgevoerd met de factoren Angst (laag/hoog) en Vermijding (laag/hoog) als onafhankelijke variabelen en de vier domeinen van de Ysex? als afhankelijke variabelen om te toetsen of er significante verschillen waren tussen de diverse hechtingsgroepen op seksuele motieven. De Levene’s Test werd gebruikt om gelijkheid van varianties te toetsen en voor de normaliteitsassumptie is de Shapiro-Wilk test gebruikt (Field, 2009). Als de assumpties werden geschonden, werd er voor een non-parametrisch alternatief gekozen in de vorm van de Kruskal-Wallis test, gevolgd door post-hoc Mann-Whitney toetsen om te bepalen welke hechtingsgroepen van elkaar verschilden. Effectgroottes werden

(15)

geïnterpreteerd volgens Cohen (1988). Dit betekent dat effectgroottes van r <.10 als klein, .30 < r < .50 als gemiddeld en r > .50 als groot beschouwd werden.

Vervolgens werd getoetst of de factor gender een modererende invloed heeft op de verschillen in seksuele motieven tussen hechtingsstijlen. Dit werd gedaan door de ANOVA’s te herhalen met toevoeging van de factor Gender. Vier 2x2x2 ANOVA’s werden uitgevoerd met de factoren Angst (laag/hoog), Vermijding (laag/hoog) en Gender (man/vrouw) als onafhankelijke variabelen en als afhankelijke variabelen de verschillende Ysex?-domeinen. Er werd alleen gekeken naar interactie-effecten van Gender x Angst en Gender x Vermijding. Omdat het exploratieve analyses betrof is er in deze gevallen niet non-parametrisch getoetst en werd er naar de parametrische toetsingsresultaten gekeken. Daarnaast werden eventuele trends ook geïnterpreteerd (bij .051 < p < .1).

Tevens is er exploratief gekeken naar de modererende invloed van seksueel disfunctioneren door dit als binaire variabele (wel of geen seksueel disfunctioneren) te gebruiken in een variantieanalyse. Vier 2x2x2 ANOVA’s met de factoren Angst (laag/hoog), Vermijding (laag/hoog) en Seksueel Disfunctioneren (wel/niet) als onafhankelijke variabelen met als afhankelijke variabelen de verschillende Ysex?-domeinen zijn uitgevoerd. Omdat het exploratieve analyses betrof met een kleinere N zijn ook hier eventuele trends (bij .051 < p < .1) geïnterpreteerd en werd er naar parametrische toetsingsresultaten gekeken. Waar nodig is er met onafhankelijke t-toetsen bepaald hoe een interactie-effect geïnterpreteerd kon worden.

Resultaten

Deelnemers

In totaal deden 268 deelnemers aan dit onderzoek mee, waarvan 194 alle vragenlijsten volledig hadden ingevuld. Vanwege teveel missende waarden zijn er twee deelnemers uit de dataset verwijderd. Tevens zijn gegevens van twee deelnemers verwijderd omdat zij aangaven nog geen seksuele activiteit gehad te hebben met een partner. De overgebleven proefgroep van 190 personen bestond uit 32 mannen (16.8%) en 158 vrouwen (83.2%). De gemiddelde leeftijd was 22.7 jaar, variërend van 18 tot 62 jaar (SD = 6.7, voor een samenvatting van demografische gegevens zie Tabel 1). Tussen de mannen en vrouwen waren geen significante verschillen in leeftijd of in de proportie van deelnemers die een vaste relatie hadden. Alle deelnemers gaven aan de vragenlijsten naar waarheid ingevuld te hebben.

(16)

Bij de exploratieve analyses over seksueel disfunctioneren zijn deelnemers zonder vaste partner uit de dataset verwijderd omdat de scoring van de vragenlijsten over seksueel (dis)functioneren (FSFI voor vrouwen en IIEF voor mannen) daar niet op gebaseerd is. Van de mannen die een relatie hadden en de IIEF invulden, hadden alle 21 deelnemers een score die geen seksueel disfunctioneren aangaf. Dit deel van de exploratieve analyses is dan ook alleen gedaan op basis van een vrouwelijke proefproef. Binnen die proefgroep zijn op basis van missende waarden zes deelneemsters verwijderd uit de dataset. De overgebleven

proefgroep bestond uit 88 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 23.5 jaar, variërend van 18 tot 59 jaar (SD = 8.1). Van deze vrouwen hadden 21 deelneemsters (23.9%) een FSFI-score die indicatief was voor seksueel disfunctioneren. De overige 67 deelneemsters (76.1%) hadden geen seksuele disfunctie volgens de FSFI.

Databehandeling

Gezien het hoge aantal items van de vragenlijst voor seksuele motieven (Ysex?) is besloten dat er bij deelnemers per domein een antwoord op maximaal twee items mocht ontbreken. Uit de Little’s MCAR test bleek dat er geen patroon zat in de missende waarden en dat deze willekeurig zijn ontstaan χ2

(5124) = 5208.54, p = .201. Missende waarden zijn geschat op basis van domeingemiddelden met de Expectation-Maximization methode.

Effecten van hechting op seksuele motieven

Voor iedere hechtingsgroep werden de gemiddelde domeinscores op de Ysex? en bijbehorende standaardafwijkingen berekend, zie Tabel 2.

