• No results found

Heeft de relatie met de vader of de moeder een ander effect op de zoon of de dochter? Een onderzoek naar verschillen tussen de vader-zoon, vader-dochter, moeder-zoon en moeder-dochter dyade in de relatie tussen gedesorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Heeft de relatie met de vader of de moeder een ander effect op de zoon of de dochter? Een onderzoek naar verschillen tussen de vader-zoon, vader-dochter, moeder-zoon en moeder-dochter dyade in de relatie tussen gedesorg"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Heeft de relatie met de vader of de moeder een ander effect op

de zoon of de dochter?

Een onderzoek naar verschillen tussen de vader-zoon, vader-dochter,

moeder-zoon en moeder-dochter dyade in de relatie tussen gedesorganiseerde

gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam

R.W.V.D. Beliën

11985941

Begeleiding: Dhr. Dr. M.J. (Marc) Noom

Tweede beoordelaar: Mw. Dr. M. (Machteld) Hoeve

Amsterdam, Juli 2020

(2)

2

Abstract

Despite well-established research on the positive correlation between insecure attachment and externalizing behavioral problems, studies that focus on the different parent-child dyads remain scarce. Therefore, the present study focused on the association between disorganized attachment and externalizing behavioral problems in father-son, father-daughter, son and mother-daughter dyads. It was hypothesized that disorganized attachment in the father-son dyad had a greater influence on externalizing behavioral problems than disorganized attachment would have in the mother-daughter dyad. Participants were 437 dutch caregivers of children between the age of 2-5. They completed questionnaires on attachment and problem behavior. The positive correlation between disorganized attachment and externalizing behavioral problems was confirmed. Regression analyses revealed no significant interaction effects between dyads and attachment behavior on the development of externalizing problem behavior. It was concluded that differences in the relationship between disorganized attachment and externalizing problem behavior were not found. The current study only specified dyads based on gender. To determine whether the dyads show a different relationship between disorganized attachment and externalizing problem behavior, future research should focus on other aspects of the dyades than gender identification only (e.g. quality of the relationship, primary caregiving role etc.).

(3)

3

Inleiding

Het blijkt dat zo’n 30 tot 40 procent van de gezonde thuiswonende kinderen in de leeftijd van 1 tot 12 jaar onveilig gehecht zijn. Dit is bepaald op basis van Nederlandse en internationale studies uit 1988 (Wolff, Dekker-Van der Sande, Sterkenburg & Thoornes-Vreugdenhil, 2017). Er is een positieve relatie gevonden tussen onveilige gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen (Tharner, et al., 2012). Dit is echter vooral onderzocht in studies waar geen onderscheid tussen vaders en moeders, of zonen en dochters gemaakt werd. Is de impact van onveilige gehechtheid op de ontwikkeling van het kind anders is als je kijkt naar de vader-zoon, vader-dochter, moeder-zoon of moeder-dochter dyade? Het huidige onderzoek richtte zich op de invloed van het type ouder-kind dyade op de relatie tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen.

Gehechtheid

Hechting is een proces van interactie tussen een kind en een of meer van zijn opvoeders dat leidt tot een duurzame affectieve relatie (Bowlby, 1988). De gehechtheid van een kind weerspiegelt de opvoedingsgeschiedenis van het kind met zijn opvoeder. Het gedrag van kinderen laat zien of zij verwachten dat de opvoeder hun signalen zal opmerken en er zo nodig direct en adequaat op in zal gaan (veilig gehecht). Maar ze kunnen ook met hun gedrag aangeven dat ze dat juist niet doen (onveilig gehecht). Ainsworth (1969) maakte het onderscheid tussen veilige gehechtheid (type B) en drie typen onveilige gehechtheid: onveilig-vermijdend (type A), onveilig-ambivalent (type C) en onveilig-gedesorganiseerd gehecht (type D). Als er sprake is van een veilige gehechtheid is er sprake van een goede balans tussen exploratiedrang en gehechtheidsgedrag. Kinderen die veilig gehecht zijn durven op onderzoek uit te gaan, kunnen angstig zijn als de opvoeder uit het zicht is en zoeken toenadering bij de opvoeder. Wanneer zij het gevoel van een veilige basis bij de opvoeder hebben kunnen zij verder exploreren. Ouders zijn vaak sensitief, coöperatief en toegankelijk (Ainsworth & Wittig,

(4)

4

1969). Onveilig-vermijdend gehechte kinderen hebben hun gehechtheid geminimaliseerd. Onveilig-ambivalent gehechte kinderen zoeken veel toenadering bij de opvoeder en zijn weinig geneigd om zelfstandig activiteiten uit te voeren. Onveilig-gedesorganiseerd gehechte kinderen hebben vaak kenmerken van zowel onveilig-vermijdende gehechtheid als onveilig-ambivalente gehechtheid. Enerzijds zoeken deze kinderen toenadering tot de ouders, terwijl dat anderzijds stress en spanning oplevert bij het kind.

Samenhang tussen gehechtheid en de ontwikkeling van gedragsproblemen

Er is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen gehechtheid en gedragsproblemen. Madigan et al (2016) voerden een meta analyse uit op basis van 165 studies naar het verband tussen gehechtheid en internaliserende problemen en 116 studies naar het verband tussen gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen bij kinderen tussen de 3 en 18 jaar oud. Zij vonden een significant verband tussen gehechtheid en internaliserende problemen (d = .58) en externaliserende problemen (d = .49). Vermijdende-, ambivalente- en gedesorganiseerde gehechtheid waren positief gerelateerd aan internaliserende problemen (respectievelijk d = .20,

d = .40 en d = .47) terwijl gedesorganiseerde gehechtheid alleen geassocieerd was met

externaliserende problemen (d = .58). Ook in de meta-analyse van Fearon et al (2010) werd een significant verband gevonden (d= .34) tussen een gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserende problemen. Opvallend was het resultaat dat een negatief verband tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen bij meisjes gevonden werd (d =−.20), wat inhoudt dat gedesorganiseerde gehechtheid zou leiden tot minder externaliserende gedragsproblemen, en bij jongens werd een positief verband gevonden (d=

.35). Zij geven als mogelijke verklaring dat jongens een groter risico hebben op

externaliserende gedragsproblemen dan meisjes (Loeber & Hay, 1997). Het zou kunnen dat etiologische manifestaties in de hechtingsprocessen een grotere invloed hebben op het ontwikkeltraject van jongens dan van meisjes. Gehechtheid zou ook kunnen bijdragen aan een

(5)

5

onderliggende set gedragspatronen die vaker geassocieerd wordt met jongens dan met meisjes, bijvoorbeeld meer openlijke versus verborgen antisociale gedragingen (Loeber & Schmaling, 1985). Tot slot zou een mogelijke verklaring kunnen zijn dat onveilige gehechtheid bij meisjes vaker zou leiden tot internaliserende gedragsproblemen dan externaliserende gedragsproblemen (DeKlyen & Greenberg, 2008).

