• No results found

Profielwijziging door frezen en mengwoelen en de gewasreactie hierop

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Profielwijziging door frezen en mengwoelen en de gewasreactie hierop"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

fi

CJL-O/ -><é

NN31545,0487

INSTITUUT VOOR CULTUÜREECHNIEK EN WATERHUISHOUDING

NOTA 487, d.d. 25 oktober 1968

BIBLIOTHEEK

STARINGGEBOUW

Profielwijziging door frezen en mengwoelen

en de gewasreactie hierop

L. Havinga en ir U.D. Perdok

Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatie-middelen, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onder-zoek nog niet is afgesloten.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking.

(2)

JüGHSIüHHïIT;Hv /'ii

7J190V;;'.'.':' J:s.;.-tiv;.L9.l

•;-.-, o-ïi, ' ) t n

y . " "

(3)

Inhoud biz

1. Inleiding 1 2. Proefaanleg 1 3« Bouwvoorverschraling 2

4. Profielverbetering 2 4.1 Dichtheid van de grond 2

4.2 Vochtkarakteristiek 4 5. Machine-grondrelatie 5 6. Gewasresultaten 8

6.1 Neerslaggegevens 8 6.2 Opbrengsten per jaar (1963 t/m 1967) 9

6.3 Gemiddelde resultaten over 5 jaar 13

7. Samenvatting en conclusie 14

8. Literatuur 15

Bijlagen:

1. Plattegrond proefveld

2. pP-curven van onbewerkte en bewerkte profielen

(4)

M'ùt:

•••i l î i r .

••P.Ï -T<=!'

(5)

.:DXIC.'Ï;= 1 .:DXIC.'Ï;=

-1. Inleiding

Grondverbetering wordt nagestreefd op gronden met bepaalde problemen. Alleen door toplaagverbetering kunnen de moeilijkheden soms al opgelost worden. Werken ook de diepere lagen uit het profiel storend, dan zal hun ligging eveneens gewijzigd moeten worden.

Het oorspronkelijke profiel, dat in dit geval verbetering behoefde, bestaat uit een dek van zware zavel op een zandondergrond (een z.g. plaat-grond). Enerzijds is de bewerkbaarheid van deze zware zavel nogal moeilijk, anderzijds treden verdrogingsverschijnselen op, omdat de doorwortelbaarheid van het zand slecht is. Een soms voorkomend sloeflaagje werkt in dit opzicht extra storend.

Door het mengen van zand door de bouwvoor kan deze worden 'verschraald] terwijl dan tevens de storend dichte ondergrond wordt losgemaakt. Deze pro-fielwijziging is nagestreefd door het uitvoeren van 2 aparte bewerkingen, namelijk het mengwoelen en het (diep-) frezen. In het laatste geval werd de

rijsnelheid nog gevarieerd.

Door de keuze van 2 soorten werktuigen en door verschil in hantering daarvan, is de grond meer of minder intensief bewerkt en is als gevolg daar-van de grondlegging daar-van het mengsel ook meer of minder homogeen geworden.

Het effect van een veranderde samenstelling van de bouwvoor en van geconstateerde verschillen in kluitgrootte van de brokken zavel in het pro-fiel zijn bij deze proef onderzocht wat betreft bewerkbaarheid en gewasgroei.

2. Proefaanleg

De volgende 5 objecten zijn aangelegd: (bijlage 1)

A = het oorspronkelijke profiel bestaat uit een zaveldek ter dikte van ge-middeld 30 cm. Onder dit zaveldek komt eem sloeflaagje ter dikte van circa J à 4 cm voor en op grotere diepte gaat het profiel over in geel zeezand. De breedte van deze strook bedraagt 11,70 m

B = frezen met hoge rijsnelheid (grote haplengte), breedte 11,60 m C = frezen met lage rijsnelheid (kleine haplengte), breedte 13,60 m D = als B, breedte 8,25 m

(6)

..-f.:-.,/ 'Oï'i J . . Ü Ï 3 G / ; . i r r , . ' ! ' - ' T , ' " . \ V ' T C ••.'••]•> 1.SV ^ w , ; . v f •ifliC i X " , . = - v ; . : ' l ..'-•.11; I ' S J •F- ' .>'ftî!"t !'î:' :.c bl-i-^raiir:

(7)

2

-Aan de hand van een uitgevoerde kartering door de R.L.V.D. te Emmel-oord werd de bewerkingsdiepte voor alle objecten vastgesteld op 60 cm (= 2 x de gemiddelde dikte van het zaveldek).

3. Bouwvoorverschraling

Het resultaat van de beoogde verschraling blijkt uit tabel 1.

Tabel 1. De samenstelling van de bouwvoor (0-20 cm) van de verschillende objecten

object PH Kei hu (el) caco^. % slib ^ f P.A.L KHcl ^ t Q s l < ^ % ' % ^ ^ j ^ l S O

A B C E 7,4 7,4 7,2 7,3 3,2 1,7 1,7 2,2 8,8 4,6 3,9 5,5 39 17 16 26 49 77 78 66 18 15 15 24 15 0,14 10 0,06 0,06 9 0,09 27 9 10 16 17 9 7 13 32 19 17 24 16 12 14 12 2 15 16 11 6 36 35 24

In het algemeen zijn de percentages ten opzichte van de oorspronkelijke zavel (A) door het frezen (B en C) en het mengwoelen (E) gedaald met uitzon-dering van de pH.Kcl, die nagenoeg gelijk is gebleven. Een logisch gevolg van de diepe grondbewerking is de toename van het totaal zand. Duidelijk komt tot uiting dat het mengwoelen de bouwvoor in mindere mate heeft ver-schraald dan het frezen.

