• No results found

De mens als onderneming : De positie van de zzp'er in het Nederlandse en Europese privaatrecht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De mens als onderneming : De positie van de zzp'er in het Nederlandse en Europese privaatrecht"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De mens als onderneming

De positie van de zzp’er in het Nederlandse en Europese privaatrecht

Naam: Mirthe Jiwa

Studentnummer: 10060790

Mastertrack: Privaatrecht: privaatrechtelijke rechtspraktijk Begeleider: Martijn Hesselink

(2)

2 Inhoudsopgave Inhoudsopgave ... 2 1. Inleiding ... 3 2. Neoliberale bestuurskunst ... 7 2.1. Methode ... 7 2.2. Bestuurskunst ... 8

2.3. Homo juridicus en homo economicus ... 9

2.4. Klassiek-liberalisme en neoliberalisme ... 10

2.5. Zzp’ers ... 12

3. Nationaal recht: deregulering beoordeling arbeidsrelaties ... 14

3.1. Verklaring arbeidsrelatie ... 15

3.2. Beoordeelde overeenkomsten ... 17

3.3. Verzekering en risico ... 19

4. Discriminatieverboden en fundamentele vrijheden... 21

4.1. Discriminatieverboden ... 22

4.2. Fundamentele vrijheden ... 23

4.3. Gelijk speelveld ... 26

5. Het mededingingsrecht ... 29

5.1. (Neo)-liberaal mededingingsrecht ... 30

5.2. Prijsafspraken voor zelfstandigen ... 31

5.3. Uitbreiding van het mededingingsrecht ... 35

6. Formalisering van de ondernemingsvorm ... 38

6.1. Richtlijnvoorstel eenpersoonsvennootschappen ... 40

6.2. Incorporatie van de zzp’er ... 43

7. Conclusie ... 47

(3)

3 1. Inleiding

‘There are laws for people and there are laws for business, but [there] […] is a third category, people as businesses’, aldus Brian Chesky, CEO van Airbnb.1 Brian Chesky vat kernachtig samen waar het in deze scriptie om draait: de verschijning van de ‘derde categorie’: de zelf-standige ondernemer (Nederland: ‘zelfzelf-standige zonder personeel’)2 – de

mens-als-onderneming. Langzaamaan krijgt de mens als onderneming zijn weerslag in het recht, maar op veel terreinen ontbreekt nog een specifieke regeling voor deze ‘derde categorie’. Het voor-liggende onderzoek plaatst de zelfstandige ondernemer in het licht van de neoliberale be-stuurskunst en onderzoekt daarbij een aantal aspecten van diens positie in het recht. Het on-derzoek wordt verricht ter afsluiting van de master privaatrecht: privaatrechtelijke rechtsprak-tijk (meer specifiek: bij het rechtsgebied Europees privaatrecht) en beperkt zich tot de juridi-sche positie van de ‘zelfstandige zonder personeel’ (zzp’er) in het nationale en Europese (pri-vaat)recht.

De neoliberale bestuurskunst biedt een vruchtbaar kader voor de analyse van de juri-dische positie van de zelfstandige ondernemer. Michel Foucault reconstrueert de ontstaansge-schiedenis van de neoliberale bestuurskunst in zijn collegereeksen aan de Collège de France. Foucaults interpretatie van neoliberaal bestuur biedt geen normatief kader voor de analyse van de zzp’er, maar plaatst haar in een kritisch perspectief. Het neoliberalisme kan het feno-meen van de zzp’er misschien niet volledig verklaren, maar kan zijn positie wel op een aantal punten verduidelijken. Andere theorieën zouden de analyse van de zzp’er zeker kunnen ver-rijken – en eventueel normatief beoordelen – maar omwille van de omvang en de tijd beperkt het onderzoek zich tot de juridische positie van de zzp’er in het licht van de neoliberale be-stuurskunst.

Het onderzoek naar de zzp’er wordt bemoeilijkt doordat het begrip als zodanig (nog) niet is verankerd in het Nederlandse en Europese recht. De zzp’er is geen wettelijke rechts-vorm – noch het belastingrecht, noch het sociale zekerheidsrecht, noch het arbeidsrecht kent de zelfstandige categorie van zzp’er. De oudste vermelding van de term ‘zelfstandige zonder personeel’ stamt uit 1967. In het Nieuwsblad van het Noorden van 27 april 1967 vraagt een lezer: ‘Ik werk als zelfstandige zonder personeel. Nu ben ik ziek geweest en ik mag ongeveer acht maanden niet werken, zodat ik dan ook niets verdien. Heb ik nu ook recht op een

1 Chase, (2015): p. 148

(4)

4

ring van een of andere instantie gedurende die periode? Mocht ik nooit meer mogen werken, heb ik dan ook ergens recht op?’3 De vraag is nog steeds actueel – temeer omdat het aantal

zzp’ers sinds de jaren ’60 aanzienlijk is gestegen. In 1988 telde Nederland 1600 zzp’ers. Het volgende jaar was het aantal al verdubbeld. Inmiddels is het aantal zzp’ers opgelopen tot bij-na een miljoen.

Eén van de oorzaken voor de stijging van het aantal zelfstandigen is dat bedrijven steeds meer taken uitbesteden. Het grootste bedrijf ter wereld in de jaren ’60 had zeven keer meer werknemers dan het huidig grootste bedrijf.4 De hoge personeelskosten voor vaste

werknemers zijn een belangrijke reden voor uitbesteding van werk. Ook flexibiliteit en inno-vatie worden als redenen genoemd.5 Daarnaast is de huidige economische crisis een

belang-rijke katalysator voor de toename van zzp’ers in Europa. Sinds het begin van de recessie in 2008 is de Europese arbeidsmarkt radicaal veranderd. In 2013, vijf jaar na het begin van de recessie, bereikte de Europese werkloosheid een hoogtepunt van 10,9%, met uitschieters als Spanje (27,2%) en Griekenland (28%).6 Sinds de crisis blijft meer dan de helft van de

werk-lozen minstens een jaar werkloos; ruim 15% van de werkwerk-lozen heeft al meer dan vier jaar niet gewerkt.7 Tegelijkertijd gaat de stijging van de werkloosheid gepaard met een exponentiële

toename van zzp’ers.

De zzp’er is inmiddels een belangrijke speler op het Europese toneel. In de periode 2004-2013 is het aantal zzp’ers in de Europese Unie met 45% gestegen. In alle lidstaten neemt het aantal zzp’ers gestaag toe, maar Nederland (93%), Polen (88%) en Frankrijk (85%) spannen de kroon.8 De exponentiële toename van zzp’ers in Europa en Nederland laat de

3 Nieuwsblad van het Noorden, Vragenbus, 27 april 1967: p. 10

Zie:http://www.delpher.nl/nl/kranten/view?query=%22zelfstandige+zonder+personeel%22&coll=ddd&identifie r=ddd%3A010870166%3Ampeg21%3Aa0252&resultsidentifier=ddd%3A010870166%3Ampeg21%3Aa0252 (laatst bezocht op 27 juni 2016)

4 In 2015 was Apple het grootste bedrijf ter wereld qua beurswaarde. In de jaren ’60 had General Motors de

hoogste beurswaarde. Zie: Financial Times Global 500: http://www.ft.com/indepth/ft500 (laatst bezocht op 27 juni 2016)

5 Zie: http://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2055696-de-opkomst-van-de-zzp-ers.html (laatst bezocht op 27 juni 2016) 6 Zie: http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Unemployment_statistics (laatst bezocht op 27

juni 2016)

7 The Economist, The Economist explains: Why long term unemployment in the Euro area is so high,

Nieuws-bericht van 2 augustus 2015: http://www.economist.com/blogs/economist-explains/2015/08/economist-explains (laatst bezocht op 27 juni 2016)

(5)

5

rechtsorde niet onberoerd. Een belangrijke vraag betreft het onderscheid tussen de ‘traditione-le’ werknemer en de ‘moderne’ zzp’er. Hierbij speelt het probleem van schijnzelfstandigheid een belangrijke rol. Daarnaast rijst de vraag naar het onderscheid tussen de (individuele) zzp’er en de traditionele (mkb)onderneming. De manier waarop het nationale recht de zzp’er reguleert, wordt in belangrijke mate bepaald door het recht van de Europese Unie. Het gaat hierbij met name om geldend recht zoals neergelegd in de verdragen (het EU Verdrag, het EU Werkingsverdrag en het EU Handvest van de grondrechten), de secundaire wetgeving en de rechtspraak van het Hof van Justitie.9

De voorliggende scriptie onderzoekt de positie van de zzp’er in het Europese en Ne-derlandse recht via een aantal deelvragen. Hoofdstuk 2 behandelt Foucaults analyse van de neoliberale bestuurskunst. In het vervolg zal de juridische positie van de zzp’er steeds tegen deze achtergrond worden beschouwd. De tweede deelvraag betreft de positie van de zzp’er in het nationale recht (hoofdstuk 3). In Nederland speelt de discussie omtrent de zzp’er met na-me in het belastingrecht en het sociale zekerheidsrecht. Het onderscheid tussen werknena-mer en ondernemer is hier van groot belang. Het belastingrecht en het sociale zekerheidsrecht beho-ren tot het publiekrecht (bestuursrecht), maar maken overwegend gebruik van privaatrechte-lijke begrippen. De bestudering van de positie van de zzp’er in het belastingrecht en het soci-ale zekerheidsrecht kan zo de privaatrechtelijke positie van de zzp’er verduidelijken.