(17)

Lichamelijke motieven

Een 2 Angst x 2 Vermijding ANOVA met het domein Lichamelijke Redenen als afhankelijke variabele liet geen significante hoofdeffecten zien voor zowel de factor Angst (p = .719) als Vermijding (p = .284). Tevens werd er geen significant interactie-effect gevonden (p = .476) . Deelnemers met een verschillende hechtingsstijl verschilden niet in de mate waarin zij

lichamelijke seksuele motieven rapporteerden.

Emotionele motieven

Bij een 2 Angst x 2 Vermijding ANOVA met het domein Emotionele Redenen als

afhankelijke variabele werd geen significant hoofdeffect gevonden op de factor Angst (p = .052). Wel werd er een hoofdeffect gevonden voor de factor Vermijding, F(1,186) = 7.61, p <.01, r =.20. Deelnemers die hoog scoorden op de hechtingsdimensie vermijding

rapporteerden minder emotionele seksuele motieven dan deelnemers die laag scoorden op de hechtingsdimensie vermijding, zie Figuur 2. Er werd geen significant interactie-effect

gevonden (p = .821). Veilig gehechte deelnemers en gepreoccupeerd gehechte deelnemers rapporteerden meer emotionele seksuele motieven dan vermijdend en angstig-vermijdend gehechte deelnemers.

(18)

Figuur 2. Gemiddelde scores op het domein Emotionele Redenen ingedeeld op basis van hoog- vs. laag angstig en hoog- vs. laag vermijdend met tussen haakjes de bijbehorende hechtingsgroepen.

Onzekerheidsmotieven

Op het domein Onzekerheidsredenen van de Ysex? bleek dat er niet aan de assumpties van een ANOVA werd voldaan. De data waren niet normaal verdeeld en er werd tevens niet voldaan aan de assumptie van gelijkheid van varianties. Een Kruskal-Wallis test vond een significant verschil in scores op dit domein tussen de verschillende groepen, H(3) = 30.74, p <.01. De angstig-vermijdende deelnemers rapporteerden significant meer onzekerheidsredenen voor het aangaan van seksualiteit dan de veilig gehechte (U = 2081, p <.01, r = .35) en de vermijdend gehechte deelnemers (U = 1128, p <.01, r = .42). Er bleek geen significant verschil te zijn tussen gepreoccupeerd gehechte en angstig-vermijdend gehechte deelnemers. Om te achterhalen of de dimensie angst binnen de hechting een rol speelt op het domein

Onzekerheidsredenen zijn er twee aanvullende Mann-Whitney toetsen gedaan. Hieruit kwam naar voren dat gepreoccupeerd gehechte deelnemers eveneens significant meer

onzekerheidsredenen rapporteerden dan veilige gehechte (U = 2191, p <.01, r = .39) en vermijdend gehechte deelnemers (U = 1185, p <.01, r = .46). Gepreoccupeerd gehechte en angstig-vermijdend gehechte deelnemers rapporteerden meer onzekerheidsmotieven voor het aangaan van seksualiteit dan veilig en vermijdend gehechte deelnemers, zie Figuur 3.

(Veilig) (Vermijdend) (Gepreoccupeerd) (Angstig-vermijdend) 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94

Laag Vermijding Hoog Vermijding

Emotionele Redenen

Laag Angst Hoog Angst

(19)

Figuur 3. Gemiddelde scores op het domein Onzekerheidsredenen ingedeeld op basis van hoog- vs. laag angstig en hoog- vs. laag vermijdend met tussen haakjes de bijbehorende hechtingsgroepen.

Doelgerichte motieven

Ook op het domein van Doelgerichte Redenen van de Ysex? waren de data eveneens niet normaal verdeeld en kon er niet uitgegaan worden van gelijkheid van varianties. Een Kruskal-Wallis test liet zien dat er geen significant verschil (p =.056) was op gerapporteerde

doelgerichte seksuele motieven tussen de verschillende hechtingsgroepen. Deelnemers met een verschillende hechtingsstijl verschilden niet in de mate waarin zij doelgerichte seksuele motieven rapporteerden.

Exploratieve analyses

Gender

Er is een 2 Angst x 2 Vermijding x 2 Gender ANOVA uitgevoerd met het domein Doelgerichte Redenen van de Ysex? als afhankelijke variabele. Op dit domein werd een significant interactie-effect gevonden voor Angst en Gender, F(1,182) = 4.92, p =.028, r =.16. Onder de deelnemers die hoog scoorden op de factor Angst, scoorden de mannen hoger dan de vrouwen op doelgerichte seksuele motieven (67.95 vs. 52.37).

(Veilig) (Vermijdend) (Gepreoccupeerd) (Angstig-vermijdend) 31 41 51 61 71 81 91 101 111 121 131 141 151

Laag Vermijding Hoog Vermijding

Onzekerheidsredenen

Laag Angst Hoog Angst

(20)

Seksueel disfunctioneren

Om te onderzoeken of seksueel disfunctioneren mogelijk een modererend effect heeft op de relatie tussen hechtingsstijlen en seksuele motieven is er bij de vrouwelijke steekproef een 2 Angst x 2 Vermijding x 2 Seksueel Disfunctioneren ANOVA uitgevoerd met het domein Doelgerichte Redenen van de Ysex? als afhankelijke variabele. Er werd een trend gevonden voor de interactie tussen de factoren Angst en Seksueel Disfunctioneren (p = .083). Er is vervolgens een t-toets gedaan over de gemiddelden in Tabel 3. Deze liet zien dat de vrouwen die hoog scoorden op de factor Angst en de factor Seksueel Disfunctioneren, hoger scoorden op doelgerichte seksuele motieven dan de vrouwen die eveneens hoog scoorden op de factor Angst, maar niet op Seksueel Disfunctioneren (t(41) = 2.11, p =.021, r =.31). Van dit verschil tussen wel en niet seksueel disfunctioneren was geen sprake bij de vrouwen die laag scoorden op de factor Angst (p =.13), zie Figuur 4.

