• No results found

Ons onderzoek begint bij u - De rol van transparantie op de redactie van de Monitor

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ons onderzoek begint bij u - De rol van transparantie op de redactie van de Monitor"

Copied!
222
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ons onderzoek begint bij u

De rol van transparantie op de redactie

van de Monitor

Journalistiek en Media: Research en Redactie Masterscriptie Peter Smet 10003494 Begeleider: dr. Mirjam Prenger Tweede lezer: dr. Peter Vasterman Januari 2016

(2)

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord 5 Inleiding 6 1. Theoretisch kader 10 1.1 Publieksemancipatie 11 1.2 De opkomst van online journalistiek 16 1.3 De machtsverschuiving tussen PR en journalistiek 18 1.4 Kritiek op transparantie 21 1.5 Het transparante instrumentarium 24 2. Context 28 2.1 De Monitor als technologische innovatie 29 2.2 De Monitor als publieke functie van de NPO 30 2.3 De Monitor als transparante kans 31 2.4 De lange weg van het experiment 32 2.5 Conclusie 32 3. Methodologische verantwoording 34 3.1 Kwalitatieve inhoudsanalyse 35 3.1.1 Het corpus 35 3.1.2 Operationalisering van het corpus en van Groenharts transparantie in het codeboek 38 3.1.3 Kritische beschouwing van kwalitatieve inhoudsanalyse 44 3.2 Diepte-interviews aan de hand van een semigestructureerde vragenlijst 46 3.2.1 Het corpus 46 3.2.2 Kritische beschouwing semigestructureerde vragenlijst 49 4. Resultaten 51 4.1 Definitie van transparantie 51 4.2 Zelflegitimering en identiteit 53 4.2.1 Procestransparantie 54 4.2.2 Verantwoording 62 4.3 Merkprofilering en klantenbinding 70 4.3.1 Gegijzeld door de overheid 70 4.3.2 Sociale dienst 73 4.3.3 Ziek door mijn werk 75 4.3.4 Eindredacteur & deelconclusie 78 4.4 Nieuw gereedschap in het journalistieke repertoire 78

(4)

4.5 Community based journalism 84 4.6 Algemene observaties 87 5. Conclusie & discussie 90 5.1 Algemene conclusie 90 5.2 Zelflegitimering en identiteit 93 5.3 Merkprofilering en klantenbinding 96 5.4 Nieuw gereedschap in het journalistieke repertoire 99 5.5 Community based journalism 101 5.6 Kritische reflectie op onderzoek en suggesties voor vervolgonderzoek 102 Bibliografie 103 Bijlagen 105 Algemene semigestructureerde vragenlijst 105 Resultaten codeboek kwalitatieve inhoudsanalyse 105 Codeboek kwalitatieve inhoudsanalyse 106 Transcripties diepte-interviews 110 Bastiaan Hetebrij – Verslaggever Sociale dienst 110 Sietze van Loosdregt – Redacteur Sociale dienst 130 Daan Jansen – Verslaggever Ziek door mijn werk 139 Yvonne Verkaik – Redacteur Ziek door mijn werk 156 Ronald Sistermans – Verslaggever Gegijzeld door de overheid 164 Judith Meulendijks – Redacteur Gegijzeld door de overheid 175 René Sommer – Eindredacteur de Monitor 185 Gijs van Beuzekom – Netmanager NPO2 195 Taco Rijssemus – Mediadirecteur KRO-NCRV 206 Leo Fijen – Hoofd Journalistiek KRO-NCRV 214

(5)