Samenhang gehechtheid met gedragsproblemen in relatie tot ouder-kind dyade

Veel onderzoek is gebaseerd op ouders en kinderen zonder onderscheid te maken tussen vaders, moeders, zonen en dochters. Enkele onderzoeken maken dit onderscheid wel. Ruim 20 jaar geleden werd een meta-analyse gedaan over het onderscheid tussen de zoon, vader-dochter, moeder-zoon en moeder-dochter dyades binnen het gezin (Russel & Saebel, 1997). De reden dat zij het verschil in de vier dyades binnen het gezin onderzochten was de verandering van genderrollen binnen het gezin zoals een grotere participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, waardoor de rollen van vaders en moeders binnen het gezin zijn veranderd. Op basis van literatuur verwachtten zij een verschil te vinden in alle vier de dyades. In de studie noemden zij echter geen verklaring voor dit verschil. In tegenstelling tot wat zij verwachtten vonden zij geen significante verschillen tussen de dyades onderling. Russel en Saebel (1997) haalden meerdere onderzoeken aan die aantoonden dat de dyades van elkaar leken te verschillen, echter gaven zij ook meerdere aanwijzingen dat de dyades niet van elkaar zouden verschillen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de verschillen tussen de dyades klein en niet significant waren en dat de relatie tussen ouder en kind door meer factoren wordt beïnvloed dan alleen gender. Het onderzoek maakte duidelijk dat er nog geen eenduidig antwoord is op de vraag of er een verschil is tussen de verschillende dyades binnen het gezin in de wisselwerking tussen ouder en kind.

Een ander onderzoek waar een onderscheid gemaakt werd tussen dyades binnen het gezin is het onderzoek van Gallarin en Alonso-Arbiol (2012). Zij onderzochten de rol van

(6)

6

gehechtheid in het verband tussen opvoedstijl en agressiviteit. Daarnaast onderzochten zij de rol van moeders en vaders binnen dit verband. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat acceptatie en betrokkenheid van de ouder een positieve voorspeller was voor gehechtheid van het kind aan die ouder, maar ook dat dwang en oplegging van de ouders een negatieve voorspeller van gehechtheid aan die ouder was. Toen de onderzoekers gehechtheid als moderator toevoegde was het verband tussen opvoedstijlen agressiviteit gering en niet significant. Alleen gehechtheid aan de vader bleek een voorspeller van agressiviteit in de adolescentie. De conclusie wat dat gehechtheid een moderator was voor de relatie tussen opvoedstijlen en agressie in de late adolescentie. Opvoedstijlen zouden een effect hebben op de perceptie van veilige gehechtheid of onveilige gehechtheid aan ouders en onveilige gehechtheid aan de vader zou een relatie hebben met agressiviteit.

Een onderzoek waar onderscheid gemaakt werd in zowel de verschillen tussen moeders en vaders als de verschillen tussen dochters en zonen is het onderzoek van Andreas et al (2018). Zij onderzochten sekse verschillen bij de relatie tussen internaliserende problemen bij ouders en internaliserende problemen bij kinderen in de vroege schoolleeftijd. Deze studie liet zien dat er inderdaad een verschil was in de relatie tussen vader-kind en moeder-kind dyades, en op latere leeftijd zelfs tussen dyades van hetzelfde geslacht. Uit hun onderzoek kwam naar voren dat depressie bij moeders in relatie stond met internaliserende problemen bij jongens en meisjes, maar dat depressie bij vaders alleen in relatie stond met internaliserende problemen bij jongens. Ook liet de studie zien dat er sterkere associaties zijn tussen kinderen en de ouder van hetzelfde geslacht naarmate de kinderen ouder worden. Zij verklaren dit aan de hand van de sociale leertheorie van Kohlberg. Deze beschrijft de assumptie van gender consistentie, waarin het kind naarmate het ouder wordt patronen ontwikkelt waarin het zich meer identificeert met de ouder van hetzelfde geslacht omdat dit een genderspecifiek zelfbeeld ontwikkelt (Kohlberg, 1966).

(7)

7

Tot slot kwam uit het onderzoek van Hoeve et al (2009) naar voren dat moeders verschillende opvoedstijlen hanteren voor zonen of dochters. Zo werden dochters vaker autoritatief opgevoed door moeders waar zonen vaker toegeeflijk werden opgevoed (Hoeve, van der Laan, Gerris, & Dubas, 2009). Los van het sekse verschil in opvoedstijlen bij ouders werd ook een verschil in effect van de verschillende opvoedstijlen gevonden bij zonen en dochters. Zo kwam naar voren dat een verwaarlozende hard straffende opvoedstijl gerelateerd was aan delinquentie bij jongens en juist een permissieve en weinig responsieve opvoedstijl gerelateerd was aan delinquentie bij meisjes. De opvoedstijlen van ouders lijken dus een verschillend effect te hebben op dochters en zonen. Verschillende opvoedstijlen hebben vaak een verschillende mate van responsiviteit en sensitiviteit. Deze twee begrippen spelen een grote rol in het hechtingsproces van kinderen (Ainsworth, Bell, & Stayton, 1971; Bowlby, 1969/1982).

Het huidige onderzoek

Het huidige onderzoek was gericht op de relatie tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen bij vader-zoon, vader-dochter, zoon en moeder-dochter dyades (zie Figuur 1.).

Figuur 1. Vader-zoon Dyade Vader-dochter Dyade Moeder-zoon Dyade Moeder-dochter dyade Gedesorganiseerde gehechtheid Externaliserende gedragsproblemen

(8)

8

Er is weinig systematisch onderzoek gedaan naar de vier verschillende dyades. De beschreven meta analyses maken het onderscheid tussen de vier dyades maar vinden geen eenduidig antwoord op de vraag of de dyades van elkaar verschillen. Het antwoord op deze vraag lijkt echter van zowel empirisch als maatschappelijk belang. Omdat het onderzoek van Gallarin en Alonso-Arbiol (2012) alleen iets zegt over agressiviteit in de adolescentie is het interessant om te onderzoeken of het verband wat wordt gevonden in de vroege kindertijd, bij kinderen van 2 tot 5 jaar oud, ook aanwezig is. Uit de resultaten kan opgemaakt worden dat er inderdaad een verschil is in het verband tussen gehechtheid en gedragsproblemen tussen vader-kind en moeder-vader-kind dyades. Het zou betekenen dat de gehechtheid aan vader een grotere rol speelt in het ontwikkelen van externaliserende gedragsproblemen dan gehechtheid aan moeder. Het verschil tussen zonen en dochters wordt echter niet gemaakt. Omdat daarnaast ook uit het onderzoek van Fearon et al (2010) kwam dat de relatie tussen gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen wel bij jongens maar niet bij meisjes werd aangetoond werd verwacht dat er een verschil is binnen de verschillende dyades in de relatie tussen gehechtheid en externaliserende problemen. Er werd verwacht dat gedesorganiseerde gehechtheid tussen vader en zoon een groter effect had op externaliserende problemen dan de gehechtheid tussen moeder en dochter.

