• No results found

Dossier De pensioenfinanciering van statutaire medewerkers in ziekenhuizen met publieke partners

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dossier De pensioenfinanciering van statutaire medewerkers in ziekenhuizen met publieke partners"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dossier

De pensioenfinanciering van

statutaire medewerkers in

ziekenhuizen met publieke

partners

(2)

Synthese

Op 1 januari 2012 trad de nieuwe wetgeving rond de financiering van de pensioenen van statutaire medewerkers in provinciale en plaatselijke besturen in werking. De berekeningswijze van de patronale bijdragen voor de pensioenen van statutaire medewerkers werd hierdoor ingrijpend hervormd. Deze hervorming was financieel noodzakelijk om de pensioenfinanciering van statutaire medewerkers te kunnen garanderen. De patronale bijdrage wordt vanaf 1 januari 2012 opgesplitst in een basis- en responsabiliseringsbijdrage, waarbij deze laatste afhankelijk wordt gemaakt van de verhouding tussen de individuele statutaire pensioenlast en de statutaire loonmassa van het lokale bestuur.

De hervorming heeft een zeer grote impact op ziekenhuizen die nog statutaire medewerkers tewerkstellen of tewerkgesteld hebben. De nieuwe wetgeving is immers voluit van toepassing op de publieke partners die betrokken zijn bij het ziekenhuisbestuur. Enkel voor het jaar 2012 loopt de meerkost voor de betrokken ziekenhuizen in België reeds op tot 48,1 miljoen euro. Deze kost zal de komende jaren sterk stijgen. Door deze hoge meerkosten komt niet enkel het

uitbouwen van een kwalitatieve ziekenhuiswerking in het gedrang, een aantal ziekenhuizen wordt op zeer korte termijn in hun voortbestaan bedreigd. De oplossing van dit probleem is

derhalve essentieel.

Er werd voor deze nieuwe regeling geen tegemoetkoming via de reguliere financiering van ziekenhuizen, het Budget Financiële Middelen (BFM), voorzien. In het verleden is dit nochtans wel gebeurd, voor de bijdrageverhogingen onder het oude systeem van 2005 tot en met 2007, hoewel niet voor alle ziekenhuizen. De recentere bijdrageverhogingen onder het oude systeem werden niet gefinancierd, in totaal loopt deze kost voor de betrokken ziekenhuizen in België op tot 255,2 miljoen euro. In het mini-sociaal akkoord 2011 werd wel een jaarlijks bedrag van 7,5 miljoen euro voorzien voor het opvangen van de stijging van de patronale bijdragen voor statutaire medewerkers in 2011. Er werd echter bepaald dat dit bedrag onder de vorm van een trekkingsrecht verdeeld zou worden onder de ziekenhuizen die zich engageerden om de statutaire tewerkstelling minstens te behouden. De ziekenhuizen die ondertussen gestopt waren met statutair aan te stellen konden hierop geen aanspraak maken. ICURO is uitdrukkelijk vragende partij om deze wetgeving bij te sturen en de financiering niet aan de statutaire tewerkstelling te koppelen, maar wel aan de reële pensioenverplichtingen.

In het federaal regeerakkoord werd 6,505 miljoen euro voorzien voor 2012, 9,36 miljoen euro voor 2013, en 12,294 miljoen euro voor 2014. Deze middelen zouden een deel van de stijging van het basisbijdragepercentage compenseren. Dit was een eerste noodzakelijke stap, maar het is onvoldoende om de in het regeerakkoord gestelde ‘neutralisatie’ van deze bijkomende verplichtingen te financieren. De tweede en cruciale stap is het financieren van de responsabiliseringsbijdrage. Deze bijdrage is het gevolg van een onvoldoende aantal nieuwe statutaire aanstellingen. Ze bedraagt meer dan 70 % van de meerkost in 2012 en weegt het zwaarste door op de financiële positie van de ziekenhuizen.

(3)

ICURO vraagt met grote aandrang de uitvoering van de belofte in het federaal regeerakkoord tot neutralisatie van de verhoogde bijdragen voor de betrokken ziekenhuizen.

ICURO zet zich prioritair in om dit uitzonderlijke financieringsprobleem op te lossen zonder nieuwe statutaire aanstellingen. Hierdoor zal de factuur naar de toekomst toe niet verder vergroten. De statutaire aanstelling is in de Vlaamse ziekenhuizen niet meer verdedigbaar omdat alle ziekenhuismedewerkers, contractueel en statutair, vandaag een gelijkaardige bezoldiging ontvangen, hetgeen logisch is vanuit het principe ‘gelijk loon voor gelijk werk’. Het is aangewezen om dit te concretiseren in een gemeenschappelijk basisstatuut van alle medewerkers in de ziekenhuizen. De statutaire aanstelling is financieel onhoudbaar geworden door de gunstige pensioenmodaliteiten en de sterk toegenomen levensverwachting. Een grondige hervorming is derhalve aangewezen.

ICURO pleit daarom, samen met Zorgnet Vlaanderen, voor:

Het stopzetten van de statutaire aanstelling in de betrokken Vlaamse ziekenhuizen (voor OPZ Geel en OPZC Rekem gelden specifieke modaliteiten), en een volledige financiering van de pensioenverplichtingen uit het verleden, zonder een hypotheek te leggen op de reguliere ziekenhuiswerking

De uitbouw van een gemeenschappelijk basisstatuut voor alle medewerkers in de ziekenhuizen

De geleidelijke uitbouw van een tweede pensioenpijler voor alle contractuele medewerkers

Met dit dossier pogen we op een heldere wijze aan te geven hoe de pensioenproblematiek rond statutaire medewerkers tot stand gekomen is. We gaan in op de startsituatie, de noodzaak tot een nieuwe regeling, en de nieuwe regeling zelf. We illustreren de impact op Vlaamse en de Belgische ziekenhuizen met cijfers en rekenvoorbeelden.

Wij hopen u hiermee van dienst te zijn en zijn graag beschikbaar voor verdere bespreking.

