• No results found

GEOCOMmunicatie 21 over een nieuw fossiel fylum, uitsterven door verhongering, een hongerige fossiele ‘krokodil’, het soortprobleem, onderzeese verwering door micro-organismen, en de voortvluchtige dino

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "GEOCOMmunicatie 21 over een nieuw fossiel fylum, uitsterven door verhongering, een hongerige fossiele ‘krokodil’, het soortprobleem, onderzeese verwering door micro-organismen, en de voortvluchtige dino"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

AFZETTINGEN WTKG23(1), 2002 14

GEOCOMmunicatie

21

overeen nieuw fossiel

fylum,

uitsterven door

verhongering,

een

hongerige

fossiele ‘krokodil’,

het

soortprobleem,

onderzeese

verwering

door

micro-organismen,

en de

voortvluchtige

dino

A.J.+(Tom)

vanLoon*

Inleiding

Paleontologen

ontdekken nieuw

fylum

EenteamvanChineseen

Engelse paleontologen

heeft in

zuidelijk

Chinafossielen

gevonden

die in geen

en-kel bestaand

fylum

passen. Dat is eenuiterst zelden voorkomende

gebeurtenis,

wantieder

fylum

wordt

geken-merkt dooreen zeer

eigen bouwplan.

Het nieuwe

fylum

is door deauteurs ‘Vetulicolia’

gedoopt.

De

gevonden

fos-siele

organismen

vandit

fylum,

die alletotdezelfdesoort behoren

(Didazoon haoae),

stammenuit het Cambrium

(543-510 miljoen jaar geleden)

enbehorentot eengroep

die,

voor zover

bekend, geheel uitgestorven

is.

De

gevonden

fossielenmakendeeluitvan eenfaunamet talvan‘exotisch’aandoende

levensvormen;

deze ontston-den toen

zich,

binneneenkorte

tijd,

talvannieuwetaxa ontwikkelden

(de

Cambrische

‘explosie’

vanhetlevenop aarde).

Bij

desoortvanhet nieuwe

fylum

gaathetomzeer

goed

bewaard

gebleven exemplaren

van eenenkele centi-metersgroot

diertje

dat op de bodemvan een

ondiepe

zee

leefde. Het hadeenlichaamdatintwee

duidelijke

segmen-tenwasverdeeld viaeensoort

‘wespentaille’.

Hetvoorste deelvanhet lichaamwasveelgroterdan het achterste en

leek opeenzakmetaande

voorzijde

eengrote

opening

die

waarschijnlijk

als mond

diende,

metaandetwee

zijkanten

elkeen

rij

van

vijf

kleinere

openingen.

Het achterste deel

van het lichaam

is,

via minder

geprononceerde

insnoe-ringen,

verdeeld in zevensegmentenen vertoont enkele kenmerken die

lijken

op dievande

Arthropoda

(geleed-potigen,

zoals

kreeften);

deauteursmerken in dit verband op dathet

diertje,

waarvande 3-Dkarakteristiekenalleen

geïnterpreteerd

kunnen wordenopbasisvande

platgedruk-te

exemplaren,

watbetreft

zijn uiterlijk

wel iets wegmoet hebben

gehad

van een

garnaaltje.

Op

basis vanmoleculair onderzoek komende onderzoe-kerstotde conclusie dat de Vetulicoliahetmeest verwant

zijn

aande Hemichordata(een

tamelijk

obscure

groep)

en

Echinodermata

(stekelhuidigen,

zoalszeesterren).Ze

ver-moeden dat hetgaatom eengroepdie zichvande Deutero-stomiaafscheidde kortvoordatdeze

groepzich vertaktein

een

richting

die de echinodermenenhemichordaten

ople-verde,

en een tweedegroepwaaruit de chordaten voort-kwamen. Als eventuele

(maar

minder

waarschijnlijke)

op-tie

gevenze aandat de

afsplitsing

vanuit de Deuterostomia

zoukunnen hebben

plaatsgevonden

nadat de

echinoder-men enhemichordatenzich reeds hadden

afgescheiden.

