De Multi-‐Inzetbare Kiosk Amsterdam
Een sociologisch onderzoek naar het beleid rondom de
nieuwe kiosk in Stadsdeel West
“Niet verwacht dat het zo’n vaart zou lopen”
Louise Luijt-‐KoemanVoorwoord
Een huisgenoot vroeg laatst aan mij: “Hoe vind je dat het tot nu toe gaat, het schrijven van je scriptie?” Toen ik antwoordde met: “Goed! Het is het leukste onderdeel van mijn bachelor tot nu toe”, keek hij mij verbaasd aan en vroeg: “Je maakt een grapje zeker?”. Nee, ik maakte geen grapje, ik was bloedserieus. Mijn bacheloronderzoek was en is het leukste onderdeel wat ik tot nu toe heb mogen meemaken in de afgelopen drie jaar sociologie. Want wat is nu leuker dan geheel je eigen onderzoek opstellen en compleet in een nieuw verhaal duiken?
Mijn scriptiebegeleidster heeft een grote bijdrage geleverd aan mijn positieve ervaring bij het maken van mijn scriptie. Het hoofdthema was ‘de kiosk’, maar er was veel vrijheid in het kiezen van jouw specifieke onderzoek. Dit alles onder goede en betrokken begeleiding van Carolien Bouw. Ook Gerben Moerman, mijn tweede begeleider, stond klaar met zijn adviezen omtrent het schrijven. Ik wil hen beide bedanken voor hun inzet en begeleiding.
Deze vrijheid heeft er toe geleid dat ik het afgelopen halfjaar een reis heb gemaakt door een heel nieuwe wereld: een wereld van ambtenaren, vergunningen, politici en kioskhouders. Maar hoe je het ook wendt of keert, een scriptie verslag komt er niet zomaar. Er was werk aan de winkel. Dit werken ging soms met vallen en opstaan, maar heb ik over het algemeen als zeer leerzaam, nuttig en plezierig ervaren.
De toegankelijkheid en openhartigheid van alle bewoners, ondernemers, politici, ambtenaren en van Maikel Venneker van Baveko Vastgoed B.V., heeft ook bijgedragen aan mijn plezierige ervaring. Allen hebben zeer openhartig verteld over hun ervaringen en daar wil ik ze graag voor bedanken. Mijn bacheloronderzoek had er heel anders uitgezien of was wellicht niet eens mogelijk geweest, als deze personen mij niet zo hartelijk hadden geholpen.
Als laatste wil ik mijn dank uiten aan mijn ouders, broers, huisgenoten (Julia & Niels) en medestudenten die naar al mijn verhalen en ervaringen hebben geluisterd en mij van adviezen hebben voorzien.
Ik neem u graag mee met mijn scriptie avontuur!
Amsterdam, juni 2016
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 ... 6
1.1. Inleiding ... 6
1.2. Theorie ... 7
1.2.1. Stadssociologie: Sociale veiligheid, economische bijdrage, werkgelegenheid en levendigheid ... 7
1.2.2 Beleidssociologie: hoe ontstaat beleid? ... 8
Hoofdstuk 2. Methodologie ... 10
2.1. Verzameling en analyse van documenten ... 10
2.2. Geïnterviewden ... 11
2.3 Interview ... 12
2.4 Coderen ... 13
2.5. De rol van de onderzoeker ... 13
Hoofdstuk 3. Hoe wordt Amsterdam eigenlijk bestuurd? ... 15
3.1 Bestuur Amsterdam 2010-‐2014 ... 15
3.1 Bestuur Amsterdam West 2014-‐2018 ... 16
Hoofdstuk 4. Historie ... 17
4.1 De gedachte achter het Paraplubestemmingsplan ... 17
4.2. Discours 2010-‐2014 ... 18
Hoofdstuk 5. Baveko Vastgoed B.V. ... 20
5.1. De Multi-‐inzetbare Kiosken in Amsterdam (MIK) ... 20
5.2. “De insteek is dat het de buurt iets moet brengen” ... 22
5.3. Ondernemers uitgezocht op basis van een ‘klik’. ... 22
5.4. “Gepassioneerde ondernemer met een toeziend oog” ... 23
Hoofdstuk 6. Stadsdeel Amsterdam West ... 24
6.1. 2010-‐2014: Dagelijks Bestuur zwaaide de scepter ... 24
6.2 2014-‐2018: Plannen uitvoeren die niet zelf bedacht zijn ... 25
6.3 Discours 2014-‐2018 ... 26
6.4. Bijdrage economie, werkgelegenheid, sociale veiligheid en leefbaarheid ... 27
Hoofdstuk 7. Buurtbewoners ... 29
7.1. Toevoeging voor de buurt, afhankelijk van de plek ... 29
7.2 “Er is al genoeg levendigheid in West” ... 29
7.3.1. “Wilt u het echt? Weet u zeker dat u hier een kiosk wilt?” ... 33
Hoofdstuk 8. Ondernemers ... 35
8.1. Wie zijn die ondernemers? ... 35
8.2. Sociale veiligheid en levendigheid? ... 36
8.3. Waar een bosje tulpen wel niet goed voor is ... 37
Vier maanden later… ... 38
Hoofdstuk 9. Conclusie ... 39
Stadssociologie: hoe termen strategisch ingezet worden ... 41
Discussie ... 42
Literatuur ... 44
Overige bronnen ... 45
Verantwoording afbeeldingen ... 48
Stadsdeel Amsterdam West ... 49
Baveko Vastgoed B.V. ... 50
Buurtbewoners ... 50
Ondernemers ... 50
Bijlage 2: Interviewvragen ... 51
Bijlage 2.1 Interviewvragen Stadsdeel Amsterdam West ... 51
Bijlage 2.2 Interviewvragen Maikel Venneker, Baveko Vastgoed B.V. ... 53
Bijlage 2.3. Interviewvragen Buurtbewoners ... 55
Bijlage 2.4 Interviewvragen Ondernemers ... 56
Hoofdstuk 1
1.1. Inleiding
“Niet iedereen is blij met de 20 kiosken” was de titel van een artikel van het NRC begin vorig jaar (Tooms, 27-‐2-‐2015). In Amsterdam West liggen plannen klaar voor het bouwen van 20 nieuwe kiosken in buurten en op pleinen, twaalf hiervan zijn inmiddels geopend (MIK Amsterdam, 2015) In 2012 is er ruimte voor een aantal kiosken opgenomen in het bestemmingsplan. Stadsdeel Amsterdam West had aanvankelijk twee à drie nieuwe kiosken verwacht (Gemeente Amsterdam, 2015; Loorbach, 29-‐10-‐ 2015). Maikel Venneker van Baveko Vastgoed B.V. dacht groter: hij diende meer dan zestig aanvragen in voor kiosken en is inmiddels in het bezit van twintig vergunningen en binnenkort wellicht nog meer.