Een soortgelijk resultaat werd gevonden bij onzekerheidsmotieven. Een 2 Angst x 2 Vermijding x 2 Seksueel Disfunctioneren ANOVA met het domein Onzekerheidsredenen van de Ysex? werd uitgevoerd. Er werd een trend gevonden voor de interactie tussen de factoren Angst x Seksueel disfunctioneren (p = .097). Een daarop volgende t-toets (zie Tabel 3 voor de gemiddelden) liet zien dat de vrouwen die hoog scoorden op de factor Angst en de factor Seksueel Disfunctioneren, hoger scoorden op onzekerheidsmotieven dan de vrouwen de eveneens hoog scoorden op de factor Angst, maar niet op Seksueel Disfunctioneren, t(41) = 1.98, p =.028, r =.29. Dit verschil was er niet bij de vrouwen die laag scoorden op de factor Angst (p =.24), zie Figuur 5.

(21)

Figuur 4. Gemiddelde scores op het domein Doelgerichte Redenen ingedeeld op basis van hoog- vs. laag angstig en wel vs. geen seksueel disfunctioneren.

Figuur 5. Gemiddelde scores op het domein Onzekerheidsredenen ingedeeld op basis van hoog- vs. laag angstig en wel vs. geen seksueel disfunctioneren.

45 70 95 120 145 170 195 220

Wel seksueel disfunctioneren Geen seksueel disfunctioneren

Doelgerichte Redenen Laag Angst Hoog Angst 31 41 51 61 71 81 91 101 111 121 131 141 151

Wel seksueel disfunctioneren Geen seksueel disfunctioneren

Onzekerheidsredenen

Laag Angst Hoog Angst

(22)

Conclusies & Discussie

De resultaten geven aan dat mensen met verschillende hechtingsstijlen inderdaad verschillen in hun seksuele motieven. Er is gevonden dat individuen die intimiteit neigen te vermijden op basis van hun hechtingsstijl (vermijdend, angstig-vermijdend), minder motieven rapporteren die betrekking hebben op de emotionele aspecten van seksualiteit met een partner dan

individuen die relatief minder vermijdend zijn (veilig, gepreoccupeerd). Angst voor verlating lijkt bij dit soort motieven geen noemenswaardige rol te spelen, zoals in de tweede hypothese wel werd verondersteld. Gedacht werd namelijk dat individuen met een gepreoccupeerde hechtingsstijl (hoge angst, lage vermijding) meer dan mensen met andere hechtingsstijlen deze motieven zouden aandragen voor het aangaan van seksualiteit.Ook de hypothese dat angstig-vermijdend gehechte individuen meer dan de andere hechtingsstijlen seks zouden hebben om onzekerheidsmotieven kan slechts gedeeltelijk ondersteund worden. Gevonden werd dat gepreoccupeerd- en angstig-vermijdend gehechte individuen meer

onzekerheidsmotieven rapporteren voor het aangaan van seks dan de veilig- en vermijdend gehechte individuen. Angst voor verlating lijkt bij dit soort motieven dus wel een rol te spelen.

Bij de lichamelijke motieven zijn er geen verschillen gevonden tussen de verschillende hechtingsstijlen. Dit is niet in lijn met de hypotheses die stelden dat veilig- en vermijdend gehechte individuen meer lichamelijke motieven zouden rapporteren dan de gepreoccupeerd- en angstig-vermijdend gehechte individuen. Tevens is de verwachting dat de vermijdend gehechte groep meer dan de andere drie hechtingstijlen om doelgerichte motieven seks zou hebben niet uitgekomen.

Bij de exploratieve analyses in deze studie was te zien dat er sprake is van een genderverschil onder hoog-angstig gehechte mensen bij doelgerichte seksuele motieven. Mannen met een gepreoccupeerde- of angstig-vermijdende hechtingsstijl gaven aan meer doelgerichte motieven te hebben voor het aangaan van seks dan vrouwen met dezelfde hechtingsstijlen. Het lijkt erop dat deze mannen seks meer als een oplossing voor zaken zien en bijna pragmatisch proberen te werken aan het onzekere en negatieve beeld dat zijzelf en -in hun ogen- anderen van hen hebben volgens de hechtingstheorie.

Daarnaast is gevonden dat hechtingsstijl eveneens een rol speelt als er gekeken wordt naar de relatie met seksuele motieven en het modererende effect van seksueel disfunctioneren bij vrouwen. Het lijkt erop dat de vrouwen die vanuit hun hechtingsstijl bang zijn om verlaten te worden (gepreoccupeerd, angstig-vermijdend) en daarbij seksueel disfunctioneren, meer

(23)

doelgerichte motieven rapporteren dan de vrouwen die dezelfde angstige hechting hebben maar niet seksueel disfunctioneren. Dezelfde trend is gevonden bij onzekerheidsmotieven. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de vrouwen die op basis van hun hechtingservaringen een relatief grote angst hebben om verlaten te worden en seksueel niet goed functioneren, seks meer gebruiken om hun ‘tekortkomingen’ te compenseren. Seks kan gaan dienen als een middel om enige -wederom gevoelsmatige- veiligheid te verkrijgen in onzekerheden en verlatingsangsten.

