NN31545.0889
rA 8 8 9 november 1975Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding Wageningen
BEPALING VAN C-WAARDEN IN DE OMGEVING VAN DE V.A.M. TE WIJSTER EN EEN METHODE OM WATERMONSTERS TE NEMEN UIT FILTERS ONDER EEN AFVAL STORTPLAATS
M. Wijnsma
Ow"
Nota's van het Instituut zijn in principe interne
communicatiemidde-len, dus geen officiële publikaties.
Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een
eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende
discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet is afgesloten.
Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking
^[$1
CENTRALE LANDBOUWCATALOGUS
I N H O U D b i z . INLEIDING 1 OPSTELLING 1 ENIGE MEETRESULTATEN 4 BEPALING OWAARDEN 4 SAMENVATTING 10 LITERATUUR 11
INLEIDING
Op het terrein van de N.V. Vuil Afvoer Maatschappij (V.A.M.) te Wyster is een onderzoek aangevangen naar grondwaterverontreiniging vanuit de vuilstortplaats (HOEKS, 1973).
In verband hiermee zijn 3 diepe boringen uitgevoerd, waarin filters zijn gesteld (fig. 1). Het ligt in de bedoeling dat op de plaats van twee van deze boringen (D 20 en D 21) binnenkort vuil zal worden gestort. Om toch de mogelijkheid te hebben om watermonsters
te nemen, zijn buiten de vuilstortplaats referentiebuizen geplaatst. Door middel van hevels kan water uit de onder het vuil gestelde
filters gehaald worden en is het tevens mogelijk grondwaterstanden te meten.
Daar de mate van vervuiling mede afhangt van de verticale weer-stand van het afdekkend pakket is ook hiernaar onderzoek verricht.
OPSTELLING
In fig. 2 is schematisch de opstelling weergegeven van de referentiebuis en de verbinding met het onder het vuil gestelde filter. De grondwaterstandsbuis is van p.v.c. en heeft een diameter
ii
van 1 , met aan de onderkant een spleetfilter van 1 meter lengte. De referentiebuis, eveneens p.v.c, heeft een lengte van 4 meter en een diameter van 5 cm. Deze buis is aan de onderkant afgesloten. De hevels die in de buizen zijn aangebracht, zijn zodanig ge-construeerd dat ze niet leeg kunnen lopen wanneer de waterspiegel lager komt dan de onderkant van de hevels. Gemiddeld zijn de
Tabel 1 geeft aan op welke diepte de hevels beneden het water-oppervlak zijn aangebracht (a) en tevens de diepte van de hevels beneden de bovenkant van de stijgbuis c.q. referentiebuis.
Tabel 1. Diepte van de hevels ten opzichte van het wateroppervlak en ten opzichte van bovenkant stijgbuis, c.q. referentie-buis
Boring D 20 Boring D 21
diepte diepte a diepte diepte a hevels hevels hevels hevels
stijgbuis referentie- cm stijgbuis referentie- cm in cm buis in cm in cm buis in cm L . b . b . H M L 425,2 490,0 490,0 490,0 250,0 333,3 333,4 333,8 100,2 97,0 96,7 9 6 , 5 391,0 442,2 443,2 490,2 230,0 302,2 305,7 303,2 6 1 , 5 97,2 97,8 144,8
De hevel in de referentiebuis is verbonden met de hevel in de
grondwaterstandsbuis door middel van een hard p.v.c.buis,type PE 50, diameter 20/16 mm.
In de toevoerleiding bij de referentiebuis is een T-stuk geplaatst, met daaraan verbonden een plastic slang van _+ 1 meter lengte.
Hierdoor kunnen eventuele luchtbellen gemakkelijk uit de toevoer-leiding worden verwijderd en kan water worden toegevoegd.
Alvorens water toegevoegd kan worden moet de slang aan een kant van het T-stuk worden afgeklemd daar anders de gehele
toevoer-leiding leegloopt wanneer de kurk wordt verwijderd. De grondwater-standsbuis is tevens doorgetrokken naar de referentiebuis, om eventuele gassen die uit het grondwater vrij komen te kunnen laten ontwijken.
Zou de grondwaterstandsbuis onder maaiveld zijn afgesloten dan is de mogelijkheid aanwezig dat door opeenhoping van gas een lagere grondwaterstand ontstaat, dan in werkelijkheid het geval is.
De gehele toevoer leiding tussen put en referentiebuis is +_ 50 cm beneden maaiveld ingegraven, om eventuele beschadigingen tijdens het storten van het eerste vuil en door vorstbeschadiging te voor-komen. De referentiebuizen zijn ondergebracht in putten die worden afgesloten.
