K
t-f.'
H o o g e
, y E N ! N G F
M I N I S T E R I E V A N L A N D B O U W , V I S S C H E R I J EN
V O E D S E L V O O R Z I E N I N G
D I R E C T I E V A N D E N L A N D B O U W
V E R S L A G E N V A N L A N D B O U W K U N D I G E
O N D E R Z O E K I N G E N — N°. 50 (12) G
C U L T U U R T E C H N I S C H E D I E N S T
AFDEELING ONDERZOEK
EEN BENADERENDE BEREKENING
VAN DE KWEL EN DE VERDAMPING
DOOR
IR. W . C . V I S S E R
RIJKSUITGEVERId D I E N S T V A N DE NEDERLANDSCHE STAATSCOURANTI . 9 . 4 . 4
' S - G R A V E N H A G E - A L G E M E E N E L A N D S D R U K K E R I J
Prijs f 0,70*
Ö
EEN BENADERENDE BEREKENING VAN DE KWEL
EN DE VERDAMPING
DOOK
I r . W . C. V I S S E E
Bij h e t aanbrengen van verbeteringen in den waterstaatkundigen toestand zal h e t herhaaldelijk voorkomen, dat m e n graag zou willen uitgaan v a n een behoorlijk inzicht in de kwel. Bij drainage, welke de remedie tegen kwel vormt, zal m e n voor een juiste beoordeeling van den drainage-afstand en de -diepte gaarne willen weten, hoeveel w a t e r er, behalve het door den regenval aangevoerde, zal moeten afvloeien. Bij het vaststellen van de grenzen van onderbemaling zal m e n gaarne willen weten, hoe de kwel
afneemt bij toenemenden afstand van den dijk, welke h e t water, dat de kwel veroorzaakt, van het polderwater scheidt.
Beschouwingen over kwel gaan veelal m a n k aan h e t euvel van t e sterke vereenvoudiging van de werkhypothesen. Soms beschouwde m e n al de kwel als dijkskwel, soms echter geheel als ondergrondskwel, soms wordt de kwel vrij willekeurig in bepaalde zones langs de dijken geconcentreerd gedacht of wel geheel gelijkmatig over h e t oppervlak verdeeld. Vooral indien zware en lichtere gedeelten in den polder n a a s t elkander voorkomen, is m e n spoedig geneigd de kwel alleen in h e t lichte gedeelte te veronderstellen.
D a t zoo weinig naar meer exacte inzichten wordt gewerkt, vindt zijn oorzaak daarin, d a t h e t kwelvraagstuk vrij moeilijk is en h e t verkrijgen van de gegevens, welke voor een juiste beoordeeling noodig zijn, nogal wat geld en omslag vergt. Ook zal m e n in de meeste gevallen in h e t geheel geen behoefte gevoelen aan nauwkeurige resultaten, daar andere factoren veelal t e n slotte doorslaggevend zijn. Toch zal er onder bepaalde omstandig-heden behoefte bestaan aan een methode, welke wat minder benaderend is dan de genoemde zeer globale wijzen van beoordeelen en wat minder hooge eischen stelt dan een volledig onderzoek. Hierbij zal m e n moeten denken aan een methode, waarbij eenerzijds de nadruk wordt gelegd op een zoo goed mogelijk gebruik van de eenvoudigste hydraulische formules en anderzijds in hoofdzaak wordt gestreefd naar het bewerken van voorhanden zijnde gegevens aan de schrijf- en teekentafel zonder d a t speciaal waarnemingen ter plaatse als spanningsmetingen in het grondwater of diepboringen voor grondmonsteronderzoek behoeven t e worden verricht. I n verband m e t de behoeften van een dergelijken aard kan wellicht een berekeningswijze, als hierna wordt beschreven, belangstelling verdienen.