Deze

plaats

vanhet nieuwe

fylum

isvan

belang

voorde evolutionaire

ontwikkeling

vande chordaten

(waartoe

ook de

vertebraten,

endus ook de

mens)

behoren: de laatste

gemeenschappelijke

vooroudervande chordatenzou er

immerszoongeveer kunnen hebben

uitgezien

zoals denu

ontdekte nieuwesoort.

Referenties: 3,

9

Fossielen getuigen

van

hongersnood

Ongeveer

2

miljoen jaar geleden

stiervenzeer veel soorten

schelpdieren (zowel

mollusken als

gastro-poden)

op de

ondiepe

bodemvan de Caraïbische Zee uit. Ze werden binnen de kortste keren vervangen door

soor-ten dievanelders kwamenmaarvooral door nieuwe

dier-groepen

dieeen

geheel

ander-door koraalriffen

gedomi-neerd

-ecosysteem opbouwden.

Deze

‘massa-uitsterving’

van

regionale

betekenis

(die

vanwege het

gelijktijdig

ver-dwijnen

vanveelsoorten enhet

opduiken

vannieuwe ook geen echte

massa-uitsterving

kan worden

genoemd)

heeft

gedurende

enkele tientallen

jaren geleid

totdiscussies onder

paleontologen

overde vraagwatdaarvan de oorzaak kan

zijn geweest. Daarbij

is ondermeer

gedacht

aan een

dramatische

verandering

vanhetleefmilieuals

gevolg

van

het uitzee

oprijzen

vandesmallestrook land dienu Mid-den-Amerika vormt; daarvoorwaren Noord-en

Zuid-Amerikavanelkaar

gescheiden

dooreengroot

zeegebied.

Het

probleem bij

die

hypothese

was echter dat het land al

een

miljoen jaar

eerder uit zee

omhoog gekomen

was, zodat de

plotselinge

uitsterving

aan het

begin

van het Pleistoceen daar

moeilijk

een direct

gevolg

vankon

zijn.

Een

paleontologisch georiënteerde bijdrage

ditmaal,maar

welmeteengroteverscheidenheidaan

onderwerpen.

Soms interessantvoor eenbreed

publiek,

soms voor

gespeciali-seerde

paleontologen,

en eenéén

geval

zelfsvoor theore-tisch

paleontologen,

naar

aanleiding

van een

nogal

moei-lijke publicatie

over het

soortbegrip

in de

paleobiologie

(watis

eigenlijk

het verschil met

paleontologie?).

Vooral het

stukje

over eenfossiele

hongersnood

zal

hopelijk

heel wat WTKG’ersaanhet werkzetten:het op locatie

verza-melenvanzoveel

mogelijk exemplaren

kan zakenaanhet licht

brengen

die

bij ‘gewone’ collectievorming

verbor-gen

blijven. Bij

kleine

schelpjes,

zoals veel WTKG’ers die

verzamelen,

is het

aanleggen

vanzo’n

representatieve

collectie ook

goed

tedoen.

Bij

de zeldzame Vetulicoliaof

bij giga-krokodillen

zal dat echtervastop

praktische

pro-blemen stuiten.Maar,zoals een

collega-geoloog

dat

on-langs

uitdrukte:erbestaan geen

problemen,

alleen

uitda-gingen. Hopelijk

vindt de lezereen

uitdaging

in deze

(2)

15 AFZETTINGEN WTKG 23(1), 2002

Het

pleit lijkt

nubeslecht doorde

bestudering

van een

collectievan zo’n 200.000 fossiele

schelpen.

Hetgaat

daarbij

om eencollectie die in

opzet

sterk

afwijkt

van col-lecties zoals die inmuseavoorkomen:die bestaanvooral uit zeldzamesoorten of-al veelmindervaak- uit

verza-melingen

waarinvanelkesoorteenof enkele

exemplaren

voorkomen.

Dergelijke

collecties gevendus

geen

juist

beeld hoe de

oorspronkelijke

leefgemeenschappen

eruit

zagen: daarin kwamen immers als

regel

zowel domine-rende als zeldzame soorten naast elkaarvoor. Een

juist

beeld kan dan ookalleenontstaanals

leefgemeenschap-pen opeen

representatieve wijze

worden bemonsterd. Dat is

precies

watersinds 1986 inhet kadervanhet

Pa-nama

Paleontology Project

is

gebeurd.