4. Profielverbetering

(8)

vfili.

(9)

3

-Tabel 2. Totaal poriënvolume van de objecten op 4 april 1965 (I) en 7 maart 1968 (II)

A=onbehandeld B=frezen(grote haplengte) C=frezen (kleine haplengte) E=mengwoelen

Laag 20-25 35-40 50-60 70-75

I

55,2 59,0 38,8 38,1

II

41,6 39,0 38,3 37,7

I

46,5 44,0 44,9 38,4

II

40,7 44,3 44,8 37,2

I

51,1 45,7 46,5 37,5

II

40,0 41,7 41,8 36,0

I

49,5 49,9 45,0 39,6

II

40,0 43,4 45,6 38,0

Uit de tabel blijkt, dat in het oorspronkelijke profiel (A) vanaf 55 cm minus maaiveld het totaal poriënvolume kleiner is dan 40 #, waar bene-den volgens HIDDING (i960) geen beworteling meer mogelijk is. Verder blijkt, dat de diepe grondbewerking het totaal poriënvolume voor de laag 35-60 cm aanmerkelijk heeft doen stijgen.

Deze stijging bedraagt voor de behandelde objecten gemiddeld 7,1 % op 4 april 1963.

Het is moeilijk te voorspellen hoe lang dit ongetwijfeld positieve effect zal blijven bestaan. Daarom werd de tweede bemonstering uitgevoerd.

Opvallend is het lagere poriënvolume van de laag 20-25 cm bij de twee-de bemonstering. Dit grote verschil kan verklaard wortwee-den docr het feit, dat op 4 april 1963 de bemonstering is uitgevoerd na een recente grondbewerking. In maart 1968 werd bemonsterd enkele maanden na een wintervoorbewerking. De objecten werden namelijk in de herfst van 1967 ingezaaid met wintertarwe.

Tabel 3» De toename van het poriënvolume voor de bewerkte objecten t.o.v. het oorspronkelijke profiel (A)

Laag

cm

55-40 50-60

I

Prezen

B

5,0

6,1

(4 april Frezen

C

6,7

7,7

'63) Mengwoelen

E

10,9

6,2

II

Frezen

B

5,3

6,5

(7 maart Frezen

C

2,7

3,5

'68) Mengwoelen

E

4,4

7,3

Uit deze cijfers blijkt, dat het totaal poriënvolume het sterkst ge-daald is op het C-object. Gemiddeld bedraagt dit 4,1 % over beide lagen.

(10)

Ici 'Ts.b'T;:V

(11)

4

-Het verschil van de B-objecten ten opzichte van het A-object is weinig veranderd.

Voor het E-object geldt dat de afname in de laag 35-40 cm vrij sterk is namelijk 6,5 <fc.

Naar aanleiding van deze uitkomsten lijkt het gewenst deze poriënvolume-bemonstering na enkele jaren nog eens te herhalen.

4.2. Vochtkarakteristiek

Aan de hand van een in 5-voud uitgevoerde pP bemonstering (april '63) op het onbehandelde en het freesobject kan de volgende tabel samengesteld worden.

Tabel 4. Vol.# vocht bij diverse pP waarden

Object J;8** 0,4 1,0 1,5 2,0 2,3 2,7 3,4 4,2 A= onbehandeld 20-30 49,4 46,2 4l ,2 39,0 35,0 32,3 27,8 17,0 50-60 33,2 31,6 29,0 14,0 4,1 2,9 1,2 1,0 C= frezen 20-30 45,0 40,9 36,6 25,1 18,5 16,2 16,0 13,8 30-50 43,4 4i,4 38,4 26,3 20,3 18,2 17,1 10,7 50-60 38,9 37,2 34,8 14,4 8,5 7,3 7,0 5,0 D= B frezen 20-30 44,2 42,0 37,6 26,2 20,4 18,3 18,0 13,7 30-50 41,0 39,1 36,7 22,7 15,8 13,9 12,2 9,7 50-60 39,1 37,1 35,0 15,7 9,7 8,5 7,4 5,3

In bijlage 2 zijn bovenstaande pP-waarden per ohject en per laag in grafiekvorm weergegeven. De dikte van de doorwortelbare zone bedraagt 35 cm voor het onbehandelde A-object en 60 cm voor de freesobjecten C en B/D.

Met behulp van bovenstaande gegevens kan de volgende vochttabel 5 worden samengesteld.

(12)

: ISA

.'S O • r î ^ ' f n o

U . •

rJ\:. . n ?