Het huidige onderzoek is ook van maatschappelijk belang. Als er meer bekend is over de relatie tussen gedesorganiseerde gehechtheid en gedragsproblemen binnen de verschillende dyades in het gezin kan er gerichter interventie ingezet worden. Interventies kunnen zich wellicht richten op de sterke kanten en op de risicofactoren binnen de verschillende dyades.

(9)

9

Methode

Participanten

Er hebben in totaal 518 mensen meegedaan aan het onderzoek. Omdat hier 72 opvoedersparen in zaten die de vragenlijsten over hetzelfde kind hebben ingevuld is uit deze paren random één opvoeder gekozen om zo onafhankelijke data te realiseren. Uiteindelijk bestond de steekproef uit 437 Nederlandse opvoeders van kinderen tussen de twee en vijf jaar oud (met een gemiddelde van 3,7 jaar oud, SD=1.10 jaar). De onderzoeksgroep bestond uit 211 vaders en 235 moeders. De ouders kwamen niet uit hetzelfde gezin. De kinderen

bestonden uit 225 jongens en 221 meisjes. Het grootste gedeelte van de opvoeders ging naar het HBO of WO (voor een overzicht, zie Tabel 1.). De onderzoeksgroep is verdeeld in vier dyadegroepen (zie Tabel 2.)

Tabel 1. Verdeling achtergrondvariabelen

N Percentage Mean SD Leeftijd opvoeders 437 35,53 5,60 Leeftijd kind in maanden 437 41,85 12,04 Geslacht opvoeder Man 213 48,7 vrouw 224 51,3 Geslacht kind Jongen 215 49,2 meisje 222 50,8 Opleidingsniveau opvoeder PHD 3 ,7 WO 148 33,9 HBO 167 38,2 MBO 94 21,5 VWO 6 1,4 HAVO 3 ,7 MAVO 13 3 Basisschoo l 3 ,7

Land van herkomst opvoeder

Europa 417 95,4

Zuid-Amerika

(10)

10

Azië 6 1,4

Afrika 3 ,7

Land van herkomst vader van opvoeder Europa 400 91,5 Zuid-Amerika 14 3,2 Azië 13 3,0 Afrika 8 1,8 Noord-Amerika /Canada 2 ,5

Land van herkomst moeder van opvoeder Europa 408 93,4 Zuid-Amerika 11 2,5 Azië 9 2,1 Afrika 5 1,1 Australie/ Nieuw Zeeland 3 ,7 Noord-Amerika / Canada 1 ,2

Tabel 2. frequentie dyades

N Percentage Dyade Vader-zoon 105 24,0% Vader-dochter 108 24,7% Moeder-zoon 110 25,2% Moeder-dochter 114 26,1% Design

Het huidige onderzoek had een correlationeel design, waarbij op één moment gekeken is naar de samenhang tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen. Het onderzoek werd goedgekeurd door de ethische commissie van de

(11)

11

faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen op de Universiteit van Amsterdam (2017-CDE-7943).

Instrumenten

Bij de respondenten zijn twee vragenlijsten afgenomen:

Attachment Relationship Inventory- Caregiver Perception 2-5 years (Spruit et al., 2020): de ARI-CP 2-5 bestaat uit 48 items op een vijf-punts Likert schaal (helemaal niet van toepassing - helemaal van toepassing) die de perceptie van de opvoeder over de gehechtheidsrelatie met hun kind onderzoekt. De 48 items zijn onderverdeeld in 4 schalen. Onder de schaal ‘veilige gehechtheid vallen 13 items, 11 items onder ambivalent’, 11 items onder ‘onveilig-vermijdend’ en 13 items onder ‘onveilig-gedesorganiseerd’. Voorbeelditems zijn, op volgorde van de schalen: “ik word blij als ik aan mijn kind denk”, “mijn kind is angstig in nieuwe situaties”, “ik voel mij ongemakkelijk als mijn kind bang of verdrietig is” en “ik voel me hulpeloos als ouder”. De betrouwbaarheid van de schalen was hoog. Uitgedrukt in Cronbachs alpha was de schaal ‘onveilig-vermijdend’ .78, .85 voor ‘onveilig-ambivalent’, .89 voor ‘onveilig-gedesorganiseerd’ en .89 voor ‘veilige gehechtheid’.

Strengths and Difficulties Questionaire (Goodman, 1997): de Strengths and Difficulties Questionaire (SDQ) bestaat uit 25 items op een drie-punt Likert schaal (niet waar - zeker waar) om de psychische problematiek en vaardigheden bij kinderen te meten. De vragen hebben betrekking op vijf domeinen van psychopathologische problemen en vaardigheden: emotionele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit/impulsiviteit, sociale problemen en prosociaal gedrag. Voorbeelditems zijn: ‘Heeft vaak driftbuien en woede-uitbarstingen’ en ‘aardig tegen jongere kinderen’. De Cronbach’s Alpha in de huidige studie waren .67 voor emotionele problemen, .68 voor gedragsproblemen, .77 voor hyperactiviteit/aandachtstekort, .59 voor sociale problemen, .68 voor prosociaal gedrag en .82 voor totale problemen.

(12)

12

Procedure

De participanten werden benaderd via sociale media, kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en scholen. De participanten uit de klinische populatie werden verzameld door jeugdzorg- en GGZ organisaties. De medewerkers van de organisaties benaderden opvoeders van kinderen tussen de twee en vijf jaar oud. De participanten werden geïnformeerd over het onderzoek en gaven toestemming voor het anoniem verwerken van hun gegevens voor het onderzoek. De participanten hebben de verschillende vragenlijsten online of op papier ingevuld. Dit nam ongeveer 30 minuten in beslag. Aan het eind van de vragenlijsten konden de participanten hun e-mail adres invullen om een cadeaukaart van 10 euro te ontvangen.

