• No results found

Literatuuronderzoek naar de samenhang tussen gezinsfactoren en het ontwikkelen van delinquent gedrag bij adolescenten tussen de 12 en 18 jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Literatuuronderzoek naar de samenhang tussen gezinsfactoren en het ontwikkelen van delinquent gedrag bij adolescenten tussen de 12 en 18 jaar"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Literatuuronderzoek naar de samenhang tussen gezinsfactoren

en het ontwikkelen van delinquent gedrag bij adolescenten

tussen de 12 en 18 jaar

Marinde van den Hanenberg

10318372

Bachelorscriptie

Ernst Mulder

Datum: 16-12-2015

(2)

2

Inhoudsopgave blz.

Abstract 3

Omgevingsinvloeden die het delinquente gedrag van adolescenten stimuleren 4

Invloed van de opvoedstijl van ouders op het ontwikkelen van delinquent gedrag 8

Invloed van brusjes op het ontwikkelen van delinquent gedrag 14

Discussie 18

(3)

3 Abstract

In dit literatuuronderzoek wordt onderzocht in hoeverre de gezinsfactoren ‘opvoedstijl van de ouders’ en ‘aanwezigheid van brusjes’, de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag van adolescenten tussen de 12 en 18 jaar beïnvloeden. Dit wordt gemeten aan de hand van zelf-gerapporteerde delinquentie. Uit de resultaten blijkt dat de ouderlijke opvoedstijl de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag beïnvloedt. Een hoge mate van warmte en controle zouden beschermende factoren zijn. Ook delinquent gedrag van brusjes speelt een rol en wordt gemedieerd door de brusjesrelatie. Beperkingen zijn de vergelijkbaarheid van de meetinstrumenten en verschillen in leeftijd van de populatie. In vervolgonderzoek dient rekening gehouden te worden met zowel het geslacht van de ouder als de adolescent.

(4)

4 Omgevingsinvloeden die het delinquente gedrag van adolescenten stimuleren

De politie pakt regelmatig jongeren op verdenking van een misdrijf. In 2014 heeft de politie 18.000 jongeren tussen de 12 en 18 jaar aangehouden op verdenking van het plegen van één of meerdere misdrijven (CBS, 2014). Vaak zijn dit jongens, die samen met vrienden een misdaad hebben gepleegd (Slomkowksi, Rende, Conger, Simons & Conger, 2001). Hierbij kan gedacht worden aan het vernielen van een bushokje of het in elkaar slaan van andere jongeren. Jongens zijn vaker betrokken bij delinquent gedrag dan meisjes, hoewel het aantal meisjes de laatste jaren volgens de politiestatistieken toeneemt. In 2013 was één op de vijf minderjarige verdachten een meisje, terwijl dit in 2006 nog één op de zes was (de Heer-de Lange & Kalidien, 2014; aangehaald in NJI, 2015).

Bij de politie is het aantal minderjarige dat verdacht wordt van strafbare feiten bekend. Men weet echter niet hoe vaak deze jongeren daadwerkelijk veroordeeld worden. Verder is onbekend hoeveel jongeren delinquent gedrag vertonen, maar niet in aanraking komen met de politie. Doordat de politiecijfers met betrekking tot het aantal verdachten afhankelijk zijn van het aantal aangiftes dat wordt gedaan en van het aantal daders dat gevonden wordt, is het voorstelbaar dat meer delinquent gedrag vertoond wordt dan dat bij de politie bekend is.

In het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) wordt onder delinquent gedrag verstaan: gedragingen die volgens de wet strafbaar worden gesteld. Hierbij wordt bij delinquent gedrag onderscheid gemaakt tussen criminaliteit met geweld, vermogen, drugs, vernieling en wapens. Omdat het WODC veel wetenschappelijk onderzoek doet op dit gebied en meerdere onderzoekers deze of een vergelijkbare definitie van delinquent gedrag hanteren, zal deze definitie ook tijdens dit literatuuronderzoek gehanteerd worden.

De theorie van Moffitt (1993) stelt dat er twee groepen delinquenten zijn, namelijk de

limited en de life-course-persistent groep. Deze eerste groep, de

(5)

5 zich af te zetten tegen de ouders en om zichzelf te ontwikkelen. Na de adolescentie neemt dit delinquente gedrag weer af, in tegenstelling tot de andere groep. Deze groep begint al op jongere leeftijd, vanaf 11 jaar, en plegen vaker en ernstigere delicten dan de adolescence-limited groep.

Het verschil tussen de life-course-persistent en de adolescence-limited groep wordt zichtbaar tijdens de adolescentie. Aan het begin van de adolescentie zal het delinquente gedrag van beide groepen adolescenten toenemen. Echter, gedurende de adolescentie zal bij de ene groep het delinquente gedrag afnemen, terwijl bij de andere groep het delinquente gedrag alleen maar toeneemt. Volgens het WODC ligt de piek in het zelf-gerapporteerde delinquente gedrag rond de 15 jaar (Blom, Weijters & Van der Laan, 2011). Rond deze leeftijd zal dus vermoedelijk meer delinquent gedrag gerapporteerd worden. Omdat het onderscheid tussen de groepen ontstaat tijdens de adolescentie en de piek in het zelf-gerapporteerde delinquente gedrag midden in de adolescentie ligt, is er in dit

literatuuronderzoek voor gekozen om adolescenten tussen de 12 en 18 jaar te betrekken. In dit literatuuronderzoek zal er gebruik worden gemaakt van delinquente gedragingen gemeten door middel van zelfreportages. Dit is een veel gebruikt meetinstrument op het gebied van delinquent gedrag. Een belangrijke beperking van dit meetinstrument is echter dat adolescenten sociaal wenselijke antwoorden kunnen geven. Ook zullen kleinere overtredingen eerder worden toegeven dan zware misdrijven. Volgens gegevens van zelfreportages van het NJI in 2010, zou ruim een derde van de adolescenten tussen de 12 en 18 jaar delinquent gedrag hebben vertoond in de voorafgaande 12 maanden. De hoeveelheid delinquente gedragingen ligt een stuk hoger dan de politiecijfers en geven daarmee een reëlere afspiegeling van het totale delinquente gedrag van adolescenten.