Katia Debaetselier Johan Hellings

(4)

Inhoudsopgave

1. Regeling van de pensioenbijdragen tot en met 2011 ... 5

1.1 Bespreking van de pools ... 5

1.2 Evolutie van de patronale bijdragen ... 6

1.3 Financiering van de patronale bijdragen ... 7

1.3.1 Via de ziekenhuisfinanciering ... 7

1.3.2 Via het sociaal akkoord ... 9

1.3.3 Conclusie ... 8

2. Noodzaak en totstandkoming van de nieuwe wetgeving ... 10

3. Het federaal regeerakkoord ... 12

4. Regeling van de pensioenbijdragen vanaf 2012 ... 13

4.1 Uitgangspunten van de nieuwe wetgeving ... 13

4.1.1 Het gesolidariseerde pensioenfonds van de RSZPPO ... 14

4.1.2 Nieuw reservefonds bij de RSZPPO ... 14

4.1.3 Principe van solidariteit ... 14

4.1.4 Principe van responsabilisering ... 15

4.1.5 Aanwending van de reserves ... 16

4.1.6 Regularisatie bij laattijdige benoemingen ... 18

4.2 Cijfervoorbeelden ... 19

Voorbeeld 1 ... 19

Voorbeeld 2 ... 20

(5)

1. Regeling van de pensioenbijdragen tot en met 2011

In het verleden konden provinciale en plaatselijke besturen aangesloten zijn bij één van de vijf ‘pools’ van de RSZPPO (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten). Hoewel de werknemersbijdrage in elke pool vastgelegd werd op 7,5 % verschilden de patronale bijdragevoeten voor pensioenen tussen pools, naargelang de noden binnen elke pool. De Federale staat kwam – in tegenstelling tot werkgevers uit de privésector, de federale overheidsdiensten, en de ministeries van de gemeenschappen en de gewesten – immers niet tussen in de pensioenlasten van provinciale en plaatselijke besturen.

1.1

Bespreking van de pools

De meeste openbare besturen waren aangesloten bij één van de twee gesolidariseerde pools: pool 1 en pool 2. Binnen elk van deze twee pools gold het principe van een repartitiesysteem. De aansluiting was vrijwillig maar wel definitief.

Pool 1: ‘Gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke besturen’

In deze pool bevonden zich vooral besturen die vòòr 1 januari 1987 tot de ‘Omslagkas van het Ministerie van Binnenlandse Zaken’ behoorden. Naast een beperkt aantal grote gemeenten en ziekenhuizen bevat deze pool bijna alle kleine en middelgrote gemeenten met hun OCMW’s.

Pool 2: ‘Stelsel van de nieuwe bij de RZSPPO aangeslotenen’

Deze pool werd in 1993 opgericht. In tegenstelling tot pool 1 groepeerde pool 2 vooral grotere werkgevers, vanaf latere datum ook een aantal provinciebesturen.

De bijdragepercentages voor deze pools werden jaarlijks door het beheerscomité van de RSZPPO vastgesteld in functie van de veronderstelde uitgaven en ontvangsten per pool. De overblijvende besturen werden in drie pools gegroepeerd. Verhoudingsgewijs groepeerden pool 3, 4 en 5 slechts een zeer klein deel van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten.

Pool 3: ‘Plaatselijke besturen die het beheer van hun pensioenen toevertrouwen aan een voorzorgsinstelling’

Deze ‘pool’ is geen pool zoals hierboven omschreven, het kan beter opgevat worden als de verzamelnaam van besturen die voor de pensioenen van hun statutaire medewerkers op eigen initiatief een voorzorgsinstelling aangesproken hebben. Er is dus geen solidariteit tussen de besturen.

Er was wel het ‘Gemeenschappelijk pensioenfonds in Limburg’, dat 76 besturen groepeerde (ongeveer de helft van alle besturen van pool 3) en hierdoor wel een zekere solidariteit creëerde.

(6)

Pool 4: ‘Plaatselijke besturen die zelf instaan voor het beheer van hun pensioenen’

Ook deze pool groepeerde besturen waartussen geen solidariteit bestond. Dit was een kleine pool van ongeveer acht besturen.

Pool 5: ‘Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie’

Deze pool werd opgericht op 1 april 2001 en is het verplichte gesolidariseerd stelsel voor lokale politiezones en de federale politie.

1.2

Evolutie van de patronale bijdragen

Een combinatie van reeds gekende algemene moeilijkheden (onder andere de toename van de pensioenlast door vergrijzing) en een daling van het aantal statutaire medewerkers veroorzaakte een onevenwicht in pools 1 en 21. Gegeven de wijze waarop het

bijdragepercentage werd vastgesteld, was de RSZPPO genoodzaakt een aantal verhogingen van de patronale bijdragevoeten door te voeren. In onderstaande tabel worden de meest recente verhogingen weergeven.

Tabel: evolutie van de patronale bijdragen voor de pensioenen van statutaire medewerkers van 2004 tot en met 2011 in pools 1 en 2 (inclusief werknemersbijdrage van 7,5 %)

Bron: mededelingen van de RSZPPO 2003/16, 2004/17, 2005/10, 2006/12, 2007/12, 2008/9, 2009/12 en 2010/8

1

In dit dossier wordt de focus op pools 1 en 2 gelegd. De meeste ziekenhuizen van ICURO waren bij deze pools aangesloten.

2

Volledige historiek: 19,4 % van 1987 tot en met 1994, stijging naar 28,5 % in 1995. In 1997 daalde de bijdrage naar 27,5 % en bleef ongewijzigd tot 2010.

3

Volledige historiek: 28,5 % van 1993-1996, daling naar 27,5 % in 1997, ongewijzigd tot 2005. Jaar

Pool 1 Pool 2

Patronale bijdragen Stijging Patronale bijdragen Stijging 2004 27,5 % 2 - 27,5 % 3 - 2005 27,5 % - 29,5 % 2 % 2006 27,5 % - 32,5 % 3 % 2007 27,5 % - 34,5% 2 % 2008 27,5 % - 34,5 % - 2009 27,5 % - 34,5 % - 2010 30 % 2,5 % 37 % 2,5 % 2011 32 % 2 % 40 % 3 %

(7)

1.3

Financiering van de patronale bijdragen

1.3.1 Via de ziekenhuisfinanciering

In 2005, 2006 en 2007 werden de bijdragen in pool 2 verhoogd met respectievelijk 2 %, 3 % en 2 %. Deze verhogingen werden gecompenseerd via het BFM. De bedragen in onderdeel B4, lijn 1900, werden aangepast voor de ziekenhuizen die aangesloten waren bij pool 2.

Deze compensatie werd mogelijk gemaakt door artikel 73 §3 in het financieringsbesluit (KB van 25 april 2002), toegevoegd in 2006. Daarin werd bepaald dat de reële kosten van de bijdrageverhogingen in pool 2 gefinancierd werden.

In 2010 werden de bijdragen in beide pools gelijkmatig verhoogd, met 2,5 %. In 2011 was de verhoging verschillend, 2 % in pool 1 en 3 % in pool 2. Deze bijdrageverhogingen werden echter niet via het BFM gecompenseerd. De wettelijke basis voor het opnemen van de verhoging in het BFM werd reeds in 2008 teniet gedaan. Door het toevoegen van een geldigheidstermijn (2005-2007) in het artikel 73 §3 van het financieringsbesluit werden de bijdrageverhogingen van 2010 en 2011 niet meer gefinancierd. Een nieuwe aanpassing waarbij zowel de geldigheidstermijn als de vermelding ‘pool 2’ geschrapt worden, zou de compensatie opnieuw mogelijk kunnen maken.

