• No results found

Differentiële ontvankelijkheid : het modererende effect van temperament op de relatie tussen een positieve opvoedingsconditie en externaliserend probleemgedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Differentiële ontvankelijkheid : het modererende effect van temperament op de relatie tussen een positieve opvoedingsconditie en externaliserend probleemgedrag"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Differentiële Ontvankelijkheid:

Het Modererende Effect van Temperament op de Relatie tussen een Positieve Opvoedingsconditie en Externaliserend Probleemgedrag

Masterscriptie Opvoedingsondersteuning Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam S. M. A. Thio Studentnummer: 10765980 Begeleider: R. Chhangur MSc Tweede beoordelaar: Prof. dr. G. J. Overbeek Amsterdam, juni 2015

(2)

Abstract

Differential susceptibility: The Moderating Effect of Temperament on the Association Between a Positive Parenting Condition and Externalizing Behavior

This study investigated the influence of child temperament on the effect of the parenting program Incredible Years in response to the differential susceptibility hypothesis (Pluess & Belsky, 2010). The effects where evaluated in a random sample of 387 four- to nine-year-old children with relatively high externalizing behavior scores on the Eyberg Child Behavior Inventory. Both child temperament and externalizing behavior where mostly reported by the mothers. Results indicate that children whose parents participated in the Incredible Years program, showed a stronger decrease in externalizing behavior than the children whose parents did not participate in the Incredible Years program. Temperament did not moderate the effect of the program. These findings do not underpin the differential susceptibility hypothesis, but inquire a replication of this study under optimized circumstances.

(3)

Abstract

In deze gerandomiseerde studie is in het kader van de differential susceptibility hypothese (Pluess & Belsky, 2010) onderzocht of het temperament van het kind van invloed is op het effect van de oudertraining Incredible Years. De onderzoeksgroep bestond uit 387 kinderen tussen vier en negen jaar oud met een relatief hoge probleemscore op de Eyberg Child Behavior Inventory. De resultaten impliceren dat de kinderen waarvan de ouders hebben deelgenomen aan de oudertraining Incredible Years een sterkere afname in externaliserend probleemgedrag lieten zien dan de kinderen waarvan de ouders niet hebben deelgenomen aan de oudertraining. Dit effect werd niet gemodereerd door het temperament van het kind. Deze bevindingen onderbouwen de differential susceptibility hypothese niet, maar geven een aanzet voor het repliceren van deze studie onder geoptimaliseerde condities.

Kernwoorden: Differentiële ontvankelijkheid, temperament, externaliserend probleemgedrag, Incredible Years

(4)

Inleiding

Externaliserend gedrag is een veelvoorkomend fenomeen bij kinderen gedurende de kleuterperiode en dit gedrag neemt af naarmate het kind ouder wordt (Prinzie, 2004). Voor sommige kinderen geldt echter dat zij externaliserend gedrag blijven vertonen (Tremblay et al., 2004). Dit kan leiden tot sociale en academische problemen (Kingston & Prior, 1995), ADHD (August, Realmuto, & MacDonald, 1996) of ernstige psychopathologie op latere leeftijd (McGue & Iacono, 2005; Mannuzza, Klein, & Moulton, 2008; Simonoff et al., 2004). Blijvend externaliserend gedrag wordt probleemgedrag wanneer dit gedrag gepaard gaat met uitdagende, agressieve, vijandige, destructieve of delinquente gedragingen (Achenbach, McConaughy & Howell, 1987; Helmond, Overbeek, Brugman, & Gibbs, 2014; Silver, Measelle, Armstrong, & Essex, 2005).

Het is gebleken dat opvoeding een sterke predictor is van externaliserend

probleemgedrag (Campbell, Spieker, Vandergrift, Belsky, & Burchinal, 2010; Joussemet et al., 2008). Deze studies tonen aan dat een negatieve opvoeding de kans vergroot dat een kind een hoge mate van externaliserende gedragingen vertoont. Specifiek laten meerdere studies zien dat een ineffectieve en inconsistente opvoeding bijdraagt aan externaliserend

probleemgedrag op vroege leeftijd (Mrug & Windle, 2009; Patterson, DeGarmo, & Forgatch, 2004). Bijvoorbeeld, een vijandige, controlerende, harde, afwijzende of dictatoriale

opvoeding blijkt de mate van agressief, hyperactief of ander externaliserend probleemgedrag te vergroten (Buschgens et al., 2010; Campbell et al., 2010).

De effecten van de opvoeding op de ontwikkelingsuitkomsten staan waarschijnlijk niet op zichzelf, maar zijn tevens afhankelijk van de aanwezigheid van andere factoren.

Onderzoek laat zien dat specifieke kindfactoren deze relatie tussen opvoeding en

(5)

Temperament omvat verschillende kindkarakteristieken en manieren waarop situaties worden benaderd, zoals impulsiviteit en het niveau van negatieve affectiviteit (Rothbart, Ellis, & Posner, 2004). Omschrijvingen van de gradaties moeilijk en makkelijk temperament lopen uiteen en worden op verschillende wijzen gedefinieerd (Rothbart, 2004a). Op basis van meerdere studies kunnen de karakteristieken lage emotieregulatie en hoge reactiviteit bij een kind omschreven worden als ‘moeilijk temperament’ (Pluess & Belsky, 2009; Reid, Hong, & Wade, 2009; Roeser, Eccles, & Strobel, 1998). In de huidige studie wordt een moeilijk temperament specifiek omschreven als het tonen van een hoge mate van impulsiviteit, een hoge mate van negatieve affectiviteit of een lage mate van zelfregulatie (Rothbart, 2004b; Putnam & Rothbart, 2006).

Vroege temperamentkarakteristieken voorspellen het temperament in de latere kindertijd (Komsi et al., 2006;Putnam, Rothbart, & Gartstein, 2008) en de volwassen persoonlijkheid (Caspi et al., 2003). Ander onderzoek geeft aan dat de stabiliteit van deze karakteristieken matig is gedurende de kindertijd en toeneemt naarmate het kind ouder wordt (Roberts & DelVecchio, 2000). Verschillende studies wijzen uit dat kinderen met een

moeilijk temperament meer gedragsproblemen zullen ontwikkelen, zoals agressie (Bates, Maslin, & Frankel, 1985) en ander externaliserend probleemgedrag (Guerin, Gottfried, & Thomas, 1997; Smith, Calkins, Keane, Anastopoulos, & Shelton, 2004). Een risicovol temperament (hoge activiteit en lage aandachtsspanne) bij het kind blijkt bijvoorbeeld een significante voorspeller van externaliserende gedragsproblemen (Wong, Zucker, Puttler, & Fitzgerald, 1999). Ook werd een relatie gevonden tussen de temperamentkarakteristieken impulsiviteit en woede en externaliserende problemen bij driejarigen (Karreman et al., 2010). Daarnaast blijkt dat een hogere mate van effortful control lagere niveaus van externaliserend probleemgedrag voorspelt (Valiente et al., 2003). Effortful control omvat in genoemde studie het vrijwillig focussen of verschuiven van aandacht (dit betekent dat een kind de aandacht kan

(6)

verschuiven van een stressvolle situatie om zo de eigen ervaring en emotionele reactie te beperken) en zelfregulerend vermogen.