(13)

5

-Tabel 5- Totaal millimeters vocht bij pF-waarde

Object

A

B

C

Gemiddeld B + C 2,0

72,5

73,9

7^,5

74,2

2,3

55,6

36,7

36,8

36,8

2,7

46,9

25,4

24,5

25,0

3,4

32,4

20,0 22,4 21,2

In bijlage 3 zijn deze millimeters vocht uitgezet tegen de bijbehoren-de pF-waarbijbehoren-de van respectievelijk het A-object en het gemidbijbehoren-delbijbehoren-de van bijbehoren-de frees-objecten B en C.

Het voor de plant beschikbare vocht bevindt zich in het pF-traject 2,0-4,2 (resp. veldcapaciteit en verwelkingspunt).

Zuigspanningen boven pF 3,0, kunnen sterke produktiedaling tot gevolg hebben (mondeling RIJTEMA). Van veel belang is dus dat er in het lagere

pF-traject veel vocht beschikbaar is.

Naast een toename van het totaal poriënvolume heeft zich blijkbaar ook een verschuiving in de poriëngrootteverdeling voorgedaan ten gunste van de grotere poriën. Dit houdt in dat het water gemakkelijker aan de plant kan wor-den afgestaan. Een en ander wordt met behulp van bijlage 3 verduidelijkt. Heeft de pF in het oorspronkelijke profiel (A) reeds een waarde van 3,4 be-reikt, bij de freesobjecten is deze pF-waarde nog maar 2,4.

5. Machine-grondrelatie

In de herfst van 1967 werden op de freesobjecten en het mengwoelobject grote grondmonsters per laag van 20 cm dikte genomen om een indruk te verkrij-gen van de homoverkrij-geniteit na menging van zavel en zand. De kluitgrootten zijn bepaald door middel van zeven en weergegeven in tabel 6.

(14)

r , j - G eb Lr o.bi?n£ emi T S V :ÜB; , B.:: •;.&'BdJ'i.ri: -;.'; .'"*'.;' .'J'.O.i ' ...T ..y-ir-nc

(15)

6

-Tabel 6. KLuitgrootteverdeling in gewichtsprocenten bij frezen (grote (B) en kleine (C) haplengte) en mengwoelen (E).

Kluitgrootte in mm

Object Laag > 60 50/6O 40/50 28/40 19/28 9,6/19 4,8/9,6 2,0/4,8 2,0/1,0 <1,0

B B B C C C E E E 0-20 20-40 40-60 0-20 20-40 40-60 0-20 20-40 40-60 3 , 2 6 , 9 1,0 3,1 0 , 9 -9 , 3 31,0 -0 , 4 2 , 5 -_ 0 , 3 -10,3 1,5 -4 , 0 2 , 5 1,0 1,3 1,3 -_ 5 , 3 -6,1 4 , 7 1,0 2 , 7 4 , 5 0 , 9 2 , 9 3 , 0 -5 , 3 7 , 4 2 , 8 6 , 0 5,1 3 , 2 5 , 5 4 , 9 0 , 2 12,9 12,2 5 , 3 11,6 11,1 4 , 8 9 , 3 8 , 4 0 , 9 14,7 12,0 4 , 9 13,1 11,8 5 , 5 10,8 7 , 8 1,3 19,3 12,6 4 , 4 18,6 14,0 6 , 0 16,3 8 , 5 1,2 10,4 5 , 8 1,9 12,3 6 , 6 3,1 11,8 4 , 0 0 , 6 23,7 33,4 77,7 31,3 44,4 76,5 23,8 25,6 95,8

De in tabel 6 vermelde gewichtspercentages van de kluitgrootteverde-ling zijn in de bijlagen 4a en b weergegeven. Bijzonder grote verschillen ko« men in de diverse gewichtspercentages niet voor. Opvallend is echter wel de laag 20-40 cm van het mengwoelobject (E).

Ten opzichte van de beide freesobjecten ligt het percentage kluiten > 60 mm (31 %) hier aanmerkelijk hoger. Voor de overeenkomstige laag van het B- en C-object bedraagt dit respectievelijk 6,9 % en 0,9

Van de gebruikte aggregaatgroottegrenzen leek visueel de grens 1 mm tevens een scheiding te geven tussen zavel (> 1 mm) en zand (<1 mm).

In hoeverre de zavel-zandgrens, visueel gezien, juist is geweest kan met behulp van de resultaten van een granulaire analyse worden beoordeeld

(16)

.'J 1 B C ! £

(17)

- 7

-o u 0 a •rl 0 r-4 -P O cd M C M C M 0 CD N 0 • O fi > M fi •M Q) - P CO fi

8

cd CO 0 u • H C cd U C5 cd O I O * • — CVI (M I O m o m i m o m o I m ev

£

£

o m i

10

&> l m eu m eu i vo cd cd CQ CM cd MD I 0 0 CO I CM a. <M bO cd cd K\ (f\ m C- KN CM 4 m « 4 Ln m RI s K \ o i ^ m o CM i n jst- eu i n o K>» i n o O VO CO -st-CM -st-CM W m VO CM ^ - r-< - CM W m O r<A CM t v CM VO •» * «\ I i n o vo t v CT» vo i n co r°\ cr» K \ K>» vo t*A CM m rv vo i n •sf o 0 0 I V vo ON CM CO i n vo CO vo" i n i n CM CM oo o m C O o CT» m CT» CM i n CT* o CM •> O CT» Ln CO VO CM m CO VO 0 0 -=f VO -=f VO ^ i n oo •=*• CM « -i -i t— O vo I V K \ CM O CM CT»