Data analyse plan

Allereerst zijn de frequentieverdelingen van de onderzoeks- en achtergrondvariabelen gemaakt. Vervolgens zijn de correlaties berekend tussen externaliserende gedragsproblemen en de verschillende vormen van gehechtheid. Deze correlaties zijn berekend middels de Pearson R correlatie, één keer voor de gehele onderzoeksgroep en vervolgens voor de verschillende dyade-groepen apart.

De onderzoeksvraag over verschillen tussen dyades in de relatie tussen de gehechtheidsrelatie en gedragsproblemen werd getoetst door middel van enkelvoudige lineaire regressie. In deze analyse zijn gedragsproblemen als afhankelijke variabele opgenomen en zijn de gehechtheidsrelatie en het type dyade als onafhankelijke variabele opgenomen. De onderzoeksvraag werd getoetst door een interactie tussen de gestandaardiseerde score van gedesorganiseerde gehechtheid en een variabele van het type dyade. De dummy-variabele is gemaakt door steeds één dyade met de andere drie dyades te vergelijken.

(13)

13

Resultaten

Correlaties

Allereerst is de correlatie tussen de verschillende vormen van gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen berekend. Dit werd berekend voor zowel de gehele steekproef als voor de vier dyades apart (zie Tabel 3.). Er was voor de hele steekproef een sterk positieve samenhang tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserend probleemgedrag (r = .64, p = .000). Dit houdt in dat kinderen met een hoge mate van gedesorganiseerde gehechtheid ook een hogere mate van externaliserende gedragsproblemen lieten zien. Apart voor de vier dyade-subgroepen liep de samenhang uiteen van .58 tot .73, waarbij de samenhang het sterkst was bij de vader-zoon dyade en het minst sterk bij de moeder-dochter dyade.

Tabel 3: correlaties tussen externaliserend probleemgedrag en gehechtheid voor de verschillende (sub)steekproeven Variabele Vermijdende gehechtheid Veilige gehechtheid Ambivalente gehechtheid Gedesorganiseerde gehechtheid Gehele steekproef Externaliserend gedrag .24** -.28** .42** .64** Substeekproef dyade vader-zoon Externaliserend gedrag .23* -.30** .47** .73** Substeekproef dyade vader-dochter Externaliserend gedrag .26** -.17 .40** .68** Substeekproef dyade moeder-zoon Externaliserend gedrag .34** -.38** .40** .60** Substeekproef dyade moeder-dochter Externaliserend gedrag .157 -.26** .42** .58**

*= correlatie is significant op een 0.05 betrouwbaarheidsniveau **= correlatie is significant op een 0.01 betrouwbaarheidsniveau

(14)

14

Vervolgens is er een variantie-analyse uitgevoerd om te onderzoeken of de dyadegroepen significant verschillend waren met betrekking tot gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserend probleemgedrag. Uit deze analyse bleek dat de dyadegroepen niet significant van elkaar verschilden bij gedesorganiseerde gehechtheid (zie Tabel 4.). Bij andere vormen van gehechtheid (vermijdende- en veilige gehechtheid) werd wel een significant verschil gevonden. Daarna zijn contrastanalyses gedaan om te bepalen welke dyadegroepen van elkaar verschilden. Bij vermijdende gehechtheid is er een significant verschil gevonden tussen de vader-zoon en de moeder-zoon dyade. Dit hield in dat in de vader-zoon dyade meer sprake was van vermijdende gehechtheid dan in de moeder-zoon dyade. Bij veilige gehechtheid is er een significant verschil tussen de vader-zoon en de moeder-zoon dyade, en de vader-zoon en de moeder-dochter dyade. Dit betekende dat in de moeder-zoon en in de moeder-dochter dyade meer sprake was van veilige gehechtheid dan in de vader-zoon dyade. De dyadegroepen verschilden niet significant van elkaar in externaliserend probleemgedrag.

Tabel 4. Anova met dyade als onafhankelijke variabele

F Df P Gemiddelde SD Vermijdende gehechtheid 4.419 3 .004* Vader-zoon dyade 2.247 .035 Vader-dochter dyade 2.206 .035 Moeder-zoon dyade 2.099 .034 Moeder-dochter dyade 2.109 .034 Veilige gehechtheid 7.297 3 .000** Vader-zoon dyade 4.207 .036 Vader-dochter dyade 4.282 .036 Moeder-zoon dyade 4.399 .035 Moeder-dochter dyade 4.405 .035 Ambivalente gehechtheid .315 3 .814 Vader-zoon dyade 2.121 .042

(15)

15 Vader-dochter dyade 2.169 .042 Moeder-zoon dyade 2.149 .041 Moeder-dochter dyade 2.122 .041 Gedesorganiseerde gehechtheid .794 3 .497 Vader-zoon dyade 1.891 .046 Vader-dochter dyade 1.946 .046 Moeder-zoon dyade 1.881 .045 Moeder-dochter dyade 1.849 .044 Externaliserende gedragsproblemen 1.176 3 .318 Vader-zoon dyade 1.364 .034 Vader-dochter dyade 1.365 .033 Moeder-zoon dyade 1.425 .033 Moeder-dochter dyade 1.342 .033

*= Resultaat is significant op .05 betrouwbaarheidsniveau **= Resultaat is significant op .001 betrouwbaarheidsniveau

Regressie

Daarna zijn regressie analyses uitgevoerd waarbij steeds één dyade met één andere dyade werd vergeleken. Op deze manier werd onderzocht of specifieke dyades onderling significant van elkaar zouden verschillen. De regressie werd uitgevoerd met externaliserende gedragsproblemen als afhankelijke variabele. De resultaten van de regressie zijn af te lezen in Tabel 5. Er werden geen significante interactie-effecten gevonden tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserend probleemgedrag. Dit betekent dat er niet gezegd kan worden dat er een significant verschil is tussen de dyades in de relatie tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserend probleemgedrag. Ook voor de andere vormen van gehechtheid werd de regressie analyse uitgevoerd. Uit deze analyses werden eveneens geen significante interactie-effecten gevonden. Deze resultaten zijn toegevoegd in bijlage 1.

(16)

16

Tabel 5. Regressie analyse over de samenhang tussen gedesorganiseerde gehechtheid en

externaliserende gedragsproblemen waarbij de dyades met elkaar werden vergeleken.