Verschillende studies tonen aan dat sprake is van een interactie tussen moeilijk temperament van het kind en negatieve opvoedingscondities bij de ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag. Het temperament van het kind is meer gerelateerd aan ontwikkelingsuitkomsten wanneer het kind een kwalitatief lage opvoeding ontvangt

(bijvoorbeeld lage ouderlijke controle), dan wanneer het kind een kwalitatief hoge opvoeding ontvangt (Bates, Pettit, Dodge, & Ridge, 1998; Rubin, Burgess & Hastings, 2002). Ook blijkt dat de associatie tussen risicovol temperament van het kind en externaliserend

probleemgedrag sterker was bij kinderen waar sprake was van een hoge ouderlijke psychopathologie (Wong et al., 1999).

Meer specifiek blijkt dat een negatieve opvoeding een voorspeller is voor

externaliserend probleemgedrag bij jongens met een moeilijk temperament (hoge mate van negatieve emotionaliteit) op driejarige leeftijd (Belsky, Hsieh, & Crnic, 1998). Eenzelfde relatie werd gevonden door Paterson en Sanson (1999) in een studie onder kinderen van vijf en zes jaar oud. Inflexibel temperament en een straffende opvoeding resulteerde in

externaliserend probleemgedrag. Tevens laat een recentere studie zien dat de combinatie van hoge, negatieve emotionaliteit, een laag niveau van angstig temperament en hoge negatieve controle van de moeder wijst op een hoge, aanhoudende mate van externaliserend

probleemgedrag onder jongens tussen twee en zes jaar oud (Gilliom & Shaw, 2004). De ontwikkeling van externaliserend probleemgedrag lijkt dus een samenspel te zijn van zowel kindfactoren als omgevingscondities. Het dual-risk model suggereert dat een individu met bijvoorbeeld een moeilijk temperament, disproportioneel negatief beïnvloed wordt door een omgevingsconditie, zoals een ongevoelige opvoeding of kindermishandeling (Belsky & Pluess, 2009). Veel onderzoeken richten zich daarom op de negatieve factoren bij

(7)

het ontwikkelen van probleemgedrag. Echter, zowel het reduceren van negatieve

opvoedingskenmerken als het vergroten van positieve opvoedingskenmerken door middel van een ouderinterventie blijkt een afname in externaliserend probleemgedrag bij het kind teweeg te brengen (Bakermans-Kranenburg, Van IJzendoorn, Pijlman, Mesman, & Juffer, 2008; Hanisch et al. 2010; Hanisch, Hautmann, Plück, Eichelberger, & Döpfner, 2014).

Recentelijk is meer aandacht gekomen voor het differential susceptibility model. Dit model suggereert dat kinderen met een moeilijk temperament, niet alleen disproportioneel negatief beïnvloed worden door omgevingscondities, maar ook meer baat hebben bij positieve omgevingscondities (Pluess & Belsky, 2010). Uit onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de opvoeding voor de start van het basisonderwijs in sterkere mate de leesvaardigheid en sociale vaardigheid voorspelde voor kinderen met een moeilijk temperament dan voor kinderen met een makkelijk temperament, zowel in negatieve als in positieve zin (Pluess & Belsky, 2010). Ook andere onderzoeken onderbouwen deze hypothese en tonen aan dat kinderen met een moeilijk temperament niet alleen negatief worden beïnvloed door omgevingsstressoren en tegenslagen, maar ook meer ontvankelijk zijn voor positieve omgevingscondities (Mesman et al., 2009; Van Zeijl et al., 2007). Uitgaande van de differential susceptibility hypothese, zouden kinderen met een moeilijk temperament niet alleen negatief beïnvloed moeten worden door nadelige opvoedingscondities maar zouden zij ook positiever beïnvloed moeten worden door optimale opvoedingscondities, dan kinderen met een gemakkelijker temperament. Deze bewering wordt onderbouwd door Kochanska, Askan en Joy (2007), die aantoonden dat bij angstige kinderen de positieve relatie tussen moeder en kind betere sociale uitkomsten voor het kind voorspelde. Daarnaast blijkt uit onderzoek van Van Zeijl en collega’s (2007) dat kinderen met een moeilijk temperament meer ontvankelijk zijn voor negatieve discipline (zij vertoonden meer externaliserend gedrag), maar dat deze kinderen ook meer ontvankelijk zijn

(8)

voor positieve discipline (zij vertoonden minder externaliserend gedrag en minder fysieke agressie).

Naast laatstgenoemde zijn echter weinig studies bekend die specifiek de ontvankelijkheid van kinderen met een moeilijk temperament voor positieve

omgevingsinvloeden onderzoeken aan de hand van een randomized controlled trial. Door middel van een experimenteel design, waarbij positief opvoeden wordt bevorderd door middel van een oudertraining, kan bovenstaande onderzocht worden. In de huidige studie wordt dit gedaan aan de hand van de oudertraining Incredible Years (Webster-Stratton, 2006). Deze oudertraining heeft als doel de opvoedvaardigheden van ouders te verbeteren om zo de gedragsproblemen van het kind te verminderen en competent gedrag te vergroten. Het bevorderen van positieve discipline bij ouders, zoals het tonen van empathie, bevestiging geven en het hebben van een affectieve relatie met het kind, blijkt een voorspeller voor lagere niveaus van externaliserend probleemgedrag (Maccoby & Martin, 1983; Rothbaum & Weisz, 1994).    

Preventieprogramma’s, zoals een oudertraining, worden vaak ingezet om het externaliserend probleemgedrag bij het kind te reduceren. Verschillende meta-analyses onderschrijven de effectiviteit van deze oudertrainingen vanwege een verbetering in ouder-kind relaties en opvoedingsvaardigheden (De Graaf, Speetjens, Smit, De Wolff, & Tavecchio, 2008; Sandler, Schoenfelder, Wolchik, & MacKinnon, 2011). Ook de oudertraining

Incredible Years is in eerdere studies effectief gebleken (Hartman, Stage, & Webster-Stratton, 2003; Posthumus, Raaijmakers, Maassen, Van Engeland, & Matthys, 2012). Om de

effectiviteit van deze opvoedingsinterventies en de ‘goodness of fit’ tussen ouder en kind te vergroten, is het cruciaal om te onderzoeken of kinderen met een moeilijk temperament meer gevoelig zijn voor een (gemanipuleerde) positieve opvoedingsconditie en of een afname in externaliserend probleemgedrag zichtbaar wordt.

(9)

Het doel van de huidige studie is om in lijn met de differential susceptibility hypothese te onderzoeken of het bieden van een positieve opvoedingsconditie bij kinderen met een moeilijk temperament (een hoge mate van impulsiviteit, een hoge mate van negatieve affectiviteit of een lage mate van zelfregulatie), zorgt voor een sterkere afname van

externaliserend gedrag dan bij kinderen met een makkelijk temperament (een lage mate van impulsiviteit, een lage mate van negatieve affectiviteit of een hoge mate van zelfregulatie). Hierdoor wordt getoetst of kinderen met een moeilijk temperament meer ontvankelijk zijn voor positieve opvoedingscondities dan kinderen met een gemakkelijker temperament. Naar aanleiding van bovenstaande zijn de volgende vragen geformuleerd: (1) Is de oudertraining Incredible Years effectief? en (2) laten kinderen met een moeilijk temperament waarvan de ouders hebben deelgenomen aan de interventie Incredible Years een sterkere afname zien in externaliserend probleemgedrag dan kinderen met een makkelijk temperament waarvan de ouders eveneens hebben deelgenomen aan de interventie?