De volgende deelvragen verplaatsen de aandacht van het nationale niveau naar het Europese niveau. Hoofdstuk 4 en 5 hebben betrekking op bepalingen met directe, horizontale werking uit het EU Werkingsverdrag. Hoofdstuk 4 bestudeert de Europeesrechtelijke positie van de zzp’er aan de hand van de discriminatieverboden en vrijverkeerbepalingen. Hoofdstuk 5 vervolgt met de vraag naar de toepasselijkheid van het mededingingsrecht op de positie van de zzp’er. Het onderscheid tussen de (verkapte) werknemer en (zelfstandige) onderneming speelt hier opnieuw een belangrijke rol. Hoofdstuk 6 gaat in op de formalisering van de on-dernemingsvorm van de zzp’er aan de hand van het Richtlijnvoorstel eenpersoonsvennoot-schappen. Het onderzoek besluit met een korte conclusie (hoofdstuk 7).

9 Asser/Hartkamp 3-I* 2011/1-2, p. 1. Ter volledigheid: een ruime opvatting van het begrip ‘Europees

privaat-recht’ kan tevens het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, EU-regelingen m.b.t. internationaal pro-cesrecht en internationaal privaatrecht omvatten. Daarnaast worden soms ook privaatrechtelijke verdragen die zijn gesloten buiten de context van de EU tot het Europees privaatrecht gerekend indien de meeste lidstaten van de EU daarbij partij zijn. Tot slot wordt soms ook ‘regelgeving’ die (nog) niet tot het geldende recht behoort (‘soft law’, optionele instrumenten etc.) tot het Europees privaatrecht gerekend.

(6)

6

Het onderzoek wordt verricht binnen een interdisciplinair kader en integreert de on-derzoeksinstrumenten uit verschillende paradigma’s tot één gecombineerd paradigma.10 De

zzp’er wordt in de eerste plaats geplaatst in het kader van Michel Foucaults analyse van neo-liberaal bestuur. Foucaults analyse beschrijft de zzp’er vanuit een extern, filosofisch perspec-tief. De filosofische analyse van de zzp’er wordt vervolgens gecombineerd met de juridische positie van de zzp’er in het paradigma van de klassieke rechtswetenschap. De onderzoeksin-strumenten van de klassieke rechtswetenschap beschrijven het geldende (en toekomstige) recht ten aanzien van de zzp’er vanuit een intern perspectief. De juridische positie van de zzp’er wordt onderzocht aan de hand van klassieke bronnen als wetgeving en verdragen, ju-risprudentie, officiële publicaties en de doctrine. Het onderzoek hoopt dat de combinatie van het externe, filosofische kader met de traditionele onderzoeksinstrumenten van de klassieke rechtswetenschap een nieuw licht werpt op het fenomeen van de zzp’er.

(7)

7 2. Neoliberale bestuurskunst

Michel Foucault (1926-1984) was een belangrijke Franse filosoof, historicus, socioloog, filo-loog en letterkundige uit de twintigste eeuw. Hij doceerde aan het Collège de France van ja-nuari 1971 tot aan zijn dood in 1984.11 Dit hoofdstuk bespreekt de collegereeks Naissance de

la biopoltique van 1979. In deze collegereeks behandelt Foucault een aantal aspecten van neoliberaal bestuur. Zijn analyse van het neoliberalisme vormt de kritische achtergrond waar-tegen het fenomeen van de zzp’er zal worden beschouwd.

2.1. Methode

In de openbare collegereeks Naissance de la biopolitique (1979) traceert Foucault de genea-logie van de neoliberale bestuurskunst. In een eerder werk, Nietzsche, la genéagenea-logie, l’histoire (1971), geeft Foucault een nauwkeurige uiteenzetting van de genealogische metho-de. De genealogie verwerpt de geschiedschrijving in termen van een ‘zuivere oorsprong’ (Urspung)12 en onderzoekt de herkomst (Herkunft), de toevallige, menigvuldige oorzaken en

de sluipende ontwikkeling (Entstehung) van een fenomeen dat zich voordoet als een ogen-schijnlijke eenheid of universeel gegeven.13 In de collegereeks van 1979 hanteert Foucault de

genealogische methode met betrekking tot de huidige, dominante bestuursvorm van het neo-liberalisme. Hij neemt als uitgangspunt dat universalia als ‘staat’, ‘samenleving’, ‘soevereini-teit’, ‘onderdaan’, etc., als zodanig niet bestaan, maar onderzoekt de geschiedenis van de concrete, uiteenlopende praktijken en tactieken die worden gerangschikt tot wat vooronder-steld wordt de staat, de samenleving, etc., te zijn.14 In Naissance de la biopolitique (1979)

onderzoekt Foucault de geschiedenis van de moderne bestuursraison, die zich vanaf het mid-den van de achttiende eeuw heeft ontwikkeld en uitmondt in de hemid-dendaagse vorm van neoli-beraal bestuur.15 De genealogische methode biedt wellicht geen normatief kader, maar geeft

een kritische ontstaansgeschiedenis van onderwerpen die ogenschijnlijk gewoon lijken.

11 Foucault, (2004): p. 11 12 Foucault, (1977): pp. 140-145 13 Id., pp. 145-148 14 Foucault, (2004): p. 21 15 Id., p. 30

(8)

8 2.2. Bestuurskunst

Foucault behandelt het begrip ‘gouvernementaliteit’ (bestuurskunst)16 in zijn collegereeksen

aan het Collège de Frances in 1978 en 1979. Hij noemt het begrip terloops in het eerste deel van Histoire de la sexualité (1976) en geeft het een meer systematische uitwerking in de col-legereeksen Securité, territoire et population (1978) en Naissance de la biopolitique (1979). Bestuurskunst (gouvernementalité) omvat alle technieken en procedures die de structurering (beïnvloeding) van het gedrag van mensen betreffen. Anders gezegd: bestuurskunst is ‘the conduct of conduct’ (conduite des conduites). In een tekst uit de zeventiende eeuw wordt de bestuurskunst nog onderverdeeld in drie afzonderlijke domeinen: het bestuur van zichzelf (moraliteit), het bestuur van het huishouden (economie) en het bestuur van de staat (poli-tiek).17 Maar in de loop der tijd heeft de politieke praktijk het vraagstuk van de economie –

het bestuur (management) van individuen, goederen en welzijn – geleidelijk aan geabsor-beerd.18

In de collegereeksen van 1978 en 1979 beperkt Foucault zijn analyse van de bestuurs-kunst tot het domein van de politiek. De bestuursbestuurs-kunst betreft hier de reflectie op de uitoefe-ning van de (politieke) macht. Foucault is niet zozeer geïnteresseerd in de manier waarop bestuurders feitelijk besturen, maar in de tactieken en instrumenten van besturen, in de ratio achter het bestuur en de weloverwogen manier van zo goed mogelijk besturen.19

Aanvanke-lijk werd politieke macht begrepen in termen van soevereiniteit: de soeverein had het recht te beschikken ‘over leven en dood’. De opkomst van de politieke economie in de zeventiende eeuw staat in eerste instantie nog in het teken van de soeverein en de raison d’État: economi-sche groei strekt tot versterking van de macht en het welzijn van de (soevereine) staat. De staat onthoudt zich van inmenging in het domein van de economie en respecteert het principe van laissez-faire met het oog op de bestendiging en versteviging van de eigen macht. Een

16 Foucault duidt ‘gouvernementaliteit’ vaak in termen van ‘bestuurskunst’, maar de termen zijn niet volledig

inwisselbaar. In ‘gouvernementaliteit’ zit het woord ‘mentaliteit’ en legt zo de nadruk op de rationaliteit, de reflectie op de theorie achter het bestuur. De bestuurskunst betreft de kunst van het besturen en legt meer nadruk op de praktijk, de vaardigheid van het bestuur. In het vervolg van de scriptie zal de term ‘bestuurskunst’ worden gebruikt omdat de term wat minder gekunsteld overkomt. Bedenk wel dat het Foucault ook te doen is om de rationaliteit van het bestuur.

17 Foucault verwijst hier naar een aantal pedagogische teksten van de hand van François de la Mothe Le Vayer

gericht aan de Franse Dauphin. Zie: Foucault, (2007): pp. 93-94

18 Schuilenberg en Van Tuinen, (2009): p. 2 19 Foucault, (2004): p. 20

(9)

9

‘toename’ van de staat wordt bewerkstelligd via de onthouding van het bestuur in het domein van de economie.20

Volgens Foucault is vandaag de dag het neoliberalisme de dominante bestuursvorm. Het neoliberalisme bepleit eveneens het principe van laissez-faire, maar om een andere reden. De klassieke economen van de zeventiende en achttiende eeuw beschouwden de staat als een onomstotelijk gegeven. Het principe van de markt beperkte het bestuur met het oog op de bestendiging van de staatsmacht. De neoliberalen (meer precies: de ordo-liberalen van de Freiburg School)21 bepleiten – andersom – het principe van de vrije markt als grondslag,

legi-timering en inperking van de staat. Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog (maar al daarvoor) was de legitimiteit van de staat niet langer een gegeven. De neoliberalen zien in het beginsel van de vrije markt een principe dat de staatsmacht tegelijkertijd vestigt, legitimeert, reguleert en inperkt. Samengevat: de staat (het bestuur) staat in het teken van een goed func-tionerende economie en niet (langer) andersom: de economie die in dienst staat van de staat.22

2.3. Homo juridicus en homo economicus

Tot zover wijkt Foucaults lezing van de opkomst het liberalisme niet wezenlijk af van de gangbare opvatting. Nieuw is wellicht zijn constatering dat de opkomst van het liberalisme gepaard gaat met een vervanging van de traditionele homo juridicus (de mens als juridisch subject) door homo economicus (de mens als economisch subject). Volgens Foucault is in het liberalisme niet langer homo juridicus het aanspreekpunt van het bestuur, maar homo econo-micus. De klassieke theorie vooronderstelt dat de mens in de oorspronkelijke toestand (na-tuurtoestand) ‘van nature’ bepaalde rechten heeft.23 Hij wordt een juridisch subject (homo juridicus) door de overeenkomst waarbij hij een deel van zijn oorspronkelijke rechten opgeeft

20 Foucault, (2008): p. 102

21 Foucault maakt een onderscheid tussen de neoliberalen van de Freiburg School verenigd rondom het

tijd-schrift Ordo (oftewel: ordo-liberalen) en de neoliberalen van de Chicago School (oftewel: anarcho-liberalen). In het kader van deze scriptie is het onderscheid tussen het ordo-liberalisme en het anarcho-liberalisme van onder-geschikt belang. Het voorliggende onderzoek bespreekt in hoofdzaak de gedeelde eigenschappen van het ordo-liberalisme en het anarcho-ordo-liberalisme.