De

paleontologen

Jeremy

Jackson

(Scripps

Institution of

Oceanography

in LaJolla,

Califomia)

en

Anthony

Coates

(Smithonian

Tro-pical

Research Institute in Balboa, Panama)hebben op 463 locaties in Panamaen Costa

Rica,

alsmede opeen

aantal

plaatsen

opzee, 202.897

schelpen verzameld,

uit sedimenten vanaf 12

miljoen jaar

oudtot recent.Ze heb-ben

daarbij

niet

gekeken

naarsoorten,maar

domweg

ver-zameldwat zevonden. Dat betekent duseen representa-tieve

verzameling.

Van elke verzameldesoort

gingen

ze

nahoe die zichvoedden,enop welk substraat dat

gebeurde.

Zo

kregen

JacksonenCoateseen

goed

inzicht in de

ver-anderendeecosystemen

gedurende

de

afgelopen

12

mil-joen jaar.

Uiteraard kondenzein hun

verzameling

ook de

‘massa-uitsterving’

van zo’n

tweemiljoen jaar geleden

terugvinden.

Die

blijkt

samentevallenmeteen dramati-sche

verandering

van hetecosysteem in de

ondiepe

zee.

De relatief

rijke

faunavan

gastropoden

die zich voedden metmollusken

(en

andere

dieren),

verdween

grotendeels,

en het aantal mollusken dat leefdevan

lytoplankton

dat uit hetzeewaterwerd

gefilterd,

werdeveneenssterk

gere-duceerd.

Gastropoden

enmollusken die zich opandere

wijze voedden,

bleken

nauwelijks

hindervande verande-rende

omstandigheden

teondervinden. De onderzoekers concluderen daaruit dat het

probleem

niet de

afkoeling

was aanhet

begin

vanhet

Pleistoceen,

maar eenin korte

tijd

sterk verminderende

bioproductiviteit

in de

oppervlak-tewateren. Devan

lytoplankton

levende mollusken

kwa-men om van de

honger,

endaarom ook de

gastropoden

dievandeze molluskenleefden.Wat de sterk verminderde

bioproductiviteit veroorzaakte,

is

vooralsnog onduidelijk.

Daar kan het

klimaat,

evenalseenpatroonvanzeestromen metminder

opwelling

van

voedselrijk

water ter

plaatse,

aanhebben

bijgedragen.

Referentie:

4

Krokodil-achtige

van 12mat dinosauriërs

Nieuwe vondstenvan fossielenvan een

krokodil-achtig

dier in het

Krijt

van

Niger

maken veel

duide-lijk

over

zijn

aarden

leefwijze.

De eerder

gevonden

frag-menten -het

holotype,

dat in 1964 werd

gevonden,

berust in hetMusée Nationale de

Niger

-

zijn

daarvoor veel

te

fragmentarisch.

Het diermoeteralseensoortkrokodil hebben

uitgezien:

de nieuwe vondst

wijst

uit dat

hij

verwant moet

zijn

aan

de

huidige Crocodylia,

maardat

hij

daartoeniet behoort.

Hij

isveel

groter

dan de

huidige krokodillen,

maarde

dui-delijkste aanwijzing

dat

hij

niettotde

Crocodylia

gere-kend mag worden wordt

geleverd

door de

snuit,

die

aan-zienlijk

breder is dan

bij

de

huidige

krokodillen. Die snuit is

langgerekt,

enmaakt

bij

alle

gevonden exemplaren

on-geveer driekwart uitvan de totale

lengte

vande schedel. Vooraan in de bovenkaakstaan aaniedere kant

vijf

licht

naarbinnen

gebogen tanden;

in de onderkaak

zijn

dat er

vier,

die

rechtop

totietsnaarbuitenstaan.Aan de

zijkan-tenheeft het dier 30 tanden

boven,

en31 onder. De op-bouwvanhet

gebit

suggereertdathetvoedsel

voorname-lijk

bestond uit

gewervelde

dieren,waarondervissen,maar

ook talvanlanddieren die zich in of

nabij

de rivier waag-den waarin dezerover leefde. Tot die landdieren op

zijn

dieet behoorden

volgens

de onderzoekers zonder

twijfel

ookeen scalavan deter

plaatse

in ruimemate voorko-mendedinosauriërs.