Hoewel niet alle bevindingen volledig in lijn zijn met de hypotheses, komt een groot deel wel overeen met datgene wat Dewitte (2012) in haar theorie over seksuele motieven en hechting uiteenzette. Vermijdende hechting zou samen gaan met vooral op het zelf gerichte en vermijdende motieven. Emotionele seksuele motieven beslaan voornamelijk het aspect van een intieme relatie en liefde uiten/verlangen (toenadering) en dat is nu juist wat deze mensen moeilijk vinden. Het gegeven dat de dimensie angst voor verlating vanuit de hechting geen belangrijke invloed lijkt te hebben op verschillen in emotionele motieven valt te verklaren met verschillen op andere seksuele motieven. Angst voor verlating speelt namelijk wel een rol bij onzekerheidsmotieven voor het aangaan van seks. Een angstige hechting zou volgens de theorie samen gaan met op de ander gerichte motieven en motieven die iets negatiefs zouden vermijden. De onzekerheidsmotieven zijn daar een goed voorbeeld van. De gegevens uit deze studie ondersteunen het idee dat personen die door hun hechtingservaringen bang zijn om verlaten te worden door een hechtingsfiguur, in dit geval een (seks)partner, seksualiteit gebruiken als middel om deze kans -gevoelsmatig- te verkleinen. Seks wordt een middel waarmee deze verlatingsgevoelige personen een minder onzeker beeld van zichzelf willen krijgen en bevestiging zoeken bij anderen om niet verlaten te worden.

Met het bovenstaande kan dus worden verklaard waarom de hypotheses over emotionele- en onzekerheidsmotieven niet volledig ondersteund kunnen worden. Het ‘opvangen’ van de angst voor verlating blijkt aan de hand van de resultaten naar voren te komen bij de onzekerheidsmotieven en niet bij de emotionele motieven. Kijkend naar de inhoud van de domeinen is dat begrijpelijk. Inhoudelijk heeft het domein van

Onzekerheidsredenen veel items die gaan over het voorkomen van verlating en partnerbehoud. De items op het domein van Emotionele Redenen gaan meer over het verlangen naar en uiten van liefde en verbondenheid, niet over het excessief verkrijgen van die concepten (zie Bijlage 2).

Een reden voor het niet vinden van effecten bij doelgerichte motieven zou kunnen liggen bij de statistische analyses. Er is bij de hoofdanalyses namelijk verantwoord getoetst.

(24)

De gemiddelden van de doelgerichte seksuele motieven waren niet normaal verdeeld en dat is reden geweest om non-parametrisch te toetsen. Het is echter goed te verklaren waarom deze data niet de normaalverdeling volgden die men wellicht zou verwachten, omdat de proefgroep simpelweg uit een gezonde populatie met voornamelijk studenten bestond. De items van deze schaal zijn voor een gedeelte vrij extreem (zie Bijlage 2). De kans dat er binnen deze

populatie veel mensen waren die bijvoorbeeld seks hadden voor drugs, geld of om iemand ziek te maken is vermoedelijk kleiner dan wanneer een steekproef uit een bredere populatie (met bijvoorbeeld ook prostituees) wordt gehaald. Dit was ook één van de redenen dat er bij de exploratieve analyses is gekozen om parametrisch te toetsten en trends te interpreteren.

Het uitblijven van effecten bij lichamelijke motieven valt wellicht ook te verklaren met oog op de proefgroeppopulatie. Veilig gehechte individuen zouden de ‘gezonde’ zelf- en toenaderingsgerichte motieven, zoals het ervaren van lichamelijk genot, meer dan anderen rapporteren (Dewitte, 2012). Wellicht dat de lichamelijke motieven (bijv. orgasme, het is leuk, het voelt goed) over het algemeen sneller worden gerapporteerd dan de wat minder sociaal wenselijke of misschien wel beschamende items (bijv. onzekerheid, partnerbehoud) en dat er daarom minder snel verschillen ontstaan bij dit soort motieven. Daarbij moet gezegd worden dat de indeling in hechtingsstijlen op basis van normeringen in een normale populatie gemaakt is. Binnen die populatie zijn de cut-off scores voor een binaire toekenning van hoog/laag in dit onderzoek niet bepaald op de grens van wel/geen hechtingsproblematiek (zie Bijlage 1). Misschien dat er wel verschillen worden gevonden zoals die volgens de theorie zouden bestaan, als cut-off scores meer richting de uiterste van hechtingsdimensies liggen en er bijvoorbeeld wel sprake is van hechtingsproblematiek wanneer iemand ‘hoog’ op een dimensie scoort. Wellicht geldt dit eveneens voor doelgerichte motieven.