22 Foucault, (2008): p. 102

23 De oorspronkelijke toestand is een begrip uit de sociale contractsfilosofie en duidt op de toestand die

(10)

10

en overdraagt aan de soeverein. Het sociale contract splitst homo juridicus als het ware in tweeën: in onvervreemdbare rechten enerzijds en vervreemdbare rechten anderzijds.24 Homo

juridicus kan zich te allen tijde op het sociale contract beroepen. De soeverein mag in geen geval inbreuk maken op de onvervreemdbare rechten van homo juridicus. Homo economicus stelt zich eveneens teweer tegen de ongebreidelde staatsmacht, maar op een andere grondslag. Homo economicus doet op geen enkele manier afstand van zijn belangen; integendeel, de vermenigvuldiging en behartiging van de individuele belangen is noodzakelijk voor een op-timale verdeling van de welvaart. In het klassiek-liberalisme is de optimalisatie van de wel-vaart een spontaan proces dat wordt geleid door een ‘onzichtbare hand’ (invisible hand). Ie-dere poging het proces van optimalisatie eigenhandig en welbewust tot stand te brengen, is gedoemd te mislukken. Homo economicus eist net als homo juridicus een onthouding van de uitoefening van de ongelimiteerde staatsmacht, maar niet op grond van zijn vermeende on-vervreemdbare rechten, maar op grond van de onmogelijkheid van de staat het economisch proces (positief) te structureren.25

2.4. Klassiek-liberalisme en neoliberalisme

Het klassiek-liberalisme en het neoliberalisme nemen beide homo economicus als vertrek-punt, maar homo economicus heeft in beide theorieën een andere verschijningsvorm. Het klassiek-liberalisme beschouwt homo economicus als onaantastbaar element vis-à-vis de staatsmacht. Homo economicus jaagt zijn eigen belangen na en zijn egocentrische belangen zijn van dien aard dat ze spontaan harmoniëren met de belangen van anderen. Homo econo-micus is zowel een objectieve wederpartij als consument. Het bestuur dient homo econoecono-micus met rust te laten om het spontane proces van de markt niet te verstoren. Anders gezegd: homo economicus is hier het object en doel van laissez-faire. Foucault meent dat in het neolibera-lisme homo economicus van karakter verandert. In het neoliberaneolibera-lisme is homo economicus niet langer de onaantastbare, objectieve wederpartij, maar de ondernemer. Homo economicus is tegelijkertijd ondernemer en producent; hij accepteert de werkelijkheid zoals zij is en

24 Id., pp. 274-275 25 Id., p. 283

(11)

11

geert systematisch op veranderingen in de omgeving. Homo economicus is geworden van een onaantastbaar object van laissez-faire tot het bestuurbare subject par excellence.26

De bestuurbaarheid respectievelijk onbestuurbaarheid van homo economicus hangt samen met de specifieke voorstelling van de vrije markt. Het klassiek-liberalisme beschouwt de vrije markt als de locus voor de ruil van producten. Het betreft de vrije handel tussen par-tijen op basis van gelijkwaardigheid. Het principe van de vrije markt is de ruil en de overheid dient zich van inmenging te onthouden om het natuurlijke proces van de markt niet te versto-ren. De overheid garandeert de bescherming van de individuele eigendom, maar onthoudt zich verder van iedere bemoeienis. Het neoliberalisme vervangt het principe van de ruil door het principe van concurrentie. De markt wordt niet langer gekenmerkt door gelijkwaardig-heid, maar door verschil. De vrije concurrentie is noodzakelijk voor een optimale verdeling van de welvaart. In tegenstelling tot het klassiek-liberalisme leidt dit niet tot de omarming van het principe van laissez-faire. Het neoliberalisme (preciezer: het ordo-liberalisme)27

kriti-seert het klassiek-liberalisme voor een naïeve voorstelling van de markt als ‘natuurlijk gege-ven’. De vrije markt is geen natuurlijk gegeven, zij ontstaat niet spontaan en concurrentie is geen natuurlijk spel tussen verschillende belangen en krachten. Integendeel: concurrentie is een regulerend principe (eidos) en heeft een interne logica en eigen structuur, maar komt al-leen tot uitdrukking als bepaalde voorwaarden zijn vervuld. Het principe van de concurrentie onttrekt zich aan de macht van het bestuur, maar het bestuur kan de (rand)voorwaarden scheppen waarbinnen het formele principe tot uitdrukking komt.28 Foucault leidt hieruit af dat

homo economicus niet langer wordt voorgesteld als autonoom individu, maar als responsief en vormbaar. Homo economicus wordt een bestuurbare entiteit – niet omdat het bestuur direct ingrijpt in het proces van concurrentie, maar omdat homo economicus reageert op (verande-ringen in) de randvoorwaarden.

Het neoliberalisme faciliteert de vrije markt en het beginsel van concurrentie via de verspreiding en generalisering van de ondernemingsvorm. De ondernemingsvorm dient alle aspecten van het leven te doortrekken. Het economische model van vraag en aanbod, van investering, kosten en baten, breidt zich uit over het hele bestaan en wordt het voorbeeld van alle sociale relaties: voor de relatie van het individu tot zichzelf, de tijd, de mensen om hem

26 Id., pp. 270-271

27 Zie voetnoot 21 voor het onderscheid tussen ordo-liberalen en anarcho-liberalen. Zie voor een precieze

uit-werking van het verschil tussen beide scholen: Foucault, (2008).

(12)

12

heen, de groep en de familie.29 Homo economicus is niet langer de autonome, onaantastbare

wederpartij, maar een ondernemer van zichzelf: hij is zijn eigen kapitaal (human capital), zijn eigen bron van inkomen en zijn eigen producent. Homo economicus produceert zichzelf via investeringen, opleiding, kapitaal, tijd en energie. Door consumptie produceert hij zichzelf: hij is de producent van zijn eigen bevrediging.30

2.5. Zzp’ers

Foucault was nog niet bekend met het concrete fenomeen van de zzp’er (dat overigens een specifiek Nederlandse benaming is, maar ook varianten kent in andere landen), maar de zzp’er lijkt de neoliberale homo economicus-ondernemer par excellence. Hij is een ‘zelfstan-dige zonder personeel’, maar zijn zelfstandigheid heeft weinig weg van de oorspronkelijke zelfstandigheid van homo economicus als objectieve, autonome wederpartij van het klassiek-liberalisme. De zzp’er is niet het onaantastbare ‘object’ dat door het bestuur met rust moet worden gelaten, maar juist een ‘subject’, dat ‘zacht’ is, kneedbaar en reageert op prikkels uit de omgeving. De zzp’er is de vleesgeworden onderneming. Hij is een ondernemer van zich-zelf, zijn sociale relaties en zijn hele leven. De strikte scheiding tussen werk en privé is zeker bij zzp’ers niet langer houdbaar. Werk is privé en privé is werk – sociale relaties zijn zakelijk en zakelijke relaties sociaal. De zzp’er doet investeringen in zichzelf, zijn relaties en in ande-ren. Hij is winstgevend of verlieslatend, neemt toe of af, kan zichzelf liquide maken, kan zichzelf ‘beleggen’ of consolideren. Kortom, de zzp’er heeft geen vaste, autonome ‘essentie’, maar is vormbaar en veranderlijk. De gedaante van de homo economicus-ondernemer beperkt zich niet tot de zzp’er – ook op andere terreinen en in andere werkvormen verschijnt de mens als onderneming van zichzelf – maar de zzp’er lijkt een helder voorbeeld. De voorliggende scriptie onderzoekt hoe het recht de ondernemingsvorm van de zzp’er concreet gestalte geeft, zowel op nationaal als op Europees niveau, en onderzoekt daarbij in welke mate we kunnen

29 Id., pp. 242-243. Op dit punt bestaat er een belangrijk verschil tussen het ordo-liberalisme van de Freiburg

School en het anarcho-liberalisme van de Chicago School. Het ordo-liberalisme houdt nog vast aan een onder-scheid tussen het sociale veld en de economie. De burgerlijke samenleving wordt weliswaar gemodelleerd naar de ondernemingsvorm, maar biedt tegelijkertijd een tegenwicht tegen de ‘koude’, berekenende economie door-dat het individu wordt geïntegreerd en opgenomen in een sociale context. Het anarcho-liberalisme trekt een radicalere consequentie en verklaart het hele sociale veld in termen van de economie.