S § SvB

o o CM CM I I I I I I O O o o o o CM CM •=*-•o u 0 -p o u bO 0 • H •P O cd H CM C M 0 0 N 0 cd > 60 fi 0 -P (0 fi

I

CQ 0 U u o O I O f— CM CM I O i n o i n I m o i i n i n t v i

o

i n o i n i tO to I i n CM m CM t VO M cd cd ,. £) r-\ CQ CM cd VO r— I OO 0 0 I CM CM1 bO cd cd VO * CM i n * t KN rf> •» KN KN • k •* -=1-•» 0 0 r-•\ t ^ CM • t ^1-CM ^ VO t -^ r n o * CM t -^ CM O •* i n 00 CM er, i n K\ o f - CM t>- CT> i n «-m o \ «-m w i v vo t v m co r^ vo o •=1- o i n vo co r-^- .=*• i f ^i- [<>v vo CTv C - CM CM VO O CT\ CTi t - CM •=!" CM O CM O -st- CM KA VO VO CO CT» t<"\ O r f - " KN CM CM O CO 3 -CT. VO t - VO t v -=t CT» t V CVI CT» r - VO CT» VO CT, V O 0 0 vo CM 0 0 O O CM CM I O I o T — • l CT» t v •> t— V O CT. • » 1 VO -3-O m i n tv KN CO CM ^~ O O O O CM CM CM i -K \ t A CO VO 4 1 ^ CO 00 s s « - CM 0 0 •#• co vo vo t -CT» VO r - vo VO v o I I o o •=t i t

(18)
(19)

-- 8

Uit bovenstaande analysed jf ers blijkt, dat in dit geval de aanname wel op gaat, echter niet voor de bouwvoor (0-20 cm).

Naar aanleiding van deze visuele beoordeling mag verondersteld worden dat na menging in de laag 0-20 cm van het B-object (zie tabel 6) een zavel/

zandverhouding is ontstaan van 76,3 : 23,7 ofwel nagenoeg een 3 : 1 verhou-ding. Op dezelfde manier worden in tabel 8 de globale verhoudingscijfers

(afkomstig uit tabel 6) weergegeven.

Tabel 8. Zavel/zandverhoudingen van de bewerkte objecten

Object

B

C

E

0-20

3 : 1

2,5 : 1

3 : 1

laag in cm

20-40

2 : 1

5 : 4

3 : 1

40-60

1 : 3

1 : 3

1 : 24

Uit tabel 8 blijkt, dat de mengingshomogeniteit het beste is bij het frezen met geringe rijsnelheid (= kleine haplengte), het C-object.

Verder blijkt dat bij het mengwoelen weinig klei naar de ondergrond is verplaatst.

Een zavel/zandverhouding op volumebasis van 1 : 1 zou in dit geval (30 cm zavel en 30 cm zand) bij ideale menging te verwachten zijn geweest. Aangezien de volumegewichten van zavel en zand zich verhouden als 0,97 geldt dit ook vrijwel voor de gewichtsprocenten.

6. Gewasresultaten

6.1. Neerslaggegevens

De gewasopbrengsten op droogte gevoelige gronden hangen voor een be-langrijk deel af van de totale hoeveelheid neerslag en van de verdeling daarvan over het jaar (tabel 9)«

(20)
(21)

9

-Tabel 9» mm neerslag per maand en per jaar van het waarnemingsstation Emmeloord

jaar

maand

januari

februari

maart

april

mei

juni

juli

augustus

september

oktober

november

december

totaal

landelijk

gemid-delde over 30 jaar

64

49

42

45

49

54

78

83

72

72

71

6i

740

1963

15,7

16,9

61,7

48,2

58,7

55,4

54,6

130,0

72,6

56,0

96,2

13,9

679,9

1964

24,1

27,1

40,5

53,7

34,8

74,0

46,4

73,8

94,8

94,9

38,9

80,1

683,1

1965

75,0

19,9

48,1

80,6

78,2

99,6

194,8

80,4

38,9

22,4

91,4

171,1

1000,4

1966 ,

60,9

75,2

57,6

101,2

3^,9

158,8

109,8

50,6

45,5

51,3

108,1

144,2

998,1

1967

46,5

64,4

54,3

44,4

70,4

33,1

58,7

61,1

113,9

144,5

109,8

105,9

907,0

Gezien de jaartotalen mogen de jaren 1963 en 1964 als normaal of iets

je

aan de droge kant beschouwd worden. Het landelijk gemiddelde bedraagt namelijk 740 mm. De jaren 1965 tot en met 1967 mogen als nat betiteld worden. De totale neerslag bedraagt namelijk bijna 1-g keer het landelijk gemiddelde. In 1967 echter is tot en met de maand augustus in totaal 433 mm neerslag ge-vallen. Het restant in dit jaar, 474 mm, viel in de laatste 4 maanden.

Naar aanleiding hiervan mag ook het jaar 1967 in dit geval als droog aangemerkt worden. Bovendien werd het gewas in dit jaar op 1 augustus geoogst.