Bij de kiosken van het jaar 2016 worden niet langer alleen kranten en tijdschriften verkocht. Ze zouden een “bijdrage kunnen leveren aan de economie, werkgelegenheid en
levendigheid van het stadsdeel. Daarnaast dragen ze ook bij aan de leefbaarheid door ontmoeting en sociale veiligheid”, aldus het stadsdeel (Gemeente Amsterdam, 2015).
Baveko sluit zich aan bij deze visie van de kiosk, maar heeft het begrip en concept van een kiosk uitgebreid met MIK: Multi Inzetbare Kiosken in Amsterdam. Bij de kiosk van Baveko staat een “betrokken ondernemer die met passie zijn product aanbiedt en ook een luisterend oor en toeziend oog is”. Producten zijn lokaal, ambachtelijk gemaakt of vervullen een behoefte in de buurt (MIK Amsterdam, 2015).
De reacties op de komst van kiosken zijn gemengd en verschillen van buurt tot buurt. Volgens buurtbewoonster Esther van der Meer krijgen de bewoners “nul komma nul informatie”. Ook Martin Cleaver, die de Facebookpagina GeenKraam heeft opgericht, is niet tevreden over de gang van zaken: “Bestuurlijke chaos is volledig. Bewoners werden aanvankelijk niet
geïnformeerd, stedenbouwkundige adviezen werden genegeerd en bezwaren werden onterecht ongegrond verklaard” (Willems & Remie, 24-‐4-‐2015). Daarnaast geven meerdere buurtbewoners aan dat er al genoeg levendigheid is in West en vragen ze zich af waarom er nieuwe kiosken gebouwd worden, terwijl er veel (winkel)panden leeg staan.
Stadsdeel Amsterdam West lijkt met het plaatsen van kiosken de buurtbewoners een gunst te verlenen, maar meerdere buurtbewoners op verschillende plaatsen lijken geen behoefte te hebben aan die gunst. Hoe is men bij Stadsdeel Amsterdam West dan toch overgegaan tot het verlenen van vergunningen en het plaatsen van kiosken?
1.2. Theorie
1.2.1. Stadssociologie: Sociale veiligheid, economische bijdrage, werkgelegenheid
en levendigheid
“Stadsdeel West vindt dat kiosken, als nieuw initiatief, een bijdrage kunnen leveren aan de economie, werkgelegenheid en levendigheid van het stadsdeel. Het draagt in potentie ook bij aan de leefbaarheid door ontmoeting en sociale veiligheid”, zo staat vermeld op de website van Gemeente Amsterdam (Gemeente Amsterdam, 2015). Ook Baveko kent met haar Multi-‐Inzetbare Kiosk een sociale rol toe aan de kiosk met een ondernemer die een oogje in het zeil houdt. Dat een kiosk bij zou kunnen dragen aan de economie en werkgelegenheid valt te begrijpen, maar waar komt de gedachte vandaan dat een kiosk bij zou kunnen dragen aan de sociale veiligheid en levendigheid?
Jane Jacobs schrijft in Death and Life of Great American Cities (1961) dat een straat die goed gebruikt wordt door mensen, tevens een veilige straat is en een verlaten straat eerder onveilig lijkt te zijn. Jacobs stelt drie eisen op waaraan een straat moet voldoen, wil het een veilige straat zijn. Ten eerste moet er een duidelijke afscheiding zijn tussen wat de publieke ruimte is en wat de private ruimte is. Ten tweede moeten er de zogeheten ‘eyes upon the street’ zijn, ogen op de straat. Ogen van personen die we de natuurlijke eigenaren van de straat noemen, zoals mogelijk een eigenaar van een kiosk. Deze ‘eyes upon the street’ moeten wel de hele tijd op de straat gericht zijn, om zo de veiligheid van bewoners en vreemdelingen te waarborgen. Ten derde moeten er continue personen zijn die de straat gebruiken, want op deze manier wordt het aantal ogen op straat vergroot (Jacobs, 1961, pp. 44-‐45).
De kioskeigenaar zou dus wellicht een bijdrage kunnen leveren aan de sociale veiligheid van die buurt, maar hebben de bestuurders, planologen en ambtenaren de rest van het boek van Jacobs ook gelezen? Jacobs verzet zich met dit boek namelijk tegen de manier van stadsplanning van die tijd. Ze stelt dat een groot aantal planners en architecten van alles hebben geleerd over modern orthodox plannen, maar eigenlijk geen idee hebben hoe de werkelijkheid in elkaar zit: hoe steden werken en wat echt goed zou zijn voor de mensen en bedrijven in die steden. Zelden helpen ze de stad met hun plannen, terwijl het in theorie wel zou moeten werken (Jacobs, 1961, pp. 4-‐8). Volgens Jacobs wordt de werkelijkheid vaak aan de kant geschoven. Ze pleit er dan ook voor om van heel dichtbij en met zo weinig mogelijk vooropgestelde verwachtingen te kijken naar wat er daadwerkelijk gebeurt in de stad (Jacobs, 1961, p. 13). Hebben de planners en bestuurders met betrekking tot de kiosken met hun plannen en beleid wel goed gekeken naar de
1.2.2 Beleidssociologie: hoe ontstaat beleid?
Block & Steyvers, twee Belgische politieke wetenschappers, vermelden dat
stadsontwikkelingsprojecten vaak een samenwerking zijn tussen stadsbesturen, private actoren en middenveldorganisaties, omdat de partijen onafhankelijk van elkaar niet voldoende kennis, autoriteit of capaciteiten hebben om het gehele project aan te pakken. De beslissingsmacht ligt hierdoor ook niet langer bij één formele, institutionele partij, maar bevindt zich in een netwerk van publieke en private actoren (2011, p. 52). Een gevolg hiervan is dat er een sterke interactie ontstaat tussen sleutelactoren (Block & Steyvers, 2011, p. 54). Hajer sluit zich hierbij aan en kaart aan dat de context van beleidsvorming is veranderd: oplossingen voor problemen kunnen vaak niet meer gevonden worden binnen de grenzen van soevereine entiteiten. De gevestigde institutionele partijen hebben vaak een gebrek aan macht om het gevraagde beleid alleen op te lossen (2003, p. 175).