Hoe kan het komen dat sommige jongeren meer delinquent gedrag vertonen dan hun leeftijdsgenoten? Gedrag wordt bepaald door genetische en omgevingsfactoren. In dit

(6)

6 literatuuronderzoek zal in worden gegaan op de omgevingsfactoren, omdat deze, onder andere door middel van interventie, beïnvloed kunnen worden. Hierdoor is het interessant om te onderzoeken welke omgevingsfactoren de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag vergroten, zodat mogelijkheden voor interventies onderzocht kunnen worden. Voorbeelden van omgevingsfactoren zijn de buurt waarin iemand opgroeit (Huang & Ryan, 2014) of de vrienden die iemand heeft (Watts & McNulty, 2014). Ook de ouders (Hoeve, Dubas, Eichelsheim van der Laan, Smeenk & Gerris, 2009) en broers of zussen, dan wel brusjes, (Buist, 2010) spelen een belangrijke rol tijdens de ontwikkeling van delinquent gedrag. In dit onderzoek gaat de aandacht uit naar de laatste twee omgevingsfactoren: de rol van de ouders en de rol van de brusjes.

De opvoeding door de ouders speelt een grote rol tijdens de ontwikkeling van

delinquent gedrag. Zo blijkt uit onderzoek dat verschillende opvoedstijlen met verschillende kansen op delinquent gedrag worden geassocieerd (Hoeve, Dubas, Eichelsheim van der Laan, Smeenk & Gerris, 2009). Dit literatuuronderzoek zal zich richten op het verband tussen opvoedstijl van de ouders en de kans op het optreden van delinquent gedrag (Hoeve, Dubas, Eichelsheim van der Laan, Smeenk & Gerris, 2009).

De literatuur onderscheidt vier verschillende opvoedstijlen. Deze zijn samengesteld op basis van twee belangrijke dimensies van ouderlijke gedragingen, namelijk warmte en

controle. Veel warmte en veel controle wordt door Baumrind ‘autoritatief’ genoemd, weinig warmte en veel controle noemt zij ‘autoritair’. Veel warmte en weinig controle noemt zij ‘toegeeflijk’ (permissief) en weinig warmte en weinig controle noemt zij ‘verwaarlozend’ (Baumrind, 1966, 1971; aangehaald in Hoeve, Semon, Dubas, Gerris & van der Laan, 2011).

Welke opvoedstijl wordt toegepast is mede afhankelijk van de sekse van de ouder (Hoeve, Dubas, Eichelsheim van der Laan, Smeenk & Gerris, 2009). Zo zouden moeders vooral emotionele zorg (de mate van warmte) bieden en vaders vaker instrumentele zorg (op

(7)

7 regels gericht). Ook de sekse van het kind beïnvloedt de opvoedstijl. Moeders blijken vaker een autoritatieve opvoedstijl voor hun dochter te hanteren, terwijl ze voor hun zoon vaak een permissieve opvoedstijl hanteren. Verder kan de adolescent zelf ook de opvoedstijl

beïnvloeden (Bolkan, Sano, De Costa, Acock en Day, 2010). Zo kan het gedrag van de adolescent er toe leiden dat ouders hun opvoedstijl aanpassen, bijvoorbeeld door meer controle te gaan uitoefenen wanneer de adolescent in aanraking is gekomen met de politie. Welke opvoedstijl heeft nu welke gevolgen voor de kans op het optreden van delinquent gedrag?

Adolescenten kunnen op verschillende manieren van elkaar leren. Een van de

bekendste theorieën in dit verband is de sociale leertheorie van Bandura (1977; aangehaald in Whiteman, Jensen & Maggs, 2014). Deze theorie stelt dat mensen van elkaar leren door middel van observatie en imitatie. Binnen het gezin houdt dit in dat het jongere broertje of zusje het gedrag van hun oudere broer of zus zien en dit overnemen. Hierbij heeft het gedrag van de oudere brus een voorbeeldfunctie voor de jongere brus. Doordat de brus ziet welk gedrag van de oudere brus beloond en bestraft wordt, leert het jongere brusje welk gedrag welke consequenties heeft. Dit geldt ook voor het al dan niet overnemen van het delinquente gedrag van de brus. Slomkowki et al. (1977; aangehaald in Slomkowki, Rende, Conger, Simons & Conger, 2001) spreken in dit geval van ‘brussen als belangrijke ziekteverwekkers’. Verder benoemt Slomkowki ook een andere theorie waarbij hij de invloed van brussen op het delinquente gedrag van jongere brusjes omschrijft als ‘misdaadpartners’. Hierbij speelt het sociaal emotionele aspect een belangrijke rol, zoals de relatie tussen de brussen (Buist, 2010).

Tijdens dit literatuuronderzoek is het van belang om te weten dat de opvoedstijl van de ouders en de beïnvloeding door brusjes beide plaatsvinden binnen het gezin. Hierbij is het goed om in gedachte te houden dat de brusjes ook beïnvloed worden door de opvoedstijl van de ouders en dat deze brusjes de opvoedstijl van de ouders kunnen beïnvloeden. De

(8)

8 opvoedstijl van ouders met één kind verschilt namelijk van ouders met meerdere kinderen (Lui, Lin & Chen, 2010). Tussen deze factoren zou een mogelijk interactie-effect kunnen bestaan.

In dit literatuuronderzoek zal worden onderzocht in hoeverre gezinsfactoren bijdragen aan het ontwikkelen van delinquent gedrag van jongeren tussen de 12 en 18 jaar. Deelvragen die deze hoofdvraag zullen ondersteunen zijn: ‘In hoeverre bestaat er een verband tussen de opvoedstijl van de ouders en de kans op het optreden van delinquent gedrag van adolescenten tussen de 12 en 18 jaar?’ En ‘In hoeverre beïnvloedt het delinquente gedrag van brusjes het delinquent gedrag van adolescenten tussen de 12 en 18 jaar?’