Bij het verzamelen van de cijfergegevens bleken er zowel in Vlaanderen als in Wallonië ziekenhuizen te zijn die na hun toetrede tot pool 2 in 2007 of later geen extra middelen kregen in hun BFM. Normaalgezien werd het verschil in bijdragevoeten via onderdeel B4 lijn 1900 bijgepast. Deze kost liep in 2012 op tot 57,9 miljoen euro.

De Afdeling Financiering van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen (NRZV) adviseerde reeds in 2009 en 2010 om de verhogingen op te nemen in de budgetten voor het BFM van 2010 (budgettaire fiche 54 in 2009) en 2011 (budgettaire fiches 53 en 53bis in 2010). In het voorjaar van 2011 werd, ondanks de vele onduidelijkheden over de nieuwe wetgeving rond de patronale pensioenbijdragen voor statutaire medewerkers, budgettaire fiche 30 opgesteld voor het BFM van 2012. ICURO en santhea brachten samen een tegenvoorstel (budgettaire fiche 30bis) waarin een meer precieze nationale schatting opgenomen werd. Uit deze fiche bleek dat de niet-gefinancierde bijdrageverhogingen voor alle Belgische ziekenhuizen samen opliepen tot 82,5 miljoen euro in 2012. Dit illustreert de bijzonder grote impact van het dossier. De fiche met de berekeningen werd goedgekeurd door de NRZV en doorgestuurd naar de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.

In 2012 werd budgettaire fiche 6 opgesteld, de totale kost van 2005 tot en met 2013 blijkt opgelopen tot 386,5 miljoen euro. De budgettaire fiche voor de prioriteiten 2012 bevatte nog geen berekening voor de universitaire ziekenhuizen, hetgeen een groot verschil van de impact uitmaakt. Zo lopen de niet-gefinancierde bijdrageverhogingen voor alle Belgische ziekenhuizen samen op tot 115,6 miljoen euro. Alle niet-gefinancierde bijdrageverhogingen van het

verleden kosten de ziekenhuizen in 2013 tezamen 131 miljoen euro. De kost blijft dus oplopen.

(8)

1.3.2 Via het sociaal akkoord

De Algemene Raad van het RIZIV besliste op 18 oktober 2010 een bedrag van 50 miljoen euro per jaar te voorzien voor de financiering van de sociale akkoorden die betrekking hebben op de federale gezondheidszorg. Tijdens de onderhandelingen in het kader van het ‘mini sociaal akkoord 2011’, gesloten omtrent de federale gezondheidssectoren op 21 februari 2011 in Comité C voor de openbare instellingen en diensten, zijn afspraken gemaakt over de jaarlijkse financiering van de maatregel voor stabilisering van het aantal vastbenoemde werknemers in openbare ziekenhuizen. Ziekenhuizen die hun statutaire tewerkstelling minimaal op peil houden krijgen hiervoor een additionele financiering, waarvoor een jaarlijks bedrag 7,6 miljoen euro voorzien wordt (gekoppeld aan het spilindexcijfer).

De ziekenhuizen die hieraan beantwoordden kregen inmiddels, op basis van het aantal statutaire medewerkers van 2010, een trekkingsrecht op dit budget. Deze maatregel is recurrent geworden door het KB van 3 februari 2012 (BS van 15 februari 2012). Concreet wordt in dit KB voorzien om vanaf 2011 een storting van dat bedrag aan de RSZPPO te voorzien. Het Beheerscomité van het Fonds Sociale Maribel zal deze middelen toewijzen aan de betrokken ziekenhuizen.

ICURO betreurt deze besluitvorming ten zeerste omdat:

Deze bijkomende financiering niet toegekend wordt op basis van de reële bijdrageverhogingen voor de financiering van de statutaire pensioenen in alle betrokken ziekenhuizen en daardoor als discriminerend ervaren wordt

Deze maatregel de statutaire tewerkstelling aanmoedigt, terwijl de sector dringend nood heeft aan een gemeenschappelijk basisstatuut voor alle ziekenhuis-medewerkers, met gelijke loon- en arbeidsvoorwaarden, inclusief een goede pensioenopbouw

1.3.3 Conclusie

De Belgische ziekenhuizen dragen reeds verschillende jaren sterk verhoogde patronale pensioenbijdragen voor hun statutaire medewerkers. Op onderstaande afbeelding worden een aantal van de reeds aangegeven cijfers grafisch weergegeven, om aan te tonen hoe zwaar de last intussen geworden is op nationaal vlak in 2013. Een oplossing is dringend noodzakelijk!

(9)

In het volgende hoofdstuk wordt uiteengezet waarom het nieuwe financieringssysteem diende uitgewerkt te worden. Daarna wordt het financieringssysteem zelf besproken.

(10)

2. Noodzaak en totstandkoming van de nieuwe wetgeving

Reeds in 2009 belastte ‘Notificatie 14’ (16 oktober 2009) de Minister van Pensioenen met het voorleggen van een voorontwerp van wet tot hervorming van de financiering van de lokale pensioenen vanaf het begrotingsjaar 2011. In de notificatie werd een nadruk gelegd op enerzijds een evenwicht tussen solidariteit en responsabilisering, en anderzijds een oplossing voor de negatieve gevolgen van de politiehervorming.

Ingevolge het ontslag van de Regering en de periode van lopende zaken bleef het dossier echter een zekere tijd onbeslist.

Ondertussen kwam het bestaande systeem meer en meer onder druk te staan. Zo vroeg het beheerscomité van de RSZPPO de minister van Pensioenen de bijdragepercentages voor pools 1 en 2 slechts met 2,5 % te verhogen in 2010, in plaats van de werkelijk nodige stijgingen. Dit om de budgettaire last voor de provinciale en plaatselijke besturen te verlichten. De tekorten die hierdoor ontstonden werden in pool 1 opgevangen door het reservefonds dat deze pool in het verleden opbouwde. Pool 2 beschikte niet over reserves, daar werd het tekort gedekt door middelen uit het egalisatiefonds. In 2011 werd een gelijkaardige beslissing genomen.

In onderstaande tabellen wordt per pool een overzicht gegeven van de patronale bijdragen die aangerekend werden, en de werkelijk nodige bijdragen die de pools in evenwicht zouden gehouden hebben.