Desoort staat

wetenschappelijk

bekend als Sarcosuchus

imperator.

Hetmoeteen

ontzagwekkend

dier

zijn

geweest. Omdat van destaart

nauwelijks

iets

gevonden

is,is het

moeilijk

omde

lengte

vanhet diermetzekerheidvast te stellen.

Bij

dittype dieren bestaat

echter,

voor alle be-kendeen fossiele soorten, een

duidelijk

verbandtussen de

lengte

van de schedelende totale

lichaamslengte.

De schedelvan het

holotype

is de

grootst

bekendeenmeet 160cm

(er

circuleren

overigens

verhalenovereenvondst meteenschedelvan 170cm, die zich in het

illegale

cir-cuitvanhandelarenenverzamelaarszou

bevinden,

maar

dat

exemplaar

is nooit door

paleontologen

beschrevenof

geïllustreerd);

op basis daarvan iseentotale

lichaamslengte

vanzo’n12m

aannemelijk.

Volwassen

exemplaren

moeten zeker een

gewicht

van

8000

kg

hebben

gehaald.

Ze moeten tientallen

jaren

oud hebben kunnen worden.

Analyse

vande

groeiringen

in de

bottenvan een

nog

onvolgroeid exemplaar

leiddetot de conclusievan eenca.

40-jarige leeftijd.

Dat betekent dat dezesoortzeker

50-60jaar

oudheeftmoetenkunnen

wor-den.

Referentie:

8

Het

soortprobleem

zou

zijn opgelost

Hoewel

paleontologen

er-

overigens

netals

biolo-gen,

zij

het met soms wat

onduidelijker

redenen

-altijd

in

slagen

om een fossieltedetermineren

(soms

moetdaarvooreennieuwesoort worden

geïntroduceerd),

heeft het

begrip

‘soort’ tot

langdurige

en vaak

weinig

voortgang

brengende

discussies

geleid,

zelfs nadat

Simp-sonin 1951een

algemene

theorieoverdit

onderwerp

had

uitgewerkt.

Het

probleem

is bekend: desoortis geen sta-tisch

begrip,

maarmoetwordenbeschouwdalseen

(3)

AFZETTINGEN WTKG23(1), 2002 16

gemeen hebben. Omdat

bij

de

beoordeling

daarvaneen

sterke matevan

subjectiviteit optreedt,

is

bijv.

het

ver-schil ontstaantussen

biologen/paleontologen

die

betrek-kelijk

verschillende individuenalletotéénsoort

rekenen,

terwijl

anderen

(de zogeheten ‘splitters’) juist

al

bij

zeer

geringe

verschillen

spreken

over

afzonderlijke

soorten. Veel vande discussie over de

afstamming

van demens

hangt

metdeze

‘strijd’

samen.Daarkomt nogeens

bij

dat de definitievanhet

soortbegrip

ineen

bepaald specialisme

goed

kan

voldoen,

maarineenander

specialisme juist

niet. Voor

paleontologen

vormtde

tijd daarbij

eenextra dimen-sie. Het is zonneklaar dat deenesoortevolueerttoteenof

meerandere soorten,endat

sommige

soorten uitsterven zondereen

‘opvolger’

tehebben

geproduceerd.

Maar op welk momentin de

tijd

deenesoort in de andere

over-gaat, is

gewoonlijk

weerniet

objectief

vast testellen. Ik heb daarom al eens

gesuggereerd

om soorten te onder-scheiden op kwantitatief meetbare verschillen in DNA. Ook

bij sommige

fossielen is dat

mogelijk,

en-

gezien

de

ontwikkeling

van de

paleobiochemie

- misschien zal dat

ooitvoor

(bijna)

alle fossielen

mogelijk

worden.