Invloed van de opvoedstijl van ouders op het ontwikkelen van delinquent gedrag

Zoals in de inleiding staat beschreven kan men vier verschillende opvoedstijlen

onderscheiden: de autoritatieve, met veel warmte en veel regels, de autoritaire, met weinig warmte en veel regels, de permissieve, met veel warmte en weinig regels, en de

verwaarlozende, met weinig warmte en weinig regels (Baumrind, 1966, 1971; aangehaald in Hoeve, Semon Dubas, Gerris & van der Laan, 2011). Verschillende onderzoeken tonen aan dat een verband bestaat tussen de opvoedstijl van de ouders en het delinquente gedrag van adolescenten (Steinburg, Lamborn, Darling, Mounts, & Dornbusch, 1994; aangehaald in Bolkan, Sano, De Costa, Acock & Day, 2010).

In het onderzoek van Hoeve, Blokland, Dubas, Loeber, Gerris en van der Laan (2007) worden verschillende ontwikkelingstrajecten van delinquentie en opvoedstijlen onderzocht onder 503 adolescenten tussen de 10 en 19 jaar. Er is gebruik gemaakt van Pittsburgh Youth

Study waarbij jongens van de openbare scholen in Pittsburgh 9 jaar lang werden gevolgd door

middel van een screening voor het ontwikkelen antisociaal gedrag. Hierbij werden 247 adolescenten uit de lage risicogroep en 256 uit de hoge risicogroep op antisociaal gedrag

(9)

9 meegenomen in het onderzoek. Opvoedstijl van de ouders werd door de adolescenten

beoordeeld in de Pittsburgh Youth Study (PYS; Loeber et al., 1998) en werd gemeten aan de hand van onderwerpen zoals warmte, supervisie en fysiek straffen. Hierbij werd een

onderscheid gemaakt tussen drie verschillende opvoedstijlen; autoritatief, autoritair of verwaarlozend. Het delinquente gedrag werd gemeten aan de hand van de Self-Reported

Delinquency Scale (SRD, Elliot et al., 1985) die 22 verschillende delinquente gedragingen

bevat. Op basis van de Delinquency Seriousness Classification (DSC) zijn er vijf

verschillende trajecten te onderscheiden, non-delinquent (vertonen nauwelijks delinquent gedrag), minor persistent (vertonen gestage niet ernstig delinquent gedrag), moderate

desisters (vertonen vooral in de vroege adolescentie ernstig delinquent gedrag maar daalt

vervolgens; dit zou overeenkomen met de adolescence limited groep van Moffitt), serious

persistent (vertonen aanhoudend ernstig delinquent gedrag (zou overeenkomen met de

life-course-persistent groep van Moffitt)) en serious desisters (vertonen hoge niveaus van ernstig delinquent gedrag wat vervolgens weer daalt). Verschillende opvoedstijlen hadden

verschillende invloeden op ontwikkelingstrajecten van delinquent gedrag. De adolescenten met de autoritatieve opvoedstijl dienden als referentiegroep, omdat deze is gelinkt aan de meest positieve uitkomsten voor de adolescent en dus de minste kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag (non-delinquent) (Maccoby & Martin,1983; aangehaald in Hoeve et al., 2007). Adolescenten met een verwaarlozende opvoedstijl zaten veelal in het

ontwikkelingstraject van de moderate desisiting en de serious persistent in vergelijking met de groep non-delinquent adolescenten. De serious desisters delinquenten waren veelal

adolescenten met een autoritaire opvoedstijl. De opvoedstijl heeft dus volgens dit onderzoek invloed op het ontwikkelen van verschillende delinquente ontwikkelingstrajecten.

In het onderzoek van De Kemp, Scholte, Overbeek en Engels (2004) werd het verband tussen ouderlijke opvoedstijl en het delinquente gedrag van 1012 adolescenten tussen de 11

(10)

10 en 14 jaar van vijf verschillende middelbare scholen in Utrecht onderzocht. Deze

adolescenten zitten nog voor de piek in hun delinquente gedrag, waardoor vermoedelijk een lage mate van delinquent gedrag gerapporteerd zal worden. De vragenlijsten werden door de adolescenten klassikaal ingevuld op drie momenten gedurende 12 maanden. Delinquent gedrag werd gemeten door middel van een zelf-gerapporteerde vragenlijst over lichte vormen van delinquent gedrag (Houtzager & Baerveldt, 1999). Opvoedstijl werd gemeten door middel van de Parenting Style Index (Steinberg, Lamborn, Darling, Mounts & Dornbusch, 1994). Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen verschillende opvoeddimensies, zoals steun (acceptatie en betrokkenheid), dan wel warmte, en stikte controle (supervisie). Uit de

resultaten komt naar voren dat een hoge mate van ouderlijke warmte en hoge mate van controle samenhangen met een verminderde kans op delinquent gedrag zes maanden later. Deze hoge mate van ouderlijke warmte en controle kan gezien worden als een autoritatieve opvoedstijl. Een autoritatieve opvoedstijl zou de kans op delinquent gedrag bij adolescenten tussen de 11 en 14 jaar zes maanden later verkleinen.

In onderzoek van Van der Graaff, Branje, De Wied en Meeus (2012) werd het

verband tussen ouderlijke steun en het ontwikkelen van delinquent gedrag onderzocht bij 323 Nederlandse adolescenten met een gemiddelde leeftijd van 14.3 jaar oud. Ouderlijke steun werd gemeten door middel van een door de adolescent ingevulde vragenlijst: de verkorte versie van the Network of Relationships Inventory (NRI; Furman & Buhrmester, 1985, 1992), die onder andere warmte en betrokkenheid meet (komt overeen met de dimensie warmte binnen de opvoedstijl). Delinquent gedrag van de adolescent werd gemeten door middel van een zelf-gerapporteerde vragenlijst van Baerveldt et al. (2003) over het delinquente gedrag gedurende de voorafgaande 12 maanden. Na één jaar werden deze vragenlijsten nogmaals afgenomen. Uit de resultaten blijkt een negatief verband te bestaan tussen ouderlijke steun en het ontwikkelen van delinquent gedrag één jaar later. Een lagere mate van ervaren ouderlijke

(11)

11 steun, oftewel ouderlijke warmte, vergroot de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag van adolescent van 14 jaar één jaar later.