Hajer vermeldt in Coalitions, Practices, and Meaning in Environmental Politics dat discours invloed heeft op het dagelijks leven van mensen. Het is volgens Hajer een geheel van ideeën, concepten en categorieën, waarmee betekenis wordt toegekend aan verschijnselen die terug te zien zijn in een aantal aanwijsbare praktijken. Een van die praktijken is bijvoorbeeld beleid (2005, p. 300). In Discours-‐coalities in politiek en beleid: de interpretatie van bestuurlijke
heroriënteringen in de Amsterdamse gemeentepolitiek gaat Hajer in op discours en de relatie tot
politiek en beleid. Hij zegt dat discours het perspectief is waaruit de politicus en de beleidsmaker de maatschappij interpreteren en wat hen ook beïnvloedt in hun daden (1989, p. 242). Deze actoren kunnen bovendien hun maatschappelijke (machts-‐) positie gebruiken om hun denkkader aan anderen op te leggen (1989, p. 243).
Rochefort en Donnelly kennen ook een belangrijke rol toe aan machtige actoren voor het verkrijgen van aandacht voor een bepaald probleem. Zij stellen dat vele sociale problemen niet heel duidelijk aanwezig zijn en dat de meeste problemen moeten vechten om de aandacht van publieke beleidsmakers. Invloed buiten en binnen de overheid kan van invloed zijn op het verkrijgen van aandacht voor een bepaalde zaak (Rochefort & Donnelly, 2013, p. 189). Rochefort en Donnelly voegen hieraan toe dat hoe controversiëler de claims over een bepaald probleem, hoe groter de kans dat slechts een kleine groep actoren, goed gepositioneerd en in het bezit van vele hulpbronnen, de oplossing voor het probleem bepaalt (2013, p. 190). Ook Hilgartner en Bosk nemen aan dat publieke aandacht een schaarse bron is (1988, p. 55). In de strijd om aandacht voor een specifiek probleem, benadrukken zij de rol van drama, de massamedia en de rol van goed gepositioneerde culturele ‘poortwachters’ die de berichtenstroom naar het publiek beheersen (1988, p. 55).
In het geval van de besluitvorming rondom kiosken is het de vraag welke actoren betrokken zijn geweest en doorslaggevend zijn geweest in het besluitvormingsproces. Is er een samenwerking geweest tussen bestuurscommissies, de gemeente en private partijen? Zaten de
verschillende partijen op één lijn of zijn de beslissingen genomen door een aantal machtige sleutelfiguren? En; hadden buurtbewoners een stem in het besluitvormingsproces?
In het geval van de kiosken zijn de buurtbewoners zelf van mening dat ze niet veel inspraak hebben gehad en dat ze zich moesten schikken in de komst van 20 nieuwe kiosken. Buurtbewoonster Margreet Muller zegt: “Het gaat mij om die arrogante houding van het bestuur. Ze vinden dat wij bewoners maar zeuren en willen gewoon kiosken bouwen”. Alexander
IJkelenstam, VVD-‐fractievoorzitter in West, geeft toe dat het met de inspraak helemaal is misgegaan. “Het huidige systeem brengt bewoners niet dichterbij de politiek, maar zaait vooral verwarring” (Willems & Remie, 24-‐4-‐2015).
Dit sluit aan op het rapport Vertrouwen op democratie (Raad voor het Openbaar bestuur, 2010) dat de ‘andere’ kloof tussen burgers en bestuur belicht. Volgens het rapport is de
samenleving door verschillende ontwikkelingen veranderd, zoals: (1) individualisering & egalisering, (2) ontideologisering & technocratisering, (3) economisering & vermarkting, (4) informatisering & mediasering en (5) mondialisering en lokalisering (2010, pp. 22 -‐34). De inhoud van deze ontwikkelingen zullen in dit verslag niet nader worden besproken, omdat hierop niet de focus ligt. Deze ontwikkelingen hebben er tezamen, aldus de Raad, toe geleid dat mensen, bedrijven, maatschappelijke organisaties zich in meer horizontale netwerken bevinden, terwijl de politiek en het bestuur opereren alsof de samenleving nog opgebouwd is in verticale
hiërarchische verhoudingen (Raad voor het Openbaar bestuur, 2010, p. 36). De belevingswereld van mensen sluit niet langer aan bij de manier waarop de politiek functioneert. Daarnaast lijkt het openbaar bestuur huiver te hebben om haar invloed te delen met de eigen burgers en hen directe invloed te geven bij belangrijke vraagstukken, aldus het rapport (ibid., 2010, pp. 35-‐36).
Toch is het volgens Bröer een belangrijke zaak om burgers bij het besluitvormingsproces te betrekken. Hij zegt dat wanneer de overheid te weinig rekening houdt met de beleving van omwonenden, de kans wel eens vergroot zou kunnen worden op conflict (2006, p. 243). Bröer gaat nog een stapje verder: volgens hem vormt het beleid ook deels de overlast. In plaats van dat beleidsmakers een probleem constateren en hier beleid voor maken, is Bröer van mening dat het beleid juist de perceptie en vervolgens ook de mate van probleemherkenning vormt van mensen. Engbersen gaat niet zo ver als Bröer, maar vermeldt wel dat beleidsinterventies soms onbedoelde gevolgen hebben. Hij omschrijft er zeven: functionele ontwrichting, exploitatie, doelverschuiving, classificatie, provocatie, over-‐commitment en geruststelling (Engbersen, 2010, pp. 33-‐40). Het is volgens Engbersen dan ook van cruciaal belang om bij planning en vormgeving van beleid rekening te houden met bepaalde onbedoelde effecten, om op die manier ook beter inzicht te krijgen in de effectiviteit van bepaalde besluiten (Engbersen, 2010, pp. 23-‐24). In het geval van de
Hoofdstuk 2. Methodologie
Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag en deelvragen is gebruik gemaakt van de
kwalitatieve onderzoeksstrategie. Hierbij heb ik gebruik gemaakt van twee onderzoeksmethoden: kwalitatieve interviews en verzameling en analyse van teksten en documenten (Bryman, 2012, p. 383). Door middel van deze onderzoeksmethoden zal een antwoord worden gezocht op de volgende onderzoeksvraag:
In hoeverre speelde discours en de machtspositie van betrokken besluitvormers een rol in de besluitvorming van de nieuwe kiosken in Amsterdam West?