Op basis van de besproken literatuur wordt verwacht dat temperament van invloed is op het effect van de oudertraining Incredible Years. Specifiek is de verwachting dat kinderen met een moeilijk temperament meer ontvankelijk zijn voor een positieve opvoedingsconditie dan kinderen met een makkelijk temperament en dus een sterkere afname in externaliserend probleemgedrag laten zien. De invloed van de sekse van het kind op het effect van de oudertraining Incredible Years wordt ook nader bestudeerd, maar hier zijn geen

verwachtingen aan gekoppeld vanwege een gebrek aan eerdere resultaten ten aanzien van dit onderwerp.

Methode Procedure

Huidige studie is onderdeel van de ORCHIDS studie, een randomized controlled trial met de interventie Incredible Years en een controlegroep, waar differentiële ontvankelijkheid

(10)

wordt getest bij veranderingen in opvoedgedrag. Via twee gezondheidszorginstellingen zijn ongeveer 26.084 gezinnen benaderd. Alle gezinnen kregen een persoonlijke brief met informatie en de Eyberg Child Behavior Inventory (ECBI; Burns & Patterson, 2000) om het probleemgedrag van het kind in kaart te brengen (Van Zeijl et al., 2007). Gezinnen werden geïncludeerd met een score op of boven het 75ste percentiel op de ECBI. De overgebleven gezinnen ontvingen een tweede uitnodiging voor deelname aan het onderzoek (N = 1393). Uiteindelijk namen 387 gezinnen met een kind tussen de vier en acht jaar oud die een (sub)klinisch niveau van externaliserend probleemgedrag vertonen, deel aan dit onderzoek. De data is verzameld in twee cohorten (2012/2013 en 2013/2014). Bij de voormeting hebben alle participanten een huisbezoek gehad. Tijdens dit huisbezoek is de deelnemende ouder gevraagd verschillende vragenlijsten in te vullen voor één van hun kinderen, waaronder de ECBI en de Children’s Behavior Questionnaire (CBQ; Putnam & Rothbart, 2006). Hierna hebben de participanten binnen de interventieconditie deelgenomen aan de oudertraining Incredible Years. Het invullen van de vragenlijsten is herhaald bij de post-test die 4 maanden na de voormeting plaatsvond en de follow-up test die 10 maanden na de voormeting

plaatsvond. De dataverzameling is goedgekeurd door de onafhankelijke commissie METC in Utrecht (protocol nummer 11-320/K), erkend door de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO).

Participanten

De huidige steekproef (N = 387, 91,99% vrouw) bestond uit 197 gezinnen in de interventiegroep en 190 gezinnen in de controlegroep, die op basis van loting zijn

gerandomiseerd. Uiteindelijk hebben 153 gezinnen uit de interventiegroep daadwerkelijk deelgenomen aan de interventie. In Tabel 1 wordt een overzicht getoond van de gemiddelden en standaarddeviaties. De meerderheid van de biologische ouders van de deelnemende kinderen is geboren in Nederland (85,2%) en van hen is 49,05% hoogopgeleid. Het

(11)

opleidingsniveau is gemeten op een 8-puntsschaal (1 = lager onderwijs en 8 = universiteit). Er zijn geen significante verschillen gevonden tussen de interventiegroep en de controlegroep ten aanzien van de leeftijd van de deelnemende ouder (respectievelijk M = 37.98, SD = 4.84 en M = 38.17, SD = 4.79, t(338), p = 0.72), de leeftijd van het kind (M = 6.20, SD = 1.32 en M = 6.32, SD = 1.29, t(338), p = 0.481, respectievelijk), het opleidingsniveau van de ouders (respectievelijk (9, N = 342) = 2.93, p = 0,97 en (8, N = 342) = 5.93, p = 0.66), de sekse van de deelnemende kinderen (respectievelijk M = 0.39, SD = 0.49 en M = 0.47, SD = 0.50, t(342), p = 0.144), en de etniciteit van de ouders (respectievelijk M = 4.32, SD = 3.78 en M = 3.98, SD = 3.53, t(342), p = 0.40).

Instrumenten

Externaliserend probleemgedrag. Het meetinstrument Eyberg Child Behavior Inventory (ECBI; Burns & Patterson, 2000) werd gehanteerd om het probleemgedrag van jonge kinderen in kaart te brengen. De ECBI is een gevalideerde en veel gebruikte ouder-vragenlijst om onderzoek te doen naar kinderen tussen twee en zestien jaar oud met gedragsproblemen. De ECBI bestaat uit 36 items met twee schalen: een intensiteitsschaal, waarmee de intensiteit of frequentie van het kindgedrag wordt gemeten op een 7-puntsschaal (1= nooit en 7 = altijd), en een probleemschaal, waarmee wordt gemeten in hoeverre dit gedrag een probleem is voor de ouder die de vragenlijst invult (“ja” of “nee”). Hogere scores geven een hogere intensiteit en meer probleemgedrag aan. De items omvatten onder andere “treuzelt bij het aankleden”, “is snel afgeleid” en “vecht met vriendjes van zijn/haar eigen leeftijd”. Ten aanzien van de intensiteitsschaal is een Cronbach’s alpha waarde van 0.88 verkregen. Alleen de intensiteitsschaal is meegenomen, omdat huidig onderzoek zich richt op de frequentie en de afname van het probleemgedrag over tijd bij het kind en niet op de

verandering in beleving van de ouder over tijd.

(12)

Putnam & Rothbart, 2006) is ingezet om het temperament van de onderzoeksgroep in kaart te brengen. De CBQ bestaat uit de drie subschalen surgency, negative affectivity en effortful control. Surgency kan worden omschreven als een dimensie die wordt gekarakteriseerd door een hoge activiteit, positieve emoties, impulsiviteit en het zoeken naar sensatie. Negative affectivity omvat verschillende negatieve emoties als boosheid, frustratie, angst en discomfort. Effortful Control omvat het vrijwillig focussen en verschuiven van aandacht (dit betekent dat een kind de aandacht kan verschuiven van een stressvolle situatie om zo de eigen ervaring en emotionele reactie te beperken), zelfregulatie, gevoeligheid en laagdrempeligheid in het ervaren van plezier (Rothbart, 2004b). In totaal bestaat de vragenlijst uit 36 items die de reacties van kinderen in verschillende situaties beschrijven, waar met een 7-puntsschaal (1 = helemaal niet van toepassing en 7 = volledig van toepassing) door de ouder aangegeven wordt wat de reactie van hun kind in een bepaalde situatie waarschijnlijk zal zijn. Daarnaast bestaat de optie om aan te geven dat het kind nooit in die situatie is gezien. De items voor de subschaal surgency omvatten onder andere “Stort zich vaak in nieuwe situaties”. Een

voorbeelditem binnen de subschaal negative affectivity is: “Is erg van streek door een sneetje of blauwe plek”. “Volgt instructies goed op” is een voorbeelditem binnen de subschaal effortful control. De verkregen Cronbach’s alpha heeft een waarde van 0.76. Er zijn goede aanwijzingen voor de toepasbaarheid van de CBQ in West-Europa om de reactieve en zelfregulerende temperamentdimensies bij jonge kinderen uitvoerig te kunnen evalueren (Sleddens, Kremers, Candel, de Vries & Thijs, 2011). In het huidige onderzoek worden de gemiddelde scores van de drie subschalen surgency, negative affectivity en effortful control op de voormeting apart getoetst.

