• No results found

De politieke ethiek van onze kleding : de politiek van wenselijkheid en uitvoerbaarheid van ethisch verantwoorde productie binnen de kledingindustrie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De politieke ethiek van onze kleding : de politiek van wenselijkheid en uitvoerbaarheid van ethisch verantwoorde productie binnen de kledingindustrie"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelor Scriptie Politicologie: Internationale Betrekkingen

De Politieke Ethiek van onze Kleding

De Politiek van Wenselijkheid en Uitvoerbaarheid van

Ethisch Verantwoorde productie binnen de

Kledingindustrie

Lara Oliveri

10438335

Juni 2015

Begeleider: Said Rezaeiejan Tweede corrector: onbekend

Bachelor project: Postkolonialisme en ontwikkeling E-mail adres student: lara_hetteke@hotmail.com Aantal woorden: 13.294

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 2

2. Theoretisch Kader ... 3

2.1 Eerlijke kleding ... 3

2.2 Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen ... 5

2.3 Cox en de methode van handelen ... 6

2.4 Wenselijkheid ... 8

2.5 Uitvoerbaarheid ... 10

3. Methode ... 11

4. Analyse ... 14

4.1 De huidige situatie in de mondiale kledingindustrie ... 14

4.1.1 De effecten: sociaal-maatschappelijke impact en milieu impact ... 14

4.1.2 De actoren: de kledingbedrijven, de politiek en de consument ... 16

4.2 Wenselijkheid en uitvoerbaarheid in relatie tot de drie actoren ... 19

4.2.1 De kledingbedrijven ... 19

4.2.2 De politiek ... 22

4.2.3 De consument ... 24

4.3 Aanbeveling voor een mogelijke oplossing ... 26

5. Conclusie ... 28

6. Bronnen ... 31

6.1 Literatuurlijst ... 31 6.2 Beleidsdocumenten ... 32 6.3 Websites ... 32 6.4 Interviews ... 33

7. Bijlage ... 33

7.1 Interviews ... 33 7.1.1 Interview vragen ... 34

(3)

1. Inleiding

Kleding is essentieel maar ook vanzelfsprekend in ons dagelijks leven. Hoewel kleding vaak zonder ingewikkeld denkproces wordt aangeschaft heeft het vaak een grotere milieu- en sociaal-maatschappelijke impact dan men denkt. Voor de consument is niet aan het kledingstuk te zien of het onder goede of slechte milieu- en arbeidsomstandigheden is geproduceerd (Website Milieu Centraal). Tegenwoordig wordt regelmatig op een onverantwoorde manier kleding geproduceerd voor de westerse wereld in lage lonen landen. Daar bestaan zeer slechte arbeidsomstandigheden; arbeiders krijgen weinig loon, worden gedwongen tot overwerk, worden gediscrimineerd, hebben geen recht op sociale verzekering, pensioen opbouw of het recht op vereniging (Website ILO, 2015). Naast de sociale impact heeft de productie van niet-eerlijke kleding een negatieve impact op het milieu. Het productieproces van kleding maakt vaak gebruik van chemische producten en natuurlijke bronnen als land en water (De Brito e.a., 2008: 538). De laatste jaren is het gebruik van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), arbeidsstandaarden en vernieuwende regelgeving ten aanzien van de kledingindustrie gegroeid, om zo te pogen meer invloed uit te oefenen op de milieu- en sociale omstandigheden rondom de productie van kleding (Neve, 2009: 63). Er zijn verschillende partijen die een aandeel hebben en zo dus ook invloed hebben in de verwezenlijking van eerlijke kleding. De kledingbedrijven spelen een belangrijke rol door de keuze van productiewijze- en plek, de politiek door het maken van passende regelgeving die bepaalde standaarden handhaaft, en ten slotte de consument die, al dan niet, bewust haar kleding koopt en zo een bijdrage levert aan de hele productieketen. Deze drie verschillende actoren spelen een verschillende rol maar zijn allen verantwoordelijk. Twee concepten die een belangrijke rol spelen bij de mogelijkheid om over te gaan tot de productie van eerlijke kleding, zijn wenselijkheid en uitvoerbaarheid. In hoeverre vinden de verschillende actoren het wenselijk dat er op een ethisch verantwoorde manier wordt geproduceerd? En in hoeverre is de productie van eerlijke kleding vervolgens uitvoerbaar? Wat is er nodig om de belangen van de relevante actoren die nu parallel aan elkaar bestaan, te laten integreren en co-existeren? Wat is er nodig voor deze actoren om over te kunnen gaan tot de productie van eerlijke kleding? Een relevante vraag die daarom gesteld wordt is: “In hoeverre en op welke manier is het wenselijk en uitvoerbaar voor de verschillende actoren binnen de kledingindustrie om eerlijke kleding te produceren?”.

Zoals eerder gesteld kan een consument vaak niet aan een kledingstuk zien onder welke omstandigheden het geproduceerd is. De impact die het productieproces van kleding heeft op het milieu en arbeiders blijft daardoor vaak onderbelicht en onbekend. Het is daarom van belang hierover een bewustzijn te creëren waardoor alle verschillende segmenten van de mode productieketen opnieuw met elkaar in verband worden gebracht. Zo wordt het productieproces transparanter wat leidt tot een sterker bewustzijn van de acties die worden ondernomen bij het produceren van een kledingstuk. Er moet opnieuw een overtuiging komen dat de mode industrie in gelijke mate waarde toekent aan de

(4)

mens, het milieu, creativiteit en winst. Het is een ieders verantwoordelijkheid om dit mogelijk te maken. Door te onderzoeken in hoeverre het produceren van eerlijke kleding wenselijk en uitvoerbaar is ontstaat er zowel een wetenschappelijke als maatschappelijke relevantie. Het verschaft op wetenschappelijk gebied meer inzicht over de vaak niet bekende gang van zaken binnen het transnationale productieproces van kleding. In bestaande literatuur over deze kwestie worden daarnaast de verschillende actoren vaak onafhankelijk van elkaar geanalyseerd. Mogelijke oplossingen of opties om verantwoord te kunnen produceren worden daarin enkel betrokken op één groep actoren. In dit onderzoek wordt de nadruk gelegd op de interafhankelijkheid en de wederzijdse beïnvloeding die bestaat tussen de verschillende actoren. De mogelijkheden voor effectieve ethische productie moeten in deze context worden gezocht. Nieuwe inzichten worden gepresenteerd waardoor actoren een vollediger beeld krijgen van wat er daadwerkelijk binnen deze industrie gebeurt. Dit is ook wat het onderzoek maatschappelijk relevant maakt; de mens en ook de consument meer inzicht geven in- en bewust maken van het feit dat de aankoop van een kledingstuk een impact heeft op het milieu-en sociaal welzijn. Daarnaast wordt er een aanbeveling geschreven over een effectieve manier van samenwerking en co-existentie van de belangen van de verschillende actoren binnen de context van ethische verantwoorde productie die relevant is voor elke actor in deze kwestie.

2. Theoretisch Kader

Zoals in de inleiding is beschreven wordt in deze scriptie onderzocht in hoeverre het wenselijk en uitvoerbaar is voor de verschillende actoren binnen de kledingindustrie om eerlijke en ethisch verantwoorde kleding te produceren. Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden is het van belang dat de relevante begrippen worden geconceptualiseerd. Ten eerste wordt het begrip eerlijke kleding toegelicht. Ook het begrip maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) wordt gepresenteerd en uiteengezet. Vervolgens wordt de theorie van Cox besproken die het raamwerk vormt voor de analyse van de sociale verhoudingen tussen de verschillende actoren binnen het productieproces van (al dan niet) eerlijke kleding. Daarnaast zullen de concepten wenselijkheid en uitvoerbaarheid worden besproken die binnen de analyse worden onderzocht en toegepast op de verschillende actoren binnen de kledingindustrie.

2.1 Eerlijke kleding

Kleding wordt vaak op een onverantwoorde manier gemaakt. Dit houdt in dat het onder slechte milieu-en arbeidsomstandigheden is geproduceerd. Maar wat houdt het tegenovergestelde van dit concept in? Wat is ‘verantwoorde’ of ‘eerlijke’ kleding? Eerlijke productie wordt door De Brito en anderen gelinkt aan de term duurzaamheid (2008: 534). Deze onderzoekers stellen dat het thema duurzaamheid steeds meer geïntegreerd werd binnen overheidsbeleid en bedrijfsstrategieën sinds het Burdtlands’s rapport van 1987. Hierdoor ontstond het concept duurzame ontwikkeling wat een