Tabel: overzicht werkelijk benodigde stijgingen van de patronale bijdragen voor de pensioenen van statutaire medewerkers in 2010 en 2011 voor pool 1 (inclusief werknemersbijdrage van 7,5%)

Bron: mededelingen van de RSZPPO 2009/12 en 2010/8

Tabel: overzicht werkelijk benodigde stijgingen van de patronale bijdragen voor de pensioenen van statutaire medewerkers in 2010 en 2011 voor pool 2 (inclusief werknemersbijdrage van 7,5%)

Bron: mededelingen van de RSZPPO 2009/12 en 2010/8

Begin 2011 werd op de Ministerraad (3 februari 2011) beslist het dossier in lopende zaken te behandelen. Bij het uitblijven van een hervorming met inwerkingtreding op 1 januari 2012 zouden er immers bijna geen reserves meer overblijven. Dit zou tot gevolg hebben dat het

Jaar Patronale bijdragen Stijging Werkelijke pensioenlast

Opgevangen door reserves 2010 30 % 2,5 % 32,5 % 2,5 % 2011 32 % 2 % 38,5 % 6,5 %

Jaar Patronale bijdragen Stijging Werkelijke pensioenlast

Opgevangen door egalisatiefonds 2010 37 % 2,5 % 46 % 9 % 2011 40 % 3 % 48,5 % 8,5 %

(11)

bijdragepercentage zeer snel en aanzienlijk zou stijgen tot het niveau dat de uitgaven dekt. Dit scenario wordt in de volgende tabel weergegeven.

Tabel: prognose bijdragevoeten van het Technisch Comité Pensioenen op 16 maart 2011, lineair berekend met als startpunt de gekende bijdragevoet in 2011 en een gegeven eindpunt in 2016

2011 2012 2013 2014 2015 2016 Pool 1 32 % 35,6 % 39,2 % 42,8 % 46,4 % 50 % Pool 2 40 % 49,1 % 58,2 % 67,3 % 76,4 % 85,5 %

Het Technisch Comité Pensioenen4 (TCP) werd belast met de formulering van een voorstel dat door de kabinetten omgezet kon worden naar een ontwerpwettekst die op zijn beurt door het Parlement bekrachtigd kon worden.

In het TCP werd geoordeeld dat de weerslag van het aantal statutaire medewerkers in de ziekenhuizen niet groot genoeg was om een verschillende behandeling ten opzichte van de andere werkgevers te rechtvaardigen. Daarnaast zouden de sterk verscheiden situaties van de ziekenhuizen een gedifferentieerde aanpak zeer moeilijk maken. Het TCP was echter wel van mening dat er in het kader van de begroting van de financiële middelen van de ziekenhuizen maatregelen dienden te worden getroffen.

Ter informatie wordt een overzicht van het ontstaan van de wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de statutaire personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen (KB van 24 oktober 2011), weergegeven.

Overzicht: tijdslijn goedkeuring wetsontwerp

3 oktober 2011 Wetsontwerp ingediend bij de Kamer (Commissie Sociale Zaken) 4 oktober 2011 Aangenomen in de Kamer

13 oktober 2011 Stemming en aanname in de Plenaire vergadering van de Kamer 14 oktober 2011 Aanvang verkorte evocatietermijn van 5 dagen bij de Senaat 19 oktober 2011 Einde evocatietermijn

20 oktober 2011 Beëdiging wetsontwerp

3 november 2011 Publicatie van het KB van 24 oktober 2011

In hoofdstuk 4 wordt de inhoud van deze wettekst in detail besproken.

4

Het TCP wordt georganiseerd door de RSZPPO en bestaat uit vertegenwoordigers van vakbonden, werkgeversorganisaties, steden en gemeenten, provincies en het kabinet Sociale Zaken.

(12)

3. Het federaal regeerakkoord

In het federaal regeerakkoord van december 2011 wordt op pagina 111 de uitdrukkelijke intentie geformuleerd om de verhogingen van de RSZPPO-bijdragen voor de betrokken ziekenhuizen op te vangen.

Letterlijk wordt gesteld:

‘De impact van de verhoging van de RSZPPO-bijdragen voor de betrokken ziekenhuisinrichtingen zal via het BFM worden geneutraliseerd, ongeacht of ze openbaar zijn of het gevolg zijn van een fusie tussen openbare en privéziekenhuizen. De in 2012, 2013 en 2014 nodige bedragen zullen binnen de globale begrotingsdoelstelling gecompenseerd worden.’

Concreet werd dit vertaald in RIZIV-budgetten (er werd vernomen dat deze middelen nog verhoogd worden met 25 % door de FOD Volksgezondheid, maar hierover zijn geen documenten beschikbaar) van respectievelijk 6,505 miljoen euro voor 2012; 9,36 miljoen euro voor 2013 en 12,294 miljoen euro voor 2014.

De werkelijke meerkosten voor de betrokken ziekenhuizen liggen echter veel hoger, zoals geïllustreerd met de cijfers die in de bijlage kunnen teruggevonden worden. Dit brengt de betrokken ziekenhuizen op korte termijn in ernstige moeilijkheden.

ICURO heeft alle begrip voor de budgettaire situatie, maar vraagt de ontwikkeling van een plan door de regering zodat het engagement van het federaal regeerakkoord naar de betrokken ziekenhuizen ook daadwerkelijk gerealiseerd kan worden.

(13)

4. Regeling van de pensioenbijdragen vanaf 2012

De nieuwe wetgeving rond de patronale lasten voor de pensioenen van statutaire medewerkers kan teruggevonden in twee Koninklijke besluiten.

24 OKTOBER 2011 (BS 3 november 2011) Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de statutaire personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen

13 NOVEMBER 2011 (BS 18 november 2011) Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 16, eerste lid, 2), en 22, § 3, van de wet van 24 oktober 2011 tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de statutaire personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen voor de jaren 2012, 2013 en 2014

4.1

Uitgangspunten van de nieuwe wetgeving

De nieuwe wetgeving hervormt vanaf 1 januari 2012 het pensioenstelsel van statutaire medewerkers die tewerkgesteld zijn bij lokale besturen en aangesloten zijn bij de RSZPPO5. Er dient opgemerkt te worden dat enkel het financieringsmechanisme werd aangepast, de toekenningsvoorwaarden en berekeningswijze van de pensioenen bleef dezelfde (let op: dit was vòòr het KB van 28 december 2011 waarin de minister van Pensioenen hierin wel wijzigingen aanbracht).

Het nieuwe pensioenstelsel beoogt een duurzaam financieringssysteem dat de uitgaven voor de pensioenen van gepensioneerde statutaire medewerkers van de provinciale en plaatselijke overheden integraal dekt, zonder dat er een jaarlijks deficit ontstaat. Dit zou gerealiseerd worden door:

Één gesolidariseerd pensioenfonds bij de RSZPPO

Één reservefonds bij de RSZPPO

Principe van solidariteit

Principe van responsabilisering

Aanwending van de reserves op korte termijn

Regularisatiebijdrage bij laattijdige benoemingen

5

In het KB van 24 oktober 2011 werden specifieke bepalingen opgenomen rond de federale politie en de algemene inspectie, deze worden hier niet vermeld.