6.2. Opbrengsten per jaar (1963 t/m 1967)

Oogstjaar 1963- Gevallen hoeveelheid neerslag 679,9 mm. In dit jaar werden consumptie-aardappelen verbouwd. Ras: Furore.

Op 12 juli werd op alle objecten een proefoogst gedaan. De gemiddelde ha op-brengsten hebben betrekking op de gemiddelde opbrengst van 10 stammen per ob-ject. Het aantal planten per ha bedraagt 51 000 stuks.

K De gemiddelde gegevens over 30 jaar van het waarnemingsstation Emmeloord zijn nog niet beschikbaar.

(22)
(23)

10 -Resultaten proefoogst 12-7-1963 Object A onbehandeld C frezen D frezen E mengwoelen netto opbrengst ton/ha 11,2 12,0 11,3 12,5 droge stof ton/ha 2,01 2,08 2,00 2,35 gem. knolaantal stam 5,9 11,5 8,4 8,7 in % t.o.v. knol 100 107 101 111,5. A-object dr. stof 100 103,5 99,5 117 Oogst op 5 september 1963

0 h. . netto opbrengst -, . dr.stof gem.knolaant. in % t.o.v. A-object(=100)

A

C

D

E

ton/ha 29,88 31,57 28,20 31,13 13,8 9,8 10,4 7,1 ton/ha 6,90 7,16 6,60 7,50 stam 11,1 11,3 10,5 10,6 ton/ha % tarra ton/dr.st.

C

106 71 104

D

94 75 96

E

104 51 109

Uit de proefoogst op 12 juli 1963 blijkt duidelijk, dat het gemiddelde knolaantal per stam op de behandelde objecten aanmerkelijk hoger is. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het betere contact van de geplante knol met de omringende gronddelen in de beginfase van de groei (stolonenont-wikkeling). Ook op andere verschralingsobjecten (N-Holland en N-Friesland) werden eveneens bij proefoogsten hogere knolaantallen per stam waargenomen.

Voor de poterteelt is een groot aantal knollen per stam van bijzonder veel belang. De netto-opbrengsten per ha zijn op de behandelde objecten, met uitzondering van het D-object (frezen met grote rijsnelheid) gemiddeld beter dan op het oorspronkelijke profiel.

(24)

••'"•\-;VH~ rn l • • • • - - « ' - ^ ; i ; .JL?32!: •;•'", ^|v r f

.e^

rra i; :.:.;.- .• c. .00 zb± •shhj'n&têi • : ; ' •''- J J O T

(25)

11

-Oogstjaar 1964. Aantal nan neerslag 685,1

Gewas suikerbieten. Gem. ha opbrengst van 3 veldjes (4 x 4 m),

Object n e t t o * tarra * dr.stof kg dr.stofTha % suiker ^ s u i k e r / h a

A C D E k g / h a 38566 5823O 50740 44600 1 6 , 8 6 , 6 1 2 , 3 9 , 5 b i e t 2 3 , 2 2 4 , 7 2 4 , 2 25,1 l o o f 1 8 , 9 1 7 , 0 1 9 , 8 19,1 b i e t 8947 14383 12279 11195 l o o f 3903 5018 5OO5 3168 i n d r . s t o f 8 7 , 6 7 8 , 2 8 5 , 3 7 9 , 7 7838 11248 10474 8922

Omgerekend in % t.o.v. onbehandeld (A)=100

Netto kg/ha

Totaal kg d r . s t o f / h

a

Kg suiker/ha

C 151 151 143

Object

D 132 135 13^ E 116 112 114

Uit bovenstaande opbrengstcijfers blijkt, dat de diepe grondbewerking in dit droge jaar een zeer gunstige invloed heeft gehad op de diverse

gewas-onderdelen (netto-opbrengst, kg dr. stof e t c ) . De beste resultaten leverde het C-object (frezen met kleine haplengte), daarna volgt het D-object

(fre-zen met grote haplengte) en vervolgens het mengwoelobject.

Deze object volgorde (C, D, E) geldt voor de onderdelen netto kg/ha, totaal kg dr. stof/4ia en kg suiker/ha. Voor de tarrapercentages geldt de volgorde C, E, D. De totaal kg suiker/ha komt duidelijk ten gunste van de freesobjecten C en D.

Oogstjaar 1965. Aantal mm neerslag 1000,4.

Onbeh. Object Object Object CA) C D D Gewas: wintertarwe, veld gew. zaad 53,3 50,3 53,9 53,5 . kg/are stro 83,8 69,3 81,9 79,2 voorvrucht suikerbieten. % dr.stof zaad 85,6 85,5 85,7 85,5 stro 86,8 86,3 86,2 86,3 kg/are zaad 55,1 51,9 55,7 55,0 Gem. opbrengsten/are: 173& vocht stro 87,6 72,0 85,1 82,4 1000 k. gew. (grammen) 49,6 50,4 51,2 51,7 korrel/stro verhouding 0,63 0,72 0,65 0,67 # N 0 zaad 1,38 1,57 1,55 1,41 pnafflc stro 1,06 0,45 0,65 0,'45 kg N/ha zaad 62,9 67,7 71,6 64,5 stro 77,1 26,9 45,9 30,7

(26)

:r m-- .me:

.b'vxs.j

(27)

12

-De in deze tabel vermelde opbrengstcijfers zijn gebaseerd op een gemiddelde 2

van 3 veldjes (oppervlakte 16 m ). In korrel- en stro-opbrengst blijft het C-object duidelijk achter. Dit wordt veroorzaakt door één van de geoogste C-veldjes waarvan de opbrengst 6,6 kg (17 % vocht) beneden het gemiddelde veldniveau blijft.