Analyse

In SPSS is een two-way repeated measures ANOVA between groups uitgevoerd om de effectiviteit van de oudertraining Incredible Years te onderzoeken. Vervolgens is door

(13)

middel van een three-way repeated measures ANOVA between groups getoetst of dit effect werd gemodereerd door de subschalen surgency, negative affectivity en effortful control van het temperament van het kind. Tevens is de sekse van het kind meegenomen als covariaat.  

Resultaten Beschrijvende statistieken

Zoals vermeld in de methodesectie zijn geen significante verschillen gevonden tussen de controlegroep en de interventiegroep ten aanzien van leeftijd van het kind, sekse van het kind, etniciteit van ouders en het opleidingsniveau van ouders (Tabel 1). De gemiddelde scores en standaarddeviaties van de controlegroep en interventiegroep ten aanzien van externaliserend probleemgedrag en de temperamentdimensies tijdens de voormeting,

nameting en de follow-up meting, worden eveneens in Tabel 1 weergegeven. Ten aanzien van de gemiddelde score op externaliserend probleemgedrag tijdens de voormeting is een

significant verschil gevonden tussen de controlegroep (M = 3.65, SD = 0.51) en de interventiegroep (M = 3,78, SD = 0. 55), t(341), p = 0.025. Ook ten aanzien van de

temperamentdimensie negative affectivity werd een significant verschil gevonden tussen de controlegroep (M = 4.05, SD = 0.68) en de interventiegroep (M = 4.23, SD = 0.66), t(341) p = 0.014.

(14)

Tabel 1

Beschrijvende statistieken, temperament en externaliserend probleemgedrag bij de interventie- en controlegroep Meting Interventiegroep Controlegroep M SD M SD Leeftijd kind Jongensa Nederlandse moeder a Nederlandse vader a Opleiding moeder Opleiding vader 6.22 92 (60,5%) 130 (85,5%) 124 (81,6%) 6.10 5.81 1.32 1.67 2.05 6.32 100 (52,6%) 166 (87,4%) 163 (85,8%) 6.08 5.72 1.29 1.80 2.19 Voormeting Ext. probleemgedrag* Surgency Negative Affectivity* Effortful Control 3.78 3.93 4.23 4.60 0.55 0.62 0.66 0.79 3.64 3.95 4.05 4.69 0.51 0.54 0.68 0.81 Nameting Ext. probleemgedrag* 3.42 0.52 3.56 0.54 Follow-up Ext. probleemgedrag 3.40 0.56 3.41 0.54 a Waarden zijn n (%)

(15)

Hoofdanalyse

De resultaten in Tabel 2 laten een significant hoofdeffect zien voor tijd, F (2,636) = 79,07, p < 0.01 en een significant interactie-effect tussen tijd × conditie, F (2,636) = 14.69, p < 0.01.Dit betekent dat sprake was van een significante afname van externaliserend

probleemgedrag over tijd bij zowel de interventiegroep als de controlegroep. Het interactie-effect laat zien dat bij de interventiegroep sprake was van een sterkere afname van

externaliserend probleemgedrag over tijd, dan bij de controlegroep (zie Figuur 1).

Tabel 2

Resultaten repeated measures two-way between subjects ANOVA externaliserend probleemgedrag over tijd en conditie.

Sum of squares df Mean Square F p η2 Tijd Tijd × Conditie 15.53 2.89 2 2 7.77 1.44 79.07 14.69 <0.001 <0.001 0.20 0.04

Figuur 1. Gemiddelde ECBI-scores op de voormeting, nameting en follow-up meting voor controle- en interventiegroep 3,2   3,3   3,4   3,5   3,6   3,7   3,8   3,9  

Voormeting   Nameting   Follow-­‐up  

G em id d el d e   sc or e   EC B I     Controle   Interventie  

(16)

In Tabel 3 worden de resultaten van de tweewegsinteractie (tijd × surgency) en driewegsinteractie met de subschaal surgency (tijd × conditie × surgency) getoond. Er werd een significant interactie-effect gevonden voor tijd × surgency, F(94,488) = 1.30 , p = 0.04. Dit betekent dat de mate van impulsiviteit van invloed was op de afname van externaliserend probleemgedrag over tijd bij zowel de controlegroep als de interventiegroep. De

driewegsinteractie tijd × conditie × surgency bleek niet significant, F(54,488) = 1.00, p = 0.48. Dit betekent dat een afname in externaliserend probleemgedrag over tijd in relatie tot de interventieconditie niet werd beïnvloed door de temperamentkarakteristiek surgency.

Ook de driewegsinteractie tijd × conditie × negative affectivity (Tabel 4) bleek niet significant, F(62,490) = 0.78, p = 0.89. Tot slot werd de driewegsinteractie met de derde subschaal tijd × conditie × effortful control getoetst, ook deze bleek niet significant, F(70,456) = 0.84, p = 0.82 (Tabel 5). Dit betekent dat een afname in externaliserend probleemgedrag over tijd in relatie tot de conditie niet werd beïnvloed door de temperamentkarakteristieken negative affectivity en effortful control.

Tabel 3

Resultaten repeated measures three-way between subjects ANOVA externaliserend probleemgedrag over tijd, conditie en surgency.

Sum of squares df Mean Square F p η2 Tijd Tijd × Conditie Tijd × Surgency

Tijd × Conditie × Surgency

7.82 2.00 11.45 5.07 2 2 94 54 3.91 1.00 0.12 0.09 41.55 10.64 1.30 1.00 <0.001 <0.001 0.04 0.48 0.15 0.42 0.20 0.10

(17)

Tabel 4

Resultaten repeated measures three-way between subjects ANOVA externaliserend probleemgedrag over tijd, conditie en negative affectivity.

Sum of squares df Mean Square F p η2 Tijd Tijd × Conditie

Tijd × Negative affectivity Tijd × Conditie × Negative affectivity 8.60 0.99 7.97 4.92 2 2 84 62 4.30 0.50 0.10 0.08 42.24 4.91 0.93 0.78 <0.001 <0.01 0.65 0.89 0.15 0.02 0.14 0.09 Tabel 5

Resultaten repeated measures three-way between subjects ANOVA externaliserend probleemgedrag over tijd, conditie en effortful control.

Sum of squares df Mean Square F p η2 Tijd Tijd × Conditie

Tijd × Effortful control Tijd × Conditie × Effortful control 8.60 2.11 11.17 5.83 2 2 110 70 4.03 1.06 0.10 0.08 40.68 10.66 1.02 0.84 <0.001 <0.001 0.43 0.82 0.15 0.05 0.20 0.11

De sekse van het kind bleek niet van invloed op de afname in externaliserend

probleemgedrag over tijd per conditie, wanneer deze als covariaat werd getoetst, F(2,364) = 1.29, p = 0.28. Ook bij de driewegsinteracties met de subschalen surgency, negative

(18)

affectivity en effortful control werd geen significant sekseverschil gevonden (respectievelijk F(2,486) = 2.10, p = 0.12, en F(2,488) = 1.48, p = 0.23 en F(2,454) = 0.87, p = 0.42). Dit betekent dat de sekse van het kind de interactie tussen externaliserend probleemgedrag, conditie en temperament niet beïnvloed.