M e t h e t doel om tot een inzicht t e komen, bij welke diepte en welken afstand van drainage m e n in den P r i n s Hendrikpolder op Texel de bescha-diging aan de gewassen door plaatselijk optredende zoute kwel zou k u n n e n bestrijden, zou een drainage-proefveld worden aangelegd. Om bij de zeer geringe doorlatendheid van dezen verslempten grond de zekerheid te hebben,
dat althans in droge perioden h e t grondwater niet blijvend boven de drain-buizen zou staan, was het gewenscht, een indruk te krijgen van de orde
sloten figuur ontstaan. W a a r echter de op de gemiddelde kwel en ver-damping herleide sommatie-curve gelijk nul is, zal de verver-dampings-curve haar m a x i m u m en m i n i m u m hebben. De waarde van dit m a x i m u m en m i n i m u m vindt m e n nu als de hellingstangens van de gesloten curve op de plaats, waar deze de as voor de herleide sommatie-waarde gelijk nul snijdt. Nu stelden wij de halve verdamping op a, zoodat de in dit geval veronderstelde hellingstangenten van a + d en a — d s a m e n t w e e m a a l dit bedrag uitmaken. De •hellingstangens voor h e t gedeelte van de curve, dat den winter representeert, geeft — opgeteld bij de reeds gevonden
(k—a) waarde — het bedrag voor de kwel.
I n het hierna volgend uitgewerkte voorbeeld worden de resultaten van een zoodanige bewerking voor den Prins Hendrikpolder op Texel gegeven. Uit regenvalcijfers en m a a l s t a t e n werd de hoeveelheid water afgeleid, welke de gesommeerde hoeveelheden voor kwel en verdamping aangeven. Over slechts een tijdsverloop van bijna anderhalf jaar waren deze gegevens te verkrijgen, dank zij de toen aangevangen bemoeiingen van den Provin-cialen W a t e r s t a a t van Noord-Holland, welke de m a a l s t a t e n ter beschik-king stelde. Geheel betrouwbaar zijn de gegevens niet. H e t regenstation lag w a t ver weg en het gebruik van de pomp was niet tot in de finesses na te gaan wat betreft de tijden, dat op volle en op halve kracht werd gedraaid en wat betreft de binnen- en buitenwaterstanden, welke, zooals gebruikelijk, alleen aan het begin en einde van het malen werden vast-gesteld. Ook is de waterstaatkundige situatie in dezen polder w a t inge-wikkeld, hetgeen eveneens de berekening eenige onzekerheid geeft. Overigens zijn dit de normale bezwaren bij een berekening uit m a a l s t a t e n , daar een polder en een poldergemaal nu eenmaal niet als physische a p p e r a t u u r zijn bedoeld.
De verschillen tusschen regenval en uitgeslagen water werden per dag opgemaakt en na sommatie voor tijdvakken van een week in fig. 1 uit-gezet. I n deze figuur ziet m e n duidelijk hoe door de kwel, welke in de m a a n d e n December en J a n u a r i geheel de overhand krijgt t e n opzichte van de verdamping, het exces van uitgeslagen water ten opzichte van den regenval snel toeneemt. W a n n e e r m e n zou aannemen, d a t in deze m a a n d e n geen verdamping optrad, dan zou m e n aan de helling van dit lijngedeelte de waarde van de kwel k u n n e n aflezen. Op deze wijze vindt m e n een kwel
van 6850 m3/ e t m a a l of 10,6 m m per week. Na April gaat evenwel de
verdamping overwegen en tot October ziet m e n de som van kwel m i n ver-damping afnemen. Wanneer m e n door deze figuur een strakke lijn zou leggen, zou m e n daaruit ook de verdamping van week tot week wel kun-nen afleiden. Om deze bewerking echter wat degelijker uit te voeren, kan het beste de reeds beschreven werkwijze van vergelijking m e t de cosinus-waarde uit de goniometrische tabel worden gevolgd.