William Miller

III,

een

geoloog

van de Humboldt State

University (Arcata, Califomia),

meent dat het

soortprob-leem definitiefkan worden

opgelost

viaeennieuwe

bena-dering. Daarbij gaat hij

uitvan het inmiddels in de

biolo-gie algemeen

toegepaste concept van

‘lineages’.

In dat kader merkt

hij

op dat niet allesoorten ontstaan

zijn

met

gelijke

kansen: in

sommige gevallen

worden nieuwe

lineages gevormd

die

regionaal

dominantesoorten

ople-veren,

terwijl

anderesoorten nooit nieuwesoorten met

een

prominente plaats

in de

regionale

leefgemeenschap-pen

voortbrengen.

Deeerste

groep

wijkt

qua

fenotype

dui-delijk

afvan

voorgangers;detweedegroep doet dat niet. In heteerste

geval gaat

hetom

afzonderlijke

soorten, in het tweede

geval

niet. Het betekent wel dat de factor

tijd

een

plaats krijgt

in het

soortbegrip.

Volgens

Milleris het

belang

vanwat

hij chronospecies’

noemt

(door sommige

taxonomistenbeschouwdals

aparte

soorten)

in de

paleontologie overschat; hij

meent dat gro-tere

verzamelingen

vanfossielen

waarschijnlijk

een vorm van

cladogenese

zullen onthullenals dominantpatroon in taxonomische

groependie

chronospecies

bevatten.

Referenties: 5,7,10

Onderzeese

verwering

door

micro-organismen

De

glasachtige randgesteenten

vanoceanische ba-zalten

blijken

teverwerenonder invloedvan

micro-organismen.

Dat

blijkt

uithetonderzoek

(met scanning

electron

microscope)

vanmonsters diemet een duikboot

zijn

verzameld op de

Knipovich

Rug (76°47'

NB).

De gesteentenkwamenvan eenbazalt op zo’n 3500m

diep.

Sommige

monsters waren vanpas

gevormde

delenvan

demid-oceanischerug; anderemonstersbetroffenoudere

pakketten

die al waren bedekt met sedimenten. Uit de

sedimentatiesnelheidter

plaatse (1-5

mmper

eeuw)

ende diktevande

sedimentpakketten

kan worden

afgeleid

dat de oudste onderzochte bazalten omstreeks 50.000

jaar

geleden

moeten

zijn uitgevloeid.

Uit het

onderzoek,

dat werd

uitgevoerd

dooreenteamvan

geologen

en

microbiologen

van deuniversiteit van Ber-gen

(Noorwegen),

bleekdat de

verwering

die

plaatsvindt

samengaat

met een steeds verdere kolonisatievan de

bazalt;

dezekolonisatie leidt

uiteindelijk

toteensoort kor-sten die zich vooralvormen

langs spleten

in het

gesteente.

De relatietussen

voortgaande

kolonisatieen

voortschrij-dende

verwering

kan worden verklaard door de

afschei-dingsproducten

van de betrokken

micro-organismen.

De

organismen

vertonen talvan vormen; ze kunnen

draad-achtige

structuren vormen,maarook ‘holle

schuitje’,

en zekunnen

ovaal, staafvormig

of

stengelvormig zijn.

Rond-om dezestructuren ontwikkelen zich

geleidelijk

steeds

duidelijker etspatronen

in het

glasachtige bazalt,

meteen

vergelijkbaar patroon

als de

organische

structuur. Destoffen diede

micro-organismen afscheiden, zijn

vaak

rijk

aan

ijzer

en mangaan.

Op

basis van de

morfologie

van

stengels

die

lijken

op dievande

ijzer-oxiderende

bac-terie

Gallionella,

is het

waarschijnlijk

dat

gereduceerd

ij-zer wordt

gebruikt

als

energiebron bij

het

stofwisselings-proces.

Analyse

van het DNA van de

organismen wijst

uit datzekunnen worden

ingedeeld

in

bepaalde

groepen

vandeProteobacteria ende Bacteria. Deze groepen

ko-men

vrij algemeen

vooroprotsenin koudewateren

nabij

de

noordpool

enAntarctica

(het

wateropde

plaats

van

monstemame hadeen

temperatuur

van -7

°C),

maar de

aangetroffen

soorten komen

volgens

het DNA-onderzoek niet

precies

overeen met desoorten die eerder in koude

dieptewateren zijn aangetroffen.