(14)

4.1.1 Het gesolidariseerde pensioenfonds van de RSZPPO

Vanaf 1 januari 2012 werden alle bestaande en nog op te richten provinciale en plaatselijke besturen voor al hun statutaire medewerkers gegroepeerd onder het ‘gesolidariseerd pensioenfonds van de RSZPPO’ (verder in deze tekst het ‘pensioenfonds’ genoemd). Er was voorzien dat provinciale en plaatselijke besturen uit pools 3 en 4 onder bepaalde voorwaarden en timing de aansluiting konden weigeren.

Het pensioenfonds werd ingesteld bij en beheerd door de RSZPPO. Deze int de pensioenbijdragen en stort de nodige provisies aan de PDOS zodat deze op haar beurt de pensioenen kan betalen.

4.1.2 Nieuw reservefonds bij de RSZPPO

De reserves die op 31 december 2011 overbleven, werden gegroepeerd in het nieuwe ‘fonds voor de amortisatie van de verhoging van de pensioenbijdragevoeten’ (verder het ‘reservefonds’ genoemd) bij de RSZPPO. De reserves van de besturen uit de vroegere pool 1 bleven voorbehouden voor deze besturen.

Het reservefonds wordt vanaf 1 januari 2012 gestijfd met de inhouding van 13,07 % op het vakantiegeld in de openbare sector. De inkomsten vallen onder ‘de algemene inkomsten’ van de RSZPPO. Enkel de reserves die reeds bestonden op 31 december 2011 werden aangewend om de bijdragevoeten te temperen na de omschakeling naar het nieuwe systeem, deze verdeling wordt op pagina 15 besproken.

4.1.3 Principe van solidariteit

De uitgaven in het kader van solidariteit worden gedekt door een uniforme basisbijdragevoet. Tot 2016 werd een overgangsperiode voorzien waarin de basisbijdragevoet verschilt naargelang de pool waarbij het bestuur in 2011 aangesloten was.

Tabel: basisbijdragevoeten voor de periode 2012-2016

Oude pool 2011 2012 2013 2014 2015 2016 Pool 1 32 % 34 % 36 % 38 % 40 % 41,5 % Pool 2 40 % 41 % 41 % 41 % 41 % 41,5 % Pool 3 en 4 (1) verschillend 34 % 36 % 38 % 40 % 41,5 % Pool 3 en 4 (2) verschillend 41 % 41 % 41 % 41 % 41,5 % Pool 5 27,5 % 31 % 34 % 37 % 40 % 41,5 %

(1) eigen voor 2012 verwachte pensioenbijdragevoet bestuur < 41 % (2) eigen voor 2012 verwachte pensioenbijdragevoet bestuur > 41 %

(15)

Na de overgangsperiode zou de basisbijdragevoet steeds minstens drie jaar op voorhand gekend zijn, dit zou het opmaken van de begrotingen bij de besturen makkelijker maken. De verhogingen van de basisbijdragevoet zouden bovendien beperkt worden tot de kost van de vergrijzing. Dit zou naar schatting ongeveer 1,5 % per jaar bedragen.

De vaststelling van de basisbijdragevoet gebeurt vanaf 2017 als volgt:

4.1.4 Principe van responsabilisering

Een bestuur wordt geresponsabiliseerd als de betaalde basisbijdrage onvoldoende is om de individuele pensioenlast6 van dat bestuur te dekken. Deze werkgever zal een extra patronale bijdrage moeten betalen. De toeslag wordt bekomen door een responsabiliseringscoëfficiënt toe te passen op het verschil tussen de uitgaven inzake pensioenen en de persoonlijke en werkgeversbijdragen inzake pensioenen bij de betrokken werkgever.

Op pagina 17 werd een algemeen cijfervoorbeeld uitgewerkt dat dit principe verduidelijkt. Indien een bestuur in 2011 statutaire medewerkers had en zowel aangesloten was bij pool 1 als pool 2, worden zowel de bijdragen op de statutaire loonmassa, als de pensioenlasten van beide pools samengevoegd wat betreft de berekening van de responsabiliseringsbijdrage. Dit wordt met een cijfervoorbeeld geïllustreerd op pagina 18.

6

Elk aanvullend voordeel rond pensioenen blijft sowieso ten laste van de werkgever.

De basisbijdragevoet voor het derde volgende kalenderjaar, en het deel dat door het reservefonds gedekt wordt, worden aan de besturen meegedeeld tegen uiterlijk 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het eerste jaar waarop de nieuwe bijdragevoet van toepassing is.

De Koning legt na overleg in de Ministerraad met een Koninklijk Besluit de basisbijdragevoet voor het derde volgende kalenderjaar vast, alsook de eventuele aanwending van reserves (zie 3.3.5).

Het beheerscomité van de RSZPPO doet vòòr 1 september een voorstel van basisbijdragevoet voor het derde volgende kalenderjaar. Ter informatie wordt ook een voorstel van basisbijdragevoet voor het vierde, vijfde en zesde volgende jaar geformuleerd.

Vòòr 1 september schat de RSZPPO voor de drie volgende kalenderjaren de uitgaven en ontvangsten van het pensioenfonds. Het beheerscomité van de RSZPPO schat deze ook voor het vierde tot en met het zesde volgende kalenderjaar.

(16)

Werkgevers die geen statutair personeel meer tewerk stellen, en dus een statutaire loonmassa van 0 euro hebben, ontvangen een responsabiliseringsfactuur voor de volledige last van de statutaire rust- en overlevingspensioenen dat door het pensioenfonds van de RSZPPO gedragen wordt. Dit wil zeggen dat dit bestuur de volledige statutaire pensioenlast moet dragen.

De responsabiliseringscoëfficiënt is steeds dezelfde voor alle besturen die geresponsabiliseerd worden en wordt zo vastgesteld dat de bijkomende patronale bijdragen het verschil dekken tussen de inkomsten en de uitgaven van de RSZPPO voor het beschouwde kalenderjaar. Bijkomend werden de volgende regels opgesteld:

de responsabiliseringscoëfficiënt wordt nooit kleiner dan 50 %

Wanneer dit toch het geval zou zijn wordt de aanwending van de correctiefactoren7 aan de inkomstenzijde beperkt. Een eventueel overschot aan inkomsten wordt toegevoegd aan het reservefonds.

de responsabiliseringscoëfficiënt mag niet lager zijn dan een vorig jaar Indien nodig wordt hiertoe de basisbijdragevoet verlaagd.