In onderzoek van Garcia en Gracia (2009) onder 1416 adolescenten tussen de 12 en 17 jaar, van acht verschillende middelbare scholen in een grootstedelijk gebied in Spanje, werd onderzocht welke opvoedstijl voor het minste probleemgedrag leid. Ouderlijke warmte werd gemeten aan de hand van een Warmth/Affection Scale (WAS, Rohner, Saavendra & Granum, 1978) en werd door de adolescent apart voor vaders en moeders ingevuld. Ouderlijke

striktheid werd gemeten aan de hand van een Parental Control Scale (PCS, Rohner, 1989). Het probleemgedrag werd gemeten aan de hand van een, door de adolescent ingevulde, vragenlijst met drie indicatoren: alcohol en drugsgebruik, wangedrag op school en

delinquentie. Aangegeven werd of een bepaalde gedraging van toepassing was. Hoe meer gedragingen van toepassing waren hoe groter het probleemgedrag. Het nadeel van deze vragenlijst is dat het probleemgedrag meet en niet delinquent gedrag op zich. Bij het

interpreteren van de resultaten dient hier rekening mee gehouden te worden. Resultaten laten zien dat adolescenten van permissieve ouders het hoogst scoren op probleemgedrag zoals delinquentie, in vergelijking met adolescenten van ouders met een autoritaire of

verwaarlozende opvoedstijl. Adolescenten met een autoritatieve opvoedstijl vertonen het minste probleemgedrag. Weinig ouderlijke warmte en weinig responsiviteit werden als belangrijkste voorspellende factoren gezien bij het ontwikkelen van probleemgedrag, waaronder delinquentie.

In het onderzoek van Fletcher, Steinberg, Williams-Wheeler (2004) werd het verband onderzocht tussen het delinquente gedrag van 2568 adolescenten tussen de 14 en 18 jaar van negen verschillende scholen in Wisconsin en het noorden van Californië en de perceptie van ouderlijke warmte, controle, monitoring en kennis. Ouderlijke warmte werd gemeten aan de hand van een Acceptance– Involvement Scale (Lamborn et al., 1991) die onder andere

(12)

12 responsiviteit, betrokkenheid en liefde meet. Ouderlijke controle werd gemeten aan de hand van een vragenlijst over de mate van controle over beslissingen van de adolescent (Dornbusch et al., 1985; Steinberg, 1987). Delinquent gedrag werd gemeten door betrokkenheid bij

delinquent gedrag (Gold, 1970) gedurende het voorafgaande schooljaar. De vragenlijst werd ingevuld door de adolescenten zelf en werd één keer per jaar gedurende twee jaar afgenomen. Uit de resultaten blijkt een indirect verband te bestaan tussen ouderlijke warmte en een indirect en direct verband tussen ouderlijke controle en betrokkenheid bij delinquent gedrag. Betrokkenheid bij delinquent gedrag werd geassocieerd met een lagere mate van ouderlijke controle. Ouderlijke warmte zou monitoring en controle mediëren en dus een indirect verband hebben op het delinquente gedrag van de adolescent. Uit dit onderzoek blijkt de dimensie controle binnen de opvoedstijl de belangrijkste voorspeller te zijn voor het ontwikkelen van delinquent gedrag bij adolescenten tussen de 14 en 18 jaar.

In het onderzoek van Hoeve, Smeenk, Loeber, van der Laan en Dubas (2007) werden de langetermijneffecten van opvoedstijl op het delinquente gedrag van 394 Nederlandse jongens onderzocht gedurende tien jaar. Tijdens deze tien jaar vonden er drie meetmomenten plaats. Tijdens de eerste meting waren de jongens tussen de 9 en 16 jaar oud. Tijdens de derde meting waren de jongens tussen de 19 en 26 jaar en vallen daarmee buiten de

onderzoeksgroep van dit literatuuronderzoek. Interessante uitkomsten over het verband tussen opvoedstijl en de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag werden echter wel

gevonden. Aangezien deze onderzoeksgroep een hogere leeftijd heeft dan de andere

adolescenten in dit literatuuronderzoek, zou dit volgens de theorie van Moffitt de life-course-persistent jongeren betreffen. Gegevens over persoonlijke eigenschappen en de opvoedstijl werden verkregen aan de hand van interviews en vragenlijsten met zowel de moeder als de zoon. Opvoedstijl werd onder andere gemeten aan de hand van de hoeveelheid tijd die moeder en zoon samen doorbrengen, van straffen en van emotionele nabijheid. Hierbij werd

(13)

13 onderscheid gemaakt tussen een autoritatieve en een autoritaire opvoedstijl. Delinquent

gedrag werd gemeten met de International Research Self-Resport Youth Delinquenty (Junger- Tas et al. (1994). Uit de resultaten blijkt dat adolescenten met een autoritaire opvoedstijl een twee keer zo grote kans hebben op het ontwikkelen van delinquent gedrag tien jaar later, dan adolescenten waarbij de moeder een autoritatieve opvoedstijl hanteert. Een autoritaire opvoedstijl van de moeder kan dus de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag vergroten.

De resultaten van de beschreven onderzoeken lijken te wijzen op een verband tussen de opvoedstijl van de ouders en het delinquente gedrag van adolescenten tussen de 12 en 18 jaar. De aanwezigheid van ouderlijke warmte blijkt de belangrijkste beschermende factor te zijn voor het ontwikkelen van delinquent gedrag. Daarnaast speelt de mate van controle ook een belangrijke rol. Een autoritaire opvoedstijl van de ouders zou de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag bij jongeren tussen de 12 en 18 jaar het meest versterken in

vergelijking met de andere opvoedstijlen. Wellicht is het de combinatie van de mate van warmte en controle, omdat alleen een hoge mate van controle de kans op delinquent gedrag vergroot, maar de combinatie van een hoge mate van controle en een hoge mate van warmte de kans op delinquent gedrag beperkt.

