• No results found

Mannen- en vrouwenberoepen en de kans op werk. Een reactie op Tijdens - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mannen- en vrouwenberoepen en de kans op werk. Een reactie op Tijdens - Downloaden Download PDF"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

B.F.M. Bakker*

Mannen- en vrouwenberoepen

en de kans op werk

Een reactie op Tijdens

Mannen en vrouwen verschillen sterk in de beroepen waarin ze werkzaam zijn, zodat men kan spreken van mannen- en vrouwenberoepen. In haar campagnes om de beroepskeuze van meisjes te beïnvloeden wekt de overheid de suggestie dat traditionele mannenberoepen een grotere kans op en kwalitatief beter werk bieden. Dit leidt tot de vraag of doorbreking van de beroepssegrega­ tie zal leiden tot een betere arbeidsmarktpositie van vrouwen. Tijdens (1990) destilleert in haar artikel over beroepssegregatie en werkgelegenheid hier de stelling uit dat de relatief hoge werk­ loosheid onder vrouwen verklaard zou kunnen worden uit de relatief grote werkloosheidskans in vrouwenberoepen. Deze hypothese wordt door Tijdens niet expliciet getoetst, vanwege het ver­ meende gebrek aan voldoende gedetailleerde gegevens over de werkloosheid naar beroep. Wel constateert zij dat de werkgelegenheid in mannenberoepen tussen 1975 en 1985 sterk verminderd is en dat dit gepaard is gegaan met een hoge werkloosheid. Hieruit zou kunnen blijken dat de werkloosheid niet in vrouwenberoepen maar juist in mannenberoepen geconcenteerd is, en dat de grote werkloosheid onder vrouwen op andere wijze verklaard moet worden.

Dat het verband tussen het percentage vrouwen in een beroepsgroep en de kans op werk nooit on­ derzocht is, is onjuist. In deze korte research-note wordt het verband tussen het aantal vrouwen in een beroep en de kans op werk uiteengezet op ba­ sis van gegevens die eerder zijn gepubliceerd. De gegevens zijn afkomstig uit de Arbeidskrach­ tenstelling van 1985. De mensen in loondienst zijn ingedeeld in 80 beroepsgroepen, op grond van het beroep dat zij een jaar voor enquêtering uitoefen­ den. Deze beroepsgroepen zijn tot stand gekomen door de drie-cijferige beroepencodes van de CBS- beroepenclassificatie opnieuw te aggregeren. Daarbij zijn het niveau en de richting van de spe­ cifieke bekwaamheden de richtsnoeren geweest. Er is bovendien voor gezorgd dat ieder van de be­ roepsgroepen voldoende beoefenaren telt om re­ delijk betrouwbare uitspraken omtrent de kans op werk te doen. Per beroepsgroep in 1984 is bere­ kend hoeveel procent in 1985 niet werkte en wel werk zochten, en hoeveel procent daarvan vrouw

* De auteur is werkzaam op het Centraal Bureau voor de Statistiek, bij de hoofdafdeling Sociale Rekeningen. Deze research-note is echter op persoonlijke titel geschreven en geeft als zodanig geen opvattingen o f keuzes van het CBS weer.

is. Voor meer details verwijs ik naar de oorspron­ kelijke publicaties (Bakker, 1987a eb).

Figuur 1. Het percentage werkzoekenden in 1985 naar het percentage vrouwen per beroepsgroep in 1984 %vrouwen in beroep 1984 o 50 0 o o o o O o 9> " T 10 15 %werkzoekend 1985

(2)

Mannen- en vrouwenberoepen en de kans op werk

In figuur 1 is het percentage vrouwen in de be­ roepsgroep afgezet tegen het percentage werkzoe­ kenden een jaar later. Uit de figuur blijkt dat het verband tussen beide zeer zwak is. Er zijn zowel mannen- als vrouwenberoepen met een relatief hoog werkloosheidsrisico. Een regressie van het percentage werkzoekenden in 1985 op het percen­ tage vrouwen in een beroepsgroep in 1984 be­ vestigd dit beeld. De parameter voor het percen­ tage vrouwen is niet significant. Voor zover er een verband bestaat wijst dit erop dat vrouwen juist in beroepen verblijven waarin een geringe kans op werkloosheid bestaat.

Bij een analyse op individueel niveau, waarin re­ kening gehouden is met opleiding, arbeidserva­ ring, leeftijd en nationaliteit, zoals dat is gerap­ porteerd door Bakker (1988, blz. 156-161), blijkt ten aanzien van de effecten van geslacht het vol­ gende. Vrouwen hebben een iets kleinere kans op betaald werk dan mannen. Dit kan echter volledig verklaard worden uit hun relatief geringe arbeids­ ervaring en het door hen gevolgde onderwijs. Verder maken vrouwen deel uit van beroepsgroe­ pen met een relatief klein risico om werkzoekend te worden. Een kanttekening bij deze uitkomst is echter op zijn plaats. Personen die in 1985 niet naar werk zochten of werkten zijn niet in het on­ derzoek betrokken. Het is in principe mogelijk dat een relatief groot aantal vrouwen die in 1984 een beroep uitoefenden in 1985 zich hadden te­ ruggetrokken van de arbeidsmarkt. Nadere in­ spectie van de gegevens leert echter dat correctie hiervoor de uitkomsten van de werkloosheidsrisi­ co’s slechts marginaal wijzigt.

Dit betekent dat de stelling dat de grotere kans op werkloosheid onder vrouwen toegeschreven moet worden aan een hoger werkloosheidsrisico in vrouwenberoepen onjuist is. Het doorbreken van de sterke scheiding van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt leidt dan ook niet automatisch tot een betere positie voor vrouwen. Dit ondersteunt

de conclusie van Tijdens dat het overheidsbeleid ten aanzien van de beroepskeuze van meisjes niet door de feiten worden gestaafd.

Nog steeds moeten we voor de verklaring van de relatief hoge werkloosheid onder vrouwen ver­ wijzen naar hun slechtere opleiding (zowel wat betreft het niveau als de richting) en geringere ar­ beidservaring. Het niveau en de richting van de opleiding werkt echter niet op de voor de hand liggende wijze negatief voor de werkgelegenheid voor vrouwen: het zorgt niet voor een allocatie naar beroepen met een hoog werkloosheidsrisico. Er zijn ten minste twee alternatieve verklaringen mogelijk. De eerste en meest eenvoudige is dat vrouwen vaker opleidingen volgen die in het ge­ heel niet tot werk leiden, en dat dus een relatief grote groep vrouwen nimmer betaald werk ver­ richt. Zij komen dan ook niet in een bepaald be­ roep terecht, en tellen derhalve niet mee voor de werkloosheid naar beroep. Een tweede alternatie­ ve verklaring is dat de technische en exacte oplei­ dingen die door vrouwen minder vaak bezocht worden bruikbaar zijn in een breed scala aan be­ roepen, terwijl de opleidingen die door vrouwen vaker bezocht worden (IHNO en MAVO) slechts bruikbaar zijn in een gering aantal beroepen. Als nu de werkgelegenheid in een bepaalde beroeps­ groep afneemt kunnen mannen relatief gemakke­ lijker werk vinden in een ander beroep dan vrou­ wen.

Literatuur

— Bakker, B.F.M. (1987a), Onderwijs en de kans op werk­ loosheid, Paper Onderwijs Researchdagen, 26-27 mei

1987 in Groningen.

— Bakker, B.F.M. (1987b), ‘Onderwijs en de kans op betaald werk’. In: G.W. Meijnen, A.F.M. Nieuwenhuis en J.L. Peschar (red.), Selectie en kwalificatie in het onderwijs. Lisse, Swets en Zeitlinger, blz. 149-164.

— Tijdens, K.G. (1990), ‘Beroepssegregatie en werkgelegen­ heid’. In: Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, jrg. 6, nr. 4.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

There is ample documentation in research about the link between student reading achievement in middle school and their declining levels of engagement and interest in reading

This review of literature has provided an overview of the profile of newcomers settlement and integration in Canada, their challenges and needs, the funding landscape for

1998 ) from (c) and (d) using the carbonic acid dissociation constants of Mehrbach et al. Annual mean sea surface temper- ature, salinity, phosphate and silicate fields from World

The lack of a dominant traditional religious reference group in Cascadia for the past two hundred years is undoubtedly one of its most distinguishable features, but the deeply

Rather, the ICISS frames the idea of a responsibility to protect in terms of its origins both in the principle of state sovereignty and the responsibilities and obligations of

In Chinese traditional culture, which for the purposes of this paper means practices common in China during the last half of the nineteenth century 1 , many of the above

The single-use optical fiber tips are inexpensively fabricated, easily coupled to a simple photodiode, and are sensitive at fluo- ride concentrations ranging from 0 to 5 mg L

of a given target strength on the one-to-one basis outlined in Step 1, then the WCP returns that remain unaccounted for must be the sum of the backscatter from two or