De relatie dienuis

gevonden

tussen de

etsfiguren

ende

kolonisatie door

micro-organismen

maaktnuook

duide-lijk

hoe

vergelijkbare

structuren moeten wordenverklaard die eerderwaren

gevonden

in boortkemen uitde

ocea-nische

korst,

maar waarvoortotnutoegeen

goede

verkla-ring

kon worden gegeven.

Dergelijk

structuren

zijn

ook

aangetroffen

in oceanische bazaltenvan

miljoenen jaren

oud. Dat maakt het

aannemelijk

dat de bazalten die uit-vloeien op mid-oceanischeruggenal snel worden

geko-loniseerd,

endat de

verwering

van deze

gesteenten

onder invloedvande

micro-organismen langdurig

kan

voortgaan.

Interessant is dat deze

micro-organismen bij bedekking

door sedimentenkunnen afsterven

(wat

vooral

gebeurt bij

snelle

sedimentatie),

maardat de

levensgemeenschappen

op het bazalt zich

bij langzame bedekking

ookaande

ver-anderende

omstandigheden

kunnen aanpassen. Daardoor kan

bij

eendik

sedimentpakket

de biosfeer in de

diepzee

zich tothonderdenmeters onder het

sedimentoppervlak

uitstrekken.

(4)

17 AFZETTINGEN WTKG23 (1), 2002

‘Dino op de vlucht’ duikt op,

mogelijk

om

weer te

verdwijnen

In de

vorige

‘GEOCOMmunicatie’

(december 2001)

werd gewag

gemaakt

van een

bijzondere

dino,

die voortdurenduit handenvan de

wetenschap

wistte

blij-ven.Het fossiel isnu

plotseling opgedoken

inhet

Natur-museum

Senckenberg

inFrankfort. Het

blijkt afgelopen

zomervoor zo’n250.000dollarte

zijn aangekocht

van

een Duitse handelaar. Hoewel

paleontologen

zeer

ver-heugd zijn

over het

opduiken

van dit

belangwekkende

fossiel, zijn

ze zeerkritisch over de manier waarop het museum in Frankfort het in handen heeft

gekregen.

Het staat

vrijwel

vast dat hetfossiel

illegaal

uit China is

ge-smokkeld,

hoewelhet museum verklaart dat de

toe-leverancier,

Ulrich

Leonhardt,

het fossiel met officiële

exportvergunningen

in de

Verenigde

Staten had aange-kocht. Deaanhetmuseumverbonden

paleontoloog

Fritz

Steininger

wilde echter geen discussiemet

collega’s

aan-gaanoverde authenticiteitvandie documenten.

Daardoor

blijft twijfel

bestaanaanhet

legale

karaktervan

het fossiel. Diversemuseahebben dan ook reedsverklaard

dat

zij

een

dergelijk

fossiel nooit inhuncollectie zouden opnemen,en datzehet ook niet in bruikleen zullen

vra-genvoor een

tentoonstelling,

hoeinteressant het fossiel ook mag

zijn.

De

twijfelachtige reputatie

vanhetfossiel

zou ook weleens kunnen verhinderen dat onderzoekers

vanhet Naturmuseum

Senckenberg

eroverkunnen

publi-cerenin

wetenschappelijke tijdschriften;

ook in het

verle-den hebben

tijdschriften

het advies

gekregen

om

artike-lenover

dergelijke

omstredenfossielente

weigeren.

Het fossiel datzo

lang ‘op

de vlucht’ was,

lijkt

ook nu dus

zijn geheimen

nog nietaande

openbaarheid

tewillen

prijs-geven.

Mogelijk

zal hetfossieltrouwensweerop korte

tijd

uit de

greepvanwesterse onderzoekers

verdwijnen.

Het Chinese

Genootschap

voor de

Paleontologie

vanVertebraten heeft

namelijk

ineenemail-berichtvan25decemberaan Steinin-ger

gevraagd

om het

bijzondere

fossielnaarChina

terug

testuren,erop

wijzend

dat de

verkoop (en

dus ook de

aan-koop)

ervan

illegaal

enimmoreelis.