β t Significantie

Dyade vader-zoon – dyade vader-dochter

Hoofdeffect gehechtheid .676 9.542 .000

Hoofdeffect dyade .039 .789 .431

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.039 .558 .578

Dyade vader-zoon – dyade moeder-zoon

Hoofdeffect gehechtheid .613 8.970 .000

Hoofdeffect dyade -.089 -1.714 .088

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.058 .846 .398

Dyade vader-zoon – dyade moeder-dochter

Hoofdeffect gehechtheid .583 7.959 .000

Hoofdeffect dyade .006 .110 .912

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.096 1.320 .188

Dyade vader-dochter – dyade moeder-zoon

Hoofdeffect gehechtheid .616 8.959 .000

Hoofdeffect dyade -.126 -2.374 .018

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.023 .336 .737

Dyade vader-dochter – dyade moeder-dochter

Hoofdeffect gehechtheid .588 7.932 .000

Hoofdeffect dyade -.033 -.613 .529

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.-58 .780 .436

Dyade moeder-zoon – dyade moeder-dochter

Hoofdeffect gehechtheid .562 6.748 .000

Hoofdeffect dyade .095 1.755 .081

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.033 .399 .691

(17)

17

Tot slot zijn er ook regressie analyses uitgevoerd waarbij steeds één dyade met de andere drie dyades werd vergeleken. Op deze manier werd gekeken of een dyade verschillend was ten opzichte van de andere drie dyades. De regressie-analyses werden uitgevoerd met externaliserende gedragsproblemen als afhankelijke variabele (zie bijlage 2.). Uit deze analyses kwamen geen significante resultaten naar voren.

Discussie

Het huidige onderzoek was gericht op de relatie tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen bij vader-zoon, vader-dochter, zoon en moeder-dochter dyades. Er werd verwacht dat er een verschil zou zijn tussen de verschillende dyades in de relatie tussen gehechtheid en externaliserende problemen. Specifiek werd er verwacht dat gedesorganiseerde gehechtheid tussen vader en zoon een groter effect had op externaliserende problemen dan de gedesorganiseerde gehechtheid in de relatie tussen moeder en dochter.

Er was voor de hele steekproef een sterk positieve samenhang tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserend probleemgedrag. Dit houdt in dat kinderen met een hoge mate van gedesorganiseerde gehechtheid ook een hogere mate van externaliserende gedragsproblemen lieten zien. Voor de vier dyade-subgroepen liepen de correlaties tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserend gedragsproblemen uiteen. De correlatie was zoals verwacht het meest sterk bij de vader-zoon dyade en het minst sterk bij de moeder-dochter dyade. Er werden echter geen significante interactie-effecten gevonden tussen gedesorganiseerde gehechtheid en dyade in relatie tot externaliserend probleemgedrag. Dit betekent dat de samenhang tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserend probleemgedrag niet significant verschillend was voor de vier dyades.

(18)

18

De hypothese dat er een verschil zou zijn tussen de vier dyades in de relatie tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen kan dus niet worden bevestigd. In meerdere studies wordt geschreven over welke factoren van invloed zijn op de ouder-kind dyades (Belsky, 1984; Belsky et al., 1995; Dix, 1991; Parke, 1995; Volling & Belsky, 1991). Er wordt geschreven dat sekse (van het kind en van de opvoeder) een invloed heeft op de ouder-kind dyade. In het huidige onderzoek werd gekeken of sekse in de verschillende dyades dan ook een invloed heeft op de relatie tussen gedesorganiseerde gehechtheid en gedragsproblemen, echter werd dat verband niet gevonden. Het zou zo kunnen zijn dat het enigszins achterhaald is om naar de dyades te kijken alleen op basis van sekse. Als we kijken naar de risicofactoren van een verstoorde hechting lijkt de inhoud, vorm en kwaliteit van de relatie van groter belang dan de sekse van de opvoeder of het kind. Daarnaast is het in de huidige samenleving niet meer altijd zo dat moeders de primaire opvoedrol vervullen. Het zou kunnen dat sommige moeders of vaders in ons onderzoek een primaire opvoedrol hadden en andere moeders of vaders fulltime werkten. Wanneer de vader meer tijd door brengt met het kind dan de moeder of andersom zal dit de dyade beïnvloeden. Tot slot is het ook aannemelijk dat de dyade beïnvloed wordt door individuele kenmerken van ouder en kind. Omdat we in het huidige onderzoek alleen gekeken hebben naar dyades op basis van sekse kan verklaard worden waarom er geen verschillen worden gevonden. Om deze redenen wordt dan ook, in tegenstelling tot andere studies (Kochanska & Kim, 2013; Williams & Kelly, 2005), de hypothese dat de gedesorganiseerde gehechtheidsrelatie tussen vader en zoon een groter effect had op externaliserende problemen dan de relatie tussen moeder en dochter niet bevestigd.

Een andere verklaring waarom de veronderstelde hypothese niet kan worden bevestigd ligt in het afnemen van de vragenlijsten bij de participanten. In de huidige studie zijn ouders gevraagd vragenlijsten in te vullen over hun kind en de ouder-kind relatie. Omdat er opvoedersparen gevraagd zijn die de vragenlijst over hetzelfde kind invulde is uit deze

(19)

19

opvoedersparen random één opvoeder gekozen om mee te nemen in het onderzoek. In het huidige onderzoek is dus gekeken naar de vorm van gehechtheid en de gedragingen van het kind gerapporteerd vanuit één ouder. Hechting is een proces tussen een kind en een of meer van zijn opvoeders dat leidt tot een duurzame affectieve relatie (Bowlby, 1988). Wanneer de ouder die de vragenlijst invult de relatie classificeert als ‘onveilig’ zegt dat niet iets over de relatie van het kind aan de andere opvoeder. Wanneer de relatie aan de andere opvoeder bijvoorbeeld ‘veilig’ is zal dit als beschermende factor wegen in het ontwikkelen van externaliserende gedragsproblemen. Kinderen met een veilige gehechtheid aan een opvoeder zullen minder vaak gedragingen laten zien die tot een onveilige gehechtheidsrelatie met een andere opvoeder zullen leiden.

Sterk punt huidige onderzoek

Een sterk punt van het huidige onderzoek is dat er onderscheid tussen de dyades is gemaakt. Zoals eerder beschreven is er nog weinig onderzoek wat het onderscheid maakt tussen de vier dyades. Ondanks dat in het huidige onderzoek het verschil tussen de vier dyades niet werd gevonden lijkt het toch van belang op deze manier te kijken naar de relatie tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen. Immers werd op basis van de eerder beschreven literatuur wel een verschil verwacht. Door het onderscheid te maken in dyades op basis van sekse kan bij vervolgonderzoek door het toevoegen van onderzoeksvariabelen gekeken worden wat van invloed is binnen de dyades op de relatie tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen.