(13)

13

spreken van neoliberaal bestuur en de facilitering van homo economicus als ondernemer van zichzelf.

(14)

14

3. Nationaal recht: deregulering beoordeling arbeidsrelaties

De positie van de zzp’er krijgt voor het eerst gestalte in het belastingrecht en het sociale ze-kerheidsrecht. Het belastingrecht en het sociale zekerheidsrecht behoren tot het publiekrecht (bestuursrecht) en vallen strikt genomen buiten het bestek van deze scriptie. Toch kan het belastingrecht en het sociale zekerheidsrecht een nieuw licht werpen op de privaatrechtelijke kwalificatie van de zzp’er. Het navolgende zal kort ingaan op de regulering van de zzp’er in het belastingrecht en het sociale zekerheidsrecht.

De inkomstenbelasting maakt een onderscheid tussen drie categorieën: werknemer, ondernemer en resultaatgenieter. Het onderscheid tussen werknemer en ondernemer wordt bepaald door de arbeidsovereenkomst respectievelijk de overeenkomst van opdracht of aan-neming. De bedoeling van partijen speelt voor de kwalificatie een rol, maar is niet doorslag-gevend. Ook de wijze waarop partijen in de praktijk uitvoering geven aan de overeenkomst is bepalend voor de aard van de overeenkomst. De partijbedoeling vormt een complicerende factor omdat verschillende rechters haar verschillend beoordelen. Art. 7:610 BW definieert de arbeidsovereenkomst als ‘de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich ver-bindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.’ Het gaat in alle gevallen om de vaststelling van een verplichting tot het verrich-ten van persoonlijke arbeid, een verplichting tot het betalen van loon en een gezagsverhou-ding. De gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer is doorslaggevend: de werkne-mer verricht zijn arbeid in ondergeschiktheid. De zelfstandige is niet ondergeschikt aan zijn opdrachtgever.31 De burgerlijke rechter hecht daarnaast belang aan de bedoeling van partijen

31 SER, (2010): pp. 43-44. In de jurisprudentie van de Hoge Raad spelen de volgende beoordelingscriteria een

rol bij de vaststelling van de aard van de overeenkomst (de arbeidsovereenkomst respectievelijk de overeen-komst van opdracht): vrijheid van werkindeling; het karakter van de beloning; de betrokken personen bij uitbe-taling van loon; de verantwoordelijkheid voor het ondernemingsrisico; de zorg voor grond- en hulpstoffen en hulpmiddelen; het verrichten van niet bij overeenkomst genoemde nevenwerkzaamheden; de inhouding van premies sociale verzekeringen; doorbetaling van loon bij vakantie, ziekte- en verlofdagen; eventuele afdracht van btw door de ‘werknemer’; de toepassing van arbeidsvoorwaardenregelingen (eindejaarsuitkering, bijdrage ziektekostenverzekering etc.). Bij de vaststelling van de gezagsverhouding zijn de volgende factoren relevant: de duurzaamheid van de arbeidsprestatie; de mate waarin arbeid wordt verricht (vooraf) is bepaald; de mate van zelfstandigheid van de werknemer ten aanzien van de invulling en uitvoering van de bedongen arbeid; de maat-schappelijke positie van de persoon die tegen loon arbeid verricht. Deze factoren worden in onderling verband gewogen; geen daarvan hoeft bij voorbaat beslissend te zijn.

(15)

15

– in naam stelt hij haar zelfs voorop – maar de sociale verzekeringsrechter en de belasting-rechter doen dat niet, althans in mindere mate.32

Het onderscheid tussen werknemer en ondernemer is van belang voor onder meer de inhoudings- en premieplicht van loonheffingen en de verzekeringsplicht voor werknemers-verzekeringen. De opdrachtgever is niet verplicht loonbelasting en premie volksverzekerin-gen op de vergoeding in te houden of premies werknemersverzekerinvolksverzekerin-gen en inkomensafhan-kelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over de vergoeding te betalen indien de op-drachtnemer kwalificeert als zelfstandige ondernemer. Daarnaast is het onderscheid tussen zelfstandige en werknemer van belang voor de fiscale kwalificatie van het inkomen.33 De

kwalificatie bepaalt of de inkomsten moeten worden beschouwd als loon uit dienstbetrekking, als winst uit onderneming, als voordelen uit werkzaamheden verricht voor rekening en risico van een vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft (directeur-grootaandeelhouder) of als resultaat uit overige werkzaamheden. De verschillende categorie-en zijn alle onderworpcategorie-en aan ecategorie-en eigcategorie-en fiscaal regime. Bovcategorie-endicategorie-en kan de zelfstandige onder-nemer onder omstandigheden profiteren van bepaalde aftrekposten zoals de zelfstandigenaf-trek, startersaftrek en de mkb-winstvrijstelling. Dit hoofdstuk behandelt de beoordeling van de juridische status van de arbeidsrelatie voor de fiscale en sociale wetgeving. Per 1 mei 2016 geldt een nieuw systeem. Dit hoofdstuk bespreekt zowel het oude als het nieuwe systeem.

3.1. Verklaring arbeidsrelatie

De ‘verklaring arbeidsrelatie’ (Var) is in 2001 ingevoerd om meer duidelijkheid te geven over het onderscheid tussen zelfstandige en werknemer ten aanzien van fiscale en sociale wetgeving. Met de Var geeft de Belastingdienst een voorlopig oordeel over de kwalificatie van de voordelen uit de arbeidsrelatie. De Var wordt vooraf verleend (of geweigerd) op basis van gegevens verstrekt door de Var-aanvrager (de opdrachtnemer). De voordelen van de

32 In het arrest Hoge Raad (belastingkamer) 25 maart 2011, JAR 2011/109, www.rechtspraak.nl, LJN: BP3887

(Gouden Kooi) sluit de belastingrechter aan bij de jurisprudentie van de eerste kamer van de Hoge Raad (civiele kamer): de vaststelling van de arbeidsovereenkomst geschiedt via een weging van alle omstandigheden van het geval, waarvan de bedoeling van partijen er één is. Desalniettemin bestaat de overeenstemming tussen de belas-tingrechter en de civiele rechter hoofzakelijk op het gebied van woorden. De belasbelas-tingrechter lijkt feitelijk zijn koers niet te hebben gewijzigd.

(16)

16

standige opdrachtnemer worden aangemerkt als winst uit onderneming (Var-wuo) of als werkzaamheden verricht voor rekening en risico van de vennootschap van de aanvrager: de directeur-grootaandeelhouder (Var-dga). De overlegging van de Var heeft in beginsel tot ge-volg dat de opdrachtgever geen loonheffing hoeft in te houden of af te dragen voor de werk-zaamheden waartoe hij de zelfstandige ondernemer opdracht geeft. De opdrachtgever is wel verplicht de loonheffing in te houden voor opdrachtnemers werkzaam in een privaatrechtelij-ke dienstbetrekking (de arbeidsovereenkomst ex art. 7:610 BW). Bij twijfel over het karakter van de arbeidsrelatie mag de opdrachtgever in beginsel afgaan op de Var. Indien de Var, ach-teraf beschouwd, onterecht is verleend, wordt de loonbelasting bij de opdrachtnemer gehe-ven.34

Sinds 2002 wordt de Var aangemerkt als zelfstandigheidsverklaring in het kader van sociale zekerheidswetgeving. De zelfstandigheidsverklaring heeft twee rechtsgevolgen. In de eerste plaats wordt de opdrachtnemer niet als werknemer verzekerd voorzover hij geen arbeid verricht in de zin van de arbeidsovereenkomst ex art. 7:610 BW. Ten tweede is de opdracht-gever gevrijwaard van premieheffing. Als (achteraf) blijkt dat tijdens de looptijd van de zelf-standigheidsverklaring in feite sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking (ex art. 7:610 BW) komt de premieheffing in beginsel voor rekening van de opdrachtnemer. Dit is slechts anders indien de opdrachtgever redelijkerwijs kon weten dat de arbeid in dienstbe-trekking werd verricht.35

De invoering van de Var had tot doel de opdrachtgever meer zekerheid te geven over de verplichting tot premie- en loonheffing. Toch leidt de afgifte van de Var niet tot een volle-dige vrijwaring van de verplichting tot premie- en loonheffing bij de opdrachtgever. De op-drachtgever blijft gehouden het karakter van de arbeidsrelatie met de opdrachtnemer (margi-naal) te toetsen. Het (oorspronkelijke) systeem van de Var bood geen zekerheid indien, ach-teraf beschouwd, toch sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking ex art. 7:610 BW. De complexiteit van het systeem zou het opdrachtgevers bemoeilijken om een juiste inschat-ting te maken van de verplichinschat-ting tot premie- en loonheffing. Ook de naheffing van premies bij (schijnzelfstandige) opdrachtnemers stuitte op bezwaren. Zelfstandige opdrachtnemers zouden door een dergelijke regeling onterecht worden benadeeld.36

34 Kamerstukken II 2003/04, 29 677, nr. 3, p. 1 (MvT) 35 Id., pp. 1-2

(17)