Het beheerscomité van de RSZPPO is verantwoordelijk voor het vaststellen van de responsabiliseringscoëfficiënt. Deze wordt voor het jaar N steeds vastgelegd in de loop van het derde kwartaal van jaar N+1. Het bedrag van de bijkomende patronale bijdragen wordt in september van het kalenderjaar van betaling meegedeeld, het moet uiterlijk op 31 december van jaar N+1 door de RSZPPO ontvangen zijn. Zoniet worden er verwijlintresten aangerekend. De RSZPPO biedt besturen de mogelijkheid om op basis van individuele simulaties reeds in jaar N op vrijwillige basis voorschotten te storten.

4.1.5 Aanwending van de reserves

Normaal gezien wordt de aanwending van de eigen reserves van de vroegere pool 1 vastgelegd in hetzelfde KB als de basisbijdragevoet (zie het overzicht op pagina 13). In het KB van 3 november 2011 werd echter reeds de besteding van de reserves van de vroegere pool 1 en de niet-bestemde reserves vastgelegd voor de jaren 2012, 2013 en 2014.

Ook de niet-bestemde reserves die op 31 december 2011 bij de RSZPPO op rekening stonden (ca. 305 miljoen euro) werden verdeeld, deze zijn hiermee echter na 2014 opgebruikt. De helft werd aangewend om de basisbijdragevoet te verlagen voor de periode 2012-2014, de andere helft werd aangewend om tijdens diezelfde periode de responsabiliseringscoëfficiënten te verlagen. De tussenkomst via de reserves wordt in mindering gebracht van de factuur van de RSZPPO aan de werkgevers.

In de tabellen op de volgende pagina worden de aanpassingen weergegeven.

7

(17)

Tabel: aanwending van de reservefondsen ter vermindering van de basisbijdragevoet 2012 2013 2014 2015 2016 Pool 1 Origineel 34 % 36 % 38 % 40 % 41,5 % Reserves pool 1 - 0,5 % - 1 % - 1 % / / Niet-bestemde reserves - 1 % - 1 % - 1 % / / Resultaat 32,5 % 34 % 36 % 40 % 41,5 % Pool 2 Origineel 41 % 41 % 41 % 41 % 41,5 % Niet-bestemde reserves - 0,5 % / / / / Resultaat 40,5 % 41 % 41 % 41 % 41,5 % Pool 3 en 4 (1) Origineel 34 % 36 % 38 % 40 % 41,5 % Niet-bestemde reserves - 1 % - 1 % - 1 % / / Resultaat 33 % 35 % 37 % 40 % 41,5 % Pool 3 en 4 (2) Origineel 41 % 41 % 41 % 41 % 41,5 % Niet-bestemde reserves - 0,5 % / / / / Resultaat 40,5 % 41 % 41 % 41 % 41,5 % Pool 5 Origineel 31 % 34 % 37 % 40 % 41,5 % Niet-bestemde reserves - 2 % - 3 % - 3,25 % / / Resultaat 29 % 31 % 33,75 % 40 % 41,5 %

(1) eigen voor 2012 verwachte pensioenbijdragevoet bestuur < 41 % (2) eigen voor 2012 verwachte pensioenbijdragevoet bestuur > 41 %

Het is opvallend dat de besturen uit de vroegere pools 1 en 5 een grotere ‘korting’ op de basisbijdragevoet krijgen. Dit zou verantwoord zijn daar de besturen uit deze pools de grootste verhoging tegenover 2011 ondergingen.

Bij de aanwending van de niet-bestemde reserves voor de verlaging van de responsabiliseringscoëfficiënt worden alle besturen gelijk behandeld.

Tabel: aanwending van de niet-bestemde reserves inzake de responsabiliseringscoëfficiënt

2012 2013 2014 Geraamd percentage 50 % 50 % 50 % Niet-bestemde reserves - raming - 9,39 % - 8,51 % - 7,45 % Resultaat 40,61 % 41,49 % 42,55 % Bron geraamd percentage: mededeling RSZPPO 2011/9

(18)

4.1.6 Regularisatie bij laattijdige benoemingen

Wanneer een contractuele medewerker na meer dan vijf dienstjaren statutair benoemd wordt, is het bestuur een regularisatiebijdrage verschuldigd aan de RSZPPO. Deze termijn van vijf jaar start op 1 januari 2012.

De regularisatiebijdrage heeft enkel betrekking op de jaren na deze eerste vijf dienstjaren en omvat aldus voor deze jaren het verschil tussen de persoonlijke en patronale bijdragen aan het gesolidariseerde pensioenfonds van de RSZPPO, en de persoonlijke en patronale bijdragen bedoeld in art. 38, §2, 1° en §2, 1° van de wet van 29/06/1981 (algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers).

Ter illustratie werden twee voorbeelden uitgewerkt.

Voorbeeld 1

Start loopbaan bij werkgever 1 januari 2006

1 januari 2007 …

1 januari 2011 Inwerkingtreding KB van 24 oktober 2011 1 januari 2012

1 januari 2013

Statutaire aanstelling 1 januari 2014

De statutaire aanstelling gebeurt binnen de vijf jaar na de inwerkingtreding van het KB van 24 oktober 2011, er is geen regularisatiebijdrage verschuldigd.

Voorbeeld 2

Inwerkingtreding KB van 24 oktober 2011 1 januari 2012

1 januari 2013 Start loopbaan bij werkgever 1 januari 2014

Statutaire aanstelling (1) 1 januari 2015

1 januari 2016 …

1 januari 2019 Statutaire aanstelling (2) 1 januari 2020

Bij een statutaire aanstelling op moment 1 is er geen regularisatiebijdrage verschuldigd, de medewerker is na inwerkingtreding van het KB van 24 oktober 2011 nog geen vijf jaar als contractueel werkzaam.

Bij statutaire aanstelling op moment 2 is er wel een regularisatiebijdrage verschuldigd, met name voor één jaar (2019). De medewerker was reeds zes jaar tewerkgesteld bij deze werkgever.

(19)

Bij een statutaire aanstelling vervallen de rechten op de verworven reserves en prestaties, evenals de rechten op aanvullende pensioenen. Opgebouwde reserves worden overgedragen naar het gesolidariseerde pensioenfonds, ze worden wel in mindering gebracht van een eventuele regularisatiebijdrage.

Uit de FAQ rond de nieuwe pensioenwetgeving die op de website van de RSZPPO is terug te vinden (download op 18 januari 2012) blijkt dat een medewerker bij statutaire aanstelling niet alleen diens rechten verliest op een eventuele tweede pensioenpijler bij diens huidige werkgever, maar ook op deze die bij een vorige werkgever werd opgebouwd (tenzij deze geen lokaal bestuur was).

4.2

Cijfervoorbeelden

Voorbeeld 1

In dit voorbeeld worden de pensioenbijdragen voor het jaar 2012

berekend voor een fictief ziekenhuis dat in 2011 aangesloten was bij pool 1.