Hierbij zijn de volgende deelvragen geformuleerd:
• Wie waren er betrokken bij de besluitvorming rondom de vestiging van kiosken in Amsterdam West?
• Welke (machts)positie hadden de betrokken personen? • Welke beslissingsbevoegdheden hadden de betrokkenen?
De onderzoeksvraag wordt benaderd vanuit vier verschillende perspectieven, te weten: Stadsdeel Amsterdam West, buurtbewoners, ondernemers en Baveko Vastgoed B.V.
De focus ligt echter op de wisselwerking tussen het stadsdeel en buurtbewoners, omdat er sprake lijkt te zijn van ontevredenheid van buurtbewoners over het bestuurlijk orgaan rondom de gang van zaken van de kiosken. Om die reden is de volgende deelvraag toegevoegd:
• Wat is de oorzaak van de ontevredenheid van buurtbewoners over Stadsdeel Amsterdam West omtrent de kiosken?
2.1. Verzameling en analyse van documenten
Er heeft telkens een afwisseling plaatsgevonden tussen verzameling en analyse van documenten, literatuuronderzoek en het voeren van gesprekken met betrokkenen. Hiermee wordt triangulatie bereikt, waarbij meerdere typen bronnen worden gebruikt om een bepaald fenomeen te
onderzoeken (Bryman, 2012, p. 391).
Het vinden van de juiste documenten op internet was lastig. Enerzijds was dit lastig omdat sommige websites waar mogelijk bruikbare documenten op stonden niet meer in werking waren, anderzijds omdat er juist weer een overvloed aan informatie was en ik niet meer goed wist waar ik moest zoeken. De basisinformatie over de kiosken heb ik gehaald uit plaatselijke kranten, zoals de Westkrant. Een van de freelance journalisten van de Westkrant, Liedewij Loornbach, heb ik opgebeld en gevraagd of zij namen wist van personen bij wie ik terecht kon en of ze nog meer informatie wist over het onderwerp. Zij kon mij niet veel verder helpen en daarom besloot ik om contact op te nemen met de afdeling Vergunningen Bouw van de Gemeente Amsterdam:
H: “Hallo u spreekt met Hilde Plantinga. Ik heb een aantal vragen over de besluitvorming van de kiosken in Amsterdam en ik zag dit nummer op de site staan”.
P: “Ooh.. dan heeft u het algemeen nummer gebeld. Uhm… waar gaat het precies over?” (Logboek) Een paar uur later werd ik opgebeld door Louise Luijt-‐Koeman, projectleidster van de kiosken in Amsterdam West. In feite is mijn zoektocht naar informatie bij haar gestart: zaken die ik niet kon vinden op internet of waarvan ik niet precies wist hoe het zat, heb ik in het interview aan haar gevraagd. Zij heeft mij vervolgens documenten toegestuurd en namen doorgegeven van personen die iets te maken hadden met het kioskenproject.
Het literatuuronderzoek bestond uit het verzamelen en analyseren van o.a.
krantenartikelen, ingezonden brieven, notulen van vergaderingen, uitspraken van bezwaar, informatiebrieven van het bestuur en bestemmingsplannen.
2.2. Geïnterviewden
De onderzoeksvraag wordt benaderd vanuit vier verschillende perspectieven en elk perspectief bestaat uit een verschillende groep respondenten. In Bijlage 1 staat een overzicht van de
personen die zijn geïnterviewd. Aan het begin van mijn zoektocht naar informatie benaderde ik personen die met hun naam in de krant, op Facebook of op een website stonden en hun mening verkondigden over de kiosk of ik belde naar een algemeen nummer (zoals bij de afdeling
Vergunningen) in de hoop dat ze mij vervolgens konden doorverwijzen naar de juiste personen. De groep respondenten is uitgekozen door middel van het sneeuwbal effect: hierbij selecteert de onderzoeker een kleine groep personen die relevant is voor de onderzoeksvraag en die groep wijst op hun beurt de volgende personen aan die ook ervaringen hadden met het onderwerp (Bryman, 2012, p. 424). De betrokkenen van het stadsdeel is vooral gestuurd door gesprekken. Bij alle interviews werd er wel een naam genoemd van een politicus of een ambtenaar, zowel door bestuurders als door buurtbewoners. Frank Arents, jurist ruimtelijk bestuursrecht, was één van de personen die vaak genoemd werd, maar die in geen enkel
krantenartikel voorkwam. Het hanteren van het sneeuwbal effect voor je steekproef heeft echter nadelen: er bestaat onder andere de kans dat jouw data een eenzijdige richting opgaat, omdat de personen anderen aanwijzen die ze kennen. Buurtbewoners wezen bijvoorbeeld alleen andere buurtbewoners aan die ook bezwaar hadden tegen de kiosk, maar wezen geen enkele keer bewoners aan die de kiosk met open armen ontvingen.
Dit is ook meteen een belangrijke kanttekening bij de groep buurtbewoners die is geïnterviewd. Dit waren allen personen die tegen de komst van de kiosk waren. Het doel van de interviews was om de oorzaak van de protesten te achterhalen. Het beeld dat geschetst wordt van de buurtbewoners over de kiosk is daarmee echter niet representatief voor heel Amsterdam
Deze groep respondenten is dan ook niet alleen uitgekozen door middel van het sneeuwbal effect, omdat ik dan wellicht alleen met politici van D66 had gesproken, omdat zij elkaar telkens zouden aanwijzen. Hierbij is bewust gekozen voor verschillende personen van verschillende partijen met een andere functie in relatie tot de kiosken.
Voor het perspectief van de ondernemers is er gesproken met kioskhouder Marissa Alberts en Sadullah Turgut. De eerstgenoemde heeft inmiddels haar deuren gesloten. Toch is het gesprek met Alberts wel gebruikt als informatie. Floris Feenstra, eigenaar van de kiosk Braai aan de Schinkelhavenkade, is ook benaderd voor een gesprek, maar wees dit verzoek af: “Enerzijds wil ik je graag helpen, anderzijds wil ik niet dat mijn relatie met gemeente, verhuurder en omwonenden daardoor beïnvloed wordt. Zoals je wellicht weet zijn de spanningen soms hoog opgelopen tussen omwonenden en ondernemers, zijn er hoorzittingen geweest met advocaten etc. In mijn geval is de rust nu weder gekeerd en dat wil ik heel graag zo houden”
Ondanks dat ik hem heb proberen te overtuigen in een hierop volgende mail, was zijn reactie: “Het spijt me dat ik je moet teleurstellen, maar ik ga het niet doen” (mailuitwisseling 5 april, 2016). De reactie van Feenstra valt te begrijpen, maar zijn verhaal had wel een vollediger beeld gegeven van de situatie. Zowel Marissa Alberts als Sadullah Turgut gaven aan dat ze nooit problemen hebben ervaren met buurtbewoners en er zijn in hun geval ook geen bezwaren ingediend. Voor een completer beeld was het goed geweest als er ook gesproken was met een ondernemer die dit wel had meegemaakt.