Discussie

Met deze studie is getracht een antwoord te krijgen op de vraag of de oudertraining Incredible Years effectief is en of dit effect gemodereerd wordt door het temperament van het kind. De oudertraining blijkt effectief op de korte termijn, maar dit effect wordt niet

gemodereerd door de drie subschalen van temperament. Surgency, negative affectivity en effortful control, zijn niet van invloed op het effect van de oudertraining. De kinderen met een hoge mate van impulsiviteit, een hoge mate van negatief affect en een lage mate van

zelfregulatie (een moeilijk temperament) laten geen sterkere daling zien in externaliserend probleemgedrag dan de kinderen met een lage mate van impulsiviteit, een lage mate van negatief affect en een hoge mate van zelfregulatie (een makkelijk temperament). De mate van impulsiviteit (surgency) was wel van invloed op de afname in externaliserend

probleemgedrag voor de gehele steekproef. De sekse van het kind was niet van invloed op de interactie tussen externaliserend probleemgedrag, conditie en temperament.

Allereerst tonen resultaten aan dat het bieden van een positieve opvoedingsconditie, de oudertraining Incredible Years, een significante afname in externaliserend probleemgedrag teweeg brengt bij kinderen tussen vier en negen jaar oud. De kinderen waarvan de ouders hebben deelgenomen aan de oudertraining Incredible Years laten op de korte termijn een sterkere afname in externaliserend probleemgedrag zien dan de kinderen waarvan de ouders niet hebben deelgenomen aan de oudertraining Incredible Years. Dit wordt ondersteund door eerdere studies naar de effectiviteit van de oudertraining Incredible Years (Hartman et al., 2003; Posthumus et al., 2012). Uit eerder onderzoek blijkt dat opvoeding geldt als een sterke

(19)

voorspeller van externaliserend probleemgedrag (Campbell et al., 2010; Joussemet et al., 2008). De effectiviteit van een oudertraining als Incredible Years kan verklaard worden door onder andere een verbetering van de ouder-kind relatie en opvoedingsvaardigheden (De Graaf et al., 2008; Sandler et al., 2011). In verschillende onderzoeken worden onder andere het vergroten van ouderlijke warmte en het bieden van meer discipline aangedragen als factoren binnen een ouder-kind relatie die zorgen voor een vermindering van externaliserend

probleemgedrag bij het kind (Eisenberg et al., 2005; Stormshak, Bierman, McMahon, & Lengua, 2000). Aangezien in oudertrainingen gestreefd wordt naar een verbetering van opvoedingsvaardigheden en de ouder-kind relatie, waarbij aandacht is voor bovengenoemde factoren, kan dit een verklaring zijn voor het positieve effect van Incredible Years op de mate van externaliserend probleemgedrag bij het kind.

Dat op de lange termijn geen significant verschil in externaliserend probleemgedrag zichtbaar is tussen de controlegroep en de interventiegroep, is mogelijk te verklaren door een bias bij de controlegroep. De ouders in de controlegroep waren op de hoogte van de

interventieconditie Incredible Years en wat deelname aan het programma voor hen zou kunnen betekenen. Tijdens het proces, zowel voor als na afwijzing voor het programma, zijn zij zich mogelijk gaan richten op de programma-onderwerpen en kunnen gaandeweg

(on)bewust veranderingen hebben aangebracht in hun opvoedstijl of rapportage.

Daarnaast blijkt dat het effect van de oudertraining niet werd gemodereerd door het temperament van het kind. Hoewel de impulsiviteit van het kind van invloed is op de afname in externaliserend probleemgedrag over tijd bij zowel de controlegroep als de

interventiegroep, blijken de kinderen met een hogere score op impulsiviteit (surgency) niet ontvankelijker voor de oudertraining Incredible Years dan kinderen met een lage score op deze subschaal. Ook een hogere score op negatieve affectiviteit (negative affectivity) blijkt niet van invloed op de ontvankelijkheid voor de positieve opvoedingsconditie Incredible

(20)

Years. Tevens de derde subschaal effortful control (zelfregulatie) blijkt het effect van Incredible Years niet te modereren. Kinderen met een moeilijk temperament wiens ouders hebben deelgenomen aan de interventie Incredible Years laten dus geen sterkere afname in externaliserend probleemgedrag zien dan kinderen met een gemakkelijk temperament in dezelfde conditie. Huidig onderzoek onderbouwt hiermee niet de differential susceptibility hypothese (Pluess & Belsky, 2010) en eerdere onderzoeksuitkomsten (Mesman et al., 2009; Van Zeijl et al., 2007).

Het uitblijven van temperament als modererende factor, is mogelijk te verklaren door het feit dat binnen de steekproef de gemiddelde scores op de subschalen surgency, negative affectivity en effortful control relatief hoog lagen en er in mindere mate sprake is van een duidelijke verdeling tussen moeilijk en makkelijk temperament. Deze relatief hoge gemiddelde scores op de subschalen surgency en negative affectivity kunnen verklaard worden door de selectie van de steekproef op basis van hun hoge score op externaliserend probleemgedrag (75ste percentiel), daar verschillende studies beschrijven dat een moeilijk temperament gerelateerd is aan een hoge mate van externaliserend probleemgedrag (Guerin et al., 1997; Karreman et al., 2010; Smith et al, 2004; Wong et al., 1999). Vervolgonderzoek moet uitwijzen of een grotere spreiding van gemiddelde temperamentscores binnen een steekproef wel een modererend effect van temperament tot gevolg heeft. Het feit dat de relatief hoge mate van impulsiviteit (surgency) van invloed is op de afname van

externaliserend probleemgedrag, ongeacht de omgevingsconditie, kan verklaard worden door de bias die eerder is genoemd. Ouders binnen de controlegroep kunnen zich hebben gefocust op opvoedingsvaardigheden en het externaliserend gedrag van hun kind en gaandeweg (on)bewust veranderingen hebben aangebracht in hun opvoedstijl of rapportage. Dit impliceert dat de omgevingsconditie wél een rol speelt bij de invloed van impulsiviteit op afname van externaliserend probleemgedrag, een gegeven dat uit eerder onderzoek naar voren

(21)

komt (Karreman et al., 2010). Vervolgonderzoek moet uitwijzen of dit bevestigd kan worden, waarbij waar mogelijk, de controleconditie beter afgeschermd wordt van het

onderzoeksonderwerp en de inhoud van het interventieprogramma. In combinatie met een lager selectiecriterium voor de score op externaliserend probleemgedrag kan nogmaals gekeken worden naar een mogelijk modererend effect van de temperamentkarakteristiek impulsiviteit in het kader van differentiële ontvankelijkheid.

De relatief hoge gemiddelde score op de subschaal effortful control binnen een steekproef met een hoge mate van externaliserend probleemgedrag is opvallend, omdat onderzoek uitwijst dat een hoge mate van effortful control samenhangt met een lagere mate van externaliserend probleemgedrag (Valiente et al., 2003). Vanwege het hoge

selectiecriterium op de ECBI-vragenlijst is het noodzakelijk om te onderzoeken of de scores op de subschaal effortful control veranderen en de hypothese van differentiële

ontvankelijkheid wel onderbouwd kan worden, wanneer kinderen met lagere niveaus van externaliserend probleemgedrag ook worden geïncludeerd in de steekproef.