In hoeverre hebben brusjes invloed op het ontwikkelen van delinquent gedrag?

In de vorige deelvraag is beweerd dat de opvoedstijl invloed heeft op het ontwikkelen van delinquent gedrag bij adolescenten tussen de 12 en 18 jaar. Naast de ouders spelen mogelijk ook andere mensen binnen het gezin, zoals broers en zussen, een rol bij het

ontwikkelen van delinquent gedrag. In deze deelvraag zal besproken worden in hoeverre het delinquente gedrag van brusjes invloed heeft op het ontwikkelen van delinquent gedrag bij adolescenten tussen de 12 en 18 jaar.

(14)

14 In onderzoek van Fagan en Najman (2003) werd onderzocht in hoeverre het

delinquente gedrag van de oudere brus het delinquente gedrag van het jongere brusje beïnvloedt. Dit werd onderzocht in Amerikaans longitudinaal onderzoek onder 374

brussenparen, waarbij de oudste brus 14 jaar is en het leeftijdsverschil met het brusje varieert tussen de één en drie jaar. Delinquent gedrag werd gemeten aan de hand van de subschaal delinquent gedrag van de zelf-gerapporteerde Child Behavior Checklist (CBCL, Achenbach & Edelbrock, 1983) en werd ingevuld door de adolescent en het brusje zelf en door de moeder over haar kinderen. Ongeacht de samenstelling van de brussen werd er een sterk verband gevonden in het delinquente gedrag tussen de brussen. Er werden meer overeenkomsten in delinquent gedrag gevonden voor brussen van hetzelfde geslacht en met name bij jongens. Aan de hand van resultaten uit dit onderzoek kan er worden bevestigd dat er een samenhang bestaat tussen het delinquente gedrag tussen brusjes.

In het onderzoek van Slomkowski, Rende, Conger, Simons en Conger (2001) werd onderzocht in hoeverre zussen, net als broers, het delinquente gedrag van het jongere brusje beïnvloeden door middel van interactie. Hierbij hebben 81 zussenparen en 83 broerparen uit Iowa vier jaar lang deelgenomen. Aan het begin van het onderzoek waren de jongere brusjes gemiddeld 11.2 jaar oud en de oudere brus was 13.1 jaar oud. Delinquent gedrag werd gemeten aan de hand van een zelf-gerapporteerde vragenlijst (Elliott, Huizinga, & Ageton, 1985) over het voorafgaande jaar en werd ingevuld door de adolescent zelf en de brus(je). Daarnaast werd de brusseninteractie onderzocht, hierbij werd gekeken naar warmte en steun en vijandigheid en dwang tussen de brussen. Beide werden elk jaar gemeten aan de hand van een vragenlijst ingevuld door de brus(je) en de adolescent. Resultaten uit dit onderzoek zijn dat zussen, net als broers, het delinquente gedrag van hun brusjes beïnvloeden door middel van interactie. Zo zouden vijandige interacties met, weinig warmte en steun van een oudere delinquente zus, de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag van zowel het broertje als

(15)

15 zusje vergroten. Daarnaast zou een delinquente broer in een relatie met veel warmte en steun de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag van het jongere broertje vergroten. Het delinquente gedrag van een oudere brus, zowel voor zussen als voor broers, vergroot de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag van de jongere brus. Dit verband wordt gemedieerd door de kwaliteit van de brusseninteractie en er bestaat een opmerkelijk verschil voor jongens en meisjes.

In het onderzoek van Buist (2010) werd onderzocht in hoeverre het delinquente gedrag van de oudere brus het delinquente gedrag van de jongere brus beïnvloedt en in hoeverre de kwaliteit van de relatie tussen de brusjes samenhangt met het ontwikkelen van dit delinquente gedrag. Hierbij werden 249 Nederlandse brussenparen tussen de 11 en 15 jaar, 3 jaar lang gevolgd waarbij jaarlijks vragenlijsten werden afgenomen. Hierbij was het jongste brusje tussen de 11 en 13 jaar en was er een leeftijdsverschil tussen de 1 tot 3 jaar tussen de brusjes. Vier verschillende brusjesrelaties werden onderscheiden: broers, zussen, oudere broer-jonger zusje en oudere zus- jonger broertje. De brusjes vulden beiden een vragenlijst in over de relatie met hun brus(je) en over het delinquente gedrag van zichzelf en van het brusje. Ook beide ouders vulden een vragenlijst in over het delinquente gedrag van beide kinderen. De brusjesrelatie werd gemeten aan de hand van de Inventory of Parent and Peer Attachment

(IPPA; Armsden & Greenberg, 1987) die onder andere communicatie en vertrouwen meet.

Delinquent gedrag van de brusjes werd gemeten aan de hand van de Delinquency scale of the

Nijmegen Problem Behavior List (NPBL Research version; Scholte, Vermulst, & de Bruyn,

2001). In de resultaten werd een positief verband aangetoond tussen het delinquente gedrag van de oudere brus op het eerste meetmoment op het delinquente gedrag van de jongere brus drie jaar later. De sterkste verbanden in delinquent gedrag werden gevonden voor zussen paren en broer paren. Het delinquente gedrag van de oudere brus beïnvloedt dus het delinquente gedrag van de jongere brus. Daarbij zou een slechtere kwaliteit van de

(16)

16 brusjesrelatie leiden tot meer delinquent gedrag van de oudere brus. Voor de relatie tussen broers geldt dat een hoge kwaliteit van de relatie samen gaat met een minder snelle stijging van het delinquente gedrag van de oudere broer.