2.3 Interview
De interviews die ik heb gevoerd met betrokkenen, waren semi-‐gestructureerd van aard: voor elk interview waren zo’n vijftien vragen opgesteld, maar het interview verliep niet precies volgens volgorde en de geïnterviewde was geheel vrij om te antwoorden. Het waren allemaal open vragen, ook om te voorkomen dat de geïnterviewde al in een bepaalde richting werd geduwd door de vraag (Bryman, 2012, pp. 469-‐471). Bij Tako Postma wist ik van te voren dat hij bezwaar had gemaakt tegen de kiosk bij hem in de buurt. Toch was mijn eerste vraag aan hem: “wat vindt u van de kiosk?” in plaats van “waarom bent u tegen de komst van de kiosk?”.
Voor elk perspectief waaruit de onderzoekvraag wordt benaderd, waren een aantal basisvragen opgesteld die ik aan elke groep respondenten stelde (zie Bijlage 2). Er was sprake van consistentie in het stellen van vragen. Door telkens dezelfde vragen te stellen aan
verschillende personen werd geprobeerd om theoretische saturatie te bereiken. Als er sprake is van theoretische saturatie dan krijg je op een gegeven moment hetzelfde antwoord op de vraag, hoeveel je ook zoekt naar data of hoeveel mensen je interviewt, je krijgt geen nieuwe informatie meer (Bryman, 2012, pp. 567-‐568). De interviewvragen verschilden wel net iets per persoon: dan was er een vraag extra toegevoegd of geschrapt. Dit omdat elke persoon net weer in een andere positie zit, andere kennis of andere belangen heeft waar het in dat gesprek om draaide.
Daarnaast is in de loop van het onderzoek de vraag ‘heeft u hier nog iets aan toe te voegen?’ aan de vragenlijst toegevoegd. Hier sloot ik het gesprek mee af. Deze vraag bleek een goede toevoeging: mensen gingen nog eens goed nadenken wat ze wel en niet hadden verteld en soms kwamen er bepaalde zaken naar boven wat tijdens het gesprek nog niet behandeld was. Voor een onderzoeker is het lastig om van te voren vast te stellen hoeveel interviews hij moet afnemen, hoeveel mensen er nodig zijn om theoretische saturatie te bereiken. Dit kan verschillen per situatie (Bryman, 2012, p. 425). Ook ik wist van te voren niet wie er allemaal betrokken waren en hoeveel interviews ik moest afnemen. Daarom was het laatste interview dat ik afnam een goede controle. Maandag 30 mei 2016 had ik een interview met drie buurtbewoners van het Kwakersplein: alle namen die genoemd werden van personen die een rol hadden
gespeeld bij het project, kende ik en had ik mee gesproken, wat voor mij een fijne geruststelling was.
2.4 Coderen
Alle interviews zijn opgenomen en getranscribeerd, met uitzondering van de telefonische
gesprekken. Zowel de transcripten als de documenten zijn vervolgens geanalyseerd en gecodeerd met behulp van Atlas.TI.
Coderen is een van de meest centrale processen voor het bereiken van een grounded
theory: een theorie die voortvloeit uit de data. Ten eerste zijn de gesprekken en de data open
gecodeerd. Door open te coderen ken je nog geen concepten of categorieën toe aan bepaalde stukken tekst, maar ontstaan deze categorieën op basis van deze coderingsronde (Bryman, 2012, pp. 568-‐569). Een aantal categorieën of concepten had ik wel verwacht dat ze naar voren zouden komen, maar toch is er bewust voor open coderen gekozen om te voorkomen dat zaken over het hoofd zouden worden gezien.
2.5. De rol van de onderzoeker
In kwalitatief onderzoek heeft de onderzoeker over het algemeen een belangrijke rol: hij
bestudeert een fenomeen in de sociale wereld, maar maakt zelf ook onderdeel uit van die sociale wereld. Daarom is het van belang om te reflecteren wat voor rol en invloed een onderzoeker heeft op het onderzoek (Plochg & Van Zwieten, 2007, p. 77).
Ten eerste, de keuze van het onderwerp. Van september 2015 tot en met januari dit jaar, volgde ik de Minor Ondernemerschap aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hier werd mijn interesse voor ondernemerschap bevestigd en verder uitgebreid met theorieën en
gevolgd, had ik wellicht alleen voor het perspectief van de buurtbewoners en het stadsdeel gekozen, omdat binnen de sociologie over het algemeen daar meer de nadruk op ligt. Ten tweede, het interview. Ik hanteerde een semi-‐gestructureerde vragenlijst om zo weinig mogelijk te sturen, maar het interviewen zelf vereist ook vaardigheid en oefening. Helemaal in het begin wist ik nog niet veel van het onderwerp af en wist daarom ook niet welke zaken belangrijk waren voor het onderzoek. Als ik die transcripten nu terug lees denk ik: daar had ik door moeten vragen of daar had ik mij juist even stil moeten houden. Abbo Santema, een van de buurtbewoners van het Kwakersplein, zei: “Ik vind het wel goed dat je nu pas bij ons komt. Nadat je al een heel verhaal hebt. Want dan weet je ook een beetje van toeten en blazen. En als je eerst bij ons was geweest, dan had je hele andere vragen gesteld. Dan had je dingen ook niet opgepikt. Dus ik vind het wel prettig dat je voor de compleetheid van het verhaal, als laatste bij ons komt”. Daarnaast merkte ik ook een verschil in interactie bij het laatste interview met de bewoners van het Kwakersplein, waarbij we in totaal met z’n vieren waren. Voor die tijd interviewde ik respondenten één-‐op-‐één. De algemene mening van dit groepje van het
Kwakersplein, lag wel op één lijn, maar de één was iets genuanceerder dan de ander. Dit zorgde naar mijn idee voor andere informatie, dan wanneer ik met alleen één persoon had gesproken. Eén van de bewoners zei ook niet voor niets: “Drie weten meer dan één”. Vele gebeurtenissen zijn van een aantal jaren geleden, waardoor ze vaak niet meer precies weten hoe het ging. Zij konden elkaar aanvullen, maar iemand die dus alleen is, vergeet (waarschijnlijk) het een en ander, waardoor ook ik bepaalde informatie niet tot mij krijg.