I n fig. 1 werd aangegeven, welke gemiddelde waarde voor kwel m i n verdamping over het geheele jaar werd gevonden. Hiertoe werd bij 5 ver-schillende data nagegaan hoeveel dit gemiddelde uitmalingsexces in den loop van een jaar t o e n a m . Als gemiddelde werd hiervoor gevonden 1,46 m m per week. De gemiddelde lijn vindt m e n in fig. 1 geschetst, waarbij
be-dacht moet worden dat de hoogteligging van deze lijn willekeurig is. De plaats, waar m e n deze lijn trekt, bepaalt, welke waarde m e n voor de integratieconstante c vindt. Voor de verdere bewerking is er eenig voordeel in gelegen, de lijn zoodanig te leggen, dat de hoogste golven en diepste dalen van de golvende lijn op gelijke afstanden ter weerszijden van deze lijn voor de gemiddelde kwel min verdamping liggen.
Aug Sept Oct Au€ Sept Oct Nov.
Fig. 1
De zigzaglijn geeft aan, op welke wijze gedurende den loop van liet jaar de som van het uitgeslagen water, verminderd met de gevallen regen, toeneemt. Deze waterhoeveelheid is gelijk aan de kwel min de verdamping. De gemiddelde toename daarvan over het jaar wordt weergegeven door de rechte lijn en toont de waarde van
de kwel k min de gemiddelde verdamping a als tangens van den hellingshoek. Deze gemiddelde lijn vormt het zwakste p u n t in de berekening en vooral met het oog op een nauwkeurig vaststellen van het gemiddelde uitmalingsexces verdient het aanbeveling, een aantal jaren in de beschou-wing te betrekken. Door het uitmalingsexces voor elke week te vermin-deren m e t het gemiddelde uitmalingsexces, verkrijgt m e n de sommatie-curve voor de verdamping. Deze vindt m e n weergegeven in fig. 2. H o e m e n door deze lijn nu een strak verloopende curve moet aanbrengen, is het onderwerp van het vereffenen van cyclische functies.
Door de curve in figuur 1 te verminderen met de gesommeerde kwel min de gemid-delde verdamping verkrijgt men een indruk van de schommeling van de
verdam-pingssom om het verdampingsgemiddelde.
Men verdeelt, om de golflijn nader te bestudeeren, den cirkelomtrek in 52 deelen en zet op de verticale projecties, welke de cosinus van den
I n fig. 4 wordt naast de verdampings-sommatie-curve ook de verdam-pingseurve gegeven, hetgeen wiskundig uitgedrukt de eerste afgeleide van de sommatie-curve en rekenkundig de curve is, welke o n t s t a a t door het verschil in waarde voor de opeenvolgende weken te bepalen en dit bij het 'midden van het betrokken tijdvak van een week uit te z e t t e n . Op deze wijze o n t s t a a t de vereffende verdampings-curve. Uit deze curve kan m e n n u verschillende voor het kennen van de waterlossing belangrijke eigenschappen v a n den polder afleiden.
M e n k a n aflezen, dat in begin J a n u a r i de verdamping ongeveer 10 m m beneden het gemiddelde ligt. Nauwkeurig uitgemeten was dit 10,2 m m . Dit negatieve bedrag, afgetrokken van het gemiddelde uitmalingsexces van 1,4 m m per week, geeft een bedrag voor de kwel van 11,6 m m per week of 1,6 per e t m a a l .
H e t is gebruikelijk, de verdampingscijfers per m a a n d op te geven. Hiervoor vindt m e n uit de verdampirigs-curve onder a a n n a m e v a n een verdamping gelijk nul voor de tweede week v a n J a n u a r i de volgende cijfers:
Tijdvak Verdamping in m m
1
a H5 1.4"S
3 & 7.8 -P U 27.5 'fi ft < 49.9 ' © 66.01
1-5 71.63
1-5 78.8 m 3 m M) < 77.1 Xi S o a a m 67.2 u 0 X> 0 +3 Ü O 52.3 Xia
> o 16.2 XIa
Q 2.0 "3 es o H 517.8Bij het opstellen van verdampingscijfers uit gegevens van m a a l s t a t e n is het steeds de moeilijkheid, dat men weinig anders kan doen dan de verdamping in de m a a n d e n J a n u a r i en December op nul te stellen of er een schatting over te m a k e n . M e n krijgt geen absolute cijfers. Voor de waterlossing doet dit er niet toe, daar het tekort bij de verdamping als een teveel bij de kwel te voorschijn k o m t en de som dus toch goed is. H e t voordeel van de hier gegeven bewerking is, dat m e n hier niet de m a a n d m e t de geringste verdamping nul behoeft t e stellen, doch de week
of den dag m e t de m i n s t e verdamping daarvoor kan n e m e n en dientengevolge dichter bij de waarheid komt. H e t is echter wel waarschijnlijk, dat bij al deze cijfers nog een klein bedrag voor de verdamping in de tweede week van J a n u a r i m o e t worden opgeteld.