Is er geen of nauwelijks toestroming naar de referentiebuis, wanneer hieruit water wordt onttrokken, dan kan de oorzaak zijn:
1. luchtinsluiting in de toevoerleiding 2. toevoerleiding is geheel leeggelopen 3. grondwaterstand is beneden de hevel gedaald ad 1. Deze storing kan het snelst worden verholpen door de
slang die met het T-stuk is verbonden te vullen met water. Dit dient zo vaak te worden herhaald dat er geen luchtbellen meer te voorschijn komen.
ad 2. Wanneer de zuigslang van een pomp op het T-stuk wordt
aange-sloten dan zal de toevoerleiding geheel gevuld worden. Hierbij dient men er aan te denken, de slang die verbonden is met de
hevel in de referentiebuis, af te klemmen.
Voor het pompen kan een 3 pk Bernard motorpompje worden ge-bruikt, type W 19A-107
ad 3. Het is duidelijk dat wanneer dit punt zich voordoet, er gewacht moet worden tot de grondwaterstand weer stijgt.
Om een representatief watermonster te krijgen is het wenselijk het water dat in de referentiebuis en de toevoerleiding aanwezig is, eerst weg te pompen. Voor sommige putten is dit niet mogelijk omdat het grondwater niet snel genoeg kan toestromen door de geringe
door-latendheid. Het betreft de filters die tamelijk ondiep zijn geplaatst. In de toevoerleiding is +_ 15 liter water aanwezig, in de
referentie-buis +_ 4 liter, al naar gelang de waterstandshoogte.
Voor het nemen van een watermonster kan een multifix slangenpomp type M80 worden gebruikt. De zuigslang wordt dan in de referentiebuis gebracht. Ook kan het Bernard motorpompje worden gebruikt, waarbij dezelfde procedure wordt gevolgd als vermeld onder punt ad 2.
ENIGE MEETRESULTATEN
Tijdens de proefopstelling zijn metingen verricht in de bestaande grondwaterstandsbuis en in de referentiebuis om na te gaan of de
gemeten grondwaterstand in beide buizen overeen kwam.
Een aantal metingen zijn uitgevoerd door de V.A.M, en weergegeven in fig. 3. Hierbij valt het op dat er enkele metingen zijn met
ver-schillen. Een oorzaak hiervoor te noemen is erg moeilijk, temeer daar uit eigen metingen, fig. 4, geringere verschillen werden waar-genomen.
Fig. 5 geeft de reactie van de grondwaterstand wanneer water uit de referentiebuis wordt gepompt. Nahet stoppen van de pomp duurde het +_ 5 minuten voordat het begin-niveau weer was bereikt. Uit fig. 5 blijkt dat de verschillen in grondwaterstand kleiner zijn dan in fig. 4. De reden kan zijn dat toen eventuele luchtbellen in de toevoerleiding door de wateronttrekking zijn verwijderd.
BEPALING C-WAARDEN
De mate van verontreiniging van het grondwater wordt bepaald door de hoeveelheid en hoedanigheid van het opgebrachte vuil en de verticale stroomsnelheid van het water door de bodem. In fig. 6a en 6b zijn door VAN REES VELLINGA een aantal profielen weergegeven van diepboringen. Hieruit blijkt dat de keileemlaag, welke van grote invloed op de verticale weerstand (c-waarde) is, onregelmatig voor-komt. Dit komt ook tot uiting in de bepaling van de c-waarde, vast-gesteld aan de hand van kernmonsters die van deze leemlaag genomen zijn.
In het laboratorium is van deze kernmonsters de doorlaatfactor (WIT, 1974) bepaald (fig. 7), waarna de c-waarde is berekend met de formule:
c
. £
(l
+l
+ 1 ...) n k k kwaarin:
D = dikte bemonsterde laag (m) n = aantal grondmonsters
k = doorlaatfactor (m/dg)
De gevonden c-waarden voor boring D 20 en D 21 zijn als volgt: Boring D 20A 2900
D 20B 3400 D 2 IA 8800
Het feit dat boring D 2IA een zeer hoge c-waarde aangeeft, is te verklaren door de keileemlaag die daar ter plaatse dikker is, wat overeenkomt met de profielen van figuren 6a en 6b. In grootte-orde geven de kernmonsters een c-waarde van 4000 dagen. Om deze waarde te toetsen is een berekening opgezet voor een 16-tal grond-waters tandsbui zen die in een kruis-raai zijn geplaatst (fig. 8)
(WIT, 1974). Voor de berekening is gebruik gemaakt van de formule:
Qi - Qu - y Ah - E = h ~ h
c waarin:
3 Qi = instromend water in een bepaalde laag m /dag
Qu = uitstromend " " " " " m3/dag
U = bergend vermogen vol.% E = verdamping uit capillaire opstijging mm
h" = stijghoogte diep grondwater cm h' = " " ondiep grondwater cm
c = verticale weerstand dagen Ah = verschil in stijghoogte tussen twee punten
in een horizontaal vlak cm De factoren Qi en Qu zijn niet in de berekening betrokken omdat
het hier een keileemlaag betreft waar de gemeten doorlatendheid zeer gering is (fig. 7).