In het longitudinaal onderzoek van Defoe, Keijsers, Hawk, Branje, Semon Dubas, Buist, Frijns, van Aken, Koot, van Lier en Meeus (2013) werd het verband tussen het delinquente gedrag van de oudere brus op de jongere brus onderzocht en daarnaast werd gekeken in hoeverre negatieve interactie tussen brusjes, het delinquente gedrag van de jongere brus kan voorspellen. In dit onderzoek werden 403 adolescenten met hun brusjes, vaders en moeders en beste vriend vier jaar lang gevolgd. Aan het begin van het onderzoek waren de adolescenten gemiddeld 13 jaar en de brus was 14.9 jaar oud. Delinquent gedrag werd gemeten over de voorafgaande zes maanden. De adolescent en de brus(je) vulden het Youth

Self Report (YSR: Achenbach, 1991) in. Negatieve interacties met de adolescent werden

gemeten aan de hand van de ‘Negative Interaction’ subscale of the Network of Relationships

Inventory (NRI; Furman & Buhrmester, 1985) en deze werd ingevuld door de brus(je). Uit de

resultaten blijkt dat er een verband bestaat tussen het delinquente gedrag van de oudere brus en van het jongere brusje. Aan dit onderzoek deden zowel jongens als meisjes mee, echter wordt hier geen onderscheid in gemaakt bij de resultaten. Daarnaast zouden negatieve interacties tussen de brusjes belangrijke voorspellers zijn voor het ontwikkelen van delinquente gedrag van de jongere brus.

In het onderzoek van Craine, Tanaka, Nishina en Conger (2009) werd het verband tussen delinquent gedrag van de oudere op de jongere brus onderzocht en in hoeverre de perceptie over populariteit van de oudere brus hierbij een bijdrage aan levert. Hierbij werden 587 brussenparen uit Iowa gevolgd, waarbij de jongste brus gemiddeld 13.2 jaar oud was en de oudere brus 15.6 jaar oud. Delinquent gedrag werd gemeten aan de hand van de vragenlijst over delinquent gedrag in de versie van Elliott, Huizenga, and Ageton (1985) waarbij de

(17)

17 adolescenten hun eigen delinquente gedrag en dat van hun brus(je) rapporteerden. Populariteit van de oudere brus werd gemeten aan de hand van een door de jongere brus ingevulde,

vragenlijst over hoe populair en geliefd de brus was bij de andere adolescenten op school. Het delinquente gedrag van de oudere brus zou een belangrijke voorspeller zijn voor het

delinquente gedrag van de jongere brusje. De perceptie over de populariteit van de oudere brus zou een modererend effect hebben. Echter, dit modererende effect bestond alleen voor het jongere zusje. Zo zou een populaire zus het delinquente gedrag van het jongere zusje beperken, terwijl een populaire broer het delinquente gedrag van het jongere zusje bevordert. Ook in dit onderzoek wordt een verschil voor jongens en meisjes aangetoond.

In het onderzoek van Whiteman, Jensen en Maggs (2014) werd onderzocht in hoeverre brusjes elkaar beïnvloeden met betrekking tot delinquent gedrag door middel van de sociale leertheorie, gemeenschappelijke vrienden en differentiatie tussen brusjes. In dit onderzoek werden 326 adolescenten, met één ouder en hun brusjes meegenomen, uit zeven verschillende staten uit het midden westen van de VS. De gemiddelde leeftijd van de oudere brus was 17.2 jaar oud en de jongste brus 14.5 jaar oud. De data werden verkregen aan de hand van

telefonische interviews. De sociale leertheorie en differentiatie (zich onderscheiden van de brus) werd gemeten aan de hand van 18-items lijst (Whiteman et al., 2010) en deze werd ingevuld door de brus(jes). Gemeenschappelijke vrienden werd gescoord aan de hand van een lijst van Trim et al. (2006). De kwaliteit van de brusjesrelatie werd gemeten aan de hand van een aangepaste versie van Blyth et al. (1982) en werd aangegeven door de adolescent zelf. Delinquent gedrag van de brussen werd gemeten aan de hand van een zelf gerapporteerde, aangepaste versie van Eccles and Barber (1990) en Dishion et al. (1991). Aan de hand van de resultaten waren er twee groepen te onderscheiden: de differentiatiegroep en de wederzijdse modelinggroep. Deze twee groepen zijn te onderscheiden in de mate van modeling en gemeenschappelijke vrienden. De adolescenten in de differentiatiegroep wilden zich

(18)

18 differentiëren van hun brus, vooral mixed-genderbrussen, en mede hierdoor werden er grotere verschillen in delinquent gedrag gevonden. In de modelinggroep werden de meeste

overeenkomsten in delinquent gedrag gevonden en vooral voor brussen van hetzelfde geslacht. In de resultaten werd geen onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes.

In de bovengenoemde onderzoeken is beweerd dat brusjes elkaar beïnvloeden op het gebied van delinquent gedrag. Zo zou het delinquente gedrag van de oudere brus het

delinquente gedrag van het jongere brusje beïnvloeden. Dit kan verklaard worden door de sociale leertheorie en differentiatie. Daarnaast speelt de kwaliteit van de brusjesrelatie en interacties een modererend effect, net als de perceptie over de populariteit van de oudere brus. De sterkste invloeden werden gevonden voor brussenparen van hetzelfde geslacht. Er werden opmerkelijke verschillen gevonden in de beïnvloeding van brusjes voor jongens en meisjes.

Discussie

Aan de hand van dit literatuuronderzoek kan er gesteld worden dat alle aangehaalde onderzoeken een verband aantonen tussen gezinsfactoren en de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag bij adolescenten tussen de 12 en 18 jaar. Wat betreft de opvoedstijl van de ouders: een autoritaire opvoedstijl zou de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag bij adolescenten vergroten in vergelijking tot een autoritatieve opvoedstijl. Ook zijn er meerdere onderzoeken die beweren dat het delinquente gedrag van de brus het delinquent gedrag van de jongere brus kan beïnvloeden. Dit zou verklaard kunnen worden vanuit de sociale leertheorie, of vanuit een sociaal emotionele theorie, waarbij de kwaliteit van de brusjesrelatie een

belangrijke rol speelt.

Een belangrijke beperking van onderzoek doen met behulp van zelf-gerapporteerde vragenlijsten is, zoals eerder genoemd de kans dat adolescenten sociaal wenselijke

(19)

19 maatschappelijk geaccepteerd zijn. Daarnaast wordt in bovengenoemde artikelen over

opvoedstijl geen onderscheid gemaakt voor zoons of dochters. Uit de literatuur blijkt echter dat de opvoedstijl van de ouders andere gevolgen kan hebben voor jongens dan voor meisjes (Bolkan, Sano, De Costa, Acock en Day, 2010).