We gaat uit van de volgende cijfers voor 2012: → statutaire loonmassa van 1.000.000 euro → statutaire pensioenmassa van 500.000 euro

Berekening van de basisbijdrage

In 2012 is de basisbijdragevoet 34 %.

Het ziekenhuis zou 340.000 euro aan basisbijdragen moeten storten (1.000.000 euro * 34 %).

Door de aanwending van de reserves zakt de basisbijdragevoet in 2012 echter naar 32,5 %; de te betalen basisbijdrage daalt hierdoor naar 325.000 euro (1.000.000 euro * 32,5 %).

Is het ziekenhuis een responsabiliseringsbijdrage verschuldigd?

Ja: voor 2012 is de statutaire pensioenmassa (500.000 euro) groter dan de basisbijdrage (340.000 euro).

Opgelet: voor de berekening van de responsabiliseringsbijdrage wordt de statutaire pensioenmassa vergeleken met de basisbijdrage zonder aanwending van de reserves (= 340.000 euro).

Berekening van de responsabiliseringsbijdrage

Het verschil tussen de statutaire loonmassa en -pensioenlast is 160.000 euro (500.000 euro - 340.000 euro).

Rekening houdend met de aanwending van de reserves is de voor 2012 te betalen responsabiliseringsbijdrage 64.976 euro (160.000 euro * 40,61 %).

(20)

Totale pensioenbijdrage 2012

Het ziekenhuis dient in 2012 een totaal van 389.976 euro aan pensioenbijdragen te betalen voor haar statutaire medewerkers (325.000 euro + 64.976 euro). Dit bedrag is inclusief de werknemersbijdrage voor pensioenen van 7,5 %. Voor 2012 is dit 75.000 euro (1.000.000 euro * 7,5 %).

De patronale bijdrage is aldus 314.976 euro (389.976 euro - 75.000 euro).

Meerkost tegenover 2011

Indien de bijdragevoet van het jaar 2011 ook in 2012 van toepassing zou geweest zijn, zou het ziekenhuis 320.000 euro aan pensioenbijdragen betaald hebben (1.000.000 euro * 32 %).

De werknemersbijdrage van 7,5 % bleef ongewijzigd en bedraagt opnieuw 75.000 euro (1.000.000 euro * 7,5 %). De patronale bijdrage was dan 245.000 euro (320.000 euro - 75.000 euro) geweest.

De meerkost bedraagt 69.976 euro (314.976 euro - 245.000 euro). De patronale bijdragen stijgen, tegenover 2011, met 21,9 %!

Dit cijfervoorbeeld illustreert dat de responsabiliseringsbijdrage zwaar doorweegt, zelfs voor een ziekenhuis dat een statutaire loonmassa heeft die tweemaal zo groot is als de individuele pensioenmassa.

Wat kort door de bocht zou men kunnen overwegen om een groot aantal contractuele medewerkers statutair te gaan benoemen. Dat zou de statutaire loonmassa doen toenemen, maar daar zijn enkele belangrijke tegenargumenten voor.

Zo is er een groot verschil tussen de pensioenbijdragen voor contractuele medewerkers (8,86%) en statutaire medewerkers, wordt het totaal te financieren saldo aan pensioenverplichtingen op korte en lange termijn weer groter, en stelt zich de vraag hoe het statutair statuut kadert in een hedendaags personeelsbeleid.

Voorbeeld 2

In dit voorbeeld worden de pensioenbijdragen voor het jaar 2012 berekend voor een fictief ziekenhuis dat in 2011 aangesloten was bij zowel pool 1 als pool 2.

We gaan uit van de volgende cijfers voor 2012:

Gedeelte pool 1 - De statutaire loonmassa voor 2012 is 700.000 euro - De statutaire pensioenmassa voor 2012 is 200.000 euro Gedeelte pool 2 - De statutaire loonmassa voor 2012 is 300.000 euro

(21)

Berekening van de basisbijdrage

Gedeelte pool 1

In 2012 is de basisbijdragevoet 34 %.

Het ziekenhuis zou 238.000 euro aan basisbijdragen moeten storten (700.000 euro * 34 %).

Door de aanwending van de reserves zakt de basisbijdragevoet in 2012 echter naar 32,5 %; de te betalen basisbijdrage daalt hierdoor naar 227.500 euro (700.000 euro * 32,5 %).

Gedeelte pool 2

In 2012 is de basisbijdragevoet 41 %.

Het ziekenhuis zou 123.000 euro aan basisbijdragen moeten storten (300.000 euro * 41 %).

Door de aanwending van de reserves zakt de basisbijdragevoet in 2012 echter naar 40,5 %; de te betalen basisbijdrage daalt hierdoor naar 121.500 euro (300.000 euro * 40,5 %).

De totale basisbijdrage te betalen aan de RSZPPO is 349.000 euro (227.500 euro + 121.500 euro).

Is het ziekenhuis een responsabiliseringsbijdrage verschuldigd?

Ja: voor 2012 is de globale statutaire pensioenmassa (500.000 euro) groter dan de globale basisbijdrage (361.000 euro).

De globale statutaire pensioenmassa is 500.000 euro (200.000 euro + 300.000 euro).

Opgelet: voor de berekening van de responsabiliseringsbijdrage wordt de statutaire pensioenmassa vergeleken met de basisbijdrage zonder aanwending van de reserves (361.000 euro = 238.000 euro + 123.000 euro).

Berekening van de responsabiliseringsbijdrage

Het verschil tussen de statutaire loonmassa en -pensioenlast is 139.000 euro (500.000 euro – 361.000 euro).

Rekening houdend met de aanwending van de reserves is de voor 2012 te betalen responsabiliseringsbijdrage 56.447,9 euro (139.000 euro * 40,61 %).

Totale pensioenbijdrage 2012

Het ziekenhuis dient in 2012 een totaal van 405.447,9 euro aan pensioenbijdragen te betalen voor haar statutaire medewerkers (349.000 euro + 56.447,9 euro). Dit bedrag is inclusief de werknemersbijdrage voor pensioenen bedraagt 7,5 %. Voor 2012 is dit 75.000 euro (1.000.000 euro * 7,5 %).

(22)

Meerkost tegenover 2011

Indien de bijdragevoeten van het jaar 2011 ook in 2012 van toepassing zouden geweest zijn, zou het ziekenhuis voor het gedeelte pool 1 224.000 euro aan pensioenbijdragen betaald hebben (700.000 * 32 %). Voor het gedeelde pool 2 zou dit 120.000 euro geweest zijn (300.000 * 40 %). In totaal 344.000 euro (224.000 + 120.000 euro).

De werknemersbijdrage van 7,5 % bleef ongewijzigd en bedraagt ook dan 75.000 euro (1.000.000 euro * 7,5 %). De patronale bijdrage was dan 269.000 euro geweest.