Daarnaast zijn bij doelgerichte- en onzekerheidsmotieven de gemiddelde scores ten opzichte van de gehele scorerange erg laag. Daarbij zijn de absolute verschillen tussen de diverse hechtingsstijlen relatief klein op een dergelijke scorerange. Dit doet de vraag rijzen of de gevonden resultaten klinisch wel voldoende relevantie bieden en of effecten niet vrij makkelijk gevonden worden vanwege de grootte van de proefgroep die is gebruikt. Met uitzondering van het effect bij emotionele motieven, kunnen de gevonden effecten echter als gemiddeld beschouwd worden (r > .30, Cohen, 1988). Daarnaast zijn de resultaten van dit onderzoek gevonden in een normale populatie en in lijn met de theorie waarop de hypotheses gebaseerd zijn. Dat biedt perspectief voor generaliseerbaarheid naar een klinische populatie, waarin er over het algemeen extremer wordt gescoord op de hechtingsdimensies (Shorey & Snyder, 2006). Op basis van dat gegeven en de bevindingen in dit onderzoek kan dan

(25)

verwacht worden dat de gevonden verschillen bij een klinische populatie met seksuele problematiek vermoedelijk groter worden.

De trends die zijn gevonden voor seksueel disfunctioneren op de relatie tussen

hechting en seksuele motieven geven de klinische relevantie van de resultaten echter ook voor een deel aan. Het gegeven dat er een verschil bestaat tussen een klinische groep en een non-klinische groep, dat eveneens afhangt van bepaalde hechtingsstijlen, ondersteunt het advies dat hier rekening mee gehouden moet worden bij het inrichten van een behandeling. Bij het hebben van doelgerichte- en onzekerheidsmotieven kan gedacht worden aan vrouwen die vanuit hun hechting bang zijn om verlaten te worden en (onbewust) het idee hebben dat coïtus aan hun partner ‘geven’ dat gaat voorkomen. Met dit soort motieven voor het aangaan van seks is de kans groot dat het bewaken van eigen plezier en grenzen, noodzakelijke

voorwaarden voor het hebben van prettige (en pijnloze) seks, naar de achtergrond verdwijnt. Seksuele pijnproblemen kunnen een gevolg zijn van het ontbreken van die noodzakelijke voorwaarden. Een standaard behandeling voor die pijnproblemen behelst vaak het

terugvinden van en concentreren op dat eigen plezier en het zoeken naar prettige lichamelijke sensaties (Sensate focus oefeningen, van Lankveld et al., 2010). Voor de angstig gehechte vrouwen kan het lastig zijn volledig op zichzelf en de eigen lichamelijke sensaties te gaan letten, vanwege het gevoel hun partners niets te kunnen bieden. Het zou goed kunnen dat voor deze vrouwen een dergelijke behandeling meer kans van slagen zal hebben als de achtergrond van seksuele motieven, in dit geval hechting, en disfunctionele cognities daaromheen

besproken worden.

Vanwege de genoemde limitaties van deze studie is vervolgonderzoek in heterogenere en klinische populaties wenselijk. Het modererende effect van seksueel disfunctioneren lijkt ook aanleiding te geven voor verder onderzoek. Een ander kritiekpunt bij deze studie is echter dat de operationalisatie van het seksueel disfunctioneren bij de mannen niet voldoende

mogelijkheden biedt. Alleen het domein Erectiele Functie van de IIEF (Rosen et al., 2002) kan voldoende discrimineren tussen disfunctioneren en normaal functioneren. Het betreft dan echter alleen het (on)vermogen een erectie te krijgen, terwijl een stoornis in bijvoorbeeld het verlangen bij mannen eveneens valt onder seksueel disfunctioneren (van Lankveld et al., 2010). Bij nader onderzoek zou deze operationalisatie uitgebreid moeten worden, om net als bij de vrouwelijke disfuncties een breder spectrum van stoornissen te kunnen onderzoeken. Daarbij geldt voor beide vragenlijsten over seksueel disfunctioneren (IIEF en FSFI) dat het niet hebben van seksuele activiteit volgens de scoring indicatief is voor seksueel

(26)

geslachtsgemeenschap een bewuste keuze kan zijn en niet noodzakelijkerwijs hoeft te

betekenen dat iemand seksueel onvoldoende functioneert. Dit probleem is in deze studie deels ondervangen door de inclusiecriteria. Echter, ook met een vaste partner en ‘seksueel actief zijn’ wordt niet gecontroleerd voor eventuele keuzes die iemand bewust kan maken over het hebben van geslachtsgemeenschap. Om dit betrouwbaar te doen moeten scherpe

inclusiecriteria worden opgesteld of moeten de vragenlijsten aangepast worden.

Samenvattend kan gesteld worden dat het kan gaan lonen om in de klinische praktijk bij seksuele problematiek hoe dan ook aandacht te besteden aan hechting. Hechting wordt waarschijnlijk nog te vaak gezien als iets wat zich in de kindertijd ontwikkelt en waar in de volwassenheid alleen maar aandacht aan besteed moet worden als er zich duidelijk problemen op dat vlak voordoen. Uit deze studie kan geconcludeerd worden dat hechtingsachtergronden en –stijlen van invloed zijn op bewuste seksuele motieven en dat deze relatie beïnvloed kan worden als er sprake is van seksueel disfunctioneren.

(27)

Bijlagen

Bijlage 1. Normen bij de ECR

Normen op basis van somscores

De somscores op beide dimensies kunnen worden afgezet tegen normen zoals gevonden in een grote (N=1019) representatieve steekproef uit de algemene bevolking in Nederland (Conradi et al., submitted). Hoe lager de somscore hoe functioneler.

Stanines in de algemene bevolking

Interpretatie vergeleken met de algemene bevolking

Stanines 1-5 (erg laag t/m gemiddeld): Waarschijnlijk geen probleem op de betreffende dimensie. Bij extreem lage scores moet enige voorzichtigheid worden betracht bij de interpretatie in verband met mogelijke onderrapportage. 