Beperkingen

Het huidige onderzoek had ook beperkingen die belangrijk zijn om te benoemen. Allereerst wordt in het onderzoek van Spruit et al. (2020) naar de validiteit van de ARI-CP 2-5 benoemd dat de ARI-CP 2-5 een valide instrument is om als onderdeel te gebruiken in het meten van

(20)

20

gehechtheid bij kinderen tussen de 2 en 5 jaar oud. Ook wordt benoemd dat de ARI-CP 2-5 niet op zichzelf gebruikt kan worden om de gehechtheidsrelatie te classificeren. Meerdere onderzoeken leggen uit dat de visie van de opvoeder op de gehechtheidsrelatie slechts een deel van de classificatie van die relatie is. (Bosmans & Kerns, 2015; Bretherton, 1985, Solomon & George, 2008; Waters & Cummings, 2000; Zeanah & Boris, 2012). de ARI-CP 2-5 zou alleen gebruikt kunnen worden voor screening. Daarnaast werd alleen gevraagd naar de visie van de opvoeder op hun eigen gedrag en het gedrag van hun kind. Opvoeders zullen wellicht geneigd zijn sociaal wenselijke antwoorden te geven als het gaat om hun eigen gedrag. Daarnaast is het ook de vraag in hoeverre opvoeders in staat zijn hun eigen hechtingsrelatie te kunnen beoordelen. Specifiek kijkend naar gedesorganiseerde gehechtheid en het wisselende karakter van deze vorm van gehechtheid is het lastig deze vorm van gehechtheid en het daarbij horende gedrag te duiden. In het onderzoek van Spruit et al. (2018) wordt geschreven dat deze kinderen zich niet aanpassen aan de onoplosbare paradox van nabijheid zoeken en afstand bewaren en daarom vreemd, chaotisch, bizar en gedesorganiseerd gedrag laten zien richting de ouder. Wanneer deze factoren het meten van de gehechtheid hebben beïnvloed is het moeilijker om de relatie met andere constructen te meten en te duiden.

Een andere beperking is de verdeling van de steekproef. Het grootste gedeelte van de opvoeders heeft een hoge sociaal economische status. In het onderzoek van Geenen (2007) wordt beschreven dat opvoeders en kinderen met een lage sociaal economische status vaker te maken hebben met onveilige gehechtheid dan kinderen met een hoge sociaal economische status. Wanneer de steekproef in het huidige onderzoek relatief laag scoort op onveilige gehechtheid is het moeilijker verbanden aan te tonen met die onveilige gehechtheid.

(21)

21

Implicaties

In dit onderzoek is gekeken naar de dyade op basis van sekse van de opvoeder en het kind. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op andere aspecten van de dyade, zoals: primaire opvoedrol, individuele persoonlijkheidskenmerken van opvoeder en kind, plaats in het gezin etc., om zo te onderzoeken of dyades op een manier van elkaar verschillen. Daarnaast is het van belang dat beide ouders uit één gezin de vragenlijsten invullen. Wanneer beide ouders de gehechtheidsrelatie beoordelen kan gekeken worden of het kind aan beide ouders veilig- of onveilig gehecht is. Op die manier kan uitgesloten worden dat het kind onveilig gehecht is maar door een veilige gehechtheidsrelatie met de andere ouder geen externaliserend probleemgedrag vertoont.

Het huidige onderzoek heeft zich gericht op kinderen tussen de 2 en 5 jaar oud. In meerdere onderzoeken wordt de vraag gesteld in hoeverre gehechtheid stabiel is in de eerste twee decenia van een mensenleven (Main, Kaplan & Cassidy, 1985). Uit het onderzoek van Andreas et al (2018) kwam naar voren dat er meer associaties zijn tussen kinderen en de ouder van hetzelfde geslacht wanneer kinderen ouder worden. Dit werd verklaard aan de hand van de sociale leertheorie van Kohlberg (1966) en de ontwikkeling van een genderspecifiek zelfbeeld. Vervolgonderzoek kan zich richten op kinderen in de basisschoolleeftijd en adolescentie om te onderzoeken of op latere leeftijd van het kind wel verschillen ontstaan tussen de dyades.

Uit het huidige onderzoek komt, zoals uit de literatuur te verwachten was, een sterkte correlatie tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen naar voren. Wanneer bij kinderen tussen de twee en vijf jaar oud de vorm van gehechtheid geclassificeerd kan worden wordt het mogelijk gemaakt om in de eerstelijns hulpverlening preventieve interventies in te zetten ter voorkoming van externaliserende gedragsproblemen op latere leeftijd. Vervolgonderzoek kan zich richten op meerdere factoren van de dyades. Wanneer duidelijk wordt of er verschillen zijn in de ontwikkeling van gedragsproblemen tussen

(22)

22

de verschillende dyades kan opvoedondersteuning of andere ambulante hulpverlening in het gezin zich specificeren op de factoren binnen de dyade die de relatie tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen beïnvloeden.

Concluderend, ten aanzien van de onderzoeksvraag kan gesteld worden dat er in de correlaties een verschil is gevonden is tussen de vader-zoon, vader-dochter, moeder-zoon en moeder-dochter dyade in de relatie tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen, echter waren deze verschillen niet significant. Er is dus geen significant verschil tussen de dyades wanneer naar sekse van de opvoeder en het kind wordt gekeken. Om te kunnen bepalen of de dyade een effect heeft op de relatie moet meer onderzoek gedaan worden waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen de dyades en deze verder gespecificeerd worden. Wel wordt de correlatie tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen opnieuw bevestigd. Het is van belang dat er meer onderzoek gedaan wordt naar dit effect zodat interventies gericht op het voorkomen of verminderen van externaliserende gedragsproblemen gerichter kunnen worden toegepast en zo mogelijk de effectiviteit vergroten.

(23)

23

Literatuur

Ainsworth, M., & Wittig, B. (1969). Attachment and the exploratory behaviour of one-year-olds in a strange situation. Determinants of infant behavior, 111-136.

Andreas, A., White, L. O., Sierau, S., Perren, S., von Klitzing, K., & Klein, A. M. (2018). Like mother like daughter, like father like son? intergenerational transmission of internalizing symptoms at early school age: a longitudinal study. European Child & Adolescent Psychiatry, 985-995.

Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: A process model. Child Development, 55, 83–96.

Belsky, J., Rosenberger, K., & Crnic, K. (1995). Maternal personality, marital quality, social support and infant temperament: Their significance for infant-mother attachment in human families. In C. R. Pryce, R. D. Martin, & D. Skuse (Eds.), Motherhood in human and non human

primates: Biosocial determinants (pp. 115–124). Basel, Switzerland: S. Karger, AG.

Bowlby, J. (1988). A secure base. USA: INGRAM PUBLISHER SERVICES US.

Bosmans, G., & Kerns, K.A. (2015). Attachment in middle childhood: Progress and

prospects. New directions for child and adolescent development, 2015(, 1-14.