Verdamping uit capillaire opstijging is eveneens niet in de berekening betrokken daar de grondwaterstand dermate was gedaald dat er praktisch geen verdamping uit de leemlaag heeft plaatsge-vonden (tabel 2 en 3).
CM XI O E u c o c > ö c •o c o 0> o 5 T3 C O t_
o
^ •>i>N
\ ? » ^ N ^ ^ Os? N " N « ^ X ^ \ N ^ s * * > N ^ > N * N ^5* * Nk
> * N v« 1, N 0«f
i s N s » •5 so ». s » s? »1 S4
« N s « "ft «s N i v« N • s 0 s« N ~> N » 3 N •ft •s« •*1 ^ ^ * * ». , >S
•>» N À ^ * •nS
N \ \ 0 N S--8 N N S « ». s« *« « <i N s » A •*»i
0 N A s«5
N *5
». v« «. S ». s * 1 , S 4 s« N * 0 $ % •n N N V N «« N? M M <* A M « • M • 4 5 »1 aï 5 *) 0S
0 ,S
*>5
05
»•f
*. N «M N \ N « sï
N»l
N »b v« N ». » N ». N v » ». , >> 1
»» s>» VI N V. N * <* A .. ü
N « 0 "1 S N ». • 5 S N s 0 *> , v». NS
••> 0 ^1
• 0 v5
^ S * *» N $ N N M at N ") »i ^ftÎ
0 s ^ N i <5 "? Q »• 1 •a 0 5 1 V S «» <> "5 n Î5 •>^ 1
h 5
N i 0i
« v» * \ . N «« ' »î %. N X * N: 4
s. N •> S N 0 * • * N ( S * ». ^5 0 «>5
^« > 3! ^i
•>-i
t i V.1
« N l ,: î
*> N S§
\ * ^ N4
». N s« C5 0• 35
i
»' ï
ss
i
Hk
N.i
« •*5 k ** ^ N S N \ N 5 N > N r* "N N N s . » Ï N > 1 a. 4 »3 ( s -3 n 5 *o 0 »1 ». •> >. * 0 > sS « ^ 0 s s ^ S IN S s vi Sî
N $ w N N N ȕ
N "• 1 S 'S 9 s "! 1 0 M ". •s *> * 0 N » *. N»Ü
N» ^ »• N v« » »Î *# H ^ N •'1
• 1 0 t. * 0 1 0 M *N * Ü »i
> S Ml «
<v •ï
^ 1»,t î
NS
N •î N« • ». 1 « ^ N * N » . *3 N "S H4
\ vi N "• N . 0 . Ü V ^ (K »4 N S », N > ' $ s V . "v, v» ^5 1' S
n * ^ ~ 1 N •>» N s "». ft \ •1 J.* 5
N " i ». N 0S' \
Si '
^ « %• i *» N S . • . ^ • « ».4
sï
i. , ^ N N N t N »i
N ' »î J! 0 Ni A «. N Ni
s N N » N i Ni •n N* N N » fN 5 N N , N 1 y, • S - 1r
i
s . V« s 1^s
S . » "1 • N * « 1 s» "1 N l « 0 N t.- »1
» •. J > ' ,? ». > v« S N »i 4 v«Î
v» N • • * •> •> x N •* »» ? •< . Ni » * n »4
N» N » . j ,4 ^
* N N ft N 0 Vi » N tî
N N ' S •-. ~ > 0« \ , r. k >. ' S . N 5 V f s 1^ * 4 AT , ^ s 0 v »1 S 01
>il
ft5
- *i \
N S » J * N S *» s » . v. N ' V *> v> i N s . »i 11 v« V« "1 +1 S-»1 s 4 0 0 , •ft «J. N ». J» S *« v» vt N N 4 Si
- »S
m "5 .Q . 0 o •3 c > o E u c o> Q C7> C i_ O JQ C eu T> c o l/) a» a 5 T3 C O t_ o
Nsï
H
•Ns ^ s s > N * » X i 1 N$ N•N
^ N ^ S5
» * Q M J ~* X4
*J N, n s» rs •*> S i •0 •> ». i % •s, * •1 ». *\ t\ * "> N 1 1 0 4> ") »•» > t> N 0 ^ fi --0 H 'S > A i \ N•n
< Si * *% • S N N N S *» N SI •«> s N ("> 5 »1 t 3 •0 >S
sS
N * * * •1 •» S V N4
») » .< » s»S
* j SX
s e fi *1 H * i» *1 *) "> •» * •0 N. 55 «• s s» *n wl:
N i3
IS4