Steininger

heeft

des-gevraagd

niet willen zeggen of

hij

het Chinese verzoek tot

terugzending

in

overweging

wil nemen,maardat

hij

daarover wel methet Chinese

Genootschap

van

gedach-tenwil wisselen.

Referenties:

1,2,6

Geraadpleegdeliteratuur i

Anonymus,

2002. Chinese ask Germanmuseum to return

‘smuggled’

fossil. Nature

415,

p. 108.

2

Dalton,

R.,

2001.

Wandering

Chinese fossil tumsop

atmuseum.Nature

414,

p.571.

3

Gee, H.,

2001. On

being

vetulicolian. Nature

412,

p. 407-409.

4 Kerr, R.A., 2001.

Starving

in the Caribbean. Science

294,

p. 1821.

5

Loon,

A.J. van, 1999. Arevolutionin

paleontological

taxonomy.Earth-Science Reviews

48,

p. 121-126. 6

Loon,

A.J. van, 2001.

Belangwekkende

dino

blijft

ont-snappenaanonderzoekers. In: A.J. van Loon: GEO-COMmunicatie 20:over astronomisch

bepaalde

ge-steentecycli, gashydraten,

eendino op de

vlucht,

geo-grafie

alsfactorinde evolutievande mens, en

vroe-gere biodiversiteit.

Afzettingen (Werkgroep

voor Ter-tiaireenKwartaire

Geologie) 22,

p.72-76.

7 Miller

III, W.,

2001. Thestructureof

species,

outcomes of

speciation

and the

‘species

problem’:

ideas for

paleobiology. Palaeogeography,

Palaeoclimatology,

Palaeoecology

176,

p. 1-10.

8

Sereno, P.C., Larsson, H.C.E., Sidor,

Chr.A. &

Gado,

B.,

2001. The

giant crocodyliform

Sarcosuchus from theCretaceous of Africa. Science

294,

p. 1516-1519. 9

Shu,

D.-G.,

Morris,

S.C.,

Han, J., Zhang, X.-L., Zhang,

Z.-F., Liu, H.-Q., Li,

Y. &

Liu, J.-N.,

2001. Primitive deuterostomesfrom the

Chengjiang Lagerstatte (Lower

Cambrian, China).

Nature

414,

p. 419-424.

10

Simpson, G.G.,

1951. The

species

concept.Evolution

5,

p.285-289.

11

Thorseth, I.H., Torsvik, T.,

Torsvik, V., Daae, F.L.,

Pedersen,

R.B. &

Keldysh-98

Scientific

Party,

2001.

Diversity

of life in ocean floorbasalt. Earth and

Planetary

Science Letters

194,

p.31-37.

*GeocomB.V.,

Benedendorpsweg 61,

6862 WC

Ooster-beek,

tel.

026-3390908, fax 026-3390783,

e-mail tornvan.

loon@wxs.

nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vier beweringen over de dissimilatie door de gistcellen op tijdstip t = 10 uur zijn: 1 Op dat tijdstip vindt vooral aerobe dissimilatie van ethanol plaats;.. 2 Op dat tijdstip

Micro organismen hebben water nodig voor hun groei. • Groei en overleving kan drastisch beïnvloed worden door de hoeveelheid water wat de cel kan opnemen

• algen, eukaryote fotosynthetische organismen, met name de micro- algen, microscopisch kleine plantachtige organismen zonder wortels of bladeren.. • schimmels, eukaryote

The student’s attitude towards accounting became a lot more positive since the change to a flipped classroom approach Students left classes with a better understanding of the

Booysen, “A simple demand-side management solution for a typical compressed-air system at a South African gold mine,” Journal of Energy in Southern Africa, vol..

The challenge that all organizations face is to maintain continuously highly satisfactory service levels (according to the needs and expectations of the

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

Zo zijn er pathogenen bekend die de structuur van NETs kunnen afbreken door middel van DNAses, de vorming van NETs kunnen remmen, kunnen voorkomen dat ze verstrikt raken in de