H e t bedrag voor de totale verdamping m a g m e n vrij normaal noemen, terwijl ook bij de in de literatuur vermelde berekeningen de maximale verdamping veelal in J u l i en Augustus valt. Opvallend is de betrekkelijk snelle afname van de verdamping in den herfst tegenover h e t langzame stijgen in het voorjaar. Ook kan men dadelijk aflezen, welken tijd van h e t jaar de verdamping de kwel overtreft. Dit is in de periode, waarin meer d a n 11,6 m m verdamping optreedt, hetgeen tusschen de 2e week van April en de 3e week van October te verwachten is.
Localisatie van de kwel
H e t bedrag van 1,6 m m per dag aan kwel geldt nu voor den geheelen polder. De volgende vraag, welke dient t e worden opgelost, is nu, welk
gedeelte van de kwel vooraan in den polder toevloeit en welke hoeveelheden m e n m o e t a a n n e m e n , die op grooteren afstand van den dijk k u n n e n worden verwacht.
Bij den Prins Hendrikpolder doet zich nog de complicatie voor, d a t deze in vier panden m e t verschillend polderpeil ligt, zoodat niet slechts de afstand t o t den dijk, m a a r ook h e t niveauverschil ten opzichte van het buiten-w a t e r als variabele optreedt.
Men k a n uitgaan van de veronderstelling, d a t de kwel afhangt van de van belang zijnde factoren volgens de formule.
Q = k -x F
Hierin is Q de kwel over het oppervlak F , k de doorlaatfactor, h het verschil tusschen het peil van het buitenwater en d a t v a n den polder, 1 de
afstand van het oppervlak F t o t de plaats, waar h e t buitenwater eindigt, terwijl t e n slotte F een vlakje is m e t een zoo geringe lengte dl in de richting n a a r het buitenwater, dat m e n over dien afstand de functie 1/1 als een rechte kan opvatten. Over de andere richting is de lengte gelijk b aan geen beperkingen gebonden, mits d e afstand 1 e n de drukhoogte h niet ver-anderen. Bij een polder, welke volgens een rechte scheidingslijn aan één zijde aan h e t buitenwater grenst, zal m e n als oppervlakte van F , strooken kiezen evenwijdig aan den dijk en ter breedte v a n h e t vak v a n gelijk peil. Bij een ronden polder zal m e n het geheele oppervlak indeelen in concen-trische ringen m e t een breedte dl en een oppervlak als u i t de breedte en de straal van d e n cirkel volgt. Bij willekeurig gevormde polders zal m e n de oppervlakte-indeeling grafisch moeten m a k e n en de oppervlakken m e t den planimeter moeten vaststellen. Op deze wijze kan m e n e c h t e r de berekening steeds herleiden tot het eenvoudigste geval van een polder m e t een enkel peil en m e t een willekeurige gedaante, grenzende aan een rechten dijk.
De formule is daarbij steeds
dQ = k j b dl
Om de bruikbaarheid v a n deze formule te k u n n e n nagaan, dient m e n de begrenzingen en beperkingen te kennen. Deze zijn voornamelijk gelegen in de waarden h en 1. H e t drukhoogteverschil is in den polder zeer ongelijk, doordat in den akker het water veelal hooger zal s t a a n d a n in de sloot, zoodat in een gebied van kleine h de slooten strooken van groote h waarde vormen. Vooral waar de kwel groot is, zal er vrij wat tegendruk o n t s t a a n
door een verhoogden waterspiegel in den akker. Dicht bij d e n dijk zal de dQ dientengevolge te groot worden gevonden. Meer midden in den polder, waar de kwel gering is, zal dit wel meevallen en zal m e n de werkelijke waarde v a n dQ dichter benaderen. De fout, welke te verwachten is, doet evenwel veronderstellen dat in het midden van den polder de kwelcijfers w a t te laag u i t zullen vallen.