17

Een wetswijziging in 2004 moest voornoemde bezwaren ondervangen. De wetswijzi-ging had tot doel de positie van zelfstandige opdrachtnemers te versterken door de rechtsze-kerheid van de opdrachtgevers te vergroten. Het systeem van de Var werd behouden, maar aan het voorlopig oordeel van de Belastingdienst (via de afgifte van de Var) werden meer rechtsgevolgen verbonden. De belangrijkste uitbreiding van de rechtsgevolgen was de vrijwa-ring van de opdrachtgever voor de heffing van loonbelasting en premies werknemersverzeke-ringen. De vrijwaring van de opdrachtgever vindt plaats als aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1. de opdrachtnemer heeft de opdrachtgever een Var-wuo of Var-dga getoond voor de arbeidsrelatie in kwestie; 2. de opdrachtgever beschikt over een kopie van de verklaring; en 3. de opdrachtgever heeft de identiteit van de opdrachtnemer vastgesteld en heeft een af-schrift van het identiteitsbewijs in zijn administratie opgenomen.37

3.2. Beoordeelde overeenkomsten

De uitbreiding van de rechtsgevolgen van de Var heeft de rechtszekerheid van de opdracht-gever vergroot. De overlegging van een Var-wuo of Var-dga vrijwaart hem van premie- en loonheffing. Toch heeft de wetswijziging van 2004 de positie van zelfstandige ondernemers niet versterkt. De Belastingdienst kan niet langer handhaven bij de opdrachtgever indien (achteraf) blijkt dat de Var onterecht is verleend. Handhaving is dan alleen nog mogelijk bij de opdrachtnemer. De onjuistheid van de Var komt zo volledig voor rekening en risico van de opdrachtnemer.38

Er bestaat al lange tijd ontevredenheid over het systeem van de Var. De staatssecreta-ris van Financiën had in de kabinetsbrief van 17 september 2012 maatregelen aangekondigd met betrekking tot de Var.39 De Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (aanvankelijk:

Wet invoering Beschikking geen loonheffing) is een aanvulling op de kabinetsbrief. De wet vormt geen aanpassing van het systeem van de Var, maar vervangt de Var door de ‘beoor-deelde overeenkomst’. In het oude systeem is de opdrachtnemer volledig verantwoordelijk voor de juistheid van de Var. De opdrachtnemer vult de aanvraag in en is verantwoordelijk voor de verstrekte gegevens. Bij een onterechte afgifte van de Var komt de premieheffing

37 Deze voorwaarden zijn geregeld in een nieuw artikel 6a van de Wet op de Loonbelasting 1964. 38 Kamerstukken II 2014/15, 34 036, nr. 3, p. 1 (MvT)

(18)

18

voor rekening van de opdrachtnemer. De nieuwe wet maakt de opdrachtgever medeverant-woordelijk voor de juiste (fiscale) kwalificatie van de arbeidsrelatie. Het oorspronkelijke wetsvoorstel beoogde het systeem van de Var te vervangen door één beschikking: de Be-schikking geen loonheffing (Bgl). Een webmodule zou aan de hand van een serie vragen een oordeel geven over de inhoudingsplicht van de opdrachtgever. De antwoorden op de vragen bepalen of de aanvraag wordt gehonoreerd.40 De Bgl geeft de opdrachtgever slechts

zeker-heid over de loonheffingen voorzover zowel het soort werkzaamheden dat wordt verricht, alsook de wijze waarop en condities waaronder in de praktijk gewerkt wordt, volledig over-eenstemmen met de wijze en condities die op de beschikking staan vermeld. De opdrachtge-ver staat in voor de juistheid van de gegevens van alle aspecten binnen zijn invloedssfeer. De gegevens waarop de opdrachtgever geen beslissende invloed heeft, komen voor rekening van de opdrachtnemer.41

Het voorgestelde systeem van de Bgl stuitte op forse kritiek. De Bgl zou onvoldoende tegemoet komen aan de behoefte van een sectorale benadering. Ook zou de Bgl niet voorzien in de behoefte van de opdrachtgever om in één keer zekerheid te krijgen voor alle zzp’ers die hij contracteert.42 De kritiek heeft uiteindelijk geleid tot een wijziging van het

oorspronkelij-ke wetsvoorstel. De Bgl werd geschrapt en vervangen door een systeem van beoordeelde overeenkomsten. Externe partijen en belangenorganisaties van bepaalde branches of beroeps-groepen kunnen de Belastingdienst modelovereenkomsten voorleggen ter beoordeling van de juridische kwalificatie van de arbeidsrelatie. Het oordeel van de Belastingdienst biedt partijen zekerheid omtrent de verplichting tot loonheffingen. De Belastingdienst maakt de beoordeel-de mobeoordeel-delovereenkomsten openbaar zodat anbeoordeel-dere opdrachtgevers en opdrachtnemers hiervan gebruik kunnen maken. Het gebruik van beoordeelde modelovereenkomsten is niet verplicht. Opdrachtgever en opdrachtnemer kunnen ook een individuele overeenkomst opstellen en voorleggen aan de Belastingdienst. Het oordeel van de Belastingdienst biedt ook hier zeker-heid omtrent de vrijwaring van loonheffing mits daadwerkelijk in overeenstemming met de overeenkomst wordt gewerkt. De beoordeelde (individuele) overeenkomst wordt eveneens gepubliceerd – uiteraard geanonimiseerd en met toestemming van zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer – zodat andere opdrachtgevers en opdrachtnemers daar hun voordeel mee kunnen doen. Het staat opdrachtgever en opdrachtnemer vrij de individuele overeenkomst

40 Kamerstukken II 2014/15, 34 036, nr. 3, p. 5 (MvT) 41 Id., p. 4

(19)

19

niet voor te leggen aan de Belastingdienst. De opdrachtgever moet in dat geval zelf bepalen of hij loonheffingen moet betalen.

3.3. Verzekering en risico

Het systeem van de Var en – later – de beoordeelde modelovereenkomst maakt een strikt on-derscheid tussen de werknemer en de zelfstandige ondernemer voor de verplichting tot pre-mie- en loonheffing. De premieplicht voor volks- en werknemersverzekeringen beschermt de werknemer tegen inkomensverlies door werkloosheid, arbeidsongeschiktheid of ziekte.43 De

opdrachtgever is niet verplicht loonbelasting of premies volks- en werknemersverzekeringen te betalen voor de zelfstandige ondernemer. De zelfstandige ondernemer wordt niet be-schermd door de opdrachtgever, maar is zelf verantwoordelijk voor de betaling van belasting en het afsluiten van verzekeringen.

Het fiscale en sociale zekerheidsrecht maakt een strikt onderscheid tussen werkne-mers en ondernewerkne-mers. Beide categorieën zijn onderworpen aan een ander bestuurlijk regime. De zelfstandige ondernemer is het object en subject van neoliberaal bestuur: hij draagt zelf de verantwoordelijkheid voor de (tijdige) betaling van belasting en besluit zelf of, en zo ja, tegen welke risico’s hij zich verzekert. De ondernemer wordt zo de schepper van zijn eigen situatie – en in het verlengde daarvan – van zichzelf. Hij is niet louter de objectieve wederpartij bij een overeenkomst, maar is kneedbaar en vormbaar; hij verandert al naargelang de keuzes die hij maakt en de situaties waarin hij zich begeeft. Het fiscale en sociale zekerheidsrecht be-handelt de werknemer (vooralsnog) niet als subject van neoliberaal bestuur, maar als een per-soon die (tot op zekere hoogte) bescherming behoeft tegen de grillen van de vrije markt. Het recht verleent de werknemer een vastere, minder veranderlijke identiteit. De werknemer wordt als het ware ingekapseld via het systeem van de verplichte loonheffing en premies volks- en werknemersverzekering. In vergelijking met de ondernemer is het karakter van de werknemer strakker gedefinieerd en minder vormbaar.

43 Belastingdienst, Werknemersverzekeringen: http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/werk_en_inkomen/sociale_v erzekerin-gen/premies_volks_en_werknemersverzekeringen/werknemersverzekeringen/werknemersverzekeringen (laatst bezocht op 29 juni 2016)

(20)

20

Ondanks de onderscheiden bestuurlijke regimes voor de zzp’er respectievelijk werk-nemer lijkt het neoliberale bestuur aan terrein te winnen. De uitbreiding van het neoliberale bestuur wordt zichtbaar in de ontwikkeling van de Var naar de beoordeelde modelovereen-komst. In het systeem van Var draagt de Var-aanvrager (zzp’er) nog de volledige verant-woordelijkheid voor de juistheid van de verstrekte gegevens. De zzp’er draagt het risico, de verantwoordelijkheid en de kosten (eventuele naheffing) als de Var – achteraf beschouwd – onterecht is verleend. De verantwoordelijkheid van de zzp’er past bij de aard van de mens-als-onderneming; de zzp’er is niet langer een mens die bescherming behoeft, maar een onder-nemer van zichzelf en loopt daarbij bepaalde risico’s. De Var bood echter onvoldoende ze-kerheid voor de verplichting tot loon- en premieheffing waardoor opdrachtgevers soms afza-gen van het sluiten van een overeenkomst met zzp’ers. Het systeem van de Var belette zo de optimale uitbreiding van de ondernemingsvorm van de zzp’er.