Ten derde, mijn eigen geheugen is ook beperkt. Om te voorkomen dat ik mogelijke
belangrijke zaken zou vergeten, heb ik een logboek bijgehouden. Hier zette ik na een interview de belangrijke uitspraken in, maar reflecteerde ook op mijn eigen houding en werk: heb ik iets gemist, had ik mijn mond moeten houden en hoe kan het de volgende keer beter?
Hoofdstuk 3. Hoe wordt Amsterdam eigenlijk bestuurd?
In het jaar 2014 is er een wisseling geweest van het bestuur en de inrichting van het bestuurlijke systeem van Amsterdam is ook veranderd. Bepaalde besturen die nu actief zijn, bestonden voor 2014 nog niet. Daarom eerst de vraag: hoe werd en wordt Amsterdam eigenlijk bestuurd?
3.1 Bestuur Amsterdam 2010-‐2014
Tot en met het jaar 2014 was er nog sprake van stadsdeelraden die min of meer een zelfstandig politiek orgaan waren. De gemeente Amsterdam was opgedeeld in zeven stadsdelen, te weten: Centrum, Nieuw-‐West, Noord, Oost, West, Zuid en Zuidoost. De gemeenteraad was het hoogste bestuursorgaan van de stad en stelde de hoofdlijnen vast van het beleid (Gemeente Amsterdam, 2015). Godfried Lambriex: “Een stadsdeelraad had destijds meer weg van een gemeente, met eigen beslisrecht en een eigen begroting”. De inrichting ervan kon je dan ook vergelijken met die van een gemeente. Zo had een stadsdeel een Stadsdeelraad (op dezelfde wijze gekozen als een gemeenteraad), een Dagelijks Bestuur (overeenkomend met B&W) en een voorzitter van het dagelijks bestuur (soortgelijk aan burgemeester).
In de jaren 2010-‐2014 bestond de stadsdeelraad van Stadsdeel West uit 29 raadsdelen en het Dagelijks Bestuur uit vijf wethouders, te weten: Martien Kuitenbrouwer (PvdA, stadsdeelvoorzitter), Godfried Lambriex (PvdA), Hetty Welschen (Groenlinks), Dirk de Jager (GroenLinks) en
Abdeluheb Choho (D66) (Amsterdam Centraal, 2010). Deze vijf bestuurders waren geen onderdeel van de raad, waarmee er een duidelijke scheiding bestond tussen de bestuurlijke macht (het dagelijks bestuur) en de controlerende macht (de
stadsdeelraad). Dit wordt ook wel het dualistische model genoemd (Mirck, 2014). In deze jaren mochten de stadsdeelraden zelf bestemmingsplannen opstellen en vaststellen. Heel af en toe kwam het voor dat de gemeenteraad een plan van een stadsdeelraad ‘overrulede’, omdat de gemeenteraad een mogelijk ander of groter plan in gedachte had (Aaron Moscoviter). In die tijd stelde het dagelijks bestuur van het stadsdeel de plannen op en ging daar vervolgens met de stadsdeelraad mee in overleg. Als de raad van 29 leden akkoord ging met het plan, dan voerde vervolgens het dagelijks bestuur het plan uit.
Stadsdeel
Dagelijks
3.1 Bestuur Amsterdam West 2014-‐2018
Op 19 maart 2014 hebben de inwoners van Amsterdam voor een nieuwe gemeenteraad gekozen en voor het stadsdeel waar men woont een bestuurscommissie. De stadsdeelraden waar
voorheen sprake van was, zijn opgeheven en de bestuurscommissies zijn nieuw.
De gemeenteraad, burgemeester en wethouders maken plannen en regels voor heel Amsterdam. Bepaalde bevoegdheden en taken dragen zij over aan de zeven bestuurscommissies in de stad. “Bestuurscommissies zijn de ogen en oren van de buurt en de schakel naar het stadhuis”, aldus de gemeente Amsterdam (2014).
Elke bestuurscommissie bestaat uit een algemeen en een dagelijks bestuur. Het algemeen bestuur van bestuurscommissie West telt vijftien leden en het dagelijks bestuur telt drie leden, te weten: Gerolf Bouwmeester (D66, voorzitter dagelijks bestuur), Fenna Ulichki (GroenLinks, lid dagelijks bestuur) en Jeroen van Berkel (PvdA, lid dagelijks bestuur) (Gemeente Amsterdam, 2016). In tegenstelling tot de ‘oude’ stadsdeelraden maken de dagelijks bestuurders wel deel uit van de bestuurscommissie, dit noemen we ook wel het monistisch model (Mirck, 2014). Daarnaast zijn ook de taken en functies veranderd voor het dagelijks bestuur. Het is dus niet zo dat het begrip stadsdeelraad van voor 2014 simpelweg vervangen kan worden door ‘bestuurscommissie’. De bestuurscommissie heeft minder bevoegdheden. Zo mag de bestuurscommissie met betrekking tot de bestemmingsplannen, alleen plannen opstellen, maar niet vaststellen. Dit in tegenstelling tot de vorige stadsdeelraad. De opzet van de bestuurscommissies was dat de discussie meer plaats zou vinden op het buurtniveau en dat dit vervolgens teruggekoppeld wordt naar de hogere bestuursorganen. De discussie vindt wellicht meer plaats op buurtniveau, de bestuurscommissie kan zelf echter niet altijd plannen maken voor het buurtniveau, omdat het te sterk afhankelijk is van de bestuursorganen boven hen.
Het dagelijks bestuur van nu heeft nog steeds de hoogste beslissingsbevoegdheid in het wel of niet goedkeuren van een vergunningaanvraag van bijvoorbeeld een kiosk. Over het algemeen wordt de behandeling van vergunningaanvragen doorgegeven aan het
ambtenarenapparaat. Arents: “Er wordt dan iemand daarvoor benoemd. Het is namelijk niet zo interessant om een heel bestuur te laten nadenken over 1 dakkapelletje”. Dit in tegenstelling bij de kiosken: “Nou, bij kiosken worden die inmiddels allemaal wel door het bestuur bekeken..”