Door de grote neerslaghoeveelheden tijdens de groeiperiode is ook op het A-object geen vochttekort opgetreden.

Een meeropbrengst als gevolg van een profielwijziging was dan ook niet te verwachten.

Oogstjaar 1966. Aantal mm neerslag 998*1. Gewas: zomergerst, voorvrucht wintertarwe.

Gem. opbrengsten/are

veld gew, kg/are # dr. stof kg/are 1% vocht 10TO k. gew. korrel/stro # Nin dr. st« kg Nin dr. st.

zaad stro zaad stro zaad stro (grammen) verhouding zaad stro zaad stro

Onbeh. Object Object Object (A) C D E 30,1 35,2 31,1 34,8 23,9 25,4 24,3 25,4 83,8 84,9 84,5 85,1 84,0 82,8 84,6 83,4 30,3 36,0 31,6 35,7 24,2 25,4 24,6 25,5 46,0 46,3 45,8 47,6 1,25 1,41 1,28 1,40 1,50 1,52 1,57 1,60 0,45 0,40 0,40 0,40 37,8 45,4 41,2 47,4 9,3 8,4 8,2 8,5

Ten opzichte van het onbehandelde object ligt deezaadopbrengst (bij 17 # vocht) van de 3 behandelde objecten gemiddeld ruim 13 % hoger. Ook de stro-opbrengst is op de behandelde objecten hoger en wel circa 5 %• Over het geheel genomen ligt het opbrengstniveau aan de lage kant. De vrij late zaai-datum zal hier ongetwijfeld mede debet aan zijn geweest.

Oogstjaar 1967. Aantal mm neerslag 907

Gewas: Pootaardappelen, ras: bintje klasse A. Oogstdatum 1 augustus 1967«

Gemiddelde netto-opbrengst in kg/ha: Zeefmaat in mm

Onbeh. (A)

Object C

Object D

Object E

< 28

2312

3062

25OO

2937

28/35

4833

85OO

7625

9125

35/45

10437

15687

14875

12875

>45

3250

2937

4125

1625

t o t a a l kg/ha

20852

30206

29125

27562

(28)

.:•;• ci'.o : ; v [..il ,,\ ç ~y;,

-x o u .'js;g<j,

(29)

13

-Uit bovenstaande tabel blijkt, dat de hoogste totaal opbrengst per ha

bereikt wordt op het C-object, gevolgd door D en E. Het oorspronkelijke

pro-fiel (A-object) blijft duidelijk achter. Niet alleen in de totaal opbrengst

maar eveneens in de potermaat 28-45 mm.

De meeropbrengst van het D- en E-object bedraagt circa 7 ton/ha en

voor het C-object zelfs 9 ton/ha. Uitgedrukt in

%

wordt dit respectievelijk

50

%

en 60

%.

Opgemerkt moet worden dat het vergelijkingsniveau van het

on-behandelde object (A) voor de potermaat 28-45 mm laag is, namelijk 15270 kg.

6.3. Gemiddelde resultaten over 5 jaar

In het voorgaande zijn de oogstresultaten van de diverse gewassen

over de jaren 1963 t/m 1967

weergegeven.

In de hierna volgende tabel wordt een totaal overzicht gegeven en

wor-den de verschillende gewasonderdelen uitgedrukt in procenten + of - ten

op-zichte van het onbehandelde object (A-object).

Tabel 10. Overzicht van de opbrengsten in de jaren 1963 t/m 1967* uitgedrukt

in procenten + of - ten opzichte van onbehandeld (A-object)

Jaar Gewas Niveau Onderdeel Frezen Frezen Woelen

A-object C-object D-object E-object

1963

1964

1965

1966

1967

aardappelen

suikerbieten

wintertarwe

zomergerst

aardappelen

2988O

13,8

38566

16,8

5510

8760

3030

2420

2085O

15270

kg.netto/ha

% tarra

kg.dr.stof

kg.netto/ha

% tarra

kg.suiker/ha

kg.zaad/ha

kg.stro/ha

kg.zaad/ha

kg.stro/ha

kg.netto/ha

maat 28/45

+ 6

- 29

+ 4

+ 51

- 61

+ 43

- 6

- 18

+ 19

+ 5

+ 45

+ 63

- 6

- 25

- 4

+ 32

- 27

+ 54

+ 1

- 3

+ 4

+ 2

+ 40

+ 50

+ 4

- 49

+ 9

+ 16

- 44

+ 14

0

- 6

+ 18

+ 7

+ 32

+ 56

(30)

-n-3[,

(31)

14

-Gemiddelde meeropbrengst in procenten over 5 jaar:

C-object D-object E-object

Alle gewassen Hakvruchten Granen (zaad) kg.netto/ha kg.netto/ha kg.netto/ha 23,0 3^,0

6,5

14,2 22,0 2,5 14,0 20,7 9,0

N.B. C-object = frezen kleine rijsnelheid (kleine haplengte) D-object = frezen grote rijsnelheid (grote haplengte) E-object = mengwoelen

De percentages in deze tabel zijn gebaseerd op de gemiddelde opbrengst van 3 veldjes.