Tevens worden in meerdere onderzoeken verschillende specifieke dimensies van temperament en opvoedingscondities gebruikt, zoals angst of impulsiviteit en ouderlijke discipline of ouderlijke warmte. Kochanska en collega’s (2007) beschrijven dat bij angstige kinderen de positieve relatie tussen moeder en kind betere sociale uitkomsten voor het kind voorspelde. Daarnaast vonden Karreman en collega’s (2010) een relatie tussen de

temperamentkarakteristieken impulsiviteit en woede en externaliserende problemen bij driejarigen met ouderlijke controle als moderator. Het gebruik van verschillende dimensies kan leiden tot verschillende uitkomsten. In de huidige studie werd temperament in drie subdimensies gemeten aan de hand van een ouderrapportage en richt de positieve opvoedingsconditie Incredible Years zich niet op slechts één opvoedingsvaardigheid. In vervolgstudies kan rekening gehouden worden met het meten van meer specifieke

(22)

temperament- en opvoeddimensies vanuit verschillende contexten (meerdere informanten), om uit te wijzen of de temperamentkarakteristieken anders tot uiting komen in verschillende situaties.

Tot slot bleek de sekse van het kind niet van invloed op de effectiviteit van de

oudertraining Incredible Years. Hoewel verschillende studies spreken van sekseverschillen in de prevalentie en manifestatie van agressie, een gedraging die gerelateerd is aan zowel externaliserend probleemgedrag als een moeilijk temperament (Bongers et al., 2004; Broidy et al., 2003; Karriker-Jaffe, Foshee, Ennett, & Suchindran, 2008), werd in huidige studie geen significant verschil gevonden. Dit duidt op een gelijkwaardig effect van de interventie voor jongens en meisjes, dat wellicht verklaard kan worden door de hoge mate van externaliserend probleemgedrag als selectiecriterium bij deze studie, waardoor eventuele sekseverschillen naar de achtergrond verdwijnen.

Huidig onderzoek kent verschillende sterke punten, waaronder het gebruik van een randomized controlled trial. Dit onderzoeksdesign staat bekend om het waarborgen van een hoge interne en externe validiteit, doordat onder andere verstorende variabelen geëlimineerd worden (Zhong, 2009). Daarnaast zijn de subschalen van temperament, surgency, negative affectivity en effortful control, apart getoetst. Deze zorgvuldige benadering van het kind karakteristiek temperament is bevorderlijk voor de integriteit van het onderzoek.

Naast de sterke punten van huidige studie zijn er verschillende zwaktes die genoemd moeten worden in het belang toekomstig onderzoek. Allereerst werd ten aanzien van de scores op externaliserend probleemgedrag niet voldaan aan de criteria van een randomized controlled trial, omdat bij aanvang van de interventie de gemiddelde scores van de

interventiegroep significant hoger waren dan de gemiddelde scores van de controlegroep. De random verdeling die essentieel is bij een randomized controlled trial is hiermee niet behaald. Eenzelfde studie zou uitgevoerd moeten worden waarbij sprake is van een randomverdeling

(23)

ten aanzien van alle variabelen, vooral de afhankelijke variabele (in deze studie externaliserend probleemgedrag). Een tweede zwakte in huidig onderzoek was de

oververtegenwoordiging van vrouwelijke, Westerse respondenten. Ondanks het feit dat er geen aanwijzingen zijn dat de resultaten anders waren geweest bij een meer heterogene steekproef, kunnen toekomstige studies rekening houden met het includeren van een meer representatieve steekproef ten aanzien van etniciteit en geslacht om zo de

generaliseerbaarheid van de resultaten te vergroten. Een derde zwakte is eerder benoemd en heeft betrekking op het selectiecriterium. Alleen kinderen met een score boven het 75ste

percentiel op de ECBI vragenlijst werden geïncludeerd in de steekproef. Vanwege de overlap tussen items op de CBQ- en ECBI-vragenlijst en om een ruime verdeling te hebben tussen makkelijk en moeilijk temperament kan bij vervolgonderzoeken ingespeeld worden op het includeren van kinderen met lagere niveaus van externaliserend probleemgedrag om de betrouwbaarheid en validiteit te vergroten.

Huidig onderzoek toont aan dat het bieden van een positieve opvoedingsconditie een afname in externaliserend probleemgedrag bij het kind teweeg brengt. Het temperament van het kind bleek niet van invloed op dit effect. Kinderen met een moeilijk temperament lijken niet meer ontvankelijk voor positieve opvoedingscondities dan kinderen met een gemakkelijk temperament, zoals de differential susceptibility hypothese suggereert (Pluess & Belsky, 2010). Gezien de aanzet die de huidige studie geeft in het onderzoeken van differentiële ontvankelijkheid en verschillende temperamentkarakeristieken, kan toekomstig onderzoek zich richten op een gerandomiseerde steekproef en het meten van specifieke temperament- en opvoeddimensies binnen verschillende contexten om de ontvankelijkheid van

(24)

Referenties

Achenbach, T. M., McConaughy, S., & Howell, C. (1987). Child/adolescent behavioral and emotional problems: Implications of cross-informant correlations for situational specificity. Psychological Bulletin, 101, 213-232. doi:10.1037/0033-2909.101.2.213 August, G. J., Realmuto, G. M. & MacDonald, A. (1996). Prevalence of ADHD and comorbid

disorders among elementary school children screened for disruptive behavior. Journal of Abnormal Child Psychology, 24, 571–595. doi:10.1007/BF01670101

Bakermans-Kranenburg, M. J., Van IJzendoorn, M. H., Pijlman, F. T. A., Mesman, J., & Juffer, F. (2008). Experimental evidence for differential susceptibility: Dopamine D4 receptor polymorphism (DRD4 VNTR) moderates intervention effects on toddler’s externalizing behavior in a randomized controlled trial. Developmental Psychology, 44, 293–300. doi:10.1037/0012-1649.44.1.293

Bates, J. E., Maslin, C. A., & Frankel, K. A. (1985). Attachment security, mother-child interaction, and temperament as predictors of behavior-problem ratings at age three years. Monographs of the Society for Research in Child Development, 50, 167-193. doi:10.2307/3333832

Bates, J. E., Pettit, G. S., Dodge, K. A., & Ridge, B. (1998). Interaction of temperamental resistance to control and restrictive parenting in the development of externalizing behavior. Developmental Psychology, 34, 982-995. doi:10.1037/0012-1649.34.5.982 Belsky, J., Hsieh, K. H., & Crnic, K. (1998). Mothering, fathering, and infant negativity as

antecedents of boys’ externalizing problems and inhibition at age 3 years: Differential susceptibility to rearing experience? Development and Psychopathology, 10, 301–319. Verkregen via http://journals.cambridge.org/

Belsky, J., & Pluess, M. (2009). Beyond diathesis-stress: differential susceptibility to environmental influence. Psychological Bulletin, 135, 885–908.