Stanines 6-7 (bovengemiddeld t/m vrij hoog): Suspect op de betreffende dimensie. Stanines 8-9 (hoog t/m erg hoog): Waarschijnlijk hechtingsproblematiek op

(28)

Bijlage 2. Items Ysex? per domein.

Domein: Lichamelijke Redenen

1 ik gefrustreerd was en verlichting nodig had.

2 ik angst/stress kwijt wilde raken.

3 ik spanning kwijt wilde raken.

4 ik me verveelde.

5 het me een goede vorm van lichaamsbeweging leek.

6 ik dacht dat ik er door zou ontspannen.

7 ik aan seks verslaafd ben.

8 het me in staat zou stellen om “seks uit mijn systeem te krijgen” zodat ik me op andere dingen kon richten.

9 ik een seksverslaafde ben.

10 ik dacht dat ik me er gezond door zou voelen.

11 ik al een tijd geen seks meer had gehad.

12 ik een drang wilde bevredigen.

13 het goed voelt.

14 ik lichamelijk genot wilde ervaren.

15 ik “geil” was.

16 het leuk is.

17 ik puur genot wilde.

18 ik een orgasme wilde krijgen.

19 het opwindend, avontuurlijk is.

20 ik “in het heetst van de strijd” was.

21 de ander een aantrekkelijk gezicht had.

22 de ander een begeerlijk lichaam had.

23 de ander mooie ogen had.

24 de ander lekker rook.

25 het uiterlijk van de ander mij opwond.

26 ik de ander naakt zag en hem/haar niet kon weerstaan.

27 de ander een goede danser was.

28 de ander te lichamelijk aantrekkelijk was om weerstand te bieden.

29 de ander weinig verhullende kleding droeg.

30 de ander te lekker (sexy) was om weerstand te bieden.

31 ik nieuwsgierig was naar seks.

32 ik nieuwsgierig was naar mijn seksuele vaardigheden.

33 ik deze ervaring wilde.

34 ik wilde experimenteren met nieuwe ervaringen.

35 ik wilde weten waar al die ophef nou over gaat.

(29)

37 ik het avontuur/de opwinding wilde.

38 ik mijn seksuele vaardigheden wilde verbeteren.

39 ik nieuwsgierig was naar hoe de ander in bed zou zijn.

40 ik mijn remmingen wilde loslaten.

41 ik het maximale uit het leven wilde halen.

42 ik nieuwe seksuele technieken of standjes wilde uitproberen.

43 de gelegenheid zich voordeed.

44 ik een fantasie in de praktijk wilde brengen.

45 ik wilde weten of seks met een andere partner anders of beter zou zijn.

Domein: Doelgerichte Redenen 46 ik opslag wilde.

47 ik mezelf wilde straffen.

48 ik een baan wilde.

49 ik de ander pijn wilde doen/wilde vernederen.

50 ik promotie wilde maken.

51 ik iemand anders met een seksueel overdraagbare aandoening wilde besmetten (bijvoorbeeld herpes, AIDS) .

52 iemand me geld bood om het te doen.

53 ik me dichter bij God wilde voelen.

54 ik geld wilde verdienen.

55 ik een kind wilde.

56 ik me wilde voortplanten.

57 het een ontgroeningsritueel was bij een club of organisatie.

58 de ander me drugs aanbood als ik het zou doen.

59 ik de relatie wilde beëindigen.

60 ik gebruikt of vernederd wilde worden.

61 ik populair wilde zijn.

62 ik mijn reputatie wilde verbeteren.

63 ik meer seks wilde hebben dan mijn vrienden.

64 ik met iemand anders aan het strijden was om de persoon “te krijgen”.

65 het mijn reputatie zou schaden als ik “nee” zou zeggen.

66 de ander beroemd was en ik wilde kunnen zeggen dat ik seks met hem/haar had gehad.

67 ik dacht dat het mijn sociale status zou verhogen.

68 mijn vrienden me onder druk zetten om het te doen.

69 ik iemand een gunst wilde bewijzen.

70 iemand me uitdaagde.

71 ik indruk wilde maken op vrienden.

72 ik mijn partner wilde terugpakken omdat hij/zij me bedrogen had.

73 ik boos was op mijn partner waardoor ik seks had met iemand anders.

74 ik met iemand een rekening wilde vereffenen.

(30)

76 ik iemand anders jaloers wilde maken.

77 ik de relatie van een rivaal wilde doen stranden door seks te hebben met zijn/haar partner.

78 ik me wilde herstellen van een andere relatie.

79 ik iemand anders’ relatie wilde verbreken.

80 ik een vijand wilde kwetsen

81 ik ergens onder uit wilde komen.

82 ik calorieën wilde verbranden.

83 ik warm wilde blijven.

84 de ander me getrakteerd had op een duur diner.

85 ik van mijn hoofdpijn af wilde komen.

86 ik het gespreksonderwerp wilde veranderen.

87 ik dacht dat het me zou helpen om in slaap te vallen.

88 ik me beter wilde concentreren op mijn werk – seksuele gedachten leiden af.

89 ik wilde dat iemand mij een gunst zou bewijzen.

90 ik mijn ouders wilde uitdagen.

Domein: Emotionele Redenen 91 ik me met de ander verbonden wilde voelen.

92 ik de emotionele band wilde versterken door seks te hebben.

93 ik wilde communiceren op een “dieper” niveau.

94 ik mijn liefde voor de ander wilde uiten.