De meerkost bedraagt 61.447,9 euro (330.447,9 euro – 269.000 euro).

Indien deze twee pools afzonderlijk zouden bekeken worden, zou er voor pool 1 geen responsabiliseringsbijdrage verschuldigd zijn (238.000 euro > 200.000 euro). Voor pool 2 zou deze oplopen tot 71.879,7 euro (40,61 % van 300.000 euro - 123.000 euro). De totale pensioenbijdrage voor het ziekenhuis zou dan 420.879,7 euro zijn. Dit zou leiden tot een hogere meerkost.

(23)

Bijlage: nationale en Vlaamse cijfergegevens

In deze bijlage werden alle beschikbare ramingen rond de problematiek van de financiering van de pensioenen van statutaire medewerkers in de Vlaamse en Belgische ziekenhuizen opgenomen.

Totaal : 255,2 miljoen euro

48,1 miljoen euro om de bijdrageverhogingen van het nieuwe systeem op te vangen 149,2 miljoen euro voor niet-gefinancierde bijdrageverhogingen uit het verleden

57,9 miljoen euro voor ziekenhuizen die geen extra middelen ontvingen na aansluiting pool 2

Detail: problematiek van het heden – nieuw financieringssysteem statutaire pensioenen

Tabel: niet-gefinancierde kosten door het nieuwe systeem in 2012 in de Belgische ziekenhuizen (incl. OPZ’s en UZ’s) (*1.000.000 euro)

Dit cijfer illustreert de grote financiële impact voor de Belgische ziekenhuizen. De meerkosten zullen de komende jaren nog zeer sterk toenemen. Dit is een gevolg van de toename van het verschil tussen de statutaire loonmassa en stijgende pensioenlasten, hetgeen tot steeds toenemende responsabiliseringsbijdragen zal leiden.

Detail: problematiek van het verleden – niet-gefinancierde bijdragestijgingen

De problematiek van het verleden kan opgesplitst worden in enerzijds de niet-gefinancierde bijdragestijgingen, en anderzijds de specifieke situatie waarin ziekenhuizen zich bevinden die na 2007 aansloten tot pool 2 maar daarvoor niet de courante extra financiering kregen.

Tabel: niet-gefinancierde kosten door de bijdragestijging van 2010 in de Belgische ziekenhuizen (*1.000.000 euro)

België Impact in 2012 Basisbijdrage 10,8 Responsabiliseringsbijdrage 37,2

Totaal 48,1

België Totaal Impact in 2010 Impact in 2011 Impact in 2012 2,5 % pool 1 17,1 5,5 5,7 5,9 2,5 % pool 2 30,3 9,7 10,1 10,5 Totaal 47,4 15,2 15,8 16,4

(24)

Tabel: niet-gefinancierde kosten door de bijdragestijging van 2011 in de Belgische ziekenhuizen (*1.000.000 euro)

Tabel: niet-gefinancierde kosten door bijdragestijgingen in de Belgische OPZ’s (*1.000 euro)

Tabel: niet-gefinancierde kosten door bijdragestijgingen in de Belgische UZ’s (*1.000.000 euro)

Detail: problematiek van het verleden – niet-gefinancierde aansluitingen bij pool 2

Een aantal Belgische ziekenhuizen die vanaf 2007 aansloten bij pool 2 van de RSZPPO ontvingen geen verhogingen van hun BFM om de hogere bijdragevoeten te compenseren. Tabel op de volgende pagina

België Totaal Impact in 2011 Impact in 2012 2 % pool 1 9,2 4,5 4,7 3 % pool 2 24,9 12,2 12,7 Totaal 34,1 16,7 17,4

België Totaal Impact in 2005 Impact in 2006 Impact in 2007 Impact in 2008 Impact in 2009 Impact in 2010 Impact in 2011 Impact in 2012 0,5 % 2005 836 102 102 102 102 102 104 109 113 2 % 2008 2.124 409 409 418 435 453 2,5 % 2009 2.143 511 522 544 566 0,5 % 2010 326 104 109 113 1,5 % in 2011 667 327 340 Totaal 6.096 102 102 102 511 1.022 1.149 1.524 1.585

België Totaal Impact in 2005 Impact in 2006 Impact in 2007 Impact in 2008 Impact in 2009 Impact in 2010 Impact in 2011 Impact in 2012 0,5 % 2005 8,4 1 1 1 1 1 1,1 1,1 1,2 2 % 2008 21,4 4,1 4,1 4,2 4,4 4,6 2,5 % 2009 21,7 5,2 5,3 5,5 5,7 0,5 % 2010 3,5 1,1 1,1 1,2 1,5 % in 2011 6,7 3,3 3,4 Totaal 61,6 1 1 1 5,1 10,3 11,7 15,4 16,1

(25)

Tabel: meerkosten Belgische ziekenhuizen die geen extra middelen ontvingen in het BFM na aansluiting bij pool 2 (*1.000 euro)

België Totaal Impact in 2007 Impact in 2008 Impact in 2009 Impact in 2010 Impact in 2011 Impact in 2012 Aangesloten in 2007 4.367 705 705 705 720 751 781 Aangesloten in 2008 2.785 538 538 549 569 591 Aangesloten in 2009 35.919 8.563 8.749 9.119 9.488 Aangesloten in 2010 14.832 4.744 4.944 5.144 Totaal 57.903 704 1.243 9.805 14.763 15.382 16.004

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het rapport ‘De mythe van het statuut voorbij?’ is opgevat als een haalbaarheidsstudie waarin wij hebben onderzocht in hoeverre het invoeren van een eenvormige

Die filosofies- opvoedkundige mandaat (grondslag) van die Pretorius-kommissie was tweërlei van aard: dat “die Christelike beginsel in onderwys en op- voeding erken, openbaar en

Dit onderzoek heeft opgeleverd dat Oriëntals heel goed een warmwaterbehandeling bij 41°C kunnen verdragen mits de bollen gedurende 4 dagen bij 20°C worden bewaard voor en na de

Vernieuwende initiatieven die tijdens de lockdown ontstonden, waren ener- zijds initiatieven die naar verwachting vooral bruikbaar zijn in crisistijd. Anderzijds ontstonden

De gesprekstechniek is natuurlijk enkel een leidraad. De vrijwilliger mag hieraan zijn eigen draai geven. Wanneer de vrijwilliger bijvoorbeeld verschillende huisbezoeken wil

Op vraag van de minister van pensioenen de dato 11 juni 2020 heeft de commissie het onderzoek van de FSMA alsook haar feedback statement over de financiering van

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

- Het is onduidelijk welke inventarisatiemethode gevolgd wordt: op welke manier de trajecten afgebakend worden en welke kensoorten (gebruikte typologie) specifiek worden