(25)

doi:10.1037/a0017376

Bongers, I. L., Koot, H. M., van der Ende, J., & Verhulst, F. C. (2004). Developmental trajectories of externalizing behaviors in childhood and adolescence. Child Development, 75, 1523–1537. doi:10.1111/j.1467-8624.2004.00755.x

Broidy, L. M., Tremblay, R. E., Brame, B., Fergusson, F., Horwood, J. L., Laird, R., ...Vitaro, F. (2003). Developmental trajectories of childhood disruptive behaviours and

adolescent delinquency: A six-site, cross-national study. Developmental Psychology, 39, 222-245. doi:10.1037/0012-1649.39.2.222

Burns, L. G. & Patterson, D. R. (2000). Factor structure of the Eyberg Child Behavior Inventory: A parent rating scale of oppositional defiant behavior toward adults, inattentive behavior, and conduct problem behavior. Journal of Clinical Child Psychology, 29, 569–577. doi:10.1207/S15374424JCCP2904_9

Buschgens, C. J. M., van Aken, M. A. G., Swinkels, S. H. N., Ormel, J., Verhulst, F. C., & Buitelaar, J. K. (2010). Externalizing behaviors in preadolescents: Familial risk to externalizing behaviors and perceived parenting styles. European Child and Adolescent Psychiatry, 19, 567–575. doi:10.1007/s00787-009-0086-8

Campbell, S. B., Spieker, S., Vandergrift, N., Belsky, J., & Burchinal, M. (2010). Predictors and sequelae of trajectories of physical aggression in school-age boys and girls. Development and Psychopathology, 22, 133–150. doi:10.1017/S0954579409990319 Caspi, A., Harrington, H., Milne, B., Amell, J. W., Theodore, R. F., & Moffit, T. E. (2003).

Children’s behavioral styles at age 3 are linked to their adult personality traits at age 26. Journal of Personality, 71, 495-514. doi:10.1111/1467-6494.7104001

De Graaf, I., Speetjens, P., Smit, F., De Wolff, M., & Tavecchio, L. (2008). Effectiveness of the Triple P Positive Parenting Program on Parenting: a meta-analysis. Family Relations, 57, 553-566. doi:10.1111/j.1741-3729.2008.00522.x

(26)

Eisenberg, N., Zhou, Q., Spinard, T. L., Valiente, C., Fabes, R. A., & Liew, J. (2005). Relations among positive parenting, children’s effortful control, and externalizing problems: a three-wave longitudinal study. Child Development, 76, 1055-1071. doi:10.1111/j.1467-8624.2005.00897.x

Gilliom, M., & Shaw, D. S. (2004). Codevelopment of externalizing and internalizing problems in early childhood. Development and Psychopathology, 16, 313–333. doi:10.1017/S0954579404044530

Guerin, D. W., Gottfried, A. W. & Thomas, C. W. (1997). Difficult temperament and behaviour problems: a longitudinal study from 1.5 to 12 years. International Journal of Behavioral Development, 20, 71-90. doi:10.1080/016502597384992 Hanisch, C., Freund-Braier, I., Hautmann, C., Janen, N., Pluck, J., Brix, G., … Döpfner,

M. (2010). Detecting effects of the indicated prevention Programme for Externalizing Problem behaviour (PEP) on child symptoms, parenting, and parental quality of life in a randomized controlled trial. Behavioral Cognitive Psychotherapy, 38, 95–112. doi:10.1017/S1352465809990440

Hanisch, C., Hautmann, C., Plück, J., Eichelberger, I., & Döpfner, N. (2014). The prevention program for externalizing problem behavior (PEP) improves child behavior by reducing negative parenting: analysis of mediating processes in a randomized controlled trial. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 55, 473-484. doi:10.1111/jcpp.12177

Hartman, R. R., Stage, S. A., & Webster-Stratton, C. (2003). A growth curve analysis of parent training outcomes: examining the influence of child risk factors (inattention, impulsivity, and hyperactivity problems), parental and family risk factors. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 44, 388-398. doi:10.1111/1469-7610.00129

(27)

Helmond, P., Overbeek, G., Brugman, D. & Gibbs, J. C. (2014). A meta-analysis on cognitive distrotions and externalizing problem behavior. Criminal Justice and behavior, 1-18. doi:10.1177/0093854814552842

Joussemet, M., Vitaro, F., Barker, E. D., Côte, S., Nagin, D. S., Zoccolillo, M., & Tremblay, R. E. (2008). Controlling parenting and physical aggression during elementary school. Child Development, 79, 411–425. doi:10.1111/j.1467-8624.2007.01133.x

Karreman, A., de Haas, S., van Tuijl, C., van Aken, M. A. G., & Dekovic, M. (2010). Relations among temperament, parenting and problem behavior in young children. Infant behavior and Development, 33, 39-49. doi:10.1016/j.infbeh.2009.10.008

Karriker-Jaffe, K. J., Foshee, V. A., Ennett, S. T., & Suchindran, C. (2008). The development of aggression during adolescence: Sex differences in trajectories of physical and social aggression among youth in rural areas. Journal of Abnormal Child Psychology, 36, 1227–1236. doi:10.1007/s10802-008-9245-5

Kingston, L., & Prior, M. (1995). The development of patterns of stable, transient, and school-age onset aggressive behavior in young children. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 34, 348-358.

doi:10.1097/00004583-199503000-00021

Kochanska, G., Aksan, N., & Joy, M. E. (2007). Children's fearfulness as a moderator of parenting in early socialization: Two longitudinal studies. Developmental Psychology, 43, 222−237. doi:00063061-200701000-00018

Komsi, N., Raikkonen, K., Pesonen, A., Heinonen, K., Keskivaara, P., Jarvenpaa, A., … Strandberg, T. E. (2006). Continuity of temperament from infancy to middle childhood. Infant Behavior and Development, 29, 494‐508.

(28)

Mannuzza, S., Klein, R. G., & Moulton, J. L. (2008) Lifetime criminality among boys with attention deficit hyperactivity disorder: a prospective follow-up study into adulthood using official arrest records. Psychiatry Research, 160, 237–246.

doi:10.1016/j.psychres.2007.11.003

McGue, M., & Iacono, W. G. 2005. The association of early adolescent problem behavior with adult psychopahtology. The American Journal of Psychiatry, 162, 1118-1124 doi:10.1176/appi.ajp.162.6.1118

Mesman, J., Stoel, R., Bakermans-Kranenbrug, M. J. , Van IJzendoorn, M. H., Juffer, F., Koot, H. M., & Alink, L. R. A. (2009). Predicting growth curves of early childhood externalizing problems: differential susceptibility of children with difficult

temperament. Journal of Abnormal Child Psychology, 37, 625-636. doi:10.1007/s10802-009-9298-0

Mrug, S., & Windle, M. (2009). Mediators of neighborhood influences on externalizing behavior in preadolescent children. Journal of Abnormal Child Psychology, 37, 265– 280. doi:10.1007/s10802-008-9274-0

Paterson, G., & Sanson, A. (1999). The association of behavioural adjustment to

temperament, parenting and family characteristics among 5-year-old children. Social Development, 8, 293-309. doi:10.1111/1467-9507.00097

Patterson, G.R., DeGarmo, D., & Forgatch, M.S. (2004). Systematic changes in families following prevention trials. Journal of Abnormal Child Psychology, 32, 621–633. doi:10.1023/B:JACP.0000047211.11826.54

Pluess, M., & Belsky, J. (2009). Differential susceptibility to rearing experience: The case of childcare. The Journal of Child Psychology and Psychiatry, 50, 396–404.