Bij de waarde van 1 m o e t m e n bedenken, dat dit eigenlijk de lengte van den door h e t water af gelegden weg door den grond is.
W a n n e e r het water echter m e t een boog onder den dijk doordringt, zal (9) G 89
666
van den theoretischen polder, welke voor den werkelijken in de plaats
gesteld werd, wijst van b = 4000 m. Bij grootere waarde van 1 neemt
deze breedte geleidelijk af tot nul.
Opperv! in ha 450 425 400 375 350 325 300 275 250 225 200 175 150 125 100 75 50 25
'
/
/
/
/
/ y / / l/
/
8 s/
/
/
/
/
/
/
/
/
iommatip //
/
/
/
/
/
/
/ /
/ /
/ -' •*--""""" x
y' - ! y---"'
z^-^-^
100 200 300 400 500 600 700 600 900 I 000 I I 00 I 200 I 300 I 400 I 500'I 600. I 700 l'h F i g . 6Voor elke polderafdeeling werd vastgesteld, welk oppervlak een waarde van l / h bezit, gelegen beneden opklimmende waarden van deze grootheid. Deze oppervlakken vindt m e n voor elke polderafdeeling door een eurve weergegeven, welke hier worden onderscheiden n a a r h e t zomerpeil, zie figuur 5. I n de streep-stippel-lijn werden deze vier curven gesommeerd, hetgeen de variatie in l / h waarde voor den geheelen
polder weergeeft.
De volgende stap is het deelen van de juist gevonden breedten door
de bijb*ehoorende 1. Bij uitzetten van deze waarden tegen de waarde van 1
krijgt men de punten voor de lijn c. Wanneer nu door de zoo gevonden
punten een vloeiende lijn wordt getrokken, dan kan als laatste stap ook
(12) G 92
hier weer een grafische integratie plaats vinden, waarvan het resultaat door de curve d wordt weergegeven. Deze curve geeft nu de gevraagde waarde / - dl . Daar h gelijk één is, kan m e n verder schrijven
ƒ
Aangezien uit de kromme d in fig. 7 valt af t e lezen, d a t de e e r s t e t e r m 10 790 n r ' bedraagt en wij voor Q bij de berekening v a n de kwel 1,6 m m per e t m a a l of 7200 >m3 per e t m a a l vonden, kan m e n voor k de
waarde 0,67 berekenen.
60 100 200 300 400 500 600 700 B00 900 1000 I 100 I 200 I 300 1400 I 500 I 600 I 700
Fig. 7
Uit het oppervlak met een waarde l/h beneden een zekere grens — de sommatielijn in figuur 6 — kan men de breedte b van den hypothetischen polder berekenen, hier weergegeven door de lijn a, welke wordt uitgedrukt in m. Deze breedte, gedeeld door den afstand tot den buitenkant van den dijk, geeft de lijn c. Integratie van deze eurve levert ten slotte de lijn d, waarvan de totale som in verband met de
kwel Q den doorlaatfactor k doet vinden.