Bretherton, I. (1985). Attachment theory: Retrospect and prospect. Monographs of the society

for research in child development, 50, 3-35.

DeKlyen, M., & Greenberg, M. T. (2008). Attachment and psychopathology in childhood. In J. Cassidy & P. R. Shaver (Eds.), Handbook of attachment: Theory, research and clinical

applications ( 2nd ed., pp. 637– 665). New York: Guilford.

Dix, T. (1991). The affective organization of parenting: Adaptive and maladaptive processes.

(24)

24

Fearon, R.P., Bakermans-Kranenburg, M.J., van Ijzendoorn M.H., Lapsley, A., Roisman G.I. The Significance of Insecure Attachment and Disorganization in the Development of Children’s Externalizing Behavior: A Meta‐Analytic Study. Child Development 81.2 (2010): 435–456. Gallarin, M., & Alonso-Arbiol, I. (2012). Parenting practices, parental attachment and aggressiveness

in adolescence: A predictive model. Journal of Adolescence, 1601-1610.

Geenen, M. (2007). Intergenerationele overdracht van gehechtheid bij Belgische moeders en kinderen die in extreme armoede leven: een meervoudige gevalsstudie.

Goodman, R. (1997) Strength hand difficulties questionaire

Hoeve, M., van der Laan, P., Gerris, J., & Dubas, J. (2009). Sekseverschillen in het verband tussen opvoedstijlen en delinquentie. KIAD, pp. 122-136. Opgehaald van KIAD.

Kochanska, G., & Kim, S. (2013). Early attachment organization with both parents and future

behavior problems: From infancy to middle childhood. Child Development, 84, 283–296.

doi:10.1111/j.1467-8624.2012.01852.x

Kohlberg L (1966) A cognitive-developmental analysis of children’s sex-role concepts and attitudes.

In: Maccoby E (ed) The development of sex diferences. Stanford University Press, Stanford,

pp 82–173

Loeber, R., & Hay, D. (1997). Key issues in the development of aggression and violence from childhood to early adulthood. Annual Review of Psychology, 48, 371– 410.

Loeber, R., & Schmaling, K. B. (1985). Empirical evidence for overt and covert patterns of antisocial conduct problems: A meta‐analysis. Journal of Abnormal Child Psychology, 13, 337– 353.

(25)

25

Madigan, S. Brumariu, L.E., Villani, V., Atkinson, L., Lyons-Ruth, K.;“Representational and Questionnaire Measures of Attachment: A Meta-Analysis of Relations to Child Internalizing and Externalizing Problems.” Psychological Bulletin 142.4 (2016): 367–399.

Main, M., Kaplan, N. & Cassidy, J. (1985). Security in infancy, childhood, and adulthood: A move to the level of representation. Monographs of the Society for Research in Child Development, 50, 66–104

Nederlands Jeugdinstituut. (2017). hechting en hechtingsproblemen. Opgehaald van Nederlands jeugdinstituut: https://www.nji.nl/Hechting-en-hechtingsproblemen-Probleemschets-Definitie

Nederlands jeugdinstituut. (2018, maart 16). Hechting. Opgehaald van nji:

https://www.nji.nl/nl/Databank/Cijfers-over-Jeugd-en-Opvoeding/Cijfers-per-onderwerp/Cijfers-per-onderwerp-Hechting

Parke, R. D. (1995). Fathers and families. In M. H. Bornstein (Ed.), Handbook of parenting:

Vol. 3. Status and social conditions of parenting (pp. 27–63). Mahwah, NJ: Erlbaum.

Paquette D (2004) Theorizing the father–child relationship: mechanisms and developmental outcomes. Hum Dev 47:193–219

Prevoo, M.J.L., Tamis-LeMonda, C.S. (2018). Opvoeding en globalisering in westerse landen. Kind

Adolesc 39, 113-126.

Russel, A., & Saebel, J. (1997). Mother-Son, Mother-Daughter, Father-Son, Father-Daughter: Are They Distinct Relationships? Developmental Review, 111-147.

Solomon, J., & George, C. (2008). The measurement of attachment security and related

constructs in infancy and early childhood. Handbook of attachment: Theory, research,

(26)

26

Attachment: Theory, Research, and Clinical Applications (2nd ed.). New York:

Guilford Press.

Spruit, A., Colonnesi, C., Wissink, I.B., Uittenbogaard, R., Willems, L.D., Stams, G.J.J.M., Noom, M.J. (2020). Development and Validation of the Attachment Relationshiop Inventory – Caregiver Perception 2-5 years (ARI-CP 2-5): Psychometric Structure, External Validity and Norms. Manuscript submitted for publication.

Spruit, A., Willems, L., Uittenbogaard, R., Noom, M., & Forensic Child and Youth Care. (2018). Uitingen van veilige en onveilige gehechtheidsrelaties tussen ouders en hun jonge kind (2 t/m 5 jaar) volgens betrokkenen uit de praktijk. Tijdschrift Voor Orthopedagogiek, 57(7/8), 308– 320.

Tharner, A., Luijn, M. P., van Ijzendoorn, M. H., Bakermans-Kranenburg, M. J., Jaddoe, V. W., Hofman, A., . . . Tiemeier, H. (2012). Infant Attachment, Parenting Stress, and Child Emotional and Behavioral Problams at Age 3 Years. Parenting: Science and Practice, 261-281.

van IJzendoorn, M. (2008). opvoeding over de grens: gehechtheid, trauma en veerkracht. Amsterdam: Boom Academic.

Volling, B. L., & Belsky, J. (1991). Multiple determinants of father involvement during infancy

in dual-earner and single earner families. Journal of Marriage and the Family, 53, 461–

474.

Waters, E., & Cummings, E.M. (2000). A secure base from which to explore close

relationships. Child development, 71, 164-172.

(27)

27

problems in adolescence: Examining father’s influence. Journal of Early Adolescence, 25, 168–196. doi:10.1177/0272431604274178

Wolff, M., Dekker-van der Sande, F., Sterkenburg, P., & Thoornes-Vreugdenhil, J. (2017). Richtlijn

Problematische gehechtheid voor jeugdhulp en jeugdbescherming. 4e gewijzigde druk.

Leiden: TNO.

Zeanah, C.H., & Boris, N.W. (2012). Disturbances and disorders of attachment in early

(28)

28

Bijlagen

Bijlage 1.

Tabel 1.1. Regressie analyse over de samenhang tussen vermijdende gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen waarbij specifieke dyades met elkaar werden vergeleken.