doi:10.1111/j.1469-7610.2008.01992.x

(29)

care. Developmental Psychology, 45, 379-390. doi:10.1037/a0015203

Posthumus, J. A., Raaijmakers, M. A. J., Maassen, G. H., Van Engeland, H., & Matthys, W. (2012). Sustained effects of Incredible Years as a preventive intervention in preschool children with conduct problems. Journal of Abnormal Child Psychology, 40, 487-500. doi:10.1007/s10802-011-9580-9

Prinzie, P. (2004). Externaliserend probleemgedrag en opvoeding bij kinderen van vier tot negen jaar. Kind en Adolescent, 25, 55-67. doi:10.1007/BF03060907

Putnam, S. P., & Rothbart, M. K. (2006). Development of Short and Very Short Forms of the Children's Behavior Questionnaire. Journal of Personality Assessment, 87, 102-112. doi:10.1207/s15327752jpa8701_09

Putnam, S. P., Rothbart, M. K., & Gartstein, M. A. (2008). Homotypic and heterotypic continuity of fine‐grained temperament during infancy, toddlerhood, and early childhood. Infant and Child Development, 17, 387‐405. doi:10.1002/ICD.582

Reid, G. J., Hong, R. Y., & Wade, T. J. (2009). The relation between common sleep problems and emotional and behavioral problems among 2- and 3-year olds in the context of known risk factors for psychopathology. Journal of Sleep Research, 18, 49–59. doi:10.1111/j.1365-2869.2008.00692.x

Roberts, B. W., & DelVecchio, W. F. (2000). The rank‐order consistency of personality from childhood to old age: A quantitative review of longitudinal studies. Psychological Bulletin, 126, 3‐25. doi:10.1037/0033-2909.126.1.3

Roeser, R., Eccles, J., & Strobel, K. (1998). Linking the study of schooling and mental health: Selected issues and empirical illustrations at the level of the individual. Educational Psychologist, 33, 153−176. doi:10.1207/s15326985ep3304_2

(30)

Rothbart, M. K. (2004a). Commentary: Differentiated Measures of Temperament and Multiple Pathways to Childhood Disorders. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 33, 82-87. doi:10.1207/S15374424JCCP3301_8

Rothbart, M. K. (2004b). Temperament and the pursuit of an integrated developmental psychology. Merrill-Palmer quarterly, 50, 492–505. doi:10.1353/mpq.2004.0035. Rothbart, M. K., Ellis, L. K., & Posner, M. I. (2004). Temperament and self-regulation. In R.

F. Baumeister & K. D. Vohs (Eds.), Handbook of self-regulation: Research, theory, and applications (pp. 357-370). New York: GuilfordPress.

Rubin, K. H., Burgess, K. B., & Hastings, P. D. (2002). Stability and social-behavioral consequences of toddlers’ inhibited temperament and parenting behaviors. Child Development, 73, 482-495. doi:10.1111/1467-8624.00419

Sandler, I.N., Schoenfelder, E.N., Wolchik, S.A., & MacKinnon, D.P. (2011). Long-term impact of prevention programs to promote effective parenting: Lasting effects but uncertain processes. Annual Review of Psychology, 62, 299–329.

doi:10.1146/annurev.psych.121208.131619

Sleddens, E. F. C., Kremers, S. P. J. , Candel, M. J. J. M., De Vries, N. N. K., & Thijs, C. (2011). Validating the Children’s Behavior Questionnaire in Dutch Children: Psychometric Properties and a Cross-Cultural Comparison of Factor Structures. Psychological Assessment, 23, 417-426. doi:10.1037/a0022111

Smith, C. L., Calkins, S. D., Keane, S. P., Anastopoulos, A. D., & Shelton, T. L. (2004). Predicting stability and change in toddler behavior problems: Contributions of maternal behavior and child gender. Developmental Psychology, 40, 29-42. doi:10.1037/0012-1649.40.1.29.

(31)

Simonoff, E., Elander, J., Holmshaw, J., Pickles, A., Murray, R., Rutter, M., … Maes, H. (2004). Predictors of antisocial personality: continuities from childhood to adult life. The Britisch Journal of Psychiatry, 184, 118–127. doi:10.1192/bjp.184.2.118

Silver, R. B., Measselle, J. R., Armstrong, J. M., & Essex, M. J. (2005). Trajectories of classroom externalizing behavior: Contributions of child characteristics, family

characteristics, and the teacher–child relationship during the school transition. Journal of School Psychology, 43, 39-60. doi:10.1016/j.jsp.2004.11.003

Stormshak, E. A., Bierman, K. L., McMahon, R. J., & Lengua, L. J. (2000). Parenting practices and child disruptive behavior problems in early elementary school. Journal of Clinical Child Psychology, 29, 17-29. doi:10.1207/S15374424jccp2901_3

Tremblay, R. E., Nagin, D. S., Seguin, J. R., Zoccolillo, M., Zelazo, P. D., Boivin, M., … Japel, C. (2004). Physical aggression during early childhood: Trajectories and predictors. Pediatrics, 114, 43. doi:10.1542/peds.114.1.e43

Valiente, C., Eisenberg, N., Smith, C. L., Reiser, M., Fabes, R. A., Losoya, S., … Murphy, B. C. (2003). The relations of effortful control and reactive control to children's externalizing problems: a longitudinal assessment. Journal of Personality, 71, 1171– 1196. doi:10.1111/1467-6494.7106011

Van Zeijl, J., Mesman, J., Stolk, M. N., Alink, L. R. A., Van IJzendoorn, M. H., Bakermans-Kranenburg, M. J., … Koot, H. M. (2007). Differential susceptibility to discipline: The moderating effect of child temperament on the association between maternal discipline and early childhood externalizing problems. Journal of Family Psychology, 21, 626–636. doi:10.1037/0893-3200.21.4.626

Webster-Stratton, C. (2006). Treating children with early-onset conduct problems: Key

(32)

(Ed.), Helping Others Help Children: Clinical Supervision of Child Psychotherapy (pp. 161-175). doi:10.1037/11467-009

Wong, M. M., Zucker, R. A., Puttler, L. I., & Fitzgerald, H. E. (1999). Heterogeneity of risk aggregation for alcohol problems between early and middle childhood: Nesting structure variations. Development and Psychopathology, 11, 727– 744. Verkregen via http://journals.cambridge.org/

Zhong, B. (2009). How to calculate sample size in randomized controlled trial? Journal of Thoracic Disease, 1, 51-54. Verkregen via

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Another design wave was proposed for a linear description of a freak wave based on the phase coherence by a so-called (pseudo-)maximal wave [1].. In the exceptional case of a

The aim of this study is to evaluate the application of an innovative serious game, based on the asset management of rolling stock, in the training of future maintenance

Although the oxidative sintered pelletised feed technology is commonly used in the South African FeCr industry and UG2 ore is increasingly used as an ore

In this chapter we presented a hybrid analysis approach that determines the minimum latency of a cyclic task graph by adapting buffer sizes and sequence constraints using a

To understand better the position that Peterson takes in his book, we should first take a closer look at the way he executes the three aforementioned intentions (informing,

Afsluitend past de conclusie dat ondanks verschillende meningen en beoordelingen door verschillende auteurs gesteld kan worden dat de Nederlandse tolerantie ten opzichte

Among the Albanian public, national identity in terms of perception does not influence how Albanians feel about people who practice a ‘foreign’ religion or how tolerant they

To this end, we propose the Ball-I3D method, which consists of a conversion of player positions to a video of coordinate histograms, which are used as inputs to the I3D video encoder