Wat betreft de opvoedstijl die ouders hanteren, wordt in de meeste in dit onderzoek aangehaalde artikelen alleen naar de opvoedstijl van de moeder gekeken. In een aantal onderzoeken worden resultaten verkregen van zowel de vader als moeder, maar wordt hier verder niets over vermeld in de resultaten. Echter blijkt uit onderzoek, dat de vader de

opvoedstijl van de moeder beïnvloedt (Hoeve, Dubas, Gerris, van der Laan & Smeenk, 2011). Het is dus van belang om naar zowel de opvoedstijl van de vader als die van de moeder te kijken. Daarnaast hanteren vaders en moeders vaak verschillende opvoedstijlen (Hoeve, Dubas, Gerris, van der Laan & Smeenk, 2011), welke de resultaten van de opvoedstijl kunnen beïnvloeden. In ander onderzoek wordt beweerd dat de opvoedstijl van de vader de

belangrijkste voorspeller is voor het ontwikkelen van delinquent gedrag bij adolescenten (Bolkan, Sano, De Costa, Acock en Day, 2010). Het zou interessant zijn om deze verschillen in opvoedstijl tussen vaders en moeders verder te onderzoeken.

Een andere beperking is de duur van de onderzoeken. Een aantal onderzoeken beslaan slechts één jaar terwijl andere onderzoeken tien jaar duren. Hierbij kan men zich afvragen als men uitspraken doet over de opvoedstijl na 10 jaar, of deze tijdens deze periode niet

verandert. Uit onderzoek blijkt namelijk dat de opvoedstijl die ouders hanteren vaak niet stabiel is gedurende de opvoeding (Schroeder & Mowen, 2014). Een interessante vraag die gesteld kan worden is: Gaan ouders meer controle uitoefenen doordat de adolescent

delinquent gedrag vertoont of gaat de adolescent meer delinquent gedrag vertonen doordat hij of zij een hogere mate van controle ervaart?

(20)

20 theorie van Moffitt ontwikkelt het delinquente gedrag zich in de adolescentie. Hierdoor is de kans groot dat er bij een jongere leeftijdsgroep (11-14 jaar) een mindere mate van delinquent gedrag gerapporteerd wordt dan op oudere leeftijd (14-18 jaar). Wellicht kan bij de oudere groep meer variatie in delinquent gedrag worden toegeschreven aan de opvoedstijl van de ouders of de invloed van het delinquente gedrag van de oudere brus. Echter, dit dient verder onderzocht te worden.

De afbakening tussen de opvoedstijlen roept vragen op. Waar ligt bijvoorbeeld te grens tussen een hoge mate van warmte en een lage mate van warmte, hetzelfde geldt voor de mate van controle? In de onderzoeken wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende opvoedstijlen, echter weet men niet waar de grens ligt tussen de verschillende dimensies. In het onderzoek van Hoeve et al. (2007) worden alleen een autoritaire en autoritatieve

opvoedstijl onderscheiden. Het verschil in meetinstrumenten belemmerd de vergelijkbaarheid tussen de onderzoeken. Een meta-analyse waarbij in elk onderzoek dezelfde vier

opvoedstijlen gehanteerd worden, zou de vergelijkbaarheid vergroten.

Ten slotte zijn er altijd meerdere factoren die het verband tussen gezinsfactoren en de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag bij adolescenten beïnvloeden. Er worden wel verschillende verbanden aangetoond, maar er is de sociale wetenschap nooit met zekerheid te zeggen of bepaalde dimensies in de opvoedstijlen leiden tot bepaald delinquent gedrag. Er kan alleen gesproken worden over in hoeverre, bijvoorbeeld de opvoedstijl, de kans op het

ontwikkelen van delinquent gedrag bij adolescenten beïnvloedt. Wellicht is warmte de overkoepelende dimensie, want zowel in het geval van de opvoedstijl als de relatie tussen de brussen, heeft warmte een beschermende factor. Echter, dit is een vermoeden en zal verder onderzocht moeten worden. Ook zal het mogelijke interactie effect verder onderzocht moeten worden. De ouders beïnvloeden zowel het delinquente gedrag van de adolescent als die van de brus. Eveneens als de opvoedstijl die kan worden beïnvloedt door het gedrag van de

(21)

21 adolescent of die van de brus.

In dit literatuuronderzoek wordt bevestigd dat de gezinsfactoren de opvoedstijl van de ouders en het delinquente gedrag van brusjes, de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag bij adolescenten tussen de 12 en 18 jaar beïnvloedt. Om betere uitspraken te kunnen doen dient meer onderzoek gedaan te worden, waarbij rekening wordt gehouden met bovengenoemde beperkingen, zoals de vergelijkbaarheid van de meetinstrumenten. Ook de effecten van de opvoedstijl van zowel de vader als de moeder dienen onderzocht te worden en hun verschillende invloeden voor zowel jongens als meisjes. Daarnaast zal er meer onderzoek gedaan moeten worden naar de samenhang tussen het delinquente gedrag tussen brusjes en de verschillen tussen jongens en meisjes.

(22)

22 Literatuurlijst

Blom, M., Weijters, G., & Van der Laan, A. M. (2011). Problemen met geld en delinquent gedrag van adolescenten. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum

Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Bolkan, C., Sano, Y., De Costa, J., Acock, A. C., & Day, R. D. (2010). Early adolescents’ perceptions of mothers’ and fathers’ parenting styles and problem behavior.

Marriage & Family Review, 46, 563–579.

Buist, K. L. (2010). Sibling relationship quality and adolescent delinquency: a latent growth curve approach. Joural of family psychology, 24 (4) 400-410. DOI:

10.1037/a0020351

Craine, J. L., Tanaka, T. A., Nishina, A., & Conger, K. J. (2009). Understanding Adolescent delinquency: The role of older siblings' delinquency and popularity with peers.

Merrill-Palmer Quarterly, 55 (4), 436-453.

Defoe, I. N., Keijsers, L., Hawk, S. T., Branje, S., Semon Dubas, J., Buist, K., Frijns, T., van Aken, M. A. G., Koot, H. M., van Lier, P. A. C., & Meeus, W. (2013). Siblings versus parents and friends: longitudinal linkages to adolescent externalizing problems. The Joural of child psychology and psychiatry, 54 (8), 881-889. DOI: 10.111/jcpp.12049

De Kemp, R. A. T., Scholte, R. H. J., Overbeek, G., & Engels, R. C. M. E. (2004). Opvoeding, delinquente vrienden en delinquent gedrag van adolescenten.

Pedagogiek, 24 (3), 262-278.

Fagan, A. A. & Najman, J. M. (2003). Sibling influences on adolescent delinquent behaviour: an Australian longitudinal study. Journal of Adolescence 26, 546–558

(23)

23 Fletcher, A. C., Steinberg, L. & Williams-Wheeler, M. (2004). Parental influences on

adolescent problem behavior: Revisiting Stattin and Kerr. Child Development, 75

(3), 781-796.

Garcia, F. & Gracia, E. (2009). Is always authoritative the optimum parenting style? Evidence from Spanish families. Adolescence, 44 (173), 101-131.

Hoeve, M., Blokland, A., Dubas, J. S., Loeber, R., Gerris, J. R. M.,& Van der Laan, P. H. (2008). Trajectories of delinquency and parenting styles. Journal of Abnormal

Child Psychology, 36(2), 223–235. DOI: 10.1007/s10802-007-9172-x

Hoeve, M., Dubas, J. S., Eichelsheim, V. I., Van der Laan, P. H., Smeenk, W., & Gerris, J. R. (2009). The relationship between parenting and delinquency: a meta-analysis.

Journal of Abnormal Child Psychology, 37 (6), 749-75. DOI:

10.1007/s10802-009-9310-8

Hoeve, M., Smeenk, W. H., Loeber, R., Stouthamer-Loeber, M., Van der Laan, P. H., Gerris,

J. R. M., Semon Dubas, J, (2007). Long term effects of parenting and family

characteristics on delinquency of male young adults. European Journal of

Criminology, 4(2), 116–194. DOI: 10.1177/1477370807074854.

Hoeve, M., Semon Dubas, J., Gerris, J. R. M., & van der Laan, P. H. (2011). Maternal and paternal parenting styles: unique and combined links to adolescent and early adult delinquency. Journal of Adolescence, 34, 813-827.

Huang, H., & Ryan, J. P. (2014). The location of placement of juvenile delinquency: Do neighborhoods matter in child welfare? Children and Youth Services Review, 44, 33–45.

(24)

24 in psychological distress and delinquency between singleton and non-singleton Chinese adolescents. Journal of Child and Family Studies, 19, 547-558.

DOI:10.1007/s10826-009-9329-z

Moffitt, T. E. (1993). Adolescence-Limited and life-course-persistent antisocial behavior: a developmental taxonomy. Psychological Review, 100 (4), 674-701.

Schroeder, R. D. & Mowen, T. J. (2012). Parenting style transitions and delinquency. Youth

and Society, 46 (2), 228-254. DOI: 10.1177/0044118X12469041

Slomkowki, C., Rende, R., Conger, K. J., Simons, R. L. & Conger, R. D. (2001). Sisters, brothers and delinquency: Evaluating social influence during early and middle adolescence. Child Development, 72 (1), 271-283.

Steinberg, L., Lamborn, S. D., Darling, N., Mounts, N. S., & Dornbusch, S. M. (1994). Over-time changes in adjustment and competence among adolescents from

authoritative, authoritarian, indulgent, and neglectful families. Child

Development, 65 (3), 754-770

Van der Graaff, J., Branje, S., De Wied, M., & De Meeus, W. (2012). The moderating rol of empathy in the association between parental support and adolescent aggressive and delinquent behavior. Aggressive Behavior, 38, 368-377.

Watts, S. J., & McNulty, T. L.(2014). Offending: Integrating social learning and biosocial theory. Youth Violence and juvenile justice, 13 (2), 190-206. DOI:

10.1177/1541204014523797

Whiteman, S. D., Jensen, A. C., & Maggs, J. L. (2014). Similarities and differences in adolescent siblings’alcohol-related attitudes, use, and delinquency: evidence for convergent and divergent influence processes. Journal Youth Adolescence, 43, 687-697. DOI: 10.1007/s10964-013-9971-z

(25)

25 Zonder auteur, ‘Cijfers’, http://www.nji.nl/Delinquentie-Probleemschets-Cijfers,

geraadpleegd op 01-10-2015.

Zonder auteur, ‘CBS: Aantal jonge verdachten sterk gedaald’, http://halt.nl/actueel/cbs-aantal-jonge-verdachten-sterk-gedaald/, geraadpleegd op 15-12-2015.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To address the key scientific and tech- nological challenges, rational design of cost-effective, highly active and stable functional catalytic materials specified for

mechanical properties were not analysed[14]. There are also numerous studies investigating the effect of several random process parameters on porosity for

VR, venous return; CO, cardiac output; CI, cardiac index; MAP, mean arterial pressure; PP, pulse pressure; CVP, central venous pressure; HR, heart rate; SV, stroke volume; MCFP,

An innovation systems approach is warranted because we are not interested only in adoption of innovations as a decision-making process outcome (i.e., [32,51,52]), and we do not

The coaching system implemented elements of consciousness raising, stimu- lus control and the Information Deficit Model to be able to present positive feedback messages, overviews

Note that this experimental apparatus, as combined with the electromagnetic position tracking system (miniBIRD 800TM, Ascension Technology Corporation, Shelburne, VT, USA),

This is an interaction between the variable that measures the treatment effect of several increases in the corporate income tax rate, and a dummy variable for financial

Over the past decades, the Kabompo River Basin in Zambia is affected by deforestation and land degradation as a consequence of intensified agriculture and