De beoordeelde modelovereenkomst maakt de opdrachtgever medeverantwoordelijk voor de juiste fiscale kwalificatie van de arbeidsrelatie en hoopt zo de ondernemingsvorm van de zzp’er te stimuleren. Het nieuwe systeem biedt meer zekerheid door de publicatie van de beoordeelde modelovereenkomsten en de invoering van de gedeelde verantwoordelijkheid tussen opdrachtgever en –nemer. Het is de verwachting dat opdrachtgevers sneller zzp’ers zullen contracteren als ze meer zekerheid hebben over de fiscale kwalificatie van de arbeids-overeenkomst. Als opdrachtgevers meer overeenkomsten met zzp’ers sluiten, zal dat leiden tot een toename van de ondernemingsvorm van de zzp’er. De deregulering van de arbeidsre-latie stimuleert zo de ondernemingsvorm van de zzp’er en past binnen het kader van een uit-breiding van het neoliberale bestuur.

(21)

21

4. Discriminatieverboden en fundamentele vrijheden

Het vorige hoofdstuk behandelde de omgang van het nationale recht met het fenomeen van de zzp’er. De volgende hoofdstukken verplaatsen de aandacht van het nationale niveau naar het supranationale niveau en plaatsen het fenomeen van de zzp’er in de context van het recht van de Europese Unie. Dit hoofdstuk bespreekt de discriminatieverboden en de vrijverkeerbepa-lingen van het EU Werkingsverdrag in relatie tot de zzp’er. Hoofdstuk 5 behandelt de onder-werping van de zzp’er aan de mededingingsrechtelijke bepalingen van het EU Werkingsver-drag. Hoofdstuk 6 besluit met een bespreking van het Richtlijnvoorstel eenpersoonsvennoot-schappen.

De positie van de zzp’er in het nationale recht is onlosmakelijk verbonden met het recht van de Europese Unie. Het Unierecht werkt rechtstreeks in de interne rechtsorde van de lidstaten en heeft voorrang boven het daarmee strijdige nationale recht. Particulieren kunnen zich rechtstreeks op het Unierecht beroepen voorzover de bepalingen van het Unierecht zich daartoe lenen. Een bepaling leent zich voor directe werking als zij onvoorwaardelijk en vol-doende is bepaald. De bepaling mag voor haar werking niet afhankelijk zijn van een nadere uitvoeringshandeling van een instelling van de Unie of een lidstaat ter zake waarvan beleids-vrijheid bestaat. Directe werking bestaat in twee vormen: ‘verticale’ werking (verhouding tussen overheid en particulier) en ‘horizontale’ werking (verhouding tussen particulieren on-derling).44

De discriminatieverboden en de bepalingen betreffende het vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal behoren tot de kern van het Unierecht en hebben rechtstreekse werking. De discriminatieverboden van art. 18 en art. 157 EU Werkingsverdrag verbieden discriminatie op grond van nationaliteit respectievelijk de ongelijke beloning van mannen en vrouwen. De vrijverkeerbepalingen zijn in wezen ook discriminatieverboden (belemmerings-verboden) en zijn de fundamentele vrijheden van het Unierecht. De belangrijkste vrijheden voor de zzp’er zijn de vrijheid van vestiging (art. 56 EU Werkingsverdrag) en de vrijheid van dienstverlening (art. 63 EU Werkingsverdrag).

Bij de toepasselijkheid van de vrijverkeerbepalingen speelt het onderscheid tussen de ‘echte’ zzp’er en de werknemer/schijnzelfstandige een rol. Als de zzp’er de facto kwalificeert als (verkapte) werknemer naar Europees recht valt hij in beginsel onder het vrij verkeer van

(22)

22

werknemers (art. 49 EU Werkingsverdrag). Het vrij verkeer van werknemers heeft net als de andere vrijverkeerbepalingen directe werking, maar kent een eigen toepassingsgebied. Tege-lijkertijd blijkt het onderscheid van ondergeschikt belang voor de toepasselijkheid van de discriminatieverboden. Art. 18 en art. 157 EU Werkingsverdrag maken geen (strikt) onder-scheid tussen werknemers en zzp’ers.

4.1. Discriminatieverboden

Het EU Werkingsverdrag kent een aantal bepalingen dat expliciet van toepassing is op werk-nemers. Het discriminatieverbod van art. 157 (gelijke beloning manlijke en vrouwelijke werknemers) is al genoemd. Het Hof heeft de directe horizontale werking van het verbod op discriminatie naar geslacht vroeg erkend.45 De bepaling van art. 157 richt zich weliswaar tot

de lidstaten, maar het Hof beschouwt de gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers als één van de grondslagen van de gemeenschap en van dwingend recht ‘zodat het verbod van discriminatie tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers niet slechts geldt voor overheidshandelingen, doch eveneens van toepassing is op alle overeenkomsten die een collectieve regeling van arbeid in loondienst inhouden …’46 Werknemers kunnen zich

daar-door niet alleen tegenover de overheid op de discriminatieverboden beroepen (verticale wer-king), maar ook tegenover andere, privaatrechtelijke partijen bij de arbeidsovereenkomst.

Het fundamentele en dwingendrechtelijke karakter van art. 157 heeft nog een ander gevolg. De bepaling heeft weliswaar betrekking op de opheffing van discriminatie naar ge-slacht van werknemers, maar als ‘fundamenteel recht’47 is het verbod van discriminatie tussen

mannelijke en vrouwelijke werknemers van toepassing op alle contracten tussen particulie-ren.48 Anders gezegd: de gelijke beloning van mannen en vrouwen is van gelijke toepassing

op de overeenkomst tussen opdrachtgever en opdrachtnemer (zzp’er).

In de zaak Walrave komt het Hof tot een soortgelijke conclusie voor wat betreft art. 18 EU Werkingsverdrag (discriminatie naar nationaliteit). Anders dan art. 157 heeft de bepa-ling geen betrekking op een specifieke categorie (werknemers of zelfstandigen), maar

45 Id., p. 46

46 HvJ EG zaak 43/75 (Defrenne/Sabena I), 8 april 1976, Jur. 1976, p. 1039, NJ 1977, 139

47 HvJ EG zaak 149/77 (Defrenne/Sabena II), 15 juni 1978, Jur. 1978, p. 1379: Het Hof oordeelt dat het beginsel

van gelijke beloning van man en vrouw behoort tot de fundamentele rechten van de mens.

(23)

23

biedt het elke vorm van discriminatie naar nationaliteit. Het verbod geldt daarom niet alleen voor het optreden van het openbaar gezag, maar ook voor de collectieve regeling van arbeid in loondienst en dienstverrichting evenals elke andere individuele overeenkomst tussen parti-culieren. Het verbod op discriminatie naar nationaliteit heeft dus directe horizontale werking. Het onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen speelt voor de toepasselijkheid van art. 18 geen rol. Samengevat: werknemers en zelfstandigen worden op gelijke wijze bestreken door de discriminatieverboden van artt. 157 en 18.

4.2. Fundamentele vrijheden Vrijheid van werknemersverkeer

Art. 49 EU Werkingsverdrag (vrijheid van werknemersverkeer) is expliciet gericht tot werk-nemers. Het vrij verkeer van werknemers is een belangrijk element van de interne markt en vormt een uitwerking van het bredere vrij verkeer van personen. In de Europese Unie is elke vorm van discriminatie naar nationaliteit tussen werknemers van de lidstaten verboden. Het Hof interpreteert het discriminatieverbod in termen van een belemmeringenverbod. In de zaak Burbaud bepaalde het Hof dat ‘volgens vaste rechtspraak … sprake [is] van een belem-mering van het vrij verkeer van werknemers wanneer een nationale maatregel, ook indien hij zonder discriminatie op grond van nationaliteit wordt toegepast, de uitoefening door een on-derdaan van een lidstaat van deze door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheid kan belemmeren of minder aantrekkelijk maken.’49 De vrijheid van werknemersverkeer omvat

dus niet alleen een verbod op (directe) discriminatie naar nationaliteit, maar ook (andere) maatregelen die het vrije verkeer van werknemers tussen de lidstaten (kunnen) belemmeren. De vrijheid van werknemersverkeer is niet van toepassing op betrekkingen in overheids-dienst. Daarnaast kan de vrijheid van werknemers worden beperkt wegens redenen van open-bare orde, openopen-bare veiligheid en volksgezondheid of omwille van redenen van dwingend algemeen belang.50

49 HvJ EG zaak C-285/01 (Burbaud), 9 september 2003, Jur. 2003, p. I-8246

50 Schütze, (2012): pp. 234-243. Zie ook: Ministerie van Buitenlandse Zaken, Expertise Centrum Europees

recht, Dossier: Werknemers (vrij veerkeer). Beschikbaar via: http://www.minbuza.nl/ecer/dossiers/werknemers-vrij-verkeer/werkingssfeer-vrij-verkeer-van-werknemers.html (laatst bezocht op 30 juni 2016)

(24)

24

De werkingssfeer van de vrijheid van werknemers wordt bepaald door de Europees-rechtelijke definitie van het begrip ‘werknemer’.51 Een werknemer is iedere onderdaan van

een lidstaat die voor een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een vergoeding ontvangt en dus reële en daadwerkelijke arbeid in loon-dienst verricht.52 De werknemer wordt gekenmerkt door zijn integratie in de onderneming

tijdens de duur van de arbeidsverhouding. De werknemer vormt met de onderneming een economische eenheid en bezit niet voldoende (economische) onafhankelijk om als zelfstandi-ge ondernemer te worden aanzelfstandi-gemerkt. De werknemer draagt doorgaans – in tezelfstandi-genstelling tot de zelfstandige ondernemer – geen (directe) commerciële risico’s van een transactie en werkt (doorgaans) voor (slechts) één werkgever.53 Voor de kwalificatie als ‘werknemer’ naar

Euro-pees recht is geen formeel arbeidscontract vereist.54 Ook arbeid verricht in deeltijd sluit de

toepasselijkheid van het werknemersbegrip niet uit. De kwalificatie hangt samen met objec-tieve criteria die kenmerkend zijn voor de arbeidsverhouding. Gedetacheerde werknemers en zelfstandigen vallen niet onder de definitie. Zij worden in beginsel gedekt door de vrijheid van dienstverlening en de vrijheid van vestiging.