M e n k a n deze uitkomst nog als volgt langs een anderen weg controlee-ren. I n fig. 7 geeft lijn a een indruk van den vorm van den hypothetischen polder, welke in de plaats gesteld is van den werkelijken. Zou amen den
gewenscht zijn, dat een aantal berekeningen van het waterbezwaar uit
maalstaten en het daaruit volgende overzicht van de waterhuishouding
volgens dezelfde voorschriften plaats vond om op die wijze een algemeen
inzicht te verwerven, dat zou kunnen helpen in die gevallen, waar geen
gegevens voor een berekening ter beschikking waren. En dergelijke
grond-leggende berekeningen zal men volgens een voorschrift dienen uit te
voeren, dat een voldoende nauwkeurig resultaat kan opleveren, vooral
daar deze berekeningen weinig meer tijd zullen vorderen dan die volgens
een minder fijne techniek. De verdampingscijfers echter zullen aan
be-trouwbaarheid veel winnen door de vergelijking met goniometrische functies,
zoodat in dat geval wellicht een beroep op de grootere nauwkeurigheid
wel op zijn plaats is. Het voornaamste zal echter wellicht zijn, dat men
zich nauwkeurig realiseert, hoe de verschillende deelen van het proces
van regen, kwel, waterlossing en verdamping ineengrijpen en de gegevens
bewerkt volgens een methode, welke zich zoo nauw mogelijk bij dat proces
tracht aan te sluiten.
Prijs
'De verteerbaarheid, v a n stoppelknollen, door N . D . D I J K S T R A (L. O. n ° . 50 (5) C) f 0,45 * E e n onderzoek n a a r den invloed v a n h e t in gekorrelden vorm
toe-passen v a n fosfaat b e v a t t e n d e meststoffen op de beschikbaarheid v a n d i t bestanddeel, door D r . F . VAN D E B P A A U W (L. O. n ° . 50 (6) A) „ 0,75 * Onderzoek n a a r de bewaringsmogelijkheden v a n h e t n a t t e product, d a t bij de ontsluiting v a n stroo w o r d t verkregen, door N . D . D I J K S T R A
(L. O. n ° . 50 (7) C) . . . „ 0,40 * Yoedercarton voor v a r k e n s , door A. M. F R E N S (L. O. n ° . 50 (8) C) „ 0,70 * Onderzoek naar de bodemgesteldheid v a n h e t landgoed D e U t r e c h t nabij E s b e e k (N.B.)., door O. D E V R I E S en A. M. VAN V L I E T (L.O.
n°. 50 (9) A) „ 4,50 * Studies over h e t gebruik v a n grasland: I I . Verslag v a n een zestal
weideproeven t e r vergelijking v a n een lichte en een zware vee-bezetting: I I I . D e opbrengst v a n grasland bij verschillende gebruiks-wijzen, door D r . I r . H . J . FRANKEMA (L. O. n ° . 50 (10) B) . . „ 3,50 * Rassenproeven m e t fabrieksaardappelen in 1943, door D r . A. H . A.
D E W I L L I G E N en I r . A. J . R E E S T M A N (L. O. n ° . 50 (11) B) „ 0,75 *
Proefnemingen over ensileering v a n gras in een silo m e t persdeksel (volgens h e t z.g. systeem SCHMIDT) door N . D . D I J K S T R A (L.O.
n°. 51 (1) C) „ 1,30* De samenstelling v a n afzonderlijke melkvetbolletjes door H . M U L
-D E R (L. O. n ° . 51 (2) C) „ 0,45 * De invloed v a n tijdelijke verhoogingen in t e m p e r a t u u r op de
con-sistentie en de s t r u c t u u r v a n boter door H . M U L D E R (L. O. n ° . 51
(3) C) „ 0,50 * 2ieesterrenmeel als eiwitvoeder door A. M. F R E N S (n°. 51 (4) C) . . „ 0,70 * De invloed v a n den dispersiegraad v a n roomvet op de kristallisatie
v a n d a t v e t (II), door H . M U L D E R en J . H . B . K L E I K A M P (L. O.
i]°. 51 (5) C) „ 0,45 * Methode t e r bepaling v a n de hoeveelheid gekristalliseerd v e t in room,
door D r . W . A D R I A N I en D i . A. F . TAMSMA (L. O. n ° . 51 (6) G) „ 0 , 4 5 *
Voederproef m e t geënsileerd aardappelloof, door N . D . D I J K S T R A
( L . O . n°. 51 (7) C) „ 1,30* Bacteriophagen in zuursels, door J . W. P E T T E (L. O. n ° . 51 (8) C) „ 0,80 * H e t gehalte a a n vast gebonden water in de kleisubstantie,
door D R . J A C . VAN D E R S P E K (L. O. n ° . 51 (9) A) „ 1,— *
N . B . Voor verdere publicaties op h e t gebied v a n den L a n d b o u w raadplege m e n den Catalogus v a n Rijksuitgaven, welke a a n de loketten der postkantoren ter inzage ligt of tegen den prijs v a n f 0.37* bij d e Rijksuitgeverij verkrijgbaar is.
Bij de Rijksuitgeverij te 's-Gravenhage zijn mede verkrijgbaar:
Verslagen van Landbouwkundige Onderzoekingen der
Rijkslandbouwproef-stations:
Prijs
Boekelscheurbacteriën, door J . W . P E T T E en J . VAN B E Y N U M (L. O.n°. 49 (9) C) f 0 , 8 5 * Over bij voedering v a n h e t melkvee in de weide m e t copra,
voeder-bieten en aardappelen in verband m e t de stevigheid v a n de
geprodu-ceerde boter door E . B R O U W E R , N . D . D I J K S T R A e n A. M. F R E N S
(L. O. n ° . 49 (10) C) „ 1,20* Verslag o m t r e n t de eiwitwerking v a n u r e u m en a m m o n i u m l a c t a a t
bij melkkoeien, samengesteld door E . B R O U W E R , A. M. F R E N S e n
B . S T O N E B R I N K (L. O. n°. 49) (11) G) „ 2 , 5 5 *
Over den invloed v a n toediening v a n basen o p de verteerbaarheid v a n mineraal-zuur-silage, door N . D . D I J K S T R A (L. O. n°. 49 (12) C) „ 0,35 * Proefnemingen over ensileeren m e t mierenzuur I I , door N . D .
D I J K S T R A en J . C. D E R U Y T E R D E W I L D T (L. O. n° 49 (13) C „ 0,95 *
Over de ongunstige voederwerking v a n rauwe aardappelen bij
mest-varkens, door A. M. F R E N S (L. O. n°. 49 (14) C) „ 0 , 8 0 * Een kaarteering v a n den kalk- en fosfaattoestand, benevens een
oriënteerende opname v a n de bodemgesteldheid e n d e n landbouw-kundigen toestand in d e gemeenten Eersel e n Riethoven (N.Br.)
door O. D E V R I E S , H . K O O R N N E E E en F . J . A. D E C H E R I N G (L. O.
n°. 49 (15) A) „ 2 , — * Bijdragen t o t de kennis v a n eenige natuurkundige grootheden v a n
den grond. N ° . 8. De Bodemgesteldheid v a n d e Veenkoloniën; de doorlatendheid v a n de watervoerende laag t o t m a x i m a a l 20 m onder het maaiveld, en de daaruit af t e leiden algemeene conclusies m e t betrekking t o t de ontwatering v a n de Veenkoloniën, door Dr. S. B .
H O O G H O U D T (L. O. n ° . 49 (16) A) , 3 , — *
Grondonderzoek n a a r fosfaat- en kalitoesfand o p grasland, door
D r . F . VAN D E R P A A U W (L. O. n ° . 49 (17) A) „ 1 , 5 0 *
Over correlaties en regressies bij de kenmerkende getallen v a n h e t b o t e r v e t , door B . v . D. B U R G , E . B R O U W E R en C. A. K O P P E J A N
(L. O. n°. 50 (1) G) „ 0,50 * Onderzoek n a a r h e t smaakbederf v a n boter door opslag bij lage
t e m p e r a t u u r , door M. VAN D E R W A A R D E N (L. O. n ° . 50 (2) G) . „ 0,80 * Onderzoek n a a r d e voederwaarde v a n ontsloten stroo voor her-kauwers, door N . D . D I J K S T R A (L. O. n°. 50 (3) C) „ 1,10 * Onderzoekingen over d e methodiek bij kalibepalingen i n grond,
d o o r O. D E V R I E S en C. W . G. H E T T E R S C H I J (L. O. n ° . 50 (4) A) „ 1,20 *