Bestuurscommissie
Hoofdstuk 4. Historie
4.1 De gedachte achter het Paraplubestemmingsplan
In het jaar 2012 is het zogeheten Paraplubestemmingsplan Deel 1 tot stand gekomen en in dit plan is planologische ruimte voor kiosken in West opgenomen: “In een bestemmingsplan beschrijft de Gemeenteraad wat er met de ruimte in een bepaald gebied mag gebeuren qua gebruiksfuncties en bebouwingsmogelijkheden, voor een periode van 10 jaar” (Keijzer, 2015, p. 50). In die tijd waren er binnen stadsdeel West veel afzonderlijke bestemmingsplannen met eigen regels. Met dit Paraplubestemmingsplan werden 17 vigerende bestemmingsplannen gelegen in stadsdeel West herzien (Paraplubestemmingsplan, 2012). De grote vraag blijft echter: waarom is de ruimte voor kiosken in dit plan opgenomen?
Er lag in die periode een bestemmingsplan klaar waarin de ruimte voor
kinderopvangvoorzieningen, dakterrassen en zolderverdiepingen georganiseerd en vastgelegd zou worden. Terwijl men bezig was met dit bestemmingsplan was er een kioskhouder in West die een bouwaanvraag deed om enkele zaken te vervangen aan zijn kiosk. Arents kwam erachter dat de ruimte voor kiosken eigenlijk helemaal niet was geregeld in West: “We kwamen erachter van: er is geen een kiosk, sterker nog, bijna nergens in de stad zijn kiosken legaal neergezet vanuit de planologie. Wel vanuit de verordening, maar niet vanuit de planologie. Dus vanuit het
bestemmingsplan, zijn ze niet mogelijk”.
In 2010 is er een nieuwe omgevingswet gekomen waarbij, formeel gezien, de kleine gebouwtjes ook in het bezit moeten zijn van een vergunning (Louise Luijt-‐Koeman). Tot die tijd was een standplaatsverordening afdoende. Omdat er toch al een bestemmingsplan klaar lag, stelde Arents het volgende voor: “Toen riep ik van: Nou ja, als je dan toch bezig bent, zet dan overal even in de bestemming ‘verkeer’ dat de kiosken toegestaan zijn onder deze voorwaarden". Doordat de ruimte vanaf toen geregeld stond in het bestemmingsplan, kon men sneller een vergunning aanvragen voor een kiosk. Op de Politieke Avond van 22 mei 2012 werd er gediscussieerd tussen het Dagelijks Bestuur en de stadsdeelraad over het
Paraplubestemmingsplan en in het kort over de kiosken. Aaron Moscoviter (Stadsdeelraadslid, Groenlinks) was destijds de enige die kritische vragen stelde over de ruimte voor kiosken: “De randvoorwaarden waaraan ze moesten voldoen, waren wat mij betreft niet duidelijk
omschreven”. Het antwoord van Lambriex was “dat de ervaring leert dat het om slechts een aantal aanvragen gaat” (Notulen Politieke Avond, 22 mei 2012). Hiermee was de kous af en werd het Paraplubestemmingsplan vastgesteld.
4.2. Discours 2010-‐2014
Discours is volgens Hajer het kader waaruit de politicus en de beleidsmaker de maatschappij interpreteren en wat hen ook beïnvloedt in hun daden (Hajer, 1989, p. 242). In het gesprek met Lambriex kwam al snel naar voren dat er in de periode waarin het bestemmingsplan tot stand is gekomen, andere gedachten centraal stonden en men in een andere situatie verkeerde: “Het was toen economische crisis toen hé. Dat vergeten we nu..”
Lambriex vertelde dat het bestuur in die tijd de opdracht had gekregen om een aantal dingen anders te doen: “dat strakke altijd maar bezwaren zienende beeld van de overheid een beetje recht te zetten”. Het regeerakkoord dat er in die tijd was ademde volgens Lambriex de sfeer van “West moet leuk zijn voor sjiek en sjofel, West moet levendig zijn, West moet een leefbaar alternatief bieden voor het Centrum, allemaal dat soort dingen”.
In de jaren 2010 tot en met 2014 was er volgens Lambriex de ontwikkeling gaande dat het centrum van Amsterdam zich steeds meer naar de ring toe ging bewegen: mensen die buiten het centrum gingen wonen en feesten die daarbuiten werden georganiseerd. Door de crisis ging deze ontwikkeling wat langzamer, maar moest die volgens het bestuur wel mogelijk gemaakt worden. Samen met Dirk de Jager, mede dagelijks bestuurder, organiseerde Lambriex conferenties waarbij ze al hun partners, vastgoedontwikkelaars, woningcorporaties en investeerders uitnodigden en met elkaar in discussie gingen. Het dagelijks bestuur van West stond in die tijd open voor nieuwe initiatieven.
De gedachtegang van een flexibelere houding van het bestuur, had invloed op het paraplubestemmingsplan waarin de ruimte voor kiosken is opgenomen. In de jaren daarvoor werd tot in detail vastgelegd waar iets wel of niet mocht komen. Dit in tegenstelling tot het paraplubestemmingsplan waar slechts een aantal randvoorwaarden in staan, te weten: “het oprichten van kiosken wordt in bestemmingsplannen mogelijk gemaakt op voorwaarde dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het groen, het straat-‐ en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen”. Daarnaast kunnen de kiosken alleen worden gebruikt voor detailhandel en Horeca 4 (restaurant, koffie-‐ theehuis, lunchroom, juicebar etc.) (Paraplubestemmingsplan Deel 1, 2012).
Lambriex had in de vergadering van 22 mei 2012 gezegd dat het om slechts een aantal kiosken per jaar zou gaan. Maikel Venneker van Baveko Vastgoed B.V. diende echter meer dan zestig aanvragen in. Lambriex was blij verrast: “Ik zag het helemaal voor me!”. Hij vond het niet alleen zelf leuk, maar voor heel West: “Ik vond het ook leuk, omdat er gewoon iemand was die dat hele idee wat we hadden: van meer ruimte in West, meer vrijheid, dat iemand dat gewoon ruikt of voelt en denkt: ik ga aan de slag! Dus ik zag het ook een beetje als van: Kijk er zijn mensen die ons begrijpen!” Ook Arents gaf aan dat het plan aanvankelijk positief werd ontvangen: “Met heel veel aanvragen en daarvan is, zeker in eerste instantie, door het dagelijks bestuur en de stadsdeelraad
positief op gereageerd: "zo nou dat is mooi!” Uiteindelijk ook met de gedachte: elke kiosk is een paar arbeidsplaatsen..” Want het was toen economische crisis, dus zo’n project werd als een positieve bijdrage gezien: “Als het aantal werknemers in totaal toeneemt, dan is dat goed voor de economie”, aldus Arents.
Het discours in die tijd, gekenmerkt door een economische crisis, zorgde voor een houding waarbij de bestuurders meer mogelijk wilden maken, Lambriex: “We vonden dat er te veel op de rem gestaan werd en dat er te veel gemitst en gemaard werd”. Dat is waarschijnlijk één van de redenen geweest waarom destijds bewoners niet actief zijn geïnformeerd. Moscoviter vertelde dat er over het algemeen informatieavonden worden georganiseerd wanneer er een nieuw bestemmingsplan klaarligt. In het geval van het Paraplubestemmingsplan is dit niet gedaan. Dit bestemmingsplan ging eigenlijk over heel Stadsdeel West, terwijl een
bestemmingsplan anders maar een klein deel van West besloeg. Moscoviter kan zich nog
herinneren dat het om een wanverhouding ging bij het organiseren van een informatieavond voor dit bestemmingsplan: “Er bestond een enorme wanverhouding tussen het aantal mensen dat je dan moest aanschrijven en de verwachting hoeveel mensen zich daar mee bezig zouden willen houden”. Juist doordat in het bestemmingsplan alleen maar randvoorwaarden waren
opgenomen, was in die periode ook nog helemaal niet duidelijk waar de kiosken zouden komen, Moscoviter: “Kiosken zouden niet op een bepaalde plaats zijn. Dus dan weet je niet: ‘oh, daar heb ik er last van en daar niet’. […] Als niemand denkt van: dat bedreigt mijn situatie of hier ga ik wat aan hebben, dan kom je ook niet. En om dan zoveel mensen uit te nodigen, tegen zo weinig
rendement, was het niet waard”. Lambriex stelde dat het ook “met de houding van toen” te maken had, dat bewoners niet ingelicht werden: “Wij wilden gewoon een aantal dingen mogelijk maken”. Wanneer er informatieavonden waren georganiseerd, zouden daar ook alleen de tegenstanders op af komen, aldus Lambriex: “Je maakt dingen mogelijk in zo’n paraplubestemmingsplan. Zijn er dan nog mensen die het recht hebben om daar tegen te zijn? Altijd, maar moet je dat nog
honoreren? En hoeveel stem moet je dat geven? En hoeveel aandacht moet je er aan geven? Want je hebt met elkaar dit probleem besproken, we hebben er over gestemd, we hebben
inspraakprocedures gehouden en dan is het op een gegeven moment klaar”. Kortom, het werd tijd voor actie en een nieuw, meer flexibel beleidsplan: het Paraplubestemmingsplan Deel 1.
Hoofdstuk 5. Baveko Vastgoed B.V.
Oktober 2012 diende Baveko Vastgoed B.V. de eerste 14 aanvragen voor vergunningen voor kiosken in en in de jaren daarna volgden er meer: Baveko heeft meer dan zestig aanvragen ingediend en is inmiddels in het bezit van twintig vergunningen (Gemeente Amsterdam, 2015). Maar, waarom wilde Baveko kiosken gaan bouwen in West?
Het antwoord van Maikel Venneker, eigenaar van Baveko Vastgoed B.V., was kort maar krachtig: “de commerciële kans”. Baveko is een onroerend goed bedrijf en het type onroerend goed dat ze runnen valt volgens Venneker niet te definiëren: “Als het een kippenhok is dat ik kan inkopen en met winst kan doorverkopen, dan doe ik het”. In het geval van de kiosken zagen ze een potentiële winstmarge en zijn ze er vervolgens ingedoken. Op de vraag hoe Baveko kennis kreeg van de mogelijkheid om kiosken te bouwen in West, antwoordde Venneker dat hij een keer een artikel had gelezen met het idee dat kiosken leuk zouden zijn voor Amsterdam en dat
Stadsdeel Amsterdam West als een soort pilot diende voor dit plan. Zij waren hierdoor gealarmeerd op een mogelijke kans en hebben vervolgens “Control F gedaan op
bestemmingsplannen en deze kans gevonden”. “Bestemmingsplannen uitpluizen op zulke kansen is ons werk”, aldus Venneker.
Samen met zijn compagnon is Venneker op de fiets gestapt en hebben ze voor elke plek waar een gebouwtje van 15m2 paste, een vergunning aangevraagd. Zowel Lambriex als Venneker omschreven het aantal aangevraagde vergunningen als “schieten met hagel”. Baveko wilde de concurrentie uitschakelen door in feite alle mogelijke plekken “in te pikken” (Venneker).
5.1. De Multi-‐inzetbare Kiosken in Amsterdam (MIK)
De kiosk anno nu is niet langer een gebouwtje waar bloemen, dagbladen, tabak en dergelijke verkocht worden, maar een plek waar “een betrokken ondernemer met passie zijn producten aanbiedt en ook zijn luisterend oor en zijn toeziend oog” (MIK, 2016). De producten zijn “lokaal, ambachtelijk gemaakt of vervullen een behoefte in de buurt”, aldus de website van MIK. Door heel West staan de nieuwe kiosken van Baveko met een gevarieerd aanbod: wraps (Wrapalicious), bloemen (Maison des Fleurs), BBQ-‐producten (Braai), vegetarische gyros (Vleesch noch Visch), Turkse producten (Eminönü Balikcisi Köfte), pizza & pasta (Steaky), verse sappen (Juice Brothers) en nog veel meer. Maar de kiosk is niet alleen de plek waar een gepassioneerde ondernemer zijn ambacht aanbiedt, ook duurzaamheid staat bij MIK hoog in het vaandel. Wellicht zie je het op het eerste gezicht er niet in terug, maar de kiosk zit vol met duurzame elementen. Venneker gaf aan dat toen ze zoveel kioskaanvragen indienden, ze
aansluiting hebben gezocht bij andere initiatieven, zoals De Gezonde Stad. Dit initiatief ontwikkelt projecten in samenwerking met onder andere de overheid, bewoners en bedrijven. De Gezonde Stad is van mening dat de “gezamenlijke kracht en inzet van bewoners, bedrijven en overheden