β t Significantie

Dyade vader-zoon – dyade vader-dochter

Hoofdeffect gehechtheid .249 2.658 .008

Hoofdeffect dyade -.017 -.243 .808

Interactie effect gehechtheid- Dyade

-.006 -.060 .952

Dyade vader-zoon – dyade moeder-zoon

Hoofdeffect gehechtheid .332 3.985 .000

Hoofdeffect dyade -.139 -2.070 .040

Interactie effect gehechtheid- Dyade

-.050 -.597 .551

Dyade vader-zoon – dyade moeder-dochter

Hoofdeffect gehechtheid .148 1.677 .095

Hoofdeffect dyade -.010 -.141 .888

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.072 .816 .415

Dyade vader-dochter – dyade moeder-zoon

Hoofdeffect gehechtheid .338 4.093 .000

Hoofdeffect dyade -.127 -1.942 .053

Interactie effect gehechtheid- Dyade

-.046 -.560 .576

Dyade vader-dochter – dyade moeder-dochter

Hoofdeffect gehechtheid .151 1.728 .085

Hoofdeffect dyade .007 .103 .918

Interactie effect gehechtheid- Dyade

(29)

29 Dyade moeder-zoon – dyade

moeder-dochter

Hoofdeffect gehechtheid .148 1.547 .123

Hoofdeffect dyade .131 2.021 .045

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.149 1.550 .122

Tabel 1.2. Regressie analyse over de samenhang tussen veilige gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen waarbij de dyades met elkaar werden vergeleken.

β t Significantie

Dyade vader-zoon – dyade vader-dochter

Hoofdeffect gehechtheid -.165 -1.708 .089

Hoofdeffect dyade -0.43 -.624 .533

Interactie effect gehechtheid- Dyade

-.103 -1.044 .298

Dyade vader-zoon – dyade moeder-zoon

Hoofdeffect gehechtheid -.402 -4.624 .000

Hoofdeffect dyade -.166 -2.492 .013

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.064 .741 .459

Dyade vader-zoon – dyade moeder-dochter

Hoofdeffect gehechtheid -.267 -2.866 .005

Hoofdeffect dyade -.046 -.684 .495

Interactie effect gehechtheid- Dyade

-.037 -.401 .689

Dyade vader-dochter – dyade moeder-zoon

Hoofdeffect gehechtheid -.396 -4.672 .000

Hoofdeffect dyade -.131 -2.004 .046

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.149 1.767 .079

Dyade vader-dochter – dyade moeder-dochter

(30)

30

Hoofdeffect dyade -.004 -.062 .951

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.061 .683 .495

Dyade moeder-zoon – dyade moeder-dochter

Hoofdeffect gehechtheid -.248 -2.642 .009

Hoofdeffect dyade .126 1.956 0.52

Interactie effect gehechtheid- Dyade

-.111 -1.174 .242

Tabel 1.3. Regressie analyse over de samenhang tussen ambivalente gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen waarbij de dyades met elkaar werden vergeleken.

β t Significantie

Dyade vader-zoon – dyade vader-dochter

Hoofdeffect gehechtheid .410 4.424 .000

Hoofdeffect dyade .025 .393 .694

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.035 .382 .703

Dyade vader-zoon – dyade moeder-zoon

Hoofdeffect gehechtheid .410 4.964 .000

Hoofdeffect dyade -.069 -1.113 .267

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.024 .288 .774

Dyade vader-zoon – dyade moeder-dochter

Hoofdeffect gehechtheid .402 4.926 .000

Hoofdeffect dyade .035 .580 .562

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.062 .759 .449

Dyade vader-dochter – dyade moeder-zoon

Hoofdeffect gehechtheid .401 5.008 .000

Hoofdeffect dyade -.093 -1.481 .140

(31)

31 Dyade

Dyade vader-dochter – dyade moeder-dochter

Hoofdeffect gehechtheid .395 4.971 .000

Hoofdeffect dyade .012 .188 .851

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.026 .323 .747

Dyade moeder-zoon – dyade moeder-dochter

Hoofdeffect gehechtheid .379 4.366 .000

Hoofdeffect dyade .102 1.661 .098

Interactie effect gehechtheid- Dyade

(32)

32

Bijlage 2.

Tabel 2.1. Regressie analyse over de samenhang tussen gedesorganiseerde gehechtheid en externaliserende gedragsproblemen waarbij de dyades met elkaar werden vergeleken.

β t Significantie

Dyade vader-zoon – dyade vader-dochter

Hoofdeffect gehechtheid .676 9.542 .000

Hoofdeffect dyade .039 .789 .431

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.039 .558 .578

Dyade vader-zoon – dyade moeder-zoon

Hoofdeffect gehechtheid .613 8.970 .000

Hoofdeffect dyade -.089 -1.714 .088

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.058 .846 .398

Dyade vader-zoon – dyade moeder-dochter

Hoofdeffect gehechtheid .583 7.959 .000

Hoofdeffect dyade .006 .110 .912

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.096 1.320 .188

Dyade vader-dochter – dyade moeder-zoon

Hoofdeffect gehechtheid .616 8.959 .000

Hoofdeffect dyade -.126 -2.374 .018

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.023 .336 .737

Dyade vader-dochter – dyade moeder-dochter

Hoofdeffect gehechtheid .588 7.932 .000

Hoofdeffect dyade -.033 -.613 .529

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.-58 .780 .436

Dyade moeder-zoon – dyade moeder-dochter

(33)

33

Hoofdeffect gehechtheid .562 6.748 .000

Hoofdeffect dyade .095 1.755 .081

Interactie effect gehechtheid- Dyade

.033 .399 .691

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het wezenlijke van de liefde is niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden om verzoening te brengen voor onze zonden..

Arie: ‘Ik had altijd de norm, richting ma, maar ook richting jullie: we gaan nooit boos slapen, want je weet niet of je nog wakker wordt. Ruzie moet

Het College is van oordeel dat beklaagde in strijd met artikel F (informatievoorziening over de hulp-en dienstverlening) van de Beroepscode voor jeugdzorgwerkers heeft gehandeld

en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest”..

Mede door zijn politieke enga- gement werd Verdi hét gezicht van de Italiaanse opera.. Som- mige melodieën, zoals het sla- venkoor uit Nabucco, behoren tot het

komt nog wekelijks langs, maar hij dringt nooit wat op”, zegt Ingburg De Bever.. Een fijne verstandhouding tus- sen samenwerkende generaties en hun partners blijkt

De rechtbank Limburg heeft dinsdag een 48-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden wegens het geven van hulp bij de zelfdoding van zijn vader

Het is geen toeval dat in deze donkerste dagen voor Kerstmis, telkens opnieuw de warmste week wordt gehouden: teken van solidariteit ten top: iets kunnen betekenen voor anderen: