• No results found

De invloed van regelmatig sporten op het welbevinden van adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van regelmatig sporten op het welbevinden van adolescenten"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van regelmatig sporten op het

welbevinden van adolescenten

Jill Elisah Besuijen

Studentnummer: 10424393

Module: Bachelorscriptie 2014-2015 Docent: Elly Stapel - Van der Hoek Datum: 26 januari 2015

(2)

Inhoudsopgave

Abstract p. 3

Inleiding p. 4

De invloed van sport en beweging op het psychologisch welbevinden p. 7 De invloed van sport en beweging op het sociaal en emotioneel welbevinden p. 13

Discussie p. 17

(3)

Abstract

In dit literatuuroverzicht wordt uiteengezet in hoeverre er invloed bestaat van regelmatig sporten en bewegen op het welbevinden van adolescenten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het psychologisch welbevinden, het sociaal welbevinden en het emotioneel

welbevinden. Uit onderzoek blijkt dat elke dag minstens een uur matig intensief bewegen en minstens twee keer per week een uur intensief bewegen een positieve invloed hebben op de mate van het welbevinden. Door regelmatig te sporten en bewegen kan een adolescent een beter zelfbeeld, meer zelfvertrouwen en een hoge mate van eigenwaarde verkrijgen, wat een bijdrage levert aan de mate van het psychologisch welbevinden. Daarnaast kan sporten in teamverband een positieve invloed hebben op het sociaal welbevinden, doordat de mate van integratie en de optimalisatie van het functioneren verbetert. Tevens is gebleken dat

adolescenten hun levenskwaliteit beter beoordelen wanneer zij regelmatig sporten en bewegen, wat een positieve bijdrage levert aan het emotioneel welbevinden.

Trefwoorden: psychologisch welbevinden, sociaal welbevinden, emotioneel welbevinden,

(4)

Inleiding

Sporten en lichamelijke beweging zijn belangrijke onderdelen die bijdragen aan het welbevinden van adolescenten (Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu, z. j.). Een van de risicofactoren om een lage mate van welbevinden te ervaren is lichamelijke

inactiviteit, oftewel, te weinig sporten en fysieke beweging (Backx, Baarveld, & Voorn, 2009). Door onder andere de ontwikkeling van technologieën neemt het percentage adolescenten en jongvolwassenen dat te weinig lichamelijk actief is toe, waardoor het welbevinden in het geding komt (Dorren, 2010). Sinds een aantal jaar voert de Nederlandse overheid een actief beleid om gezondheid te bevorderen en daarmee een hoge mate van welbevinden op lange termijn te behouden (Backx, Baarveld, & Voorn, 2009; RIVM, z. j.). Als onderdeel van het beleid is de ‘Nederlandse Norm Gezond Bewegen’ (NNGB) opgesteld die gericht is op de frequentie van sporten, om zo een hoge mate van welbevinden te

bevorderen (RIVM, z. j.; Ooijendijk, Hildebrandt, & Hopman-Rock, 2007).

Regelmatig sporten en bewegen heeft invloed op het welbevinden van adolescenten. De adolescentie, de periode waarin een individu een leeftijd heeft tussen de 12 en 22 jaar, wordt gekenmerkt door veranderingen en ontwikkelingen op fysiek, cognitief en sociaal vlak (Kort-Butler & Hagewen, 2011). Om aan de norm van regelmatig sporten te voldoen, zouden adolescenten dagelijks minstens een uur matig lichamelijk actief moeten bewegen (RIVM, z. j.; Ooijendijk, Hildebrandt, & Hopman-Rock, 2007). Matig intensieve beweging is volgens deze norm voor adolescenten bijvoorbeeld wandelen en fietsen (RIVM, z. j.). Tevens moeten de lichamelijke activiteiten van de adolescent zich volgens de NNGB tenminste tweemaal per week een uur richten op kracht, lenigheid en coördinatie om de lichamelijke fitheid te

bevorderen (RIVM, z. j.). Onder adolescenten bestaat een stijgende mate van inactiviteit, wat veroorzaakt kan worden door de fysieke en sociale veranderingen en ontwikkelingen in de adolescentie (Slutzky & Simpkins, 2009; Dorren, 2010; Kort-Butler & Hagewen, 2011;

(5)

Ericsson & Karlsson, 2011; RIVM, z. j.; Reed et al., 2013). Ondanks dat lichamelijke

opvoeding een verplicht onderdeel is van het Nederlandse curriculum op middelbare scholen, blijkt dat uitsluitend met deze momenten van fysieke beweging niet voldaan wordt aan de norm van de NNGB (Bouwer, Houthoff, & Van Mossel, 2012).

Het welbevinden bestaat uit verschillende aspecten, te weten het psychologisch welbevinden, het emotioneel welbevinden, het sociaal welbevinden, en het fysieke welbevinden (Ryan & Deci, 2001; Keyes, 2005; Diener, 2006). Aangezien de positieve invloed van regelmatig sporten op de mate van het fysieke welbevinden van adolescenten frequent uiteengezet is komt dit zijdelings aan bod (Tiessen-Raaphorst et al., 2006; RIVM, z. j.; Backx, Baarveld, & Voorn, 2009; Ericsson & Karlsson, 2011). Het psychologisch welbevinden beslaat verschillende subjectieve aspecten, te weten het zelfbeeld, de mate waarin een individu tevredenheid met zichzelf ervaart, en de mate van zelfvertrouwen (Güldner, Stegge, Smits, & Thomaes, 2010). Sociaal welbevinden wordt gedefinieerd als de mate van het optimaal en effectief functioneren in de maatschappij en maatschappelijke integratie (Ryan & Deci, 2001). Tot slot wordt emotioneel welbevinden aangeduid met het welzijn van een adolescent, waarbij het gaat om de tevredenheid met het leven en de subjectieve beoordeling van de kwaliteit van het leven (Diener, 2006; Romero, Vivas-Consuelo, & Alvis-Guzman).

Er is bewijs dat regelmatig sporten en fysieke beweging een positieve bijdrage kunnen leveren aan het psychologisch welbevinden van adolescenten, waarbij het zelfbeeld, het zelfvertrouwen en het gevoel van eigenwaarde een rol spelen (Ekeland, Heian, & Hagen, 2005; Tiessen-Raaphorst et al., 2006; Backx, Baarveld, & Voorn, 2009; Güldner et al., 2010; Ericsson & Karlsson, 2011; Noack et al., 2013). Doordat sporten de lichamelijke fitheid van blijkt te bevorderen zijn meer individuen bestand tegen stress, wat tevens een positieve

(6)

samenhang met een hoge mate van psychologisch welbevinden vertoont (Backx, Baarveld, & Voorn, 2009; Dodge & Lambert, 2009).

Naast de bijdrage aan het psychologisch welbevinden levert sporten en fysieke beweging een bijdrage aan het sociaal welbevinden van een adolescent. Hierbij zijn het integreren in de maatschappij, zich verbonden voelen met anderen en optimaal functioneren belangrijk (Ryan & Deci, 2001). Zo blijkt dat adolescenten met een hoge mate van atletische participatie zich meer betrokken en geïntegreerd voelen in de groep waarmee ze actief zijn ten opzichte van adolescenten met een lage mate van atletische participatie (Barron, Ewing, & Waddell, 2000; Miller, Melnick, Barnes, Farrell, & Sabo, 2005). Deze systematische

betrokkenheid blijkt voor een betere productiviteit te zorgen tijdens bijvoorbeeld het studeren, wat kan resulteren in zowel het optimaal functioneren als in het krijgen van meer positieve overtuigingen over het zelf (Barron, Ewing, & Waddell, 2000; Gísladóttir, Matthíasdóttir, & Kristjánsdóttir, 2013; Noack et al., 2013). Deze integratie, het optimaal functioneren en de positieve overtuigingen over het zelf kunnen een positieve bijdrage leveren aan de mate van het sociaal welbevinden.

Tevens blijkt er een positieve invloed van sporten en fysieke beweging te bestaan op de mate van het emotionele welbevinden van een adolescent. Hierbij gaat het om de kwaliteit van het leven volgens het individu, waarbij tevredenheid een rol speelt (Diener, 2006; Romero et al., 2013). Een hoge mate van emotioneel welbevinden lijkt eveneens samen te gaan met gevoelens van blijdschap die een individu ervaart, naast het gevoel van geluk en interesse in het leven (Diener, Suh, Lucas, & Smith, 1999; Keyes, 2007; Romero et al., 2013).

In dit literatuuronderzoek staat de vraag centraal in hoeverre regelmatig sporten en fysieke beweging invloed hebben op de mate van het welbevinden van adolescenten. Ten eerste wordt het effect van sporten en fysieke beweging op de mate van het psychologisch welbevinden besproken. Ten tweede wordt er aandacht besteed aan in hoeverre er een effect

(7)

van sporten en fysieke beweging op de mate van het sociaal welbevinden bestaat. Vervolgens wordt hierbij het effect van sporten en fysieke beweging op de mate van het emotionele welbevinden van een adolescent uiteengezet. Aan het eind van het literatuuronderzoek volgt de conclusie en de discussie.

De invloed van sport en beweging op het psychologisch welbevinden In deze paragraaf wordt de invloed van sporten op de mate van het psychologisch welbevinden uiteengezet. Ten eerste wordt de invloed van regelmatig sporten en beweging op het subjectieve psychologische welbevinden uiteengezet, bestaande uit het zelfbeeld, het zelfvertrouwen en het gevoel van eigenwaarde. Ten tweede wordt er in gegaan op sporten en fysieke beweging met betrekking tot de mentale gezondheid, waarbij met name aandacht besteed wordt aan de rol van sporten en fysieke beweging met betrekking tot depressieve gevoelens en angsten (Dodge & Lambert, 2009; Shin & You, 2013).

Een belangrijk element van het psychologisch welbevinden is het zelfbeeld, oftewel de houding van een individu ten opzichte van zichzelf (Reed et al., 2013). Het zelfbeeld van een adolescent kan door de tijd heen veranderen, te weten dat wanneer een adolescent meer fysiek gaat bewegen, dit een positieve invloed kan hebben op het zelfbeeld (Ericsson & Karlsson, 2011; Reed et al., 2013). Daarnaast blijkt dat regelmatig sporten en bewegen cruciaal is voor een goede ontwikkeling van het zelfbeeld tijdens de adolescentie (Ekeland, Heian, Hagen, Abbott, & Nordheim, 2004; Slater & Tiggemann, 2011). Zo is in het onderzoek van Ekeland et al. (2004) een interventie, die bestond uit de toename van het aantal minuten sporten per dag, aan adolescenten aangeboden waarna zij vergeleken werden met adolescenten die geen interventie gekregen hadden. Hieruit bleek dat de toename van het aantal minuten sporten per dag een positief effect heeft op het zelfbeeld van adolescenten (Ekeland et al., 2004).

Eveneens bleek dat interventies die gericht zijn op regelmatig sporten en fysieke beweging een positieve bijdrage leveren aan het verbeteren van het zelfvertrouwen van adolescenten,

(8)

wat ook een element van het psychologisch welbevinden is (Ekeland, Heian, & Hagen, 2005). De effecten van het type van buitenschoolse activiteiten blijken tevens een bijdrage aan het zelfbeeld van adolescenten te leveren (Kort-Butler & Hagewen, 2011). Activiteiten die gericht zijn op fysieke beweging, met name als deze samen met leeftijdsgenoten worden uitgevoerd, blijken een meer positieve bijdrage te leveren aan het zelfbeeld dan activiteiten die niet gericht zijn op fysieke beweging. Daarnaast blijken fysieke buitenschoolse

activiteiten een uitwerking te hebben op het gevoel van eigenwaarde van een adolescent, te weten dat wanneer een adolescent participeert in fysieke buitenschoolse activiteiten, het gevoel van eigenwaarde stijgt (Kort-Butler & Hagewen, 2011). Een positief gevoel van eigenwaarde is naast het zelfbeeld en het zelfvertrouwen een belangrijk onderdeel van het psychologisch welbevinden van een adolescent (Bowker, Gadbois, & Cornock, 2003; Kort-Butler & Hagewen, 2011; Slater & Tiggeman, 2011).

Het gevoel van eigenwaarde blijkt daarnaast positief samen te hangen met de tijd die een adolescent aan sporten en fysieke beweging besteedt (Slutzky & Simpkins, 2009). Het gevoel van eigenwaarde wordt positiever naarmate een adolescent relatief gezien meer tijd besteedt aan sporten. Doordat deze frequentie een associatie laat zien met de eigenwaarde is aanvullend onderzoek gedaan naar het effect van de mate waarin een individu affiniteit met sport heeft (Slutzky & Simpkins, 2009; Adachi & Willoughby, 2014). Hieruit bleek dat sporten een voorspellende waarde heeft voor het gevoel van eigenwaarde over de tijd, waarbij sporten eveneens een positieve bijdrage levert aan het zelfbeeld wanneer een individu de sport daadwerkelijk leuk vond (Adachi & Willoughby, 2014). Naast dat het gevoel van

eigenwaarde en het zelfbeeld hierdoor stijgt, kan een adolescent een hogere mate van

zelfvertrouwen ervaren, wat tevens een bijdrage levert aan een hoge mate van psychologisch welbevinden (Ericsson & Karlsson, 2011). Bovendien blijkt een positief gevoel van

(9)

eigenwaarde een protectieve factor tegen psychopathologie te zijn, wat in de adolescentie voor zowel jongens als meisjes geldt (Bowker et al., 2003).

Ondanks dat sporten en regelmatig fysiek bewegen een positieve bijdrage kunnen leveren aan het psychologisch welbevinden, bestaat er een keerzijde aan sporten. Als een adolescent zeer intensief sport bestaat het risico op het ontwikkelen van het ‘overtraining syndrome’ (OTS) (Brenner, 2007). Onder zeer intensief sporten wordt meer dan vijf dagen per week minimaal een uur intensief sporten verstaan. Een adolescent met het OTS kan te maken krijgen met fysieke problemen en met symptomen die vergelijkbaar zijn met de symptomen van een depressie zoals prikkelbaarheid, lusteloosheid en slaapproblemen (Armstrong & VanHeest, 2002). De symptomen van OTS kunnen uiteindelijk leiden tot een burn-out, wat van negatieve invloed kan zijn op de mentale gezondheid van een adolescent (Armstrong & VanHeest, 2002; Brenner, 2007).

De mentale gezondheid is tevens een onderdeel van het psychologisch welbevinden, naast het zelfbeeld, het zelfvertrouwen en het gevoel van eigenwaarde. Adolescenten die in hun vrije tijd meer fysieke activiteiten uitvoeren, rapporteren een lagere mate van stress en een hogere mate van mentale gezondheid in vergelijking met adolescenten die geen fysieke activiteiten uitvoerden, zo bleek uit onderzoek naar verscheidene soorten van

vrijetijdsbesteding door adolescenten (Shin & You, 2013). Bovendien rapporteerden minder adolescenten mentale problemen of problemen in het gedrag naarmate zij fysieke activiteiten uitvoeren (Donaldson & Ronan, 2006). Het maakte hierbij geen verschil of het ging om een formele setting waarin het sporten of bewegen plaatsvond, het mocht ook in de vrije tijd om fysieke activiteiten gaan.

Tevens blijken fysieke activiteiten die in de buitenlucht uitgevoerd worden een positief effect op de mentale gezondheid van adolescenten te hebben (Coon et al., 2011). Fysieke beweging in een natuurlijke omgeving die tevens als prettig wordt ervaren, blijkt

(10)

eveneens een belangrijke positieve consequentie te hebben voor de mentale volksgezondheid en het psychologische welbevinden (Pretty, Peacock, Sellens, & Griffin, 2005; Coon et al., 2011). Fysieke beweging in de natuur levert daarnaast een meer positieve bijdrage aan het zelfbeeld van een adolescent dan fysieke beweging die niet in de natuur plaatsvindt. Dit kan tevens een positief effect hebben op de mate van psychologische welbevinden (Pretty et al., 2005; Reed et al., 2013).

Eveneens is er een verband tussen regelmatig sporten en fysieke beweging en de mentale gezondheid van adolescenten, te weten dat wanneer adolescenten regelmatig sporten, dit een positieve uitwerking heeft op de mentale gezondheid en dit draagt bij aan een hoge mate van psychologisch welbevinden (Reed et al., 2013). Bovendien blijkt dat een toename in het zelfbeeld en zelfvertrouwen, wat kan ontstaan door meer fysieke activiteit, ook leidt tot een betere mentale gezondheid (Peluso & Guerra de Andrade, 2005; Donaldson & Ronan, 2006; Reed et al., 2013). Hierbij speelt endorfine een rol, een stof die in het beloningsgebied van de hersenen aangemaakt wordt waardoor een individu na het sporten een euforisch gevoel kan ervaren waardoor de mentale gezondheid kan stijgen (Peluso & Guerra de Andrade, 2005).

Daarentegen blijkt echter dat een slechte mentale gezondheid door depressieve gevoelens en angsten ertoe kan leiden dat de mate van het psychologisch welbevinden lager wordt (Babiss & Gangwisch, 2009; Rothon et al., 2010; Johnson & Taliaferro, 2011). Er dreigt zelfs een gevaar voor adolescenten wanneer zij geen effectieve behandeling krijgen tegen depressieve symptomen (Rothon et al., 2010). Wanneer adolescenten die een slechte mentale gezondheid hebben geen behandeling krijgen, lopen zij een hoger risico om slecht te gaan presteren op school, sneller misbruik te maken van verdovende middelen en vaker zelfmoord neigingen te krijgen. Wanneer adolescenten deze risicogedragingen gaan vertonen, kan dit tot een lage mate van psychologisch welbevinden leiden (Rothon et al., 2010).

(11)

Sporten en regelmatige fysieke beweging blijken een protectieve factor te zijn tegen het ontwikkelen van depressieve en angstige gevoelens (Babiss & Gangwisch, 2009; Rothon et al., 2010; Johnson & Taliaferro, 2011). Wanneer de fysieke activiteit van adolescenten stijgt, blijkt het risico op depressieve gevoelens en angst te dalen (Babiss & Gangwisch, 2009; Rothon et al., 2010). Hierbij lijken echter mediërende factoren een rol te spelen, te weten het ontwikkelen van een beter zelfbeeld en het ontwikkelen van een beter lichaamsbeeld als gevolg van regelmatig sporten en fysieke beweging (Ekeland et al., 2004; Babiss &

Gangwisch, 2009). Bovendien leidt fysieke activiteit voor een verhoogd level van endorfine, dat voor een betere stemming zorgt (Peluso & Guerra de Andrade, 2005). Een beter zelfbeeld, een beter lichaamsbeeld en een betere stemming zouden protectieve factoren zijn tegen het ontwikkelen van depressieve gevoelens en angsten (Babiss & Gangwisch, 2009). In het geval dat een adolescent geen depressieve gevoelens of angsten ervaart zal de mentale gezondheid beter zijn dan wanneer een adolescent wel depressieve gevoelens en angsten ervaart, wat de mate van het psychologisch welbevinden kan beïnvloeden (Peluso & Guerra de Andrade, 2005).

Sporten wordt regelmatig ingezet als interventiemiddel bij adolescenten die een slechte mentale gezondheid hebben doordat zij depressieve gevoelens en angsten ervaren (Larun, Nordheim, Ekeland, Hagen, & Heian, 2009). Interventies waarin sport een grote rol speelt bleken een goede uitwerking te hebben op de mentale gezondheid en vertoonden bovendien weinig bijwerkingen (Larun et al., 2009). Na een interventie waarbij adolescenten verdeeld werden over een aantal groepen die een verschillend aantal uren fysiek actief moesten zijn, bleek dat de adolescenten die de interventie kregen die gericht was op sport minder depressieve gevoelens rapporteerden in vergelijking met adolescenten die geen interventie kregen (Larun et al., 2009). Dit heeft een positieve invloed op de mentale

(12)

gezondheid, wat een positieve bijdrage kan leveren aan het psychologisch welbevinden (Larun et al., 2009; Johnson & Taliaferro, 2011).

Volgens de norm van de NNGB zou een adolescent minstens een uur per dag matig intensief moeten bewegen en daarnaast minimaal twee keer per week een uur intensief moeten bewegen (RIVM, z. j.). Zoals eerder genoemd bestaat er een risico op het OTS, wat kan ontstaan wanneer een adolescent extreem veel sport (Brenner, 2007). Deze keerzijde aan extreem veel sporten houdt naast het risico op het ontwikkelen van het OTS in dat er

psychologische problemen kunnen ontstaan doordat een adolescent verslaafd kan raken aan het gevoel dat ontstaat na sporten. Hiernaar wordt ook wel verwezen als ‘excessive exercise’ (Peluso & Guerra de Andrade, 2005). Endorfine, de stof die vrijkomt in het beloningsgebied van de hersenen, speelt hier een rol in en kan een verslavingseffect hebben. Dit kan ertoe leiden dat de adolescent een obsessief gedragspatroon ontwikkelt dat psychologische problemen kan veroorzaken (Peluso & Guerra de Andrade, 2005).

Concluderend zorgen sporten en fysieke activiteiten voor een positiever zelfbeeld, waardoor het zelfvertrouwen van een adolescent stijgt. Tevens zorgt regelmatig sporten en bewegen voor een beter gevoel van eigenwaarde. Daarnaast heeft sporten en fysieke activiteit een positieve invloed op de mentale gezondheid van een adolescent. Echter blijkt ook dat extreem veel sporten kan leiden tot het ontwikkelen van het OTS of tot het ontwikkelen van psychologische problemen door het verslavingseffect dat endorfine met zich mee kan brengen, oftewel ‘excessive exercise’. Tot slot blijken sporten en beweging protectieve factoren te kunnen zijn tegen de ontwikkeling van depressieve gevoelens en angsten. Naarmate een adolescent meer participeert in fysieke activiteiten en sporten, zullen depressieve gevoelens en angsten in mindere mate tot ontwikkeling komen.

(13)

De invloed van sport en beweging op het sociaal en emotioneel welbevinden Ten eerste wordt in deze paragraaf besproken in hoeverre er een bijdrage van sporten en regelmatige fysieke beweging bestaat aan de mate van het sociaal welbevinden. Het sociaal welbevinden kenmerkt zich door de mate van maatschappelijke integratie en de mate van het ervaren van optimaal functioneren (Ryan & Deci, 2001). Hierbij wordt er aandacht besteed aan het sociale welbevinden met betrekking tot de mate van integratie op school en op sportclubs. Tevens lijkt het zelfbeeld, net zoals bij het psychologisch welbevinden, een rol te spelen bij het sociaal welbevinden van een adolescent. Ten tweede wordt er in deze paragraaf aandacht besteed aan in hoeverre er een bijdrage van sport en regelmatige fysieke beweging bestaat aan het emotionele welbevinden van de adolescent, waarbij het draait om de

subjectieve beoordeling van de kwaliteit van het leven (Romero et al., 2013). Sporten lijkt hierbij invloed te hebben op de tevredenheid die de adolescent met het leven heeft.

Adolescenten blijken een hoge mate van maatschappelijke integratie en een hoge mate van optimaal functioneren te ervaren wanneer zij zich bezighouden met fysieke activiteiten in een sociale setting ten aanzien van adolescenten die zich hier niet mee bezighouden (Miller et al., 2005). Eveneens blijkt dat adolescenten meer positieve schooluitkomsten bereiken ten gevolge van fysieke activiteiten in een sociale setting aangezien zij zich hierdoor meer geïntegreerd voelen in de groep en meer het gevoel hebben dat zij optimaal functioneren als persoon (Miller et al., 2005). Daarnaast blijkt dat regelmatige fysieke activiteit op zich ook een positieve samenhang met betere schooluitkomsten laat zien (Grissom, 2005). Doordat een adolescent betere schoolresultaten behaalt ten gevolge van een hogere mate van integratie en een beter gevoel van optimaal functioneren kan dit leiden tot een beter sociaal welbevinden (Miller et al., 2005; Grissom, 2005). Hierbij gaat het om een indirect verband tussen

regelmatig fysiek bewegen en het sociaal welbevinden.

(14)

bijdrage levert aan het psychologisch welbevinden, een bijdrage aan het sociale welbevinden van een adolescent (Standage & Gillison, 2007; Babiss & Gangwisch, 2009; Güldner et al., 2010). Een adolescent die een positief zelfbeeld heeft blijkt eerder deel te nemen aan fysieke activiteiten in een sociale setting, zoals schoolgym of een teamsport, in vergelijking met een adolescent die een negatief zelfbeeld heeft (Miller et al., 2005). Het deelnemen aan

activiteiten in een sociale setting dragen bij aan een hoge mate van sociaal welbevinden (Miller et al., 2005). Hierbij wordt echter wel onderscheid gemaakt tussen de mate van atletische betrokkenheid. Een adolescent die erg betrokken is, oftewel fanatiek, zal eerder positieve uitkomsten bereiken met betrekking tot de mate van sociaal welbevinden dan een adolescent die minder fanatiek meedoet (Miller et al., 2005).

Tevens blijkt dat wanneer een adolescent deelneemt aan sport en fysieke activiteiten als gevolg van intrinsieke motivatie, er een positieve associatie is met een goed zelfbeeld, ten aanzien van een adolescent die uitsluitend de extrinsieke motivatie heeft om deel te nemen aan sport en fysieke activiteiten (Standage & Gillison, 2007). Daarbij komt dat wanneer een adolescent een hoge mate van autonomie ervaart tijdens het sporten en tijdens het uitvoeren van fysieke activiteiten, de gerapporteerde kwaliteit van het leven beter wordt (Standage & Gillison, 2007). Naast de kwaliteit van het leven draagt de fysieke interactie met anderen positief bij aan een hoge mate van sociaal welbevinden (Bailey, 2006; Standage & Gillison, 2007; Babiss & Gangwisch, 2009).

Wanneer adolescenten sporten in teamverband of lid zijn van een sportclub blijkt dit te kunnen leiden tot een goede beoordeling van het zelfbeeld, in tegenstelling tot de beoordeling van adolescenten die niet sporten in teamverband of lid zijn van een sportclub (Gísladóttir et al., 2013). Bovendien blijkt dat adolescenten die lid zijn van een sportclub een positiever gevoel van eigenwaarde hebben, de factor die zowel een rol blijkt te spelen bij de mate van psychologisch welbevinden als bij de mate van sociaal welbevinden (Noack et al., 2013). Een

(15)

positief gevoel van eigenwaarde kan leiden tot een positievere kijk op de toekomst, meer zelfverzekerdheid en meer verbondenheid met adolescenten die hetzelfde ervaren, wat kan leiden tot een hogere mate van sociaal welbevinden (Gísladóttir et al., 2013; Noack et al., 2013). Eveneens blijken adolescenten een hoge mate van sociaal welbevinden te ervaren wanneer zij sport en fysieke activiteiten uitvoeren in een setting waar meerdere adolescenten bij betrokken zijn (Gísladóttir et al., 2013).

Fysieke educatie en sporten op school heeft verschillende voordelen, zoals dat het een positieve bijdrage levert aan onder andere de ontwikkeling van kinderen en adolescenten op sociaal gebied (Bailey, 2006). Het gaat hierbij met name om de bijdrage aan de ontwikkeling van sociale vaardigheden en pro-sociaal gedrag, waar tevens het contact en de interactie met docenten een positieve bijdrage aan leveren (Bailey, 2006). Aanvullend kan het participeren in sportgerelateerde activiteiten op school leiden tot een betere sociale status onder

adolescenten (Babiss en Gangwisch, 2009). Zowel het ontwikkelen van sociale vaardigheden als het ervaren van een goede sociale status onder adolescenten hebben een positieve

uitwerking op de mate van sociaal welbevinden (Bailey, 2006; Babiss & Gangwisch, 2009). Fysieke educatie, oftewel samen met leeftijdsgenoten sporten op school, zorgt ervoor dat adolescenten met verschillende achtergronden samengebracht worden. Deze integratie kan een positieve bijdrage leveren aan het sociaal welbevinden van adolescenten (Bailey, 2006). Eveneens blijkt dat het verkrijgen van een betere sociale status door te participeren in sportgerelateerde activiteiten leidt tot een verbetering van de sociale ondersteuning van vrienden en familie (Babiss & Gangwisch, 2009). Doordat er meer mogelijkheden voor sociale interactie en integratie gecreëerd worden wanneer een adolescent participeert in sport en fysieke beweging, zal een adolescent uiteindelijk een hogere mate van sociaal welbevinden ervaren in vergelijking met adolescenten die niet participeren in sport en fysieke beweging (Babiss & Gangwisch, 2009; Rothon et al., 2010).

(16)

Naast het effect dat sporten en regelmatige fysieke beweging heeft op de mate van het sociale welbevinden, bestaat er een effect van sporten en regelmatige fysieke beweging op de subjectieve beoordeling die de adolescent maakt over de kwaliteit van het leven. Deze

beoordeling is een onderdeel van het emotioneel welbevinden van een adolescent en wordt gekenmerkt door verschillende aspecten (Diener et al., 1999; Diener, 2006; Romero et al., 2013). Onder deze aspecten worden het ervaren geluk, blijdschap en interesse in het leven verstaan (Diener et al., 1999). Andere aspecten zijn de tevredenheid met het leven en de emotionele reacties op gebeurtenissen in het leven (Diener, 2006; Romero et al, 2013). De beoordeling van de kwaliteit van het leven van een individu is subjectief (Diener, 2006; Romero et al, 2013). Een hoge mate van emotioneel welbevinden blijkt niet alleen van belang te zijn voor individuen, maar dit is tevens van maatschappelijke waarde (Diener, 2006). Adolescenten die zich gelukkig voelen kunnen optimaal functioneren, waardoor zij een hoge mate van emotioneel welbevinden ervaren. Een hoge mate van emotioneel welbevinden kan een positieve invloed hebben op onder andere het presteren op school (Diener, 2006). Aanvullend blijken de fysieke activiteiten die in de vrije tijd uitgevoerd worden van groot belang bij het ervaren van positieve emoties, wat eveneens een positieve bijdrage levert aan het emotioneel welbevinden (Brajša-Žganec, Merkaš, & Šverko, 2011; Shin & You, 2013). De mate van emotioneel welbevinden blijkt bij adolescenten relatief hoger te kunnen worden door interventies in te zetten waarbij gebruik gemaakt wordt van sporten en fysieke activiteiten (Gillison, Skevington, Sato, Standage, & Evangelidou, 2009). Dit geldt zowel voor adolescenten die voor de interventie de kwaliteit van hun leven als matig beoordelen als voor adolescenten die de kwaliteit van hun leven voor het begin van de interventie als slecht beoordeelden. Adolescenten die hun leven als slecht beoordeelden bleken echter wel een meer intensieve interventie nodig te hebben om de kwaliteit van het leven even goed te beoordelen

(17)

in vergelijking met adolescenten die de kwaliteit vooraf als matig beoordeelden (Gillison et al., 2009).

Concluderend blijkt dat een betere sociale status, verkregen door participatie in georganiseerde sporten of sport in teamverband, kan leiden tot een hogere mate van het sociaal welbevinden van een adolescent. Tevens blijkt dat sporten in een sociale setting een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van sociale vaardigheden. Hierbij kan de integratie met sportgenoten en het bezitten van sociale vaardigheden leiden tot een relatief hoge mate van sociaal welbevinden. Daarnaast blijkt de beoordeling van de kwaliteit van leven van belang te zijn voor het emotionele welbevinden. Zo blijkt dat adolescenten die participeren in sport en fysieke activiteiten de kwaliteit van het leven beter beoordelen, waarmee een hogere mate van emotioneel welbevinden ervaren wordt in vergelijking met adolescenten die niet participeren in sport en fysieke activiteiten.

Discussie

Om in kaart te brengen in hoeverre er invloed van regelmatig sporten en fysieke beweging bestaat op het welbevinden van adolescenten, is in deze literatuurstudie onderscheid gemaakt tussen het psychologisch welbevinden, het sociaal welbevinden en het emotioneel welbevinden. Het fysieke welbevinden is zijdelings aan bod gekomen, wegens de frequent uiteengezette positieve voordelen van sporten en beweging hierop. Ten eerste blijkt dat regelmatig sporten en fysiek bewegen een positieve bijdrage levert aan de mate van het psychologisch welbevinden van een adolescent. Zo blijkt dat sporten en fysieke activiteit zorgen voor een beter zelfbeeld en een beter gevoel van eigenwaarde, waarmee het zelfvertrouwen van een adolescent stijgt. Tevens rapporteren adolescenten die sporten en bewegen een betere mentale gezondheid dan adolescenten die niet sporten en bewegen. Sporten en beweging kunnen bovendien als protectieve factoren optreden met betrekking tot het ontwikkelen van depressieve gevoelens en angsten.

(18)

Eveneens blijkt dat regelmatig sporten en fysieke beweging een positieve bijdrage leveren aan de mate van het sociaal welbevinden. Zo kan het sporten in teamverband en participatie in georganiseerde sporten leiden tot integratie met sportgenoten, een betere sociale status en levert het een bijdrage aan de ontwikkeling van sociale vaardigheden. Daarnaast blijkt dat de mate van het emotionele welbevinden van adolescenten positief beïnvloed wordt als adolescenten regelmatig sporten en fysiek bewegen. Doordat

adolescenten de kwaliteit van hun leven beter beoordelen wanneer zij sporten en bewegen, levert dit een positievere bijdrage aan het emotioneel welbevinden in vergelijking met adolescenten die niet regelmatig sporten en fysiek bewegen. Deze verschillende aspecten in acht genomen wordt geconcludeerd dat sporten en fysieke beweging een positieve invloed hebben op de mate van het welbevinden van adolescenten.

De conclusies die getrokken zijn met betrekking tot de invloed van sporten en fysieke beweging op de mate van het welbevinden van adolescenten kennen een aantal

kanttekeningen, waardoor deze met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden. Allereerst zijn er een aantal uitkomsten van gebruikte onderzoeken gebaseerd op een kleine steekproef, waardoor het effect van sport op het welbevinden van een adolescent zowel onderschat als overschat zou kunnen worden (Larun et al., 2009). Tevens kunnen de conclusies die gebaseerd zijn op een kleine steekproef leiden tot een lage mate van externe validiteit, waardoor het generaliseren naar de populatie bemoeilijkt wordt (Hoyle, Harris, & Judd, 2002).

Daarnaast worden volgens de gebruikte normen van de NNGB sporten en fysieke beweging onder één noemer geschaard. Naar aanleiding van deze normen bestaan de

onderzoeksrapporten die voor dit literatuuroverzicht gebruikt zijn zowel uit onderzoeken naar sporten als uit onderzoeken naar fysieke beweging. Doordat er geen onderscheid is gemaakt tussen sporten en fysiek bewegen blijft het onduidelijk waar de gevonden effecten exact aan

(19)

toegeschreven kunnen worden. Tevens is gebleken dat er een keerzijde bestaat aan sporten en fysieke beweging. Zoals genoemd bestaat er het risico op het ontwikkelen van ‘overtraining’ of het ontwikkelen van het OTS als een adolescent extreem veel sport of gevoelig is voor het verslavingseffect van endorfine. De gebruikte onderzoeksrapporten vermelden uitsluitend een minimum aantal uren sporten en fysieke beweging, waardoor het effect van extreem veel sporten in deze onderzoeksrapporten niet aan het licht is gekomen.

Eveneens is er een significante relatie gevonden tussen een hogere mate van depressieve gevoelens en angsten en een lage mate van fysieke activiteit (Morgen & Bath, 1998; Rothon et al., 2010). Echter blijkt fysieke activiteit een wederkerige relatie te hebben met de mate van depressieve symptomen, waardoor er geen causaliteit lijkt te bestaan.

Hiermee wordt bedoelt dat wanneer een adolescent regelmatig fysiek actief is en meedoet aan sport, er minder sprake is van depressieve gevoelens, en wanneer een adolescent depressieve gevoelens ervaart, deze minder participeert in sport en fysieke activiteiten (Johnson & Taliaferro, 2011).

Tot slot is gebleken dat de mate van emotioneel welbevinden op verschillende manieren beoordeeld kan worden door de adolescent. Zo kan bij de ene adolescent de psychologische kwaliteit van het leven als doorslaggevende factor gelden bij het beoordelen van de algehele kwaliteit van het leven, terwijl dit bij een andere adolescent de fysieke kwaliteit kan zijn (Gillison et al., 2009). Hierdoor blijft het onduidelijk of hetzelfde construct wordt gemeten bij adolescenten aan wie gevraagd werd om de kwaliteit van het leven te beoordelen (Gillison et al., 2009). Bovendien zorgt de subjectiviteit van de beoordeling ervoor dat het moeilijk meetbaar en vergelijkbaar is, waardoor de invloed van sporten en fysieke beweging op het emotioneel welbevinden minder duidelijk naar voren komt. Naast de bovengenoemde beperkingen die dit literatuuronderzoek kent zijn er een aantal aspecten van de vraagstelling die niet beantwoord zijn. Te beginnen met het gegeven

(20)

dat het welbevinden een multidimensioneel construct betreft, bestaande uit het psychologisch welbevinden, het sociaal welbevinden en het emotioneel welbevinden. Doordat het construct multidimensioneel is, is het gecompliceerd om te concretiseren wat de bijdrage van sport en fysieke beweging aan de verschillende componenten van het welbevinden is. Wanneer deze bijdrage in vervolgonderzoek scherper wordt bekeken zouden interventies ontwikkeld kunnen worden waarbij sport en fysieke beweging zich specifiek richten op het component van het welbevinden dat aangewezen is als gevoelig voor sport en fysieke beweging.

Tevens is gebleken dat de manier van opvoeden door ouders een bijdrage zou kunnen leveren aan het welbevinden van adolescenten (Van der Meulen, Hellemans, & Bögels, 2012). Om adolescenten te laten participeren aan sport en fysieke beweging is met name intrinsieke motivatie belangrijk. Echter, wanneer ouders een positieve houding ten opzichte van sporten laten zien, zouden zij middels de opvoeding kunnen bereiken dat de adolescenten de

intrinsieke motivatie krijgen om te gaan sporten (Boonstra & Hermens, 2011). Er zou in vervolgonderzoek aandacht besteed kunnen worden aan de mate waarin ouders hun

adolescenten motiveren om te gaan sporten, waarbij gekeken kan worden naar wat het effect hiervan op het welbevinden van de adolescenten is.

Tot slot is het in vervolgonderzoek van belang dat er scherper gekeken wordt naar het onderscheid dat zou kunnen bestaan tussen sporten en fysieke beweging. Door sporten en fysieke beweging apart van elkaar te analyseren zou het meer helder kunnen worden welke soorten sport of welke soorten van fysieke beweging een bijdrage kunnen leveren aan het welbevinden van adolescenten.

Ondanks de bovengenoemde beperkingen van het literatuuroverzicht, en de aspecten van de vraagstelling die beter belicht zouden kunnen worden in vervolgonderzoek, is het literatuuroverzicht een aanvulling op bestaande literatuur over van sporten en fysieke

(21)

heeft zowel een brede betekenis voor theorieën als een bredere betekenis voor de praktijk, te weten dat er inzicht gegeven is in hoeverre er invloed van sporten en fysieke beweging

bestaat op het welbevinden van adolescenten. Daarnaast biedt het literatuuroverzicht mogelijk implicaties voor de praktijk, namelijk dat het tijdens de adolescentie van belang kan zijn om regelmatig te sporten en te bewegen aangezien dit een positieve invloed heeft op de mate van het welbevinden van adolescenten. Dit gegeven zou een rol kunnen spelen bij de invulling van interventies, waarbij rekening gehouden wordt met de verschillende componenten die het welbevinden kent. Tevens kan dit literatuuroverzicht ingezet worden bij vervolgonderzoek, of als startpunt dienen voor vervolgonderzoek naar de invloed van sporten en fysieke beweging op de mate van het welbevinden van adolescenten.

Dit literatuuroverzicht heeft aangetoond dat sporten en regelmatige fysieke beweging van invloed zijn op zowel de mate van het psychologisch welbevinden, als op de mate van het sociaal welbevinden en de mate van het emotioneel welbevinden van adolescenten. Deze bevindingen bieden een implicatie voor de praktijk, namelijk dat het nuttig lijkt dat

adolescenten regelmatig sporten en fysiek bewegen aangezien dit ervoor kan zorgen dat er een hoge mate van welbevinden ervaren wordt.

(22)

Literatuurlijst

Adachi, P. J. C., & Willoughby, T. (2014). It’s not how much you play, but how much you enjoy the game: The longitudinal associations between adolescents’ self-esteem and the frequency versus enjoyment of involvement in sports. Journal of Youth and

Adolescence, 43, 137 – 145. doi:10.1007/s10964-013-9988-3  

Armstrong, L. E., & VanHeest, J. L. (2002). The unknown mechanism of the overtraining syndrome. Clues from depression and psychoneuroimmunology. Sports Med, 31, 185 – 209. Opgehaald van http://link.springer.com/article/10.2165/00007256 -200232030-00003

Babiss, L. A., & Gangwisch, J. E. (2009). Sports participation as a protective factor against depression and suicidal ideation in adolescents as mediated by self-esteem and social support. Journal of Developmental and Behavioral Pediatrics, 30, 376 – 384. doi:10.1097/DBP.0b013e3181b33659

Backx, F. J. G., Baarveld, F., & Voorn, T. B. (2009). Sportgeneeskunde. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Opgehaald van http://link.springer.com/chapter/10.1007/978-90 -313-6543-2_2#page-1

Bailey, R. (2006). Physical education and sport in schools: A review of benefits and outcomes. Journal of School Health, 8, 397 – 401.doi:10.1111/j.17461561 .2006.00132.x

Barron, J. M., Ewing, B. T., & Waddell, G. R. (2000). The effects of high school athletic participation on education and labor market outcomes. The Review of Economics and

Statistics, 82, 409 – 421. Opgehaald van http://www.jstor.org/stable/2646801

Boonstra, N., & Hermens, N. (2011). De maatschappelijke waarde van sport. Een

literatuurreview naar de inverdieneffecten van sport. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Opgehaald van http://scholar.googleusercontent.com/scholar?q=cache:

(23)

EUMC29XQ3OAJ:scholar.google.com/+ouders+motiveren+kinderen+te+gaan+sport n&hlnl&as_sdt=0,5&as_ylo=2010

Bouwer, B., Houthoff, D., & van Mossel, G. (2012). LO in bovenbouw vo. Trendanalyse voor lichamelijke opvoeding in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. SLO Nationaal Expertisecentrum Leerplanontwikkeling. Opgehaald van

http://www.slo.nl/downloads/2012/lo-in-bovenbouw-vo.pdf/

Bowker, A., Gadbois, S., & Cornock, B. (2003). Sports participation and self-esteem: Variations as a function of gender and gender rol orientation. Sex Roles, 49, 47 – 58. doi:10.1023/A:1023909619409

Brajša-Žganec, A., Merkaš, M., & Šverko, I. (2011). Quality of Life and Leisure Activities: How do Leisure Activities Contribute to Subjective Well-Being? Social Indicators

Research, 102, 81-91. doi:10.1007/s11205-101-9724-2

Brenner, J. S. (2007). Overuse injuries, overtrianing, and burnout in child and adolescent athletes. Pediatrics, 119, 1242 – 1246. doi:10.1542/peds.2007-0887

Coon, J. T., Boddy, K., Stein, K., Whear, R., Barton, J., & Depledge, M. H. (2011). Does participating in physical activity in outdoor natural environments have a greater effect on physical and mental wellbeing than physical activity indoors? A systematic review. Environmental Science & Technology, 45, 1761 – 1772. doi:dx.doi.org/10.1021

/es102947t

Diener, E. (2006). Guidelines for national indicators of subjective well-being and ill-being. Applied research in Quality of Life, 2, 151 – 157. doi:10.1007/s11482-006-9007-x

Diener, E., Suh, E. M., Lucas, R., & Smith, H. L. (1999). Subjective well-being: Three decades of progress. Psychological Bulletin, 125, 276 – 302. Opgehaald van http://psycnet.apa.org/journals/bul/125/2/276/

(24)

between adolescents’ sports participation and health in young adulthood. Journal of

youth adolescence, 38, 813-825. doi:10.1007/s10964-008-9371-y

Donaldson, S. J., & Ronan, K. R. (2006). The effects of sports participation on young adolescents’ emotional well-being. Adolescents, 41, 369 – 389. Opgehaald van http://connection.ebscohost.com/c/articles/22251601/effects-sports-participation -young-adolescents-emotional-well-being

Dorren, C. (2010). Actieve kinderen zijn minder dik. Tijdschrift voor praktijkondersteuning, 5

(2), 50. doi:10.1007/s12503-010-0026-6

Ekeland, E., Heain, F., Hagen, K. B., Abbott, J. M., & Nordheim, L. (2004). Exercise to improve self-esteem in children and young people. Cochrane Database of Systematic

Reviews, 1, 1 – 38. doi:10.1002/14651858.CD003683.pub2

Ekeland, E., Heian, F., & Hagen, K. B. (2005). Can exercise improve self esteem in children and young people? A systematic review of randomized controlled trials. Br J Sports

Med, 39, 792-798. doi:10.1136/bjsm.2004.017707.

Ericsson, I., & Karlsson, M. K. (2011). Effects of increased physical activity and motor training on motor skills and self-esteem. International Journal of Sport Psychology,

42, 461 – 479. Opgehaald van http://muep.mah.se/handle/2043/12972

Gillison, F. B., Skevington, S. M., Sato, A., Standage, M., & Evangelidou, S. (2009). The effects of exercise interventions on quality of life in clinical and healthy populations; a meta-analysis. Social Science & Medicine, 68, 1700 – 1710. doi:10.1016/j.socscimed .2009.02.028

Gísladóttir, T. L., Matthíasdóttir, A., & Kristjánsdóttir, H. (2013). The effect of adolescents’ sports clubs participation on self-reported mental and physical conditions and future expectations. Journal of Sport Sciences, 32, 1139 – 1145. doi:10.1080/02640414 .2013.773402

(25)

Grissom, J. B. (2005). Physical fitness and academic achievement. Journal of Exercise

Physiology, 8, 12-25. Opgehaald van http://scholar.google.nl/scholar?cluster=

5662999341368450423&hl=nl&as_sdt=0,5&as_vis=1

Güldner, M. G., Stegge, H., Smits, M. S. I., & Thomaes, S. C. E. (2010). De kwetsbaarheid van de narcistische zelfwaardering bij kinderen. Kind en Adolescent, 31, 4-15. doi:10.1007/BF03089695

Hoyle, R. H., Harris, M. J., & Judd, C. M. (2002). Research methods in social relations. Wadsworth: Cengage Learning.

Johnson, K. E., & Taliaferro, L. A. (2011). Relationships between physical activity and depressive symptoms among middle and older adolescents: A review of the research literature. Journal for Specialists in Pediatric Nursing, 16, 235 – 251.

doi:10.1111/j.1744-6155.2011.00301.x

Keyes, C. L. M. (2005). Mental illness and/or mental health? Investigating axioms of the complete state model of health. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 73, 539–548. doi:10.1037/0022-006X.73.3.539

Keyes, C. L. M. (2007). Promoting and protecting mental health as flourishing: A

complementary strategy for improving mental health. American Psychologist, 62, 95 – 108. doi:10.1037/0003-066X.62.2.95

Kort-Butler, L. A., & Hagewen, K. J. (2011). School-based extracurricular activity

involvement and adolescent self-esteem: A growth-curve analysis. Journal of Youth

and Adolescence, 40, 568 – 581. doi:10.1007/s10964-010-9551-4

Larun, L., Nordheim, L. V., Ekeland, E., Hagen, K. B., & Heian, F. (2009). Exercise in prevention and treatment of anxiety and depression among children and young people. Cochrane Database of Systematic Reviews, 3, 1 – 51. doi:10.1002/14651858

(26)

Miller, K. E., Melnick, J. M., Barnes, G. M., Farrell, M. P., & Sabo, D. (2005). Untangling the links among athletic involvement, gender, race, and adolescent academic outcomes. Sociology of Sport Journal, 22, 178 – 193. Opgehaald van http:// www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC1343519/

Miller, K., & Hoffman, J. H. (2009). Mental well-being and sport-related identities in college students. Sociology of Sport Journal, 26, 335-356. Opgehaald van

http://journals.humankinetics.com/ssj-back-issues/SSJVolume26Issue2June /MentalWellBeingandSportRelatedIdentitiesinCollegeStudents

Morgen, K., & Bath, P. A. (1998). Customary physical activity and psychological wellbeing: a longitudinal study. Age and ageing, 27, 35 – 40. doi:10.1093/ageing/27.suppl_3.35 Noack, P., Kauper, T., Benbow, A. E. F., & Eckstein, K. (2013). Psychical self-perceptions and self-esteem in adolescents participating organized sports and religious groups. European Journal of Developmental Psychology, 10, 663 – 675. doi:10.1080

/17405629.2013.777663

Ooijendijk, W. T. M., Hildebrandt, V. H., & Hopman-Rock, M. (2007). Bewegen in

Nederland 2000-2005. In: Hildebrandt, V. H., Ooijendijk, W. T. M., Hopman-Rock,

M. (Red.). Trendrapport Bewegen en gezondheid 2004/2005. Hoofddorp/Leiden:

TNO.

Peluso, M. A. M., & Guerra de Andrade, L. H. S. (2005). Physical activity and mental health: the association between exercise and mood. Clinics, 60, 61-70. doi:10.1590 /S1807-59322005000100012

Pretty, J., Peacock, J., Sellens, M., & Griffin, M. (2005). The mental and physical outcomes of green exercise. International Journal of Environmental Health Research, 15, 319 – 337. doi: 10.1080/09603120500155963

(27)

Reed, K., Wood, C., Barton, J., Pretty, J. N., Cohen, D., & Sandercock, G. R. H. (2013). A repeated measures experiment of green exercise to improve self-esteem in UK school children. PLoS ONE, 8, 1 – 6. doi: 10.1371/journal.pone.0069176

Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu, kwaliteit van leven. (z. j.). Opgehaald van http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/functioneren-en-kwaliteit-van- leven/kwaliteit-van-leven/trend/

Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu, lichamelijke activiteit. (z. j.). Opgehaald van http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/lichamelijke -activiteit/

Romero, M., Vivas-Consuelo, D., & Alvis-Guzman, N. (2013). Is Health Related Quality of Life (HRQoL) a valid indicator for health systems evaluation? SpringerPlus, 2, 1 – 7. doi:  10.1186/2193-1801-2-664

Rothon, C., Edwards, P., Bhui, K., Viner, R. M., Taylor, S., & Stansfeld, S. A. (2010). Physical activity and depressive symptoms in adolescents: a prospective study. BMC

Medicine, 8, 1 – 9. doi:10.1186/1741-7015-8-32

Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2001). On happiness and human potentials: A review of research on hedonic and eudaimonic well-being. Annual Reviews Psychology, 52, 141-166. doi:0066-4308/01/0201-0141

Shin, K., & You, S. (2013). Leisure type, leisure satisfaction and adolescents’ psychological wellbeing. Journal of Pacific Rim Psychology, 7, 53 – 62. doi:10.1017/prp.2013.6 Slater, A., & Tiggemann, M. (2011). Gender differences in adolescent sport participation, teasing, self-objectification and body image concerns. Journal of Adolescents, 34, 455 – 463. doi:10.1016/j.adolescence.2010.06.007

Slutzky, C. B., & Simpkins, S. D. (2009). The link between children’s sport participation and self-esteem: Exploring the mediating role of sport self-concept. Psychology of Sport

(28)

and Exercise, 10, 381 – 389. doi:10.1016/j.psychsport.2008.09.006

Standage, M., & Gillison, F. (2007). Students’ motivational responses toward school physical education and their relationship to general self-esteem and health-related quality of life. Psychology of Sport and Exercise, 8, 704 – 721. doi:10.1016/j.psychsport.2006 .12.004

Tiessen-Raaphorst, Z. H., Kerssens, J. J., De Bakker, D. H., Wendel-Vos, G. C. W., Schellevis, F. G., Van Veldhoven, N. H. M. J., & De Wit, M. P. J. (2006). Sporters bewegen meer en voelen zich gezonder. De relatie tussen sport, lichamelijke

activiteiten en gezondheid. Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 84, 387 – 393. Opgehaald van http://www.researchgate.net/publication/254815968_Sporters

bewegen_meer_en_voelen_zich_gezonder._De_relatie_tussen_sport_lichamelijke _activiteiten_en_gezondheid

Van der Meulen, R. T., Hellemans, J., & Bögels, S. (2012). Mindful parenting, een andere kijk op de opvoeding. Kind & Adolescent Praktijk, 11, 16 – 21.

doi:10.1007/s12454-012-0005-x  

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

monoliths through which air can flow [7, 9, 13]. The choice of the particular material was based on relevant lab- scale studies in the framework of EU-funded FP7 project

46 MK Ingle, Economic potential in South Africa’s arid areas: A selection of niche products and services (Centre for Development Support, University of the Free State,

The aim of this study was to investigate the behavior of mesenchymal stem cells (MSCs) in regard to in vitro cartilage formation and in vivo bone regeneration when combined

Information Processing Model, 1968 Elaboration Likelihood Model, 1986 Theory of Reasoned Action, 1975 Theory of Planned Behavior, 1985 Reasoned Action Approach, 2009 Technology

The last empirical chapter identified the internal and external factors that reshape the trajectory of indigenous resistance, and explained the previous observed increase in

To what extent is the identified strength perspective represented among support staff working with African American and Chicano transfer students in support programs in

The central con- cept in ACL regarding young adult offenders ‘immature development’, which thus offers special treatment of young adults in the criminal justice chain, when deem-

Next, we examined the average dose–response associations using fixed effects models (Models 2A, 4A, and 6A), to investigate whether, on average, adolescents would feel better or