Uit het totaaloverzicht blijkt dat de gemiddelde hoogste meeropbrengst voor alle gewassen over 5 jaren behaald is op liet C-object (frezen met klei-ne haplengte) en wel 23 %.

Voor de hakvruchten afzonderlijk bedraagt dit 3^,0 %. Deze gewassen groeiden toevallig in de drogere jaren.

Bij de granen daarentegen zijn de beste resultaten bereikt op het ge-mengwoelde object (E-object), namelijk 9 #. Daar de granen in de 'nattere' jaren werden verbouwd, is de meeropbrengst in dit geval gering geweest.

7- Samenvatting en conclusie

De diepe grondbewerking heeft naast verlaging van humus-, slib-, en kalkgehalten verhoging van het zandgehalte in de bouwvoor tot gevolg gehad.

Het losmaken van de ondergrond tot 60 cm minus maaiveld resulteerde in een vergroting van de doorwortelbare zone.

Een herhaalde poriënvolumebemonstering na 5 jaren toonde aan dat het poriënvolume van de bewerkte objecten, hoewel afgenomen, toch boven de uit-gangstoestand is gebleven. Op het C-object (frezen met kleine haplengte), waar de meest homogene menging heeft plaatsgehad, daalde het totaal poriën-volume het sterkst. Het is gemiddeld ruim 3 % boven de oorspronkelijke

uit-gangstoestand (gemiddeld 38,7 %) gebleven. Een totaal percentage (ruim 4l %),

(32)
(33)

15

-Bij de berekening van de hoeveelheden beschikbaar vocht bleek, dat in het pF-traject 2,0-2,7 bij de bewerkte objecten aanmerkelijk meer vocht aan-wezig is ten opzichte van het oorspronkelijke profiel (zie bijlage 3 ) .

In perioden met een ongunstige neerslagverdeling kan deze vochtwinst van uitermate groot belang zijn. In de praktijk is dit bij de ontwikkeling van de gewassen duidelijk tot uiting gekomen en resulteerde voor de behan-delde objecten in hogere netto-opbrengsten.

Het niveau van de nul-objecten lag in de normale of iets droge jaren duidelijk beneden dat van de bewerkte objecten.

De homogeniteit van de grondmassa werd nagegaan door bepaalde hoeveel-heden grond te zeven ter vaststelling van de kluitgrootte in de verschillen-de lagen. Duiverschillen-delijk is gebleken dat verschillen-de intensiefste homogenisatie en menging hebben plaatsgehad op het C-object.

Op de bewerkte objecten werden bij de hakvruchten duidelijk lagere tarrapercentages geconstateerd, waaruit de betere bewerkbaarheid blijkt.

Ten aanzien van de gewasopbrengsten kan gesteld worden dat in deze 5 proefjaren de beste resultaten voor alle gewassen zijn bereikt op het C-object. Voor de granen (verbouwd in de natte jaren 1965 en 1966) werden de hoogste opbrengsten behaald op het mengwoelobject (E-object).

De intensiefste bewerking (C-object) gaf gemiddeld de hoogste gewas-meeropbrengsten. Gezien dit feit kan de vraag gesteld worden, of het niet zinvol is om bij wijze van proef eens met een nog kleinere haplengte te frezen.

8. Literatuur

HEDDING, A.P. , 1961. De doorwortelbaarheid van zandlagen. I.C.W. rapport 12 , 1966. I.C.W. nota 330 d.d. 28 febr. 1966. Resultaten van

verschralingsproeven in Noord-Holland

EERDOK, U.D. en L. HAVINGA, 1968. I.C.W. nota 442 d.d. 16 febr. 1968.

(34)

H -V ,i £ | . > ;: :y;>-. -." -"ti" M O - > g ••:>..;(,•: ••••i\oo:-. Utp. .;cim;V : .b..>', SI-:- ^ - v i-.'-iisbf^

(35)

ao "V. CO y m

U)

o

—^ r-<y

cO

"O-4> > «L> > o en <-> X3 )

co

CD 5" O «ft

r

**•"'% 4)

a>

• « - » WS

o

O

w

O CL -»-> O O •o

o

o

Z > c 45 +-» ö»

r

<D

a

o

j ^ :

o

L. 05

a>

+ j O)

c

<b

a

Ö

sz

c

4; ^

w

a

ig j C <»— O

a

4) .x: C O L. a, «o 0 C «0 4) en O to

£

-o

«ft 4> 4> 1>

o

" • ^ * 0) en O * • •> 0> lO 0) ü 0 O

S

en

c

4J>

£

« M W 4>

o>

4) 4-> J *

o

a

CS»

c

4) O i_ 4) -M 4) O X «ft o o «n Ol - i n . _ eu ui î -cd co m w «ri en d' 5 <b CD (L u. X5 O O <t> E E UI

(36)

p p onbehandeld 20-30 c m

3

2

1

beschik b.*

N

v o c h t

L_JJ

i

IL

onbehandeld 50-60 c m

JL_L_LL_1

10 2 0 3 0 4 0 5 0 10 2 0 3 0 4 0 5 0

Bijlage 2

4

3

2

1

k l e i n e ha pi engte

h v-

* 20

I

-30 c m

C

\ # \

I ** I

10 20 30 40 50

kleine haplengte

* 30-50 c m

C

\

J I L

10 20 30 40 50

. k l e i n e haplengte

i 50-60 c m

- v..