Het nationale recht speelt geen rol bij de kwalificatie van werknemer naar Europees recht.55 Andersom heeft het Europese recht wel een zekere invloed op het nationale recht van

de lidstaten. In Nederland bestaat er weinig verschil tussen het nationale en het Europese recht voor wat betreft de uitleg van het werknemersbegrip. Hoofdstuk 3 heeft de arbeidsrela-tie in het Nederlandse recht al besproken. Art. 7:610 BW definieert de arbeidsovereenkomst als ‘de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de an-dere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.’ De woorden ‘in dienst van’ duiden op de ondergeschiktheid van de werknemer en de gezagsbevoegdheid van de werkgever. De Hoge Raad hanteert bij de vaststelling van de arbeidsrelatie

51 Id., pp. 235-239. Zie ook: Ministerie van Buitenlandse Zaken, Expertise Centrum Europees recht, Dossier:

Werknemers (vrij veerkeer).

Beschikbaar via: http://www.minbuza.nl/ecer/dossiers/werknemers-vrij-verkeer/werkingssfeer-vrij-verkeer-van-werknemers.html (laatst bezocht op 30 juni 2016)

52 HvJ EG zaak 66/85 (Lawrie-Blum), 3 juli 1986, Jur. 1986, p. 02121; HvJ EG zaak 53/81 (Levin), 23 maart

1982, Jur. 1982, p. 01035

53 Gevoegde conclusies A-G Jacobs van 28 januari 1999 bij HvJ EG zaak C-67/96 (Albany) e.a., Jur. 1999, p.

I-5751, nr. 215

54 HvJ EG zaak 196/87 (Steyman), 5 oktober 1988, Jur. 1988, p. 06159 55 HvJ EG zaak 75/63 (Unger), 19 maart 1964, Jur. 1964, p. 347

(25)

25

velijk de overeenkomst van opdracht criteria als de aard van de arbeid, het loon en de ge-zagsverhouding. De criteria sluiten nauw aan bij de rechtspraak van het Hof.56

Vrijheid van dienstverlening

Het werknemersbegrip en het zelfstandigheidsbegrip zijn elkaar wederzijds uitsluitende cate-gorieën. De ‘schijnzelfstandige’ zzp’er kwalificeert als (verkapte) werknemer en vindt dus bescherming in de vrijheid van werknemersverkeer. De vrijheid van werknemersverkeer is niet van toepassing op de ‘echte’ zelfstandige – de zelfstandige is geen ‘werknemer’ in Euro-peesrechtelijke zin, maar een zelfstandige verrichter van economische activiteiten. De zelf-standige geniet onder omstandigheden bescherming van de vrijheid van dienstverlening en/of de vrijheid van vestiging. De vrijheid van dienstverlening is neergelegd in art. 56 EU Wer-kingsverdrag. Art. 57 EU Werkingsverdrag omschrijft een dienst als ‘dienstverrichtingen welke gewoonlijk tegen vergoeding geschieden’, met andere woorden: een dienst is een eco-nomische activiteit. Het artikel stelt verder dat een dienst met name werkzaamheden omvat van industriële of commerciële aard, van het ambacht of van de vrije beroepen. De opsom-ming is niet-limitatief en in de rechtspraak aanzienlijk uitgebreid.

De vrijheid van diensten bepaalt dat alle EU-onderdanen grensoverschrijdende dien-sten kunnen verrichten als zij in een lidstaat gevestigd zijn. Het recht op vrije dienstverlening geldt niet voor onderdanen van derde landen. De Raad en het Europees Parlement kunnen via wetgeving de vrijheid van dienstverlening uitbreiden en van toepassing verklaren op onder-danen van derde landen. De strenge vestigings- en nationaliteitscriteria zijn overigens niet van toepassing op de vrijheid om diensten te ontvangen en kunnen ook door onderdanen van derde landen worden ingeroepen.57

Het vrij verkeer van diensten is in wezen een belemmeringverbod. Ook maatregelen die niet (direct) discrimineren op grond van nationaliteit (‘zonderonderscheidsmaatregelen’) worden door de bepaling gedekt voorzover zij de grensoverschrijdende dienstverlening (po-tentieel) belemmeren. In de zaak Säger bepaalde het Hof dat ‘niet alleen de afschaffing van iedere discriminatie van de dienstverrichter op grond van diens nationaliteit ... maar tevens de opheffing van iedere beperking – ook indien deze zonder onderscheid geldt voor binnenland-se dienstverrichters en dienstverrichters uit andere lidstaten – die de werkzaamheden van de

56 HvJ EG zaak 66/85 (Lawrie-Blum), 3 juli 1986, Jur. 1986, p. 2139. Zie ook: Heerma van Voss, (2014): p. 624 57 Barents en Brinkhorst, (2012): pp. 514-519. Zie ook: Ministerie van Buitenlandse Zaken, Expertise Centrum

Europees recht, Dossier: Diensten (vrij verkeer).

(26)

26

dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd en aldaar rechtmatig gelijksoortige diensten verricht, verbiedt of anderszins belemmert.’58 Het vrij verkeer van diensten vindt een

belangrijke uitwerking in de Dienstenrichtlijn.59 De Dienstenrichtlijn is in Nederland

geïm-plementeerd in de Dienstenwet. Vrijheid van vestiging

De vrijheid van vestiging vertoont grote gelijkenissen met het vrij verkeer van diensten. Het onderscheid tussen beide bepalingen hangt samen met de mate van duurzaamheid: dienstver-lening ziet op de verrichting van een tijdelijke activiteit, terwijl de vrijheid van vestiging een meer duurzaam karakter heeft. Het onderscheid is in de praktijk niet altijd even duidelijk.60

Art. 49 EU Werkingsverdrag bepaalt dat zelfstandigen, beoefenaars van vrije beroepen en rechtspersonen in een andere lidstaat duurzame economische activiteiten mogen uitoefenen. De vrijheid van vestiging verbiedt elke vorm van discriminatie naar nationaliteit en verplicht de lidstaten de uitoefening van de vestigingsvrijheid te vergemakkelijken via harmonisatie of wederzijdse erkenning van de nationale regels voor toegang tot de beroepsactiviteiten. De vrijheid van vestiging omvat de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst, even-als de mogelijkheid tot oprichting en het beheer van ondernemingen ten behoeve van duur-zame activiteiten. De voorwaarden voor de vestigingshandeling mogen niet verschillen van de voorwaarden die gelden voor de eigen onderdanen van de lidstaat. 61

4.3. Gelijk speelveld

Het onderscheid tussen ‘schijnzelfstandige’ of de facto werknemer en (‘echte’) zelfstandige ondernemer (zzp’er) speelt een rol bij de toepasselijkheid van de vrijverkeerbepalingen. Het vrij verkeer van werknemers is alleen van toepassing op personen die kwalificeren als werk-nemer in Europeesrechtelijke zin. Voor zzp’ers zijn vooral de vrijheid van dienstverlening en de vrijheid van vestiging van belang. Anderzijds maakt het Hof geen onderscheid tussen

58 HvJ EG zaak C-76/90 (Säger), 25 juli 1991, Jur. 1991, p. I-04221 59 Richtlijn 2006/123 betreffende de diensten op de interne markt

60 Zie: HvJ EG zaak C-112/91 (Werner), 26 januari 1993, Jur. 1993, p. I-463

61 Europees Parlement: http://www.europarl.europa.eu/atyourservice/nl/displayFtu.html?ftuId=FTU_3.1.4.html

(27)

27

werknemers en zzp’ers voor de toepassing van de discriminatieverboden van artt. 18 (discri-minatie naar nationaliteit) en 157 (gelijke beloning voor mannen en vrouwen).

De gelijke toepassing van de discriminatieverboden van artt. 18 en 157 voor zowel werknemers als zzp’ers kan (mogelijk) worden uitgelegd in termen van neoliberaal bestuur.62 Anders dan in het Nederlandse fiscale en sociale zekerheidsrecht (zie: Hoofdstuk 3) onder-werpen de Europeesrechtelijke discriminatieverboden zzp’ers en werknemers aan eenzelfde bestuurlijk regime. In het licht van Foucaults analyse van neoliberaal bestuur zijn de discri-minatieverboden de mogelijkheidsvoorwaarden voor het spel van vrije concurrentie. De dis-criminatieverboden grijpen niet direct in op het economisch proces, maar stellen de noodza-kelijke randvoorwaarden opdat het principe van de vrije markt tot wasdom komt. De bepa-lingen van artt. 18 en 157 plaatsen alle marktdeelnemers – ongeacht het werknemers danwel zzp’ers betreft – in eenzelfde beginpositie. Zo beschouwd worden werknemers net als zzp’ers ‘ondernemingen van zichzelf’ voorzover zij zich op gelijke voet – onafhankelijk van hun ge-slacht of nationaliteit – kunnen ‘vermarkten’ en aanbieden aan potentiële investeerders (zoals werkgevers of opdrachtgevers).