(5)

framewerk werd van de VN. Dit framewerk bevat drie dimensies: economie, milieu en maatschappij. Het doel is om deze dimensies te laten co-existeren. Deze drie dimensies zijn van toepassing op de kledingindustrie en haar transnationale productieketen. De economische dimensie uit zich door de decentralisatie van de kledingproductie in lage lonen landen waardoor de productieketen meer gefragmenteerd wordt. De milieu dimensie manifesteert zich in het feit dat de kledingproductie wordt uitgevoerd met behulp van chemische stoffen en een overmatig gebruik van natuurlijke hulpbronnen wat een schadelijke impact heeft op het milieu. Tot slot uit de sociaal-maatschappelijke dimensie zich in het feit dat de werkwijze van bedrijven vaak ten koste gaat van de arbeidsomstandigheden. De kledingproductie is verbonden aan landen waar de sociale- en milieuregels minder hoog in het vaandel staan (De Brito, e.a., 2008: 550). Als deze werkwijze van bedrijven bekender wordt bij het publiek, wordt de consument bewuster over de ethische waarden binnen de kledingproductie (idem: 535). Het concept eerlijke kleding uit zich in twee verschillende dimensies: de sociaal-maatschappelijke dimensie en de milieu dimensie. Eerlijke of ethische productie houdt rekening met de impact die de productie heeft op het milieu- en sociaal maatschappelijk welzijn. Om eerlijke kleding te kunnen produceren handhaven bedrijven bepaalde gedragscodes die ervoor moeten zorgen dat dit welzijn niet beschadigd wordt. Effectieve gedragscodes zijn onder anderen: Fair Wear Foundation, Made By, SA 8000, ETI (Ethical Trade Initiative), WRC (Workers Right’s Consortium), FLA (Fair Labour Association) (Website Milieu Centraal, 2014). De Verenigde Naties (VN) hebben een organisatie opgezet met het doel dat bedrijven zich meer focussen op het handhaven van minimale arbeidsvoorwaarden. Deze organisatie is de Internatinal Labour Organisation (ILO). De minimale arbeidsvoorwaarden die deze organisatie heeft opgesteld zijn: een vast arbeidscontract, geen dwangarbeid, geen kinderarbeid, geen discriminatie, leefbaar loon, vrijheid van vakvereniging en collectieve onderhandelingen, beperkt aantal werkuren en overwerk en veilige en gezonde werkomstandigheden (Website ILO, 2015). Aan veel van deze arbeidsvoorwaarden wordt door bedrijven echter vaak geen waarde gehecht om deze in te voeren in de lage lonenlanden, waar de kledingbedrijven gevestigd zijn. De kledingproducenten zien de arbeidsomstandigheden in lage lonen landen vaak als secundair belang (Stahl en Stalmarker, 2002: 147-148). Joergens definieert eerlijke kleding in relatie tot ethische productie van kleding. Het principe is om kleding op een ethische manier te produceren terwijl het kledingbedrijf ook goede werkomstandigheden creëert voor haar arbeiders binnen een duurzaam bedrijfsmodel. Daarnaast merkt Joergens ook op dat bij de productie gebruik moet worden gemaakt van biologisch materiaal waarbij het milieu een minimale impact ondervindt tijdens de productie (Joergens, 2006: 361). Ook Niinimäki definieert eerlijke kleding als kleding die geproduceerd is binnen een ethisch productiesysteem waarin een minimale milieu impact bestaat en er gebruik wordt gemaakt van biologische of gerecyclede materialen (Niinimäki, 2010: 152). De onderzoeker stelt dat duurzaamheidskwesties binnen de kledingindustrie complex zijn doordat de productieketen gefragmenteerd en transnationaal is. Het productieproces is daardoor ook minder transparant. Barnett en anderen stellen dat eerlijke kleding bestaat uit verschillende kenmerken:

(6)

ecologische duurzaamheid, gezondheid- en veiligheidsrisico’s, dierenwelzijn, eerlijke handel, arbeidsomstandigheden en mensenrechten (Barnet, e.a., 2005: 27).

De verschillende definities van eerlijke kleding overlappen elkaar voor een groot deel. Het onderscheid tussen de milieu en sociaal-maatschappelijke dimensie en hun impact wordt vaak benoemd. Dit gegeven wordt ook gehandhaafd in deze scriptie als onderdeel van de definitie voor eerlijke kleding. Ook wordt het principe dat productie ethisch moet verlopen meegenomen in de definitie. Daarnaast slaat de term eerlijk op het feit dat de onderhandelingen die plaatsvinden binnen het productieketen op een eerlijke manier moeten gebeuren waarin geen partij wordt onderdrukt.

2.2 Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

Er bestaat mondiale competitie voor de goedkoopst mogelijke producten waardoor de prijzen voor leveranciers en hun werknemers enorm naar beneden worden gedrukt (Neve, 2009: 64). Binnen de kledingindustrie is door de jaren heen een sterke prijs competitie ontstaan. Een statement dat in de literatuur vaak wordt gemaakt is dat de arbeiders de kosten betalen voor de kleding die wij kopen (idem: 65). Verkopers en kledingbedrijven beweren zich zorgen te maken over de verslechtering van de werkomstandigheden en de manier van produceren. Door deze bezorgdheid en door de pressie en stimulatie vanuit verschillende stakeholders zoals overheden, NGO’s en consumenten lobbygroepen met betrekking tot de activiteiten van een onderneming, is het fenomeen maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) in de afgelopen jaren steeds meer gegroeid (Basu, Palazzo, 2008: 122). MVO vraagt om een verandering in de aanpak van productie waarin sociale en economische aspecten worden geïntegreerd met duurzaamheid. De uitvoering van MVO heeft betrekking op sociale en ethische standaarden. Om de sociale werkomstandigheden van de arbeiders in de kledingfabrieken te verbeteren worden er gedragscodes voor bedrijven opgesteld. Deze bestaan uit aanpassingen opgesteld door het kledingbedrijf, waar de leveranciers worden geacht mee akkoord te gaan en na te leven. De meeste gedragscodes bestaan voornamelijk uit de implementatie van minimale arbeidersrechten (Neve, 2009: 65). Als bedrijven MVO strategieën ontwikkelen is de uitdaging om zowel de milieu als de sociale kwesties te integreren met financiële handelingen (Kozlowski, e.a., 2012: 20). Volgens Lindgreen en Swaen kan MVO worden opgevat als een multidimensionaal concept. Het bestaat namelijk uit een variatie van vrijwillige programma’s en partnerschappen ten behoeve van ethische productiemethoden tot de ontwikkeling van marketing initiatieven die maatschappelijk welzijn beschermen en zich verbinden aan milieuvoordelen (2010: 3). Het begrip MVO bestaat daardoor uit een breed scala aan activiteiten waaruit bedrijven zelf de keuze maken waar zij zich aan committeren. Door de groeiende bekendheid van MVO gebruiken steeds meer bedrijven deze term bij het beschrijven van hun bedrijfsstrategie (idem, 2010: 2). Het blijkt tegenwoordig een belangrijke dimensie van de hedendaagse bedrijfscultuur te zijn. De handhaving van de standaarden door de lokale fabrieken wordt vaak gecontroleerd door arbeidsinspecteurs van de onderneming zelf. Hierdoor

(7)

ontstaat er wantrouwen dat de standaarden slecht worden gecontroleerd en er niet effectieve vooruitgang in de werkomstandigheden ontstaat (Lindgreen and Swaen, 2010: 2). Zo zijn veel bedrijven, vakbonden en NGO’s sceptisch ten aanzien van de werkelijke impact die deze reguleringen hebben op de werkvloer. Doordat steeds meer bedrijven zich aan MVO committeren en al veel bedrijven zich hebben gecommitteerd, ontstaat er een trend van homogeniteit en standaardisatie van MVO verslaggeving door bedrijven (Basu, Palazzo, 2008: 123). Dit kan resulteren in het feit dat het niet vanzelfsprekend is dat de uiterlijke verschijning en berichtgeving van bedrijven overeen komt met de werkelijkheid. Verschillende onderzoekers hebben aangegeven dat de potentie voor continu MVO gedrag onder bedrijven het grootst is als bedrijven MVO belangrijk vinden in strategische termen, als bedrijven cultureel zijn afgestemd op verantwoordelijk gedrag, en als ze zijn uitgerust met de vereiste strategieën om succesvolle implementatie van MVO te ondersteunen (Basu, Palazzo, 2008: 131). De politieke veranderingen die door het gebruik van MVO ontstaan en de ontwikkeling van de sociale en ethische standaarden, veranderen de relatie tussen westerse inkoop bedrijven, toeleveringsbedrijven en onderaannemers in niet-westerse delen van de wereld. Ook de sociale relaties van de verschillende actoren op de transnationale productieketen veranderen daardoor (Neve, 2009: 63). Neve stelt dat door het inbrengen van MVO, de postkoloniale machtsongelijkheden in stand worden gehouden door de dominante actoren binnen de globale politiek en markt (idem: 64). De onderzoeker merkt daarnaast op dat het vooral van belang is om te focussen op het proces waardoor westerse consumenten en winkelketens de arbeidsstandaarden naleven; door in te gaan op de wijze waarop de standaarden worden gecreëerd en op lokaal niveau worden opgelegd, en hoe vervolgens de consument en de bedrijven reageren. De concepten wenselijkheid en uitvoerbaarheid vormen een belangrijk onderdeel binnen dit proces.

Uit voorgaande tekst over het begrip MVO blijkt dat er een onderscheid bestaat tussen enerzijds een eerlijker productieproces uitvoeren als (kleding) bedrijf en anderzijds een duurzamer beleid te volgen. Er bestaat een tweedeling in een sociaal-maatschappelijke dimensie en een milieu dimensie. Deze twee constateringen vormen beiden de basis van de gehandhaafde definitie voor MVO in deze scriptie.