\

J L l_i

10 2 0 3 0 4 0 5 0

Vol % vocht

4

3

2

1

. _

l grote haj

'. 20

\

D ;

V

« \

• v . . ^

I l i

^lengte

-30 c m

rB * \

__I_LJ

10 20 30 40 50

g r o t e h a p l e n g t e

30-50 c m

\ \

10 20 30 40 50

g r o t e haplengte

SO-óö c m

\

J L___J

10 20 30 4 0 50

Vof % v o c h t

(37)

'+

Bijlage 3

A = o o r s p r o n k e l i j k profiel

g e m . B+C f r e e s o b j e c t e n

(38)

4

tua u ü> t—* «y o h f * bo ö S) © m Qi U • f c > Ö O o bo ^ • — '

o °

< M «> ra CQ o o

! I ! L

o CM~ 00 00 CM o

o

in o O ra m <i> 0) h >w O | O M nn cti bn Ö 0) r-4 P< «f 43 <i> Ö •i-t <u f—ï

Ä

-<-> o <D * * - i 4 i O «j Ü o o o <M* 00 • * * o-»" co CM o o o MD o CM

laa

g

20-4

0

E

objec

t (mengw

o

1

! 1 !

o o en o NT 00 Tt< st) <> O T l 00 CM O <* O i n o V 0 ß

g

Ö • l - f M o •I-i fl>

s

ra T - + 73 0) •w • * - > O ü M 4 - > S <—i « o CM bö Ö .O

Î

O 4) CU (0 t6 fi bc Ö •r-* 1—1 -O u > o o M be »—I bO V t-i m Cu OJ ra

o

« 1 bc

"*>•£

ra °

^

I I L

o csf CO 00 eg o o m o o o o CM 0> bO Ö r - ( m 5* 4) Ä 1—t

laa

g

0-2

0

C

objec

t (

k

1 i

o c Tf c 5 n m

1 1

O CM O C O "H O CM 00 o 00 CM O m o 3 4> i—I 0) o is bo ö o» o % o « Si °

I

I ! L

>r* O fM 00 vO <> O-00 (M O o m o o o co CM o

(39)

a> ÖO ri - i H «

i

« * • » 00 Ö 4) I - H a> JX a> n) a) ^ s

£ S

a • rH 0) 1—1 o X •*o—' i +* © « x f <U " T i GO'S (ti o

£o

. I 1

1

f 1 i 1

JT 00 fi <u l-H « & V ni VA

£ s.

+•» o u - . ÖD o~—-*J0 1 +* o " • * 9)

&&S

«1 U

.3«

o M * 00 • * os 00 © O in O O co r~ o vO o m o o •* oo o CJ o

t

o 00* os 00 <\1 o o m „ o

g

fi -r-t U <u <u

a

•pH -O i 1) + j -j-i O O u »

3

o O f] M* O sU 1 o ^ hn ni 0) i - < V o * fcß Ö 0)

a

o •i-n .O O W 00 00 <sj o o ir» o

L_J L

J ! L

oo o o . 00 o <js o 00 o r- o o m o o o CV) o

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

College voor zorgverzekeringen Pakket Onze referentie 2013112029 14 Jaarprogramma Pakketbeheer Bron: Politiek en wetgever •Uitvoeringstoetsen VWS •Geschillen •Geneesmiddelen

Het moet echter zo zijn dat religie juist een aansporing is en een basis vormt voor democratie en vrijheidsrechten.. Ook de Koran stelt dat godsdienst en dwang

In het eerste experiment dat we bespreken werden twee bronnen van informatie onderzocht: impliciete causaliteit van het werkwoord (np1 vs. np2 werkwoor- den) en lexicale informatie

We willen een serieuze gesprekspartner worden voor zuivelondernemingen om zo de problematiek onder de aandacht te brengen en oplossingen aan te dragen.. We willen meer waardering

All women who gave birth at Zithulele Hospital, at one of the ten closest clinics, on the way to a health facility, or at home in the area covered by the clinics during this

rentelasten 131.076 168.170 132.479 11.012 13.658 buitengewoon resultaat -51.325 0 0 0 0 vennootschapsbelasting resultaat derden resultaat 255.146 63.524 77.169 39.675

Indien de andere kant ook bewerkt moet worden, zullen de producten handmatig stuk voor stuk ingevoerd moeten worden in de schaublin of in de tornos om de andere kant te bewerken..

Wie komt er alle jaren Daar weer uit Spanje varen. Over de grote