Zoals gezegd speelt het onderscheid tussen werknemers en zzp’ers wel een rol bij de toepassing van de vrijverkeerbepalingen. De vrijverkeerbepalingen hebben alle een eigen toepassingsgebied en de kwalificatie als werknemer respectievelijk zelfstandige ondernemer is van belang voor de toepasselijkheid van de specifieke vrijverkeerbepaling. Desalniettemin kunnen de vrijverkeerbepalingen eveneens worden uitgelegd in termen van neoliberaal be-stuur. De vrijverkeerbepalingen onderscheiden weliswaar verschillende categorieën, maar binnen de reikwijdte van de specifieke categorie functioneren de vrijverkeerbepalingen als discriminatieverboden. De vrijverkeerbepalingen stellen zo de randvoorwaarde voor het spel van vrije concurrentie voor een bepaalde categorie. Anders gezegd: de vrijheid van werkne-mersverkeer faciliteert de vrije concurrentie tussen werknemers, de vrijheid van dienstverle-ning de vrije concurrentie tussen dienstverleners etc. Afgezien van het feit dat werknemers en zzp’ers niet in een directe concurrentieverhouding staan, getuigen de vrijverkeerbepalingen van een zekere mate van neoliberaal bestuur. De vrijverkeerbepalingen creëren een gelijk

62 De vraag of de Europese Unie historisch dan wel feitelijk een neoliberaal karakter draagt, is omstreden. Het is

op dit punt geenszins de bedoeling een categorische uitspraak te doen over het neoliberale karakter van de ‘hele’ EU. Voor het voorliggende onderzoek is slechts van belang dat de gelijke toepassing van de discriminatieverbo-den voor zowel zzp’ers als werknemers kan wordiscriminatieverbo-den begrepen als een stimulering van de mens-als-onderneming en zou passen binnen een kader van neoliberaal bestuur. Andere, meer ‘sociale’ interpretaties van de gelijke toepassing van de discriminatieverboden blijven natuurlijk ook mogelijk.

(28)

28

speelveld voor verschillende typen spelers en faciliteren zo de economische integratie en de totstandbrenging van de interne, vrije markt.

Het samenstel van de discriminatieverboden van artt. 18 en 157 en de vrijverkeerbe-palingen stellen zo de randvoorwaarde voor de bloei van de vrije markt. De vrije markt wordt niet langer bevolkt door ‘autonome’63 individuen die elkaar ontmoeten voor de uitruil van

goederen of diensten (zoals in het klassiek-liberalisme), maar door vormbare ondernemingen – zowel in de vorm van werknemers als zzp’ers. Het gelijke speelveld maakt zowel werkne-mers als zzp’ers tot vleesgeworden ondernemingen: ze investeren, bestendigen hun concur-rentiepositie, acquireren, trekken kapitaal aan, kortom: vertonen precies het gedrag van ‘tradi-tionele’ ondernemingen. De spelers op de vrije markt zijn niet langer onafhankelijke, egocen-trische individuen, maar staan als ondernemingen in dynamische netwerkstructuren tot elkaar.

63 Met ‘autonoom’ wordt hier bedoeld: zowel vaststaand, vastomlijnd als object van laissez-faire, dat wil

zeg-gen: dat domein dat het bestuur met rust moet laten, onaantastbaar is, zichzelf de wet stelt en ongevoelig is voor invloeden van buitenaf. Zie Hoofdstuk 2 voor een nauwkeurige uiteenzetting van het klassiek-liberalisme.

(29)

29 5. Het mededingingsrecht

In het vorige hoofdstuk zijn de discriminatieverboden en de vrijverkeerbepalingen besproken. Het onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen (zzp’ers) is van ondergeschikt belang voor de toepassing van de discriminatieverboden, maar speelt een rol bij vrijverkeerbepa-lingen. Zo beperkt de vrijheid van werknemersverkeer zich expliciet tot werknemers en geldt zij niet voor zzp’ers. Het werknemersbegrip heeft in de rechtsspraak een overwegend vaste betekenis, maar een vastomlijnde definitie van de zzp’er ontbreekt vooralsnog in het Europe-se recht.

De afwezigheid van een eenduidige definitie van de zzp’er betekent niet dat zijn be-staan wordt genegeerd; integendeel, het Europese recht faciliteert, stimuleert en reguleert de activiteiten van de zzp’er op verschillende manieren. In het vorige hoofdstuk zijn de funda-mentele vrijheden van dienstverlening en vestiging besproken. Ook de discriminatieverboden faciliteren de activiteiten van zzp’er. Daarnaast kent het Europese recht een aantal bepalingen dat expliciet van toepassing is op ondernemingen. Het begrip ‘onderneming’ duidt vaak op een rechtspersoon (bedrijf), maar een natuurlijk persoon (een mens-van-vlees-en-bloed) kan eveneens als (juridische) onderneming kwalificeren. De Nederlandse Kamer van Koophandel hanteert drie criteria voor de kwalificatie als onderneming: de (rechts)-persoon levert goe-deren of diensten; hij vraagt daarvoor meer dan een symbolische vergoeding; en hij neemt deel aan het (normale) economische verkeer.64

Het Europese mededingingsrecht hanteert eveneens een functionele benadering van het begrip ‘onderneming’. Het Hof definieert de onderneming als elke eenheid die een eco-nomische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefi-nancierd.65 De functionele benadering van het begrip ‘onderneming’ impliceert dat

natuurlij-ke personen onder omstandigheden kwalificeren als onderneming. Het Europese recht maakt (net als het Nederlandse recht) een onderscheid tussen werknemers en zelfstandige verrich-ters van economische activiteiten (zzp’ers). Alleen laatstgenoemden kwalificeren als onder-neming in de zin van het mededingingsrecht.

64 Kamer van Koophandel:

http://www.kvk.nl/inschrijven-en-wijzigen/inschrijven-bij-de-kamer-van-koophandel/moet-ik-mijn-bedrijf-inschrijven/criteria-van-een-onderneming/ (laatst bezocht op 30 juni 2016)

(30)

30 5.1. (Neo)-liberaal mededingingsrecht

Het mededingingsrecht is een belangrijk onderdeel van de klassiek-liberale en neoliberale bestuurskunst en heeft tot doel een goede en gezonde concurrentie te verzekeren. Het klas-siek-liberalisme beschouwt het ontstaan van monopolies als een natuurlijk, semi-noodzakelijk gevolg van de vrije concurrentie in een kapitalistisch regime. De paradox van het klassiek-liberalisme is de gedachte dat vrije concurrentie noodzakelijk omslaat in haar monopolistische tegenpool. Het liberale regime grijpt direct in op het economisch proces om de monopolistische tendens te doorbreken.

Het neoliberalisme geeft een andere verklaring: het beschouwt de monopolistische tendens niet als een inherent gevolg van vrije concurrentie, maar als een gevolg van het ont-breken van de juiste randvoorwaarden. Het beginsel van vrije concurrentie is geen natuurlijk gegeven, maar een regulerend principe (eidos) dat zich ontplooit binnen het juiste institutio-nele kader. Het neoliberale mededingingsrecht grijpt (in theorie) niet (direct) in op het eco-nomisch proces, maar richt zich op de totstandbrenging van het juiste institutionele kader dat de vrije concurrentie faciliteert. Het institutionele kader moet voorkomen dat individuen of de overheid het economisch proces van vrije concurrentie saboteren door de totstandbrenging van monopolies buiten het economisch proces van vrije concurrentie om.66

Het Europese mededingingsrecht hanteert zowel klassiek-liberale als neoliberale in-strumenten om een goede en gezonde concurrentie te handhaven. Het mededingingsrecht bestaat uit een vijftal instrumenten. In de eerste plaats verbiedt het kartelverbod alle afspra-ken die de mededinging vervalsen. Ten tweede bestaat er een verbod op misbruik van machtspositie. Daarnaast is er een verbod op fusies die tot een machtspositie leiden. Ten vierde verbiedt het Europese recht staatssteun die de mededinging vervalst. Tot slot is over-heidsingrijpen verboden, indien het leidt tot een verstoring van de mededinging.67

Een nauwkeurige analyse van het Europese mededingingsrecht in termen van klas-siek-liberalisme respectievelijk neoliberalisme valt buiten het bestek van deze scriptie. Toch oogt het mededingingsrechtelijke regime – althans: op het eerste gezicht – (overwegend)

66 Von Mises, (1985): pp. 90-95, Röpke, (1950): p. 228 en Türem, (2016): pp. 242-262. Zie: Foucault, (2008):

pp. 134-137

67 Barents en Brinkhorst, (2012): pp. 551-555. Zie ook: Ministerie van Buitenlandse Zaken, Expertise Centrum

Europees recht, Dossier: Mededinging. Beschikbaar via: http://www.minbuza.nl/ecer/dossiers/mededinging (laatst bezocht op 30 juni 2016)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Steeds meer waarnemingen An- derzijds duiden deze gegevens, samen met alle andere waarnemingen, ontegenspreke- lijk op lokale vestiging – terwijl we daarover, tot minder dan

Samenvattend zou gesteld kunnen worden, dat de maat- schappelijke waarde van de onderneming wordt bepaald door funktionele,.. sociaal-ekonomische

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Gegeven de bevinding dat met name relatief hoogopgeleide mensen zelfstandige zonder personeel worden en dat opleidingen juist voor deze groep het best renderen, is het zorgelijk

Dit boek vormt de uitgewerkte tekst van de inaugurele rede die ik op 25 maart 2011 heb uitgesproken ter gelegenheid van de openbare aanvaarding van het ambt als bijzonder