X s0 • ) *•> • 1 s 0 0 * ") >i
*. s l. s s» si "1 s 0 »« S )à
»a 3 •3 v« •1 «% ».S
4. 0» <v l, * N ». IS M »» > N ** ^ S *»5
*» * »» Nt
*> r-s. 0 « "> s i * •0 \» ^' 5
>5
Ni
*0 ISsi
«* N ' ^ N * Ni v; •> . » •s N "1 N) è •> » N S > >•> ' 1 "1 Sa
*3 S •^ S«i
s« K *» M s» * *» v» < *>i
*> N« v \ *i: 5
•• V, •> N S Ü N. J
N »«t
•« s»S
N \st
% ^ « N s s l, 5f •» • vi •") « 0 •1 «» « * <-, A. fr. > E . . . É° S 2 o 8 « o
en ri m « ™ œ n 4-* O : : : -om o Q gm o 00 N in w "^ <P w c o : : : : : : > <- w n sr inio s o . . . '. c :Om het bergend vermogen, dit is de hoeveelheid water die in de grond kan worden opgenomen per eenheid van grondwaterstandsstijging
(BLOEMEN, 1971); te bepalen is voor 16 filters (fig. 8) een bereke-ning opgezet, zowel voor een natte als een droge periode.
1. uit natte periode berekenen
stijging x y = neerslag -*• y
2. berekende y in droge periode toe te passen Ah1(vert) _ daling.^1
c periode 1 3. c toepassen in natte periode
h(vert) . , ., x periode = n aantal mm/dag
Cl
4. nieuwe berekening y„
stijging x y = neerslag -n aantal mm
Aangezien voor deze berekening neerslagcijfers nodig zijn is er een regenmeter geplaatst die wekelijks is waargenomen. De ge-gevens zijn weergegeven in tabel 4.
Tabel 4. Neerslag in de periode 22 augustus tot en met 17 december 1973
Neerslag mm 50,6 8,1 1,25 1,25 22,5 30,0 bevroren bevroren 98,7 Datum 22-8-'73 31-8-'73 3-9-*73 10-9-*73 17-9-'73 24-9-'73 1-10-73 8-10-73 15-10-73 Neerslag mm regenmeter geplaatst 10,3 16,0 3,1 -31,5 33,5 -28,7 Datum 22-10 23-10 29-10 5-11 12-11 19-11 30-11 10-12 17-12
Als rekenvoorbeeld is grondwaterstandsbuis no. 4 weergegeven waarin de volgende waarden zijn gebruikt
Ah droge periode: 96 cm Ah natte periode: 147 cm neerslag: 50,6 cm
stijging natte periode: 48,6 cm in 7 dagen daling droge periode: 18,3 cm in 24 dagen
1. 48,6 y = 50,6 y = 0,10 , 96 _ 18,3 x 0,10 2. = — — — '-— -*• c. = 1259 dagen c. 24 1 1259 X 7 = 8'1 7 m m / d aS 4. 48,6 y2 = 50,6 - 8,2 -> y2 = 0,087
Berekening herhalen met berekende y . (2) 96 18,3 x 0,087 ,.,, ,
2 4—î •* c2 = 1447 dagen
(3) j-^y x 7 = 7,11 mm/dag
(4) 48,6 y3 = 50,6 - 7,11 •*• 3 = 0,089
Berekening herhalen met berekende y (2) 96 18,3 x 0,089 ,.,. .
~c~~= 2 4 — "* C3 = 1 4 1 4 d a g e n
Uit bovenstaande berekening volgt een gemiddelde c-waarde van 1378 dagen en een gemiddeld bergend vermogen van 9,2%. In tabel 5 zijn de waarden weergegeven van de 16 grondwaterstandsbuizen be-rekend volgens hetzelfde rekenschema.
Tabel 5. Berekende waarden van 16 grondwaterstandsbuizen Plek no. 1 2 3 4 5 6 7 8 c-waarde (dagen) 5750 1549 1604 1378 953 1887 747 1127 Bergend vermogen % 8,3 9,1 9,0 9,2 9,0 3,1 6,5 5,3 Plek no. 9 10 11 12 13 14 15 16 c-waarde (dagen) 646 2082 70 3328 1300 1948 1589 2063 Bergend vermogen % 9,7 6,2 41,0 2,7 7,0 11,0 9,0 9,0
De grote verschillen in c-waarden moeten worden toegeschreven aan het wel of niet voorkomen van de keileemlaag. Wanneer plek 11 buiten beschouwing wordt gelaten vanwege de extreem hoge waarde voor het bergend vermogen, dan is het meetkundig gemiddelde van de ver-ticale weerstanden 1657 dagen.
SAMENVATTING
Onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheid om water-monsters uit filters te nemen, die zich onder een vuilstortplaats bevinden. Een methode wordt in deze nota beschreven. Tevens is de verticale weerstand (c) bepaald en berekend. De plaatselijk grote verschillen in c-waarde moet worden toegeschreven aan het onregelmatig voorkomen van de keileemlaag.
Globaal kan worden gesteld dat wanneer deze keileemlaag niet of nauwelijks voorkomt de c-waarde + 2000 dagen bedraagt. Wanneer de laag wel aanwezig is, bedraagt de c-waarde in orde van grootte 6000-9000 dagen.
LITERATUUR
BLOEMEN, G.W., 1970. Berging, afvoer en verdamping in de Gelderse
Achterhoek volgens grondwaterstandanalyse. Deelrapport 9. Hydrologisch Onderzoek in het Leerinkbeekgebied. Tweede interimrapport werkgroep I
HOEKS, J., 1973. Verontreiniging van bodem en grondwater bij vuil-stortplaatsen nota ICW 737
, TOUSSAINT, C G . en LOOYEN, W. , 1975. Kwaliteit van grond-water en oppervlaktegrond-water bij het afvalverwerkingsbedrijf van de V.A.M, in Wij ster. Nota ICW
WIT, K.E., 1974. Verticale weerstand van het afdekkend pakket in Midden-West Nederland. Nota ICW 879
1974. Hydrologisch onderzoek in Midden-West Nederland. Nota ICW 792
'o O)
ir
O
o ujgg 0 1 O) T33
O) Ç '<_ o .Q o. 0> '•6 en QFig 2 1 ontluchting 2 grondwaterstand 3 hevel U grondwaterstandbuis 5 referent iebuis 6 toevoerleiding 7 T-stuk
JAN FEB MRT diepte
cm-bb
-I 1 1 1 1 1 r- APR -i—r ME I JUNI -f—r-^" 1373
-150 -200 Fig 3 • D20(laag) • referentieput -250 -150 -200 -150 Fig 4 Fig5 1-200
A - A ' m 20 r D27IT.D.10) N.AR 20 40 60
fijn zand (<U50) p r q grof - (>U50) | | | stibhoudend m m klei/leem [~ö~] grind | ~ | humeus Ê waarnemingsfilter 0 500 m . (naarvanRees Vellinga) D28 O . O oooo o o o o . o ° t ° D19 I
w*
o «o O ' O 91m-mv É Fig 6a m -. 20 N.A.R 20 40 60 B - B ' 20 N.A.R 20 i.0 60 D25 (T.D.8 )naar vanRees Vellinga
- N.A.R Fig6b
Fig 7 Boring 20 Boring 21 diepte, K-factor 50-äOl 10O-13o| 150-18o| 200-23C 250-2601 300-33 350-38 400-4301 450-4e 500-53 m/dag 0,002 0,073 0,004 0 , 0 0 0 5 0 , 0 0 2 0 , 0 0 0 7 0 , 0 0 0 9 0,00 3 0,011 0,01 diepte 30-6C 80-nc 130-1601 180-21C 230-2b0| 280-31o| 330-36 380-41C 430-4601 480-51ol K-factor m/dag 0,0002 0,0002 0,0004 0,0009 0,0 0 0 2 diepte K-factor m/ d a g 0,25 0,26 0,11 0,93 . 1 7 D19 .18 .10 m i v i 2 1 0 2 / 16 15 H 13 10 11 12 F i g 8 .19 3 »D21 . 2 0