95 ik mijn genegenheid voor de ander wilde tonen.

96 ik mijn relatie wilde verstevigen.

97 ik naar emotionele nabijheid (intimiteit) verlangde.

98 ik één wilde worden met een ander.

99 het mij de logische volgende stap in mijn relatie leek.

100 ik me realiseerde dat ik verliefd was.

101 ik wilde dat een partner zijn/haar liefde zou uiten.

102 ik wilde dat de ander zich goed over zichzelf zou voelen.

103 ik iemand welkom thuis wilde heten.

104 ik “het spijt me” wilde zeggen.

105 ik “dankjewel” wilde zeggen.

106 Ik hiermee “vaarwel” wilde zeggen.

107 ik een verjaardag of jubileum of speciale gelegenheid wilde vieren.

108 ik wilde zeggen “ik heb je gemist”.

109 ik mijn partner wilde opbeuren.

Domein: Onzekerheidsredenen 110 ik me machtig wilde voelen.

111 ik me beter over mijzelf wilde gaan voelen.

112 ik mijn zelfvertrouwen wilde opvijzelen.

(31)

114 ik wilde dat mijn partner me zou opmerken.

115 ik aandacht wilde.

116 ik “controle” wilde krijgen over de ander.

117 ik hem/haar wilde manipuleren zodat de ander iets voor me zou doen.

118 ik me onzeker voelde.

119 ik niet wist hoe ik “nee” moest zeggen.

120 ik onder druk gezet werd om het te doen.

121 ik me ertoe verplicht voelde.

122 ik er verbaal toe gedwongen werd.

123 ik het gevoel had dat het mijn plicht was.

124 ik wilde dat hij/zij zou stoppen me lastig te vallen over seks.

125 mijn partner bleef aandringen.

126 ik het gevoel had dat ik het de ander verschuldigd was.

127 ik er fysiek toe gedwongen werd.

128 het van me verwacht werd.

129 ik me schuldig voelde.

130 ik de ander niet wilde teleurstellen.

131 ik aardig wilde zijn.

132 ik wilde voorkomen dat mijn partner vreemd zou gaan.

133 ik wilde er voor zorgen dat mijn partner bij me bleef.

134 ik mijn partner’s verlangen om met iemand anders seks te hebben wilde verminderen.

135 ik een relatiebreuk wilde voorkomen.

136 ik bang was dat m’n partner een slippertje zou hebben als ik geen seks met hem/haar zou hebben.

137 ik er verzekerd van wilde zijn dat de relatie “vast” zou zijn.

138 ik de ander niet wilde “verliezen”.

139 ik wilde dat de ander van me hield.

(32)

Referenties

Bancroft, J. (2002). Biological Factors in Human Sexuality. The Journal of Sex Research, 39, 1, 15-21.

Bartoholomew, K. & Horowitz, L. M. (1991). Attachment styles among young adults: A test of a four category model. Journal of Personality and social psychology, 61, 226-244. Bowlby, J. (1969/1982). Attachment and Loss: Vol. 1 Attachment (2e editie). New York, NY:

Basic Books.

Brennan, K. A., Clark, C. L. & Shaver, P. R. (1998). Self-report measurement of adult attachment: An integrative overview. In J. A. Simpson & W. S. Rholes (Eds.), Attachment theory and close relationships, 46–76. New York: Guilford Press.

Buysse, A. & Dewitte, M. (2004). Dutch translation of Experiences in Close Relationships Scale-Revised. Unpublished manuscript, Ghent University.

Burley, N. & Symanski, R. (1981). Women without: An evolutionary and cross-cultural perspective on prostitution. In I. R. Symanski (Ed.), The immoral landscape: Female prostitution in Western Societies, 239-274. Toronto: Butterworth.

Buss, D. M. (2003). The evolution of desire: Strategies of human mating (rev. ed.) New York: Basic Books.

Butzer, B. & Campbell, L. (2008). Adult attachment, sexual satisfaction, and relationship satisfaction: A study of married couples, Personal Relationships, 15, 141-154. Cohen, J. (1988). Statistical Power analysis for the behavioral sciences (2nd ed.). New York:

Academic Press.

Conradi, H.J., Gerlsma, C., Van Duijn, M. & De Jonge, P. (2006). Internal and External Validity of the Experiences in Close Relationships questionnaire in an American and two Dutch samples, European Journal of Psychiatry, 20, 258- 269.

Cooper, M. L., Pioli, M., Levitt, A., Talley, A., Micheas, L. & Collins, N. L. (2006). Attachment styles, sex motives, and sexual behavior: Evidence for gender specific expressions of attachment dynamics. In M. Mikulincer & G. S. Goodman (Eds.), Dynamics of love: Attachment, caregiving, and sex, (243-274), New York, NY: Guilford.

Cooper, M. L., Shapiro, C. M. & Powers, A. M. (1998). Motivations for sex and risky sexual behavior among adolescents and young adults: A functional perspective, Journal of Personality and Social Psychology, 75, 1528-1558.

(33)

Davis, D., Shaver, P. R. & Vernon, M. L. (2004). Attachment style and subjective motivations for sex, Personality and Social Psychology bulletin, 30, 1076-1090.

Dewitte, M. (2012). Different Perspectives on the Sex-Attachment Link: Towards an Emotion Motivational Account, Journal of Sex Research, 49:2-3, 105-124.