2.3 Cox en de methode van handelen

De Gramciaanse-Marxistische theorie focust op de diversiteit en de verschillende sociale dimensies die bestaan binnen een staat. Het daagt de conventionele visie op de staat binnen de internationale betrekkingen uit (Cox, 1981: 127). Cox poogt in zijn artikel een methode te schetsen voor het begrijpen van deze sociale machtsrelaties binnen de internationale wereldorde. Cox’ centrale argument is dat de ontwikkeling van theorie met betrekking tot internationale relaties de focus moet leggen op de sociale relaties en krachten wat leidt tot verschillende staatsvormen binnen de mondiale politieke economie (idem: 130). Cox stelt een kritische theorie op die gebaseerd is op het feit dat het bewustzijn

(8)

van handelen nooit absoluut vrij is omdat het plaats vindt binnen een framewerk van historische processen wat door de tijd heen steeds evolueert en aan verandering onderhevig is. Cox onderscheidt drie categorieën van potentiële krachten de met elkaar interacteren in een specifieke structuur: materiële mogelijkheden, ideeën en instituties. Deze drie krachten beïnvloeden elkaar op een wederzijdse manier (idem: 136).

De eerste categorie, materiële mogelijkheden, kunnen technologische en organisatorische mogelijkheden zijn, maar ook vormen van natuurlijke bronnen die onderhevig zijn aan technologische verandering. De tweede categorie in relatie tot ideeën is te verdelen in twee subcategorieën. De eerste soort zijn de zogeheten intersubjectieve ideeën. Voorbeelden hiervan zijn: het feit dat burgers worden bestuurd door de staat die een bepaalde autoriteit uitdraagt en dat staten met elkaar contact hebben door diplomatieke instituties. Het gaat hier om de wederzijdse beïnvloeding van de verschillende groepen middels een visie. De tweede variant ideeën zijn collectieve beelden van een sociale orde die door verschillende groepen mensen wordt gedragen. De derde categorie bestaat uit de instituties. De instituties zijn een weerspiegeling van de bestaande machtsrelaties. Ze bestaan uit ideeën en materiële macht wat de ontwikkeling van ideeën en materiële mogelijkheden daardoor beïnvloed (idem: 136). Deze structuur van drie verschillende krachten representeert sociaal handelen binnen een bepaalde historische context (idem: 137). Deze methode van handelen binnen historische structuren kan worden toegepast op verschillende niveaus van activiteit. Cox doet dit onder anderen met betrekking tot de organisatie van productie, specifiek gerelateerd aan het productieproces. Dit is relevant voor dit onderzoek omdat er eenzelfde focus ligt op de kledingindustrie die zich afspeelt in een transnationaal productieketen. Cox stelt dat veranderingen binnen een specifiek niveau gevolgen hebben voor de vorming van een ander niveau. De drie niveaus en hun verbondenheid zijn ook relevant binnen dit onderzoek doordat de drie verschillende actoren in het productieproces van kleding elkaar beïnvloeden. Het is belangrijk om op te merken dat de interactie tussen de niveaus niet lineair is. De drie niveaus van sociale verhoudingen, staatsvormen en de wereldorde kunnen worden beschouwd als een vorming van de historische structuren van ideeën, materiële mogelijkheden en instituties (idem: 138). Cox beschrijft vervolgens een politiek economisch perspectief op de wereldorde, waarin macht ontstaat door sociale processen. Door middel van deze sociale structuren kunnen de hegemonische ordes die bestaan binnen de huidige wereldorde worden geanalyseerd en gepoogd worden te begrijpen.

(9)

Door specifieke sociale structuren, met name het opkomen van het kapitalisme in relatie tot de globalisering, is er een verdeling ontstaan in de wereldorde. Hegemonische landen verschillen in hun ontwikkeling met onderontwikkelde landen. Dit leidde tot een nieuwe soort handelen, transnationale handel waarin het productie proces voor een groot deel wordt verplaatst naar lage lonen landen. Deze ontwikkeling veranderde de internationale verhoudingen tussen staten. De kapitalistische productierelaties genereerde nieuwe sociale verhoudingen in de periferie waarbij buitenstaanders plotseling een grote rol speelden in de lokale maatschappij (idem: 146). De decentralisatie van productie komt vooral voor in derde wereld landen. De overheid in deze landen grijpt vaak niet in bij de manier van produceren waarin arbeidsomstandigheden en milieuconsequenties niet altijd even nauw worden genomen. Cox maakte destijds dan ook de voorspelling dat als de industrie op deze manier zich verder ontwikkelt, de kans klein is dat deze arbeiders een verbetering ondervinden in hun werkcondities (idem: 149).

De sociale machtsstructuren tussen materiële belangen, ideeën en instituties, zoals beschreven door Cox, zijn toepasbaar op de kledingindustrie. De sociale structuren tussen deze verschillende aspecten zorgen voor de huidige hegemonische mondiale verhoudingen tussen verschillende staten en actoren. Zoals Cox beschrijft is deze situatie vergelijkbaar met het huidige productieproces van veel industrieën, zo ook bij de kledingindustrie. De productieketen van kleding fragmenteert en vestigt zich daardoor in verschillende landen. De voorspelling die Cox destijds maakte lijkt nog steeds te gelden. De mondiale hegemonische machtsrelaties worden op deze manier in stand gehouden, waarin de westerse wereld een dominantere positie heeft ten opzichte van minder ontwikkelde landen (lage lonen landen). In dit onderzoek wordt het idee van Cox over sociale- en machtsstructuren overgenomen en toegepast op de casus. Cox weergeeft deze verhoudingen als een driehoeksrelatie waarin de structuren die bestaan tussen de verschillende actoren elkaar wederzijds beïnvloeden. Ditzelfde is toepasbaar op de kledingindustrie met daarin de drie relevante actoren van de politiek, de consument en de kledingbedrijven. Hun relatie tot elkaar en de machtsrelaties die tussen hen bestaan, verloopt niet lineair. Het is een proces van wederzijdse beïnvloeding waarin de actoren onlosmakelijk met elkaar verbonden én interafhankelijk zijn.

2.4 Wenselijkheid

Om over te kunnen gaan tot eerlijke en ethisch verantwoorde productie is het concept wenselijkheid van groot belang. Zodra de verschillende relevante actoren eerlijke productie een wenselijke actie vinden is dit van grote invloed voor het verdere proces. Dit zorgt voor de noodzakelijke stimulatie waardoor actoren gaan handelen naar hun wenselijke doel. Bij de afwezigheid van deze wenselijkheid wordt het voor de actoren bemoeilijkt zich volledig in te zetten voor ethisch verantwoorde productie.

Singer (2005) beweert dat de meeste mensen een gebrek hebben aan een algemeen gevoel van welwillendheid tegenover zaken die onbekend voor hen zijn. In sommige gevallen kan er een bepaalde

(10)

druk zijn waardoor persoonlijke zelfopoffering ten behoeve van het groter geheel mogelijk is. Als individuen in staat zijn hun eigen belangen te riskeren voor het positieve resultaat voor de gehele groep, zorgt dat ervoor dat er op collectief niveau meer positieve gevolgen zijn (Singer, 2005: 335). Dit zelfde denkproces kan worden toegepast op de relevante actoren binnen de kledingindustrie; zodra de actoren het bredere algemene belang in acht nemen en zich committeren aan normen die de productiewijze op ethisch vlak verbeteren, kan er worden overgegaan tot de productie van eerlijke en ethisch verantwoorde kleding. Deze manier van redeneren vindt vaak plaats bij de politieke actor. Daarnaast stelt Singer dat individuen op twee manieren kunnen handelen. Ten eerste vanuit intuïtie en ten tweede vanuit redenatie (idem: 350). De verschillende actoren binnen de kledingindustrie kunnen handelen vanuit deze twee mogelijkheden. Zodra er wordt gehandeld vanuit intuïtie kan het voor een bedrijf of consument lucratiever zijn de voorrang te geven aan het eigen belang en te gaan voor het economische belang, bekeken vanuit het dominante economische perspectief. In de situatie van de kledingindustrie zou dit betekenen dat consumenten goedkope, onethische kleding kopen en dat bedrijven geen MVO toepassen, want dit kost hen minder tijd en geld wat economisch gezien meer winst oplevert. Zodra deze actoren niet enkel bereid zijn te handelen vanuit intuïtie maar ook redenatie erbij betrekken kan er een verschuiving optreden. In dit geval ligt de focus op de totaliteit van de impact die het handelen heeft van dit individu. Zo maakt de specifieke actor een keuze die voor het grotere geheel positieve gevolgen heeft. De combinatie van deze twee gedachtenmogelijkheden is een sterke indicator voor ethische wenselijkheid (idem: 350).

Zander en Hamm (2010) constateren een stijging in kritiek onder consumenten over de economische, milieu en sociale gevolgen van mondiale handel en productie. Consumenten blijken producten die onverantwoord geproduceerd zijn te ontwijken en verantwoordelijke producten te kopen (Vogel, 2005: 51). Er bestaat een stijging in de wenselijkheid van de mogelijkheid voor ethisch consumeren. Uit marktobservaties blijkt dat consumenten daarnaast bereid zijn meer te betalen voor ethisch verantwoorde producten (Zander, Hamm, 2010: 495). Door deze stijging worden bedrijven steeds meer alert op dit gegeven en proberen het te incorporeren binnen hun bedrijfsstrategie. Bedrijven krijgen hierdoor een competitief voordeel, wat voor hen wenselijk is (Shaw, Tomolillo, 2004: 150).

Volgens Podnar en Golob is het voor bedrijven wenselijk om MVO uit te voeren omdat er een bepaalde verwachting van stakeholders bestaat ten aanzien van het committeren aan ethisch verantwoorde standaarden. Er ontstaat daardoor een reputatie die het bedrijf wil hooghouden. MVO is iets dat bedrijven moeten doen willen zij overleven in de huidige situatie waarin zij steeds meer worden aangesproken op hun gedrag. De verwachtingen in relatie tot MVO stijgen en de media en andere stakeholders zijn intolerant tegenover bedrijven die falen te voldoen aan de verplichtingen (Podnar, Golob, 2007: 329).

Daarentegen houden bedrijven er vaak een negatieve houding op na, omdat MVO economisch gezien niet het meest winstgevend is (Shaw, Tomolillo, 2004: 151). Het is voor bedrijven niet

(11)

wenselijk MVO uit te voeren omdat het ervoor zorgt dat bedrijven niet meer hun primaire economische kerntaak uitvoeren; het maken van winst (Vogel, 2005: 12). Hun taak is het maximaliseren van de waarde van hun stakeholders. Er is een plek in de markt voor bedrijven die verantwoordelijkheid nemen en ethische productie uitvoeren, maar er is nog een grotere plek voor hun concurrenten die minder verantwoordelijkheid nemen op dit gebied (idem: 3). Het onderzoek van Shaw en anderen toont dat prijs een barrière kan zijn bij het kopen van ethisch verantwoorde kleding (2006: 438). Economisch gezien is de aankoop van eerlijke kleding voor de consument volgens hen dus niet wenselijk. MVO wordt volgens hen instrumenteel gebruikt om de doelen van de machtige stakeholders te bereiken, terwijl de indruk wordt gewekt van een ethisch verantwoordelijke agenda.

2.5 Uitvoerbaarheid

Naast de term wenselijkheid is ook het concept uitvoerbaarheid van groot belang binnen het effectief bewerkstelligen van eerlijke en ethisch verantwoorde kledingproductie. Als het voor de actoren wenselijk is ethischer te produceren moet het daarnaast ook uitvoerbaar zijn om daadwerkelijke actie te ondernemen. Basu en Palazzo stellen dat de interne institutionele structuur in relatie tot bedrijven een belangrijke indicator voor de uitvoerbaarheid van MVO is. Dit heeft te maken met het individuele manager niveau en het organisatieniveau (2008: 123). Het individuele niveau is relevant doordat de beslissingen over MVO activiteiten worden gemaakt door individuele managers. Niet alle managers van bedrijven geven enkel om het doel van het maximaliseren van winst. Sommige managers willen dat hun bedrijf oprecht maatschappelijke doeleinde bevordert (Vogel, 2005: 13). De opkomst van sociaal ondernemerschap is hier een voorbeeld van. Het feit dat deze bedrijven winstgevend kunnen zijn geeft aan dat het uitvoerbaar is en dat zowel financiële als niet-financiële doeleinde verenigbaar zijn met elkaar. Zo hebben bepaalde consumenten ook andere doelen dan puur financieel eigenbelang. Hetzelfde geldt voor de politieke actor. Zij streven voornamelijk naar het behalen van doelen die niet uitsluitend winstgevend voor hen zijn maar ook het groter geheel ten goed komen. Economische prestatie is relevant voor het succes van een bedrijf. Voor een bedrijf wordt lange termijn succes bepaald door innovatie (Pal, 2011: 2). Binnen de kledingindustrie zijn er veel nieuwe mogelijkheden ontstaan voor ethische productie die bedrijven kunnen uitvoeren om zo een betere positie binnen de markt te bewerkstelligen (idem: 5). Daarnaast kunnen bedrijven gebruik maken van de niche die in de markt ontstaat in relatie tot eerlijke kledingproductie.

Het proces om daadwerkelijk gebruik te maken van MVO om ethische verantwoorde productie te bewerkstelligen kan worden gekenmerkt door verschillende indicatoren. Sommige bedrijven gebruiken MVO om zo een competitief voordeel te krijgen ten op zichten van andere kledingbedrijven, andere bedrijven gebruiken MVO om meer loyaliteit te verkrijgen van hun stakeholders. Een derde indicator is het winnen van reputatie (Basu, Palazzo, 2008: 130). Bedrijven zoeken naar bepaalde strategieën om MVO uit te voeren op de wijze dat het verenigbaar is met hun

(12)

bedrijfsstrategie (idem: 122). Bedrijven kunnen nieuwe strategieën ontwikkelen die sociale voordelen opleveren waarvan sommige een positieve invloed kunnen hebben op de winst door het verminderen van kosten. Daarnaast zorgt het ervoor dat burgers hun invloed op de bedrijven kunnen uiten door een breder scala aan keuzes in hun koopgedrag (Vogel, 2005: 3).

Karnani (2010) beweert dat MVO niet werkelijk uitvoerbaar is zoals het in de huidige maatschappij gepresenteerd wordt. Hij stelt dat bedrijven enkel in voordeel voor de maatschappij kunnen functioneren als hun eigen belang daarbij stijgt. Vaak leiden acties in voordeel voor de sociale maatschappij tot een daling in winst voor het bedrijf. Door bijvoorbeeld arbeiders meer te betalen, en de producten niet duurder te maken, daalt hun winst. Fleming en Jones (2013) stellen dat MVO, in tegenstelling tot de conventionele bedoelingen ervan, door bedrijven strategisch en doelgericht wordt gebruikt om legitimiteit te verwerven of om de kans op succes van het bedrijf verder te vergroten. Hun notie van succes richt zich bijna uitsluitend op de economische dimensie (2013: 81) De onderzoekers beweren dat de institutionele regeling die het neoliberale kapitalistisch systeem vormt, niet in staat is om economische rationaliteit te vervormen in naam van het sociale goed.

Doordat consumenten vaak een positieve gedachte hebben bij MVO wordt het vaak wel opgenomen in de bedrijfsstrategie van bedrijven. Bedrijven houden zich bezig met MVO enkel omdat het in zakelijke zin logisch is voor hen. Op deze manier committeren bedrijven zich op een minimale wijze aan MVO om zo een positief signaal naar de buitenwereld af te geven (Vogel, 2005: 4). Dit fenomeen wordt ook wel greenwashing genoemd.Greenwashing is een vorm van desinformatie op het gebied van milieu- en sociaal-verantwoorde handelingen vanuit organisaties die pogen hun publieke reputatie hoog te houden en hun publieke imago vorm te geven (Laufer, 2003: 253). Daarnaast is MVO niet volledig effectief omdat het niet het opportunistisch gedrag zoals free riding kan oplossen. In tegenstelling tot bindende regelgeving kan MVO bedrijven niet dwingen om niet-winstgevende maar wel sociaal gunstige keuzes te maken. In de meeste gevallen wordt MVO enkel gebruikt als de kosten die het met zich meebrengt tot een minimum kunnen worden beperkt. Dit geeft een beperking aan de middelen die bedrijven kunnen besteden aan MVO, en beperkt daarnaast de verbeteringen in de maatschappelijke en milieuprestaties die vrijwillige regelingen kunnen opleveren. De reden dat consumenten relatief weinig bedrijven afstraffen of belonen voor hun sociale gedrag heeft te maken met het tekort aan publiek bewustzijn van MVO beleid. Consumenten blijven grotendeels onbewust over de manier van productie van de producten die zij kopen.

3. Methode

Uit voorgaande tekst is gebleken welke concepten en theorieën van belang zijn om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. Doordat de betekenis en de rol van deze theorieën en concepten verhelderd is, kunnen de relevante te analyseren concepten en hun onderzoeksstrategieën worden besproken. Ik ben me als auteur van dit onderzoek ervan bewust dat de onderzoeker als

(13)

individu van grote invloed is bij het gebruik en analyseren van concepten door zijn of haar positie en politieke oriëntatie. Zoals Celis en anderen stellen kan een onderzoek daarom nooit volledig resulteren tot ‘neutrale’ kennis (Celis, e.a., 2013: 1). Dit onderzoek poogt dit evenwel zo goed mogelijk te bereiken. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van inductie als vorm van wetenschappelijk redeneren. Dit houdt in dat er een gevolgtrekking wordt gemaakt uit een set van observaties (Johnson and Reynolds, 2011: 35). Het onderzoek wordt uitgevoerd doormiddel van een kwalitatieve onderzoeksmethode. Kwalitatief onderzoek focust zich op één of een klein aantal gevallen, waar gewerkt wordt met intensieve interviews, diepte analyses en een discursieve methode om een volledig overzicht te creëren van een gebeurtenis of casus (King, e.a., 1996: 4). Het onderzoekt wordt uitgewerkt aan de hand van een case study waar de focus ligt op een bepaalde kwestie; de huidige situatie in de mondiale kledingindustrie. Hierin wordt er intensief onderzoek gedaan naar een bepaalde eenheid om zo andere gelijknamige casussen te begrijpen (Gerring, 2004: 342). De tijdsspanne van de casus heeft een range van ongeveer vijf jaar (2010-2015) om zo de huidige situatie in de kledingindustrie zo goed mogelijk weer te geven.

Binnen de casus van de kledingindustrie wordt ten eerste een overzicht gegeven van de huidige situatie. Daarna wordt zowel de milieu als de sociale impact van de productie van veel huidige, niet eerlijke kleding gepresenteerd. Vervolgens worden de drie relevante actoren, met allen hun eigen belangen, belicht en besproken. Deze zaken worden geanalyseerd doormiddel van een discursieve literatuurstudie waarin relevante informatie wordt samengevoegd. Deze data is afkomstig uit relevante wetenschappelijke literatuur, nieuws artikelen en beleidsrapporten in relatie tot de huidige situatie van de kledingindustrie. De literatuur werd gezocht binnen de aangegeven tijdspanne van ongeveer 2010 tot nu. Deze methode heeft een redelijke betrouwbaarheid door het feit dat informatie door iedereen hetzelfde gelezen wordt. Een nadeel is dat niet alle relevante literatuur gebruikt is binnen dit onderzoek wat als gevolg heeft dat een volledig compleet beeld onmogelijk te maken is, waardoor gebruik van andere literatuurbronnen kan leiden tot verschillende aandachtspunten.

Vervolgens wordt de casus geanalyseerd op de wenselijkheid en uitvoerbaarheid voor ethisch verantwoorde kledingproductie. Deze analyse wordt gemaakt door de verschillende standpunten van de actoren te belichten. De implicaties van deze standpunten worden geanalyseerd aan de hand van het raamwerk van Cox. Het raamwerk van Cox brengt een methode van handelen. De kritische theorie stelt dat handelen niet altijd bewust gebeurt, maar vaak onbewust wordt gestuurd door bestaande sociale processen. Het handelen van de drie actoren binnen de kledingindustrie wordt geanalyseerd aan de hand van de methode van handelen van Cox middels de drie krachten die interacteren en elkaar wederzijds beïnvloeden. De mogelijkheden die er bestaan, de intersubjectieve ideeën, de collectieve beelden die algemeen geldend zijn en de instituties die de machtsrelaties weerspiegelen, interacteren allemaal met elkaar wat leidt tot de huidige sociale machtsrelaties binnen de kledingindustrie. Deze relaties zijn van invloed bij de bepaling van de wenselijkheid en uitvoerbaarheid voor ethische

(14)

verantwoorde kledingproductie. De wederzijdse verbondenheid die aanwezig is tussen de verschillende actoren vormt de kern van de analyse. Het is ook deze wederzijdse verbondenheid die de kern vormt van de uiteindelijke aanbeveling voor een mogelijke oplossing om de productie van ethisch verantwoorde kleding wenselijk en uitvoerbaar te maken. De data voor het analyseren van deze twee variabelen is voornamelijk afkomstig uit primaire bronnen die gegenereerd worden door interviews met relevante personen op het gebied van MVO en ethisch verantwoord produceren in relatie tot de kledingindustrie. Om een compleet beeld te krijgen van de situatie in de kledingindustrie zijn er verschillende partijen benaderd voor een interview. Om dit te kunnen bereiken zijn personen benaderd die inzicht kunnen geven in het perspectief van de drie actoren; de consument, de politiek en de kledingbedrijven. Alle partijen zijn in dit onderzoek goed vertegenwoordigd met uitzondering van de kledingbedrijven. Zo hebben H&M, Inditex (Zara) en Primark afgezien van een interview en hun site als informatieplatform aanbevolen. Daarbij stelden zij dat alle informatie in relatie tot hun bedrijfsstrategie die niet zichtbaar is op hun website, vertrouwelijke informatie is. De benaderde partijen behorend tot de actor van de kledingindustrie hebben het verzoek voor een interview unaniem afgewezen. Voor het empirische deel zijn de volgende personen geïnterviewd: ten eerste Luc Fransen. Fransen is universitair docent Politicologie gerelateerd aan Internationale Betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam. Fransen is expert op het gebied van MVO en heeft hierover verschillende onderzoeken uitgevoerd in relatie tot de kledingindustrie. De informatie uit dit interview zal voornamelijk worden gebruikt bij het analyseren van de kledingbedrijven. Ten tweede Anjel Punte. Punte is beleidsmedewerker binnen de directie Duurzame Economische Ontwikkeling dat een onderdeel is van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, onder het Directoraat Generaal Internationale Samenwerking. Zij houdt zich bezig met de textiel-en kledingindustrie waarin duurzame handel en ontwikkelingsdoeleinden ten behoeven van ontwikkelingslanden worden gestimuleerd. Haar kennis wordt voornamelijk toegepast bij de analyse van de politieke actor. Ten derde Marieke Eyskoot. Zij is expert op het gebied van duurzame kleding en lifestyle en richt zich hierbij voornamelijk op de consument. Ze maakt duurzame mode toegankelijk en probeert zo het bewustzijn van de consument te vergtoten. De informatie afkomstig uit dit interview wordt voornamelijk toegepast bij de analyse van de consument. En tot slot, Niki Janssen. Janssen is werkzaam bij de NGO Schone Kleren Campagne en houdt zich vanuit deze organisatie bezig met het informeren van het publiek over de huidige situatie binnen de kledingindustrie. Het is van belang om op te merken dat deze interviews gedaan zijn met actoren gevestigd in Nederland. Zij zullen dan ook een perspectief hebben dat gevormd is door deze cultuur. Ondanks deze gekleurdheid is de informatie zeer relevant. De interviews zijn semi-gestructureerd om de betrouwbaarheid van dit onderzoek te waarborgen. Er is niet gewerkt met volledig gestructureerde interviews om zo de onderliggende structuren en relevante informatie te verkrijgen. Ook de validiteit is goed doordat de visies van experts worden gebruikt die een goed inzicht hebben in de mogelijke wenselijkheid en uitvoerbaarheid van eerlijke kleding in relatie tot de

(15)

actoren. Tot slot zal, doormiddel van een bundeling van de gegenereerde informatie, een aanbeveling worden geschreven gericht op de drie verschillende actoren aan de hand van het model van Cox.

4. Analyse

4.1 De huidige situatie in de mondiale kledingindustrie

Om de relevantie van de analyse te onderbouwen wordt er ten eerste een overzicht gegeven van de huidige situatie in de kledingindustrie en de daaruit volgende negatieve implicaties voor mens en milieu. Kozlowski en anderen (2012) stellen dat de mode-en kledingindustrie de afgelopen decennia onderworpen is geweest aan cruciale trends waardoor de hele organisatie sterk is veranderd. De industrie heeft zich ontwikkelt tot een complex, gefragmenteerd, mondiaal systeem dat in zijn kern gebaseerd is op het begrip van continuerende consumptie. Het ontstaan van het fast fasion bedrijfsmodel is een gevolg hiervan (Kozlowski, e.a., 2012: 18). Dit gegeven heeft negatieve milieu en sociale impacts, vooral voor diegene onderaan de productieketen. Gefragmenteerde productie zorgt ervoor dat kledingbedrijven hun productie verplaatsen naar lage lonen landen om de kosten voor arbeid te verminderen en minder strikte standaarden te handhaven. De kledingindustrie wordt zo een steeds grotere factor binnen de mondiale milieu-en sociaal maatschappelijke issues. De dalende prijs van kleding in combinatie met de vaak lage kwaliteit en een snelle wisseling van trends, heeft ertoe geleid dat op mondiaal niveau meer kleren worden geproduceerd en geconsumeerd. Door deze druk ontstaat er een competitie tussen bedrijven om zo goedkoop en snel mogelijk kleding te produceren wat ten koste gaat van de aandacht voor de impact die dit heeft op het milieu en het sociaal welzijn. In de jaren ’90 ondervond de kledingindustrie publiek verzet tegen het gebrek aan sociale verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de fabrieken gelegen in ontwikkelingslanden. Het beeld van de veel gebruikte ‘sweatshops’ zorgde voor negatieve publiciteit waardoor kledingbedrijven hun bedrijfsstrategie en gedragscodes opnieuw vaststelden (idem: 18). Voor veel bedrijven werd het MVO beleid een onderdeel hiervan. Er bestaan hierdoor tegenwoordig steeds meer kledingbedrijven die goed op weg zijn om op een ethisch verantwoorde manier kleding te produceren. Dit is echter een continuüm waarop verschillende bedrijven gevestigd zitten. Zo passen grotere bedrijven vaak enkel kleinere aspecten toe in hun bedrijfsaanpassing, zoals bijvoorbeeld het gebruik van biologisch katoen (idem: 19). Shaw en anderen stellen dat de huidige kenmerken van de kledingindustrie, de snelle verandering van trends met de daar bijbehorende massaconsumptie, tegen de notie van ethische productie ingaat (2006: 430).

4.1.1 De effecten: sociaal-maatschappelijke impact en milieu impact

Zoals eerder benoemd brengt de huidige situatie binnen de kledingindustrie zowel een negatieve sociaal-maatschappelijke als milieu impact met zich mee. De sociale impact van kledingproductie

(16)

bevat veel verschillende aspecten. Deze zijn allen van invloed op de werkomstandigheden van de werknemers in de kledingfabrieken. De negatieve effecten bevatten: slechte rechten voor werknemers in relatie tot vakbonden, slechte werkomstandigheden, lange werkuren, lage lonen, kinderarbeid en gezondheids-en veiligheidsissues (Kozlowski, e.a., 2012: 18). Een van de grootste kwesties is het loon dat de arbeiders ontvangen. Dit is zeer minimaal en niet evenredig aan de gewerkte uren. In veel gevallen ontbreekt een leefbaar loon: “een loon dat zorgt dat de basisbehoefte van de arbeiders en hun families worden vervuld, zodat ze volledig mee kunnen doen in de maatschappij en een menselijk bestaan hebben” (Website Schone Kleren Campagne, 2015). Door deze lage lonen zijn overuren noodzakelijk om rond te kunnen komen. Dit leidt tot het feit dat naaisters in een kledingfabriek in Azië een gemiddelde werkweek hebben van 60 tot 90 uur (Website Schone Kleren Campagne, 2015). Daarnaast is het oprichten van een vakbond, waar de rechten van de arbeiders worden gewaarborgd, vaak onmogelijk in de productielanden. Ondanks het feit dat het recht op collectieve verbinding vaak wel in de grondwet gevestigd is binnen deze landen, wordt het in de meeste gevallen niet nageleefd (Kozlowski, e.a., 2012: 20). Een andere kwestie in relatie tot de sociaal-maatschappelijk impact is het bestaan van informele arbeid. Dit fenomeen ontstaat doordat fabrieken hun toebedeelde werkzaamheden uitbesteden aan onderaannemers. Deze onderaannemers verlagen hun kosten om zo een sterke concurrentiepositie te verkrijgen. Het gevolg hiervan is dat arbeiders nog minder loon ontvangen en nog slechtere arbeidsomstandigheden hebben in vergelijking met de formele arbeiders (Website Schone Kleren Campagne, 2015). Daarnaast wordt de gezondheid van de arbeiders in deze fabrieken sterk aangetast. Door een combinatie van uitputting en het werken met chemicaliën ondervinden arbeiders negatieve gezondheidsimplicaties (Website Schone Kleren Campagne, 2015).

Dubbeld bespreekt de milieu impact van de kledingindustrie. Zij stelt dat de negatieve milieu impact binnen de kledingproductie ontstaat door (overmatig) gebruik van chemicaliën, energie, water en landbouwgrond. Kozlowski en anderen noemen daarbij ook afvalwater uitstoot en afvalproductie (2012: 19). Door het verven van textiel, het gebruik van chemische stoffen en kleurversterkers wordt het water vaak sterk vervuild (Kozlowski, e.a., 2012: 31). Er wordt jaarlijks ruim zestig miljard kilo aan textiel geproduceerd. Voor het verven van één kilo textiel is 150 liter water nodig. Zoals Dubbeld het stelt: “De wereldwijde textielindustrie gebruikt inmiddels jaarlijks 3,2% van al het water dat beschikbaar is voor de mens, en bijna de helft van de afvalwaterproblemen in de wereld heeft te maken met de productie van textiel” (Dubbeld, 2014). Bepaalde soorten textiel hebben een zeer negatieve impact op het milieu. Katoen wordt gebruikt voor ongeveer 40% van de wereldwijde kleding. De productie van katoen behoeft zeer veel landbouw grond, wat vaak zorgt voor bodemerosie- en uitputting. Daarnaast worden er veel pesticiden gebruikt, die het drinkwater van de lokale bevolking vervuilen doordat de pesticiden belanden in het grondwater. Een onderzoek uitgevoerd door Greenpeace International toont aan dat er bij een groot deel van kledingbedrijven tijdens de kledingproductie gebruikt wordt gemaakt van een groot aantal gevaarlijke chemische stoffen (2012: 9). Ook wordt er veel water verbruikt bij het verbouwen van dit materiaal. Daarnaast

(17)

behoeft het veelgebruikte materiaal polyester fossiele brandstoffen wat een grote bijdrage levert aan de wereldwijde Co2 uitstoot. Een ander aspect van de impact die kledingproductie heeft op het milieu is het probleem van afval van kledingresten die terecht komen op stortplaatsen. Dit heeft zeer negatieve implicaties voor de lokale gemeenschappen. Kozlowski en anderen benadrukken het feit dat in elke fase van het productieproces verschillende stakeholders betrokken zijn. De eigenschappen van sociale en milieu effecten zijn in elke fase het resultaat van de invloed van de stakeholders (2012: 29).

4.1.2 De actoren: de kledingbedrijven, de politiek en de consument

Er bestaan verschillende relevante actoren binnen de kledingindustrie. In dit onderzoek wordt gefocust op de volgende drie hoofdactoren: de kledingbedrijven, de politiek en de consument. Allen zijn van invloed op het proces dat zich afspeelt binnen de kledingindustrie. Daarnaast hebben ze allen een andere positie en een verschillend perspectief op de situatie. Dit leidt tot het gegeven dat er verschillende ideeën bestaan over de mogelijkheden en de manier waarop de kledingindustrie te werk moet gaan. Om beter inzicht te verkrijgen in de positie en belangen van de verschillende actoren wordt er een overzicht gepresenteerd van de huidige positie van de verschillende actoren binnen de kledingindustrie.

Kledingbedrijven

De eerste groep actor die relevant is binnen de kledingindustrie zijn de kledingbedrijven. Zij zijn de actor die verantwoordelijk is voor de kledingproductie. Zoals eerder beschreven wordt dit momenteel voornamelijk uitgedragen aan lage lonenlanden (vaak ontwikkelingslanden) waar arbeidsstandaarden niet nauw worden nageleefd. Zij zijn daardoor ook de actor die het meest bekritiseerd wordt door de andere actoren. Kozlowski en anderen stellen dat steeds meer bedrijven gebruik maken van MVO rapporten om zo hun duurzaamheidsacties te communiceren met de consument en belangrijke stakeholders (2012: 21). Zo is op de website van verschillende kledingbedrijven een uitgebreid rapport te vinden over duurzaamheidsacties en MVO beleid in relatie tot de kledingproductie. Op de site van bijvoorbeeld Inditex wordt beweert dat duurzaamheid de basis vormt voor al hun bedrijfsbeslissingen. Ze streven ernaar om hun klanten producten aan te bieden die zijn geproduceerd met respect voor het milieu (Website Inditex, 2015). Andere voorbeelden zijn te vinden bij het kledingbedrijf H&M. Zij richten zich op hun site meer op de sociaal-maatschappelijke impact van kledingproductie door te stellen dat ze streven naar een eerlijk en leefbaar loon voor textielarbeiders (Website H&M, 2015). Daarnaast stellen zij dat ze regelmatig hun leveranciers controleren in verband met de nieuwe standaarden. Daarentegen stellen ze ook dat het een tweezijdig verband is waarin ook de kledingbedrijven zelf verantwoordelijkheid moeten nemen door lange termijn relaties aan te gaan met fabrieken en duurzame productie te belonen (Website H&M, 2015). Maar om over te gaan tot daadwerkelijke actie worden bedrijven vooral gedreven door bestaande regelgeving (De Brito, e.a.,

(18)

2008: 540). Dit geldt vooral voor de veranderingen in relatie tot de milieu impact. In verhouding tot de sociaal-maatschappelijke dimensie constateren De Brito en anderen dat bedrijven op twee verschillende manieren reageren. De eerste groep bedrijven legt de verantwoordelijkheid voornamelijk bij de politiek; zij kunnen wettelijke regelgeving creëren, en de consument; zij zouden blijk moeten geven aan de vraag naar (meer) eerlijke kleding. De tweede groep bedrijven ziet de verantwoordelijkheid van de huidige werkwijze binnen de kledingindustrie als een gedeelde verantwoordelijkheid. De eerste groep ziet de economische dimensie als richtlijn terwijl de tweede groep blijk geeft van een gedeelde verantwoordelijkheid waarin alle drie de actoren samenhangen. Toch hebben veel kledingbedrijven zich aangesloten bij verschillende verdragen en akkoorden om verandering te creëren. Bij de bespreking van de politieke actor wordt hier dieper op ingegaan.

Politiek

De tweede actor die van belang is binnen de kledingindustrie is de politiek. Zij is de enige actor die de potentiele macht heeft om bindende regelgeving te creëren. Er bestaat echter weinig wetgeving in relatie tot de kledingindustrie (De Brito e.a., 2008: 539). Toch bestaat er veel overheidsactiviteit op het gebied van eerlijke kleding. Zo bestaat er in Nederland het MVO platform. Dit is een netwerk van verschillende vakbonden en maatschappelijke organisaties, waarin wordt gestreefd naar effectief overheidsbeleid op het gebied van MVO (Website MVO Platform, 2015). Ook op regionaal gebied bestaat er actie. De European Coalition for Corporate Justice (ECCJ) streeft erna om de Europese wetgeving te verbeteren in relatie tot het verschaffen van toegang tot rechten voor slachtoffers van schendingen van mensenrechten binnen bedrijfsactiviteiten. Binnen deze coalitie wordt ook gefocust op de kledingindustrie. Vijftien Europese landen hebben zich aangesloten bij deze coalitie (Website ECCJ, 2015).Daarnaast bestaan er verschillende internationale akkoorden om de kledingindustrie te verbeteren. Een belangrijk voorbeeld is het Bangladesh Akkoord dat is opgericht op 15 mei 2013 na de ramp in Rana Plaza om te zorgen voor een veilige en gezonde kledingindustrie in Bangladesh, gericht op brand- en gebouwveiligheid (Website Bangladesh Akkoord, 2015). Het is een vijfjarig, onafhankelijk juridisch bindende overeenkomst tussen wereldwijde kledingmerken, fabrieken en vakbonden, waarbij momenteel 190 kledingmerken zich hebben gecommitteerd. Ook hebben verschillende overheden zich bij dit akkoord aangesloten. Doormiddel van de resultaten van arbeidsinspectie wordt er advies gegeven aan de lokale overheden wat vaak wordt nageleefd. Een paar maanden later is op 10 juli 2013 het Sustainability Compact opgericht door de ILO, Europese Unie en de overheid van Bangladesh (Website ILO, 2015). Ook dit akkoord is opgericht om arbeidsrechten, arbeidsomstandigheden en de veiligheid in de fabrieken te verbeteren in Bangladesh. Ook hier wordt gewerkt met arbeidsinspecties. Er wordt gepoogd druk uit te oefenen op de lokale overheid zodat hun wetten in relatie tot arbeidsrechten worden hervormd. Dit gebeurt omdat de westerse overheden en de EU zelf niet het recht hebben de wetten in productielanden als Bangladesh te veranderen. Ook wordt er druk uitgeoefend op de kledingbedrijven, die volgens de betrokken partijen zelf de keuze maken

(19)

waar ze de kleding laten produceren (Europese Commissie, 2013). De ILO is aangesteld om de verschillende relevante stakeholders met elkaar in contact te brengen om samen te werken aan de problemen binnen de kledingindustrie (Website ILO, 2015). Hierin wordt gerefereerd naar het belang van de wederzijdse relaties die de verschillende stakeholders met elkaar hebben en dat er middels deze visie moet worden gezocht naar een oplossing. Een opmerking van de Commissaris van Handel destijds binnen de Europese Commissie geeft hier blijk van: “It’s clear that we need to join forces to be able to improve the labour conditions for the thousands of Bangladeshi workers in the garment industry” (Europese Commissie, 2013). Ook de Nederlandse overheid geeft blijk van deze benadering. In een kamerbrief stelt de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Lilianne Ploumen het volgende: “Samen met textielbedrijven, sociale partners, overheid, NGO’s en internationale donoren wil ik arbeidsverhoudingen in de textiel-en kledingindustrie versterken” (Ministerie van Buitenlandse Zaken, 2014).

De Consument

Onderzoek heeft aangetoond dat consumenten bedrijven belonen die hun arbeiders en het milieu op een verantwoorde manier behandelen, en bedrijven afstraffen die onverantwoord hiermee omgaan (Joergens, 2006: 360). In het onderzoek van Joergens wordt gesteld dat de meerderheid van de consumenten meer geïnteresseerd zijn in hun persoonlijke kledingbehoeftes dan de behoeftes van andere betrokkenen in de kleding productieketen (idem: 369). Toch ontstaat er een stijging in het bewustzijn van consumenten over de ethische kwesties bij de productie van kleding. Deze stijging is mede veroorzaakt doordat er meer media berichtgeving en actiegroepen zijn ontstaan in relatie tot deze kwestie (Shaw, Tomolillo, 2004: 141). Hoewel de consument zich vaak wel bewust is van de ethische problemen gerelateerd aan kledingproductie, heeft haar kennis hierover vaak geen significante invloed op de aankoopbeslissingen. Een reden hiervoor is dat het gros van de consumenten het gevoel heeft dat ze geen daadwerkelijke keuze hebben doordat een grote hoeveelheid kleding geproduceerd wordt in lage lonen landen onder slechte arbeidsomstandigheden. Het gebruik van chemische producten bij kledingproductie wordt vaak door de consument enkel als een probleem gezien als het hun eigen gezondheid negatief beïnvloedt. De eventuele impact die deze stoffen hebben op het milieu of de gezondheid van arbeiders is vaak van secundair belang. Hierin weerspiegelt het gebrek aan gevoel voor algemene welwillendheid voor het groter geheel zoals door Singer werd gesteld in het theoretisch kader.Ondanks het feit dat consumenten niet veel meer ethisch verantwoorde kleding kopen, toont de meerderheid van de consumenten een positieve houding tegenover de mogelijkheid om eerlijke kleding te kopen zolang het verenigbaar is met hun mode behoefte en prijs (Joergens, 2006: 370). Daarnaast blijkt dat bepaalde consumenten de verantwoordelijkheid van ethische kledingproductie bij de overheid en het bedrijfsleven leggen. Toch is de meerderheid van de consumenten overtuigd dat ze juist meer verantwoordelijkheid moeten nemen om zo de bedrijven te dwingen ethischer te produceren

(20)

(idem: 370). Volgens Niinimäki bestaat er een gedragslacune in de ethische belangen van de consument en het koopgedrag in de kledingbranche (2010: 153).

In een bespreking van de nieuwe documentaire ‘The True Cost’, een documentaire waarin de huidige situatie in de kledingindustrie aan de kaak wordt gesteld, wordt beweert dat de consument een psychologische impact ondervindt bij de aankoop van kleding afkomstig uit de hedendaagse fast fashion. Consumenten krijgen een gevoel van rijkdom doordat ze instaat zijn veel kleding te kopen voor relatief lage prijzen. Het resultaat is dat kleding wordt beschouwd als een eenmalig product; het hoeft niet duurzaam te zijn omdat de consument zich kan permitteren vaker meer kleding te kopen. Daarentegen zij de gevoelens van vervulling maar van korte duur waardoor er in een rap tempo nieuwe kleding moet worden aangeschaft. Er wordt gesteld dat de consument een valse illusie heeft van rijkdom door de aanschaf van de fast fasion kleding (Hendriksz, 2015).

4.2 Wenselijkheid en uitvoerbaarheid in relatie tot de drie actoren

Doormiddel van voorgaande informatie is er meer inzicht verschaft in de huidige situatie binnen de kledingindustrie, de daarbij behorende ecologische en sociaal-maatschappelijke implicaties en de posities en belangen van de relevante aanwezige actoren. Nu vindt er een analyse plaats toegespitst op de verschillende actoren in relatie tot de concepten wenselijkheid en uitvoerbaarheid, middels de methode van handelen van Cox. Daarbij wordt gestart met de kledingindustrie, waarna de politieke actor en de consument wordt besproken.

4.2.1 De kledingbedrijven

Wenselijkheid

Op basis van een eigen studie gefocust op de West-Europese kledingindustrie stelt Fransen dat de wenselijke actie van kledingbedrijven met betrekking tot MVO vrij weinig te maken heeft met competitief voordeel of moraal. Deze twee factoren spelen mee maar zijn niet de belangrijkste factor. Volgens verschillende experts is de belangrijkste factor reputatieschade wat vooral te maken heeft met negatieve media aandacht en negatieve aandacht van maatschappelijke organisaties via de media (Interviews, Fransen, Janssen, 2015). “Als bedrijf weet je dat bepaalde consumenten geven om commitments in relatie tot duurzamere productie, je weet dat maatschappelijke organisaties constant bezig zijn om de aandacht erop te vestigen en die krijgen ze nu en dan binnen ministeries of het parlement” (Interview Fransen, 2015). Dit gegeven maakt het voor kledingbedrijven wenselijk zich op een bepaalde manier te committeren aan nieuwe standaarden en normen binnen hun productiewijze. Hier wordt zichtbaar hoe de door Cox beschreven ideeën in de vorm van collectieve beelden over de sociale maatschappij invloed hebben op de mogelijkheden. Een bedrijf wil geen reputatieschade oplopen waardoor de mogelijkheid tot actie ontstaat wat ertoe leidt dat wenselijkheid groeit. Zoals

(21)

eerder beschreven, stelden Podnar en Golob dat het hooghouden van een reputatie te maken heeft met bepaalde verwachtingen van stakeholders ten aanzien van het committeren aan ethisch verantwoorde standaarden. Kledingbedrijven proberen de verwachtingen van zowel de politiek als van de consument waar te maken. Volgens Fransen hebben bedrijven niet het gevoel dat ze economisch gezien veel winnen als ze aan MVO doen, in relatie tot hun concurrenten. Vogel stelde dat dit ervoor kan zorgen dat het gebruik van MVO niet wenselijk is voor bedrijven omdat de primaire, het maken van economische winst, naar de achtergrond verschuift. Op individueel niveau gerelateerd aan een managersfunctie kan het moraal een grotere rol spelen, maar binnen de bedrijfslogica gaat het er meer om dat het bedrijf iets moet doen om negatieve aandacht te vermijden en een mogelijke achterstand te voorkomen. Het kan omschreven worden als een organisatorisch reflex. Dit komt overeen met de bewering die Basu, Palazzo en Vogel stellen waarin het individuele manager niveau van invloed kan zijn binnen een bedrijf bij de wens om daadwerkelijk het sociale welzijn middels MVO te verbeteren. Volgens Janssen worden deze individuen beperkt binnen hun potentiele mogelijkheden om actie uit te voeren (Interview Janssen, 2015). Als een bedrijf zich eenmaal committeert aan een bepaalde vorm van MVO moet het veel activiteiten ontplooien. De wenselijkheid van bedrijven voor het produceren van eerlijke kleding bestaat op individueel niveau. De wenselijkheid daalt echter door de aanwezigheid van economische belangen binnen de gehele bedrijfsstrategie (Interview Fransen, 2015). Hier spelen de door Cox gehanteerde intersubjectieve ideeën een rol doordat de wederzijdse beïnvloeding tussen verschillende economische en morele belangen van kledingbedrijven de uiteindelijke mogelijkheden beïnvloeden en vorm geven.

Uitvoerbaarheid

Volgens Fransen is de meerderheid van de kledingbedrijven actief als het aankomt op MVO. Voor de meeste kledingproducenten geldt dat ze ‘iets’ moeten met arbeidsomstandigheden, waar veel tijd en geld in gaat zitten. De consument en de politieke actor hebben een collectief beeld over de rol van de kledingbedrijven in relatie tot de ethische kledingproductie. Hierdoor ontstaan er mogelijkheden voor de kledingbedrijven waardoor de uitvoerbaarheid wordt versterkt. Volgens Fransen neemt de activiteit toe, commitments worden in politieke zin steeds progressiever. Eens in de twee jaar is er een schandaal of een ramp binnen de kledingindustrie waarna er voor een korte periode veel aandacht wordt besteed aan de situatie in de kledingindustrie (Interview Fransen, 2015). Hierdoor ondernemen bedrijven actie omdat ze geen reputatieschade willen oplopen. Dit komt overeen met de mening van Basu en Palazzo dat het behouden van reputaite een indicator voor het gebruik van MVO is. Zodra deze periode voorbij is en de interesse is weggeëbd verdwijnt ook de urgentie er iets mee te doen. Zoals Fleming en Jones stellen kan dit betekenen dat bedrijven strategisch en doelgericht gebruik maken van MVO om legitimiteit te verkrijgen. Volgens Eyskoot zit de kledingindustrie momenteel ergens tussen de volgende drie stadia: die van ontkenning, het nemen van verantwoordelijkheid en het uitvoeren van preventieve maatregelen. Een groot deel van de kledingbedrijven bevindt zich in het

(22)

stadium van het nemen van verantwoordelijkheid en wordt steeds progressiever (Interview Eyskoot, 2015). Door de weerspiegeling van de bestaande machtsrelaties wordt zichtbaar hoe de bestaande kledingbedrijven elkaar beïnvloeden in hun uitvoering op het gebied van ethisch verantwoorde kledingproductie. De verschillende kledingbedrijven houden rekening met elkaar om te voorkomen als enkeling achter te blijven.

Fransen stelt dat ondanks het stijgend aantal commitments op het gebied van MVO, er vrij weinig wordt aangepast binnen de bedrijfsstrategie van kledingmerken (Interview Fransen, 2015). Het belangrijkste probleem in de kledingindustrie is dat sinds de uitbesteding van productie van westerse landen naar ontwikkelingslanden, zich een productiemodel heeft ontwikkeld waarbij korte orders worden uitgegeven aan steeds wisselende leveranciers. Dus lange termijn relaties worden niet aangegaan. Daar waar de kleding het goedkoopst geproduceerd kan worden is leidend. Dit feit ontstaat door de verschillen in machtsverhoudingen tussen de verschillende actoren. De kledingmerken hebben als institutie een grotere macht dan de kledingproducenten, waardoor zij de productienorm bepalen. “Als je daar over heen een commitment plakt met betrekking tot MVO voor het verbeteren van de arbeidsomstandigheden binnen de kledingindustrie, ontstaat er een frictie tussen het productiemodel en de wil om deze commitments uit te voeren” (Interview, Fransen). Het collectief beeld onder de verschillende actoren over de slechte situatie in de kledingindustrie is ook voor de kledingbedrijven als actor zichtbaar. Door de bestaande machtsverhouding in relatie tot de productielanden kan dit echter genegeerd worden om zo eigen economische doeleinde te vervullen. De mogelijkheden voor actie die ontstaan uit de zichtbaarheid van dit collectieve beeld worden vervolgens niet effectief gebruikt. Doordat dit niet gebeurt wordt deze sector nog complexer. Dit houdt in dat de prijs van kleding nog meer daalt, collecties nog sneller wisselen, en de categorie disposible fashion ontstaat. Dit is een trend die volstrekt tegen elk commitment van MVO ingaat. Het houdt in dat er snelle en goedkope productie van kleding plaatsvindt waarbij de overgebleven kleding voor weinig geld wordt verkocht. Aan de ene kant hebben bedrijven MVO beleid, maar aan de andere kant hebben ze ook inkoop targets. Deze twee componenten zijn moeilijk met elkaar te integreren wat de uitvoerbaarheid bemoeilijkt (Interview Janssen, 2015). Vanuit een recycling-milieu perspectief is dit volstrekt ongunstig, maar ook voor de arbeiders is dit een negatieve trend. Het is vrijwel onmogelijk om de wil voor cruciale verandering door te voeren terwijl de snelle goedkope productie nog steeds de norm blijft. Hier bestaat een frictie tussen de wenselijke intersubjectieve ideeën van de kledingbedrijven en de consument doordat de huidige norm onbewust wordt gevormd door de wederzijdse actie die tussen hen bestaat. Hierdoor wordt de uitvoerbaarheid van eerlijke kleding vanuit de kledingbedrijven zeer bemoeilijkt.

(23)

4.2.2 De politiek

Wenselijkheid

Volgens Punte is eerlijke en duurzame kledingproductie wenselijk voor de politiek. Het optimale doel is dat kleding volledig eerlijk en ethisch verantwoord geproduceerd wordt. Er zijn binnen de politiek al veel stappen gemaakt maar het gaat langzaam omdat het een complex probleem is. Er beweegt wel veel. Er zijn 300 nieuwe vakbonden in Bangladesh bijgekomen, en er zijn 200 nieuwe arbeidsinspecteurs voor productiefabrieken aangesteld en opgeleid met steun van de ILO (Interview Punte, 2015). Janssen stelt dat de politiek hard werkt om de situatie te veranderen. De politiek anticipeert op de bestaande sociale processen tussen de verschillende actoren en maakt gebruik van de mogelijkheden die hierbij ontstaan. Ook hier geldt, zoals gesteld door Singer in het theoretisch kader, dat zodra een actor het bredere algemeen belang in acht kan nemen dit ten goede komt voor het groter geheel; het wenselijke idee voor eerlijke kleding. Het maken van afspraken en richtlijnen tussen overheden resulteert echter ook in het ontstaan van diplomatieke spanningen. De politieke belangen spelen een belangrijke rol hierin. Er moet daarbij een bewustzijn ontstaan in hoeverre kwesties kunnen worden besproken om te voorkomen dat onderhandelingen vastlopen en van tafel gaan. Dan worden er bepaalde afwegingen gemaakt. Mogelijk is dit één van de redenen waardoor op internationaal niveau geen bindende wetgeving bestaat die ingebed is in een internationale organisatie als de Verenigde Naties. Een ander mogelijk argument is het economische belang in relatie tot de wens voor economische groei in eigen land. De overheden en het bedrijfsleven weerspiegelen als instituties de bestaande machtsrelaties, waardoor de overheid hier een verschuivende rol heeft. Er bestaan verschillende economische belangen in de vorm van intersubjectieve ideeën op nationaal niveau die een nationale overheid niet wilt beschadigen en dus van invloed zijn op de effectieve mogelijkheden die zij kunnen en willen uitvoeren.

Uitvoerbaarheid

De strategie van de Nederlandse overheid en de politiek als actor in het algemeen is de weg van engagement, betrokken blijven en samenwerken richting gewenste verbeteringen. Het Nederlandse ministerie richt zich voornamelijk op ten eerste kledingbedrijven, ten tweede andere overheden binnen de EU om taken en verantwoordelijkheden te verdelen en ten derde de overheden van productielanden zelf (Interview Punte, 2015). Bij de benadering van kledingbedrijven wordt gewerkt met bij voorkeur positieve prikkels, partnerschappen en/of vrijwillige afspraken. Dit kan bewustheid en dus uitvoerbaarheid vergroten. Zo wordt gepoogd een gemeenschappelijk collectief beeld te creëren waardoor de kledingbedrijven de mogelijkheden die er zijn zullen oppakken. De politieke actor maakt haar intersubjectieve idee aantrekkelijk voor de kledingindustrie met behulp van de macht die ze heeft door haar instituut. Momenteel wordt dit gedaan door IMVO (internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen) convenanten: niet juridisch bindende doch afrekenbare afspraken tussen bijvoorbeeld een sector, het maatschappelijk middenveld en de Nederlandse overheid (Interview

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This article discusses a method presented by Maurer which is claimed to be generally applicable but which, according to the prsent author, is itself based on ideological values

LNG and FT-GTL plants is based on the cost of the Nigeria Liquefied Natural Gas NLNG train 6 in which production is expected to commence in the fourth quarter of 2007 (NLNG, 2006)

The problem of scarcity of data on the levels and composition of particulate matter (PM), the need for monitoring methods and standards, and the health hazards of toxic trace

The literature review that follows focuses on issues that are central to the development of a work unit performance measurement questionnaire, namely organizational

Ge- vraagd naar waar zij over 15 jaar wil- len wonen, blijken jongeren een duidelijke voorkeur te hebben voor het buitengebied.. Met name lande- lijk wonen vlakbij een

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Te betogen valt, in het verlengde van de rechtspraak van de Hoge Raad dat het primaat van de politiek niet verder gaat dan strikt nood zakelijk, dat de besluitvorming van de raad