Field, A. (2009). Discovering Statistics using SPSS (3rd ed.). London: SAGE Publications Ltd. Fraley, R.C., Waller, N.G. & Brennan, K.A. (2000). An Item Response Theory Analysis of

Self-Report Measures of Adult Attachment, Journal of Personality and Social Psychology, 78, 350-365.

Granot, M., Zisman-Ilani, Y., Ram, E., Goldstick, O. & Yovell, Y. (2011). Caracteristics of Attachment Style in Women with Dyspareunia, Journal of Sex & Marital Therapy, 37, 1-16.

Impett, E. A. & Tolman, D. L. (2006). Late Adolescent Girls’ Sexual Experiences and Sexual Satisfaction, Journal of Adolescent Research, Vol. 21, No. 6, 628-646.

Ter Kuile, M., Brauer, M. & Laan, E. (2009), De Female Sexual Function Index (FSFI) en de Female Sexual Distress Scale (FSDS): Psychometrische eigenschappen in een

Nederlandse populatie, Tijdschrift voor Seksuologie, 33-3, 207-222.

Van Lankveld, J., van den Hout, M., Spigt, M. & van Koeveringe, G. (2004). Cognitieve verandering en de voorspelling van blijvende verbetering of terugval na behandeling van erectiele disfunctie met sildenafil, Tijdschrift voor Seksuologie, 28, 36-53. Van Lankveld, J., Ter Kuile, M. & Leusink, P. (2010). Seksuele Disfuncties – Diagnostiek en

Behandeling, Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Leigh, B. C. (1989). Reasons for having and avoiding sex: Gender, sexual orientation, and relationship to sexual behavior, Journal of Sex Research, 26, 199-209.

Masters, W. & Johnson, V. (1966). Human sexual response, Boston, MA: Little & Brown. Meston, C. M. & Buss, D. M. (2007). Why Humans Have Sex, Archives of Sexual Behavior,

Vol. 36, 477-507.

Rosen, R., Brown, C., Heiman, J., Leiblum, S., Meston, C., Shabsigh, R., Ferguson, D. &

D'Agostino, R. (2000). The Female Sexual Function Index (FSFI): a multidimensional self-report instrument for the assessment of female sexual function. Journal of Sex Marital Therapy, 26, 191-208.

Rosen, R. C., Cappelleri J. & Gendrano, N. (2002). The International Index of Erectile Function (IIEF): a state-of-the-science review, International Journal of Impotence Research, 14, 226-244.

(34)

Rosen, R.C., Riley, A., Wagner, G., Osterloh, I.H., Kirk-Patrick, J. & Mishra, A. (1997). The international index of erectile function (IIEF): a multidimensional scale for assessment of erectile dysfunction. Urology, 49, 822-830.

Schachner, D. A. & Shaver, P. R. (2004). Attachment dimensions and sexual motives, Personal Relationships, 11, 179-195.

Shorey, H. S. & Snyder, C. R. (2006). The Role of Adult Attachment Styles in

Psychopathology and Psychotherapy Outcomes, Review of General Psychology, Vol. 10, No. 1, 1-20.

Sibley, C. G., Fischer, R. & Liu, J. H. (2005). Reliability and Validity of the Revised Experiences in Close Relationships (ECR-R) self-report measure of adult romantic attachment, Personality and Social Psychology Bulletin, 31, 1524–1536.

Stefanou, C. & McCabe, M. P. (2012). Adult Attachment and Sexual Functioning: A Review of Past Research, International Society for Sexual Medicine, 9, 2499-2507.

Stephenson, K. R., Ahrold, T. K. & Meston, C. M. (2011). The Association Between Sexual Motives and Sexual Satisfaction: Gender Differences and Categorical Comparisons, Archives of Sexual Behavior, Vol. 40, issue 3, 607-618.

Tiefer, L. (1991). Historical, scientific, clinical, and feminist criticisms of ‘ The Human Sexual Response Cycle’ Model, The Annual Review of Sex Research, Vol. 2, 1-23. Wiegel, M., Meston, C. & Rosen, R. (2005). The Female Sexual Function Index (FSFI)

Cross-Validation and Development of Clinical Cutoff Scores, Journal of Sex & Marital Therapy, 31, 1-20.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hypothese 3: Om te toetsen of er samenhang is tussen hoog scorende personen op de schaal autoriteit/respect en het hebben van een positieve attitude ten opzichte van de politie is

Door een hoge correlatie tussen entertainment en hoe lang de respondenten al reality-tv kijken, kan geconcludeerd worden dat respondenten die al langer reality-tv

Bij de keuzes die de smokkelorganisaties maken, spelen de kenmerken van de procedure een belangrijke rol: met name de lengte van de procedure hier te lande is een voordeel

Dit zijn de interne auditor (Soltani, 2007), de externe auditor en de directie. De interne en externe auditors zijn betrokken bij de interne beheersing omdat zij op de werking

Binnen dit onderzoek wordt veronder- steld dat indien de brutomarge als percentage van de omzet voor de gecombineerde onderneming afneemt ten opzichte van een controlegroep,

Dat is het geval als de business units een korte tijdshorizon hebben en onderling een sterke verwantschap vertonen (cel 2: vanwege de korte tijdshorizon is een

In een onderzoek constateren Duffhues en Veld (1991) dat een aantal Nederlandse onder­ nemingen warrant-leningen op een zodanige manier in de boekhouding verwerkt

kleurrijke papieren zakken, karton met motief blauw, sierstenen en edelsteenlijm, Glitter Glue..