Voorwoord

Voor de lezer zijn dit de eerste woorden van mijn scriptie. Voor mij zijn het de laatste. Hier eindigt, na bijna zes jaar, mijn studententijd. Graag zou ik kort stil willen staan bij alle mensen die dit mogelijk hebben gemaakt. Allereerst natuurlijk mijn ouders. Hun steun was, zowel voor als tijdens mijn scriptie, onvoorwaardelijk. Of ik nou mijn meest recente resultaten wilde bespreken of een rustige werkplek nodig had, bij mijn ouders kon ik altijd terecht. Zonder hen was ik nooit zover gekomen. Daarvoor ben ik ze eeuwig dankbaar. Daarnaast bedank ik graag mijn broers en mijn vrienden. Als zij mij niet af en toe hadden weggesleept om mijn blik te verfrissen, was ik ongetwijfeld vergroeid geraakt met mijn computer. Ook gaat grote dank uit naar mijn begeleider, Mirjam Prenger. Voor het lezen, becommentariëren en bespreken van alles wat voorafging aan deze uiteindelijke versie. Dankzij haar staan alle ideeën die in mijn hoofd rondspookten ook daadwerkelijk coherent op papier. Tot slot wend ik mij graag tot de redactie van de Monitor en de andere geïnterviewden. Zonder enige twijfel heetten jullie mij welkom om mijn onderzoek uit te voeren. Ik kreeg alle ruimte en alle tijd van iedereen, zonder dat iets onbespreekbaar was. Daarvoor niet alleen alle dank, maar ook alle waardering. De Monitor is een bijzonder experiment. Ik hoop dat mijn onderzoek in enige vorm bij kan dragen aan de verdere ontwikkeling van dit programma.

(6)

Inleiding

De Nederlandse journalistiek heeft het moeilijk. Helaas is dit een stelling die al geruime tijd gemeengoed is. Krantenoplagen nemen al jaren af en publieke omroepen fuseren of worden wegbezuinigd. Veelal wordt dit probleem financieel benaderd. Bedrijven en organisaties zoeken naarstig naar nieuwe verdienmodellen om de journalistiek nieuw leven in te blazen. Start-ups binnen en buiten bestaande structuren zien continu het licht, maar vele doven net zo snel weer uit. Maar hoe belangrijk nieuwe verdienmodellen ook zijn, ze zullen niet het enige redmiddel zijn. Steeds vaker wordt de vraag gesteld of de journalistiek niet de hand in eigen boezem moet steken. Als de gemiddelde lezer niet meer zit te wachten op een krantenabonnement, zit deze lezer dan nog wel te wachten op de journalistiek die in die krant te vinden is? Moeten nieuwe verdienmodellen niet gepaard gaan met een kritische heroverweging van de journalistieke ethiek en praktijk? Deze vraag wordt des te belangrijker wanneer deze bij de Nederlandse Publieke Omroep gesteld wordt. De gemiddelde leeftijd van het publiek loopt elk jaar verder op. De pensioengerechtigde leeftijd komt dichtbij. Dit is een groter probleem dan voor de kranten. Als de kranten zwarte cijfers halen met een ouder publiek, is dat geen probleem. Maar de Publieke Omroep moet er zijn voor alle Nederlanders. Dat is immers het mandaat waaronder het opereert. Daarom moet de Publieke Omroep werken aan nieuwe vormen van journalistiek, om het publiek opnieuw aan zich te binden. Geen gemakkelijke opgave, zeker gezien de grootschalige bezuinigingen van de afgelopen jaren. In afgeslankte vorm moeten de overgebleven omroepen niet enkel vernieuwen, maar ook nog dezelfde zendtijd vullen als daarvoor.

(7)

Ook in de theorie wordt veel aandacht besteed aan de noodzaak voor een hernieuwde journalistieke ethiek en praktijk. Nieuwe componenten moeten worden toegevoegd aan de bestaande journalistieke normen, waarden en routines om deze geschikt te maken voor een nieuw tijdperk. Een rode draad in deze vernieuwing is transparantie. Journalisten worden opgeroepen om openheid te geven over het journalistieke proces, waardoor dit proces eerlijker en betrouwbaarder zou moeten worden. Het enige wat nog niet duidelijk is, is hoe dit precies moet gebeuren. Er bestaat een breed academisch draagvlak voor een hernieuwde journalistieke ethiek, maar praktische richtlijnen blijven vooralsnog uit. Er zijn dan ook weinig succesvolle voorbeelden van transparante journalistiek, waaruit transparante routines gedistilleerd kunnen worden. De eerste aanzet hiertoe wordt gegeven door Harmen Groenhart, die in zijn proefschrift Publieksverantwoording als journalistieke prioriteit (2013) een overzicht geeft van argumenten en instrumenten in de journalistieke transparantie. In 2013, in hetzelfde jaar dat Groenharts proefschrift verscheen, startte er ook een nieuw journalistiek programma bij KRO-NCRV. In wat eerst de Altijd Wat Monitor heette en nu De Monitor heet, staan online journalistiek en transparantie centraal. Een experiment zonder voorbeeld. Met dit programma komt een uitgelezen kans om uit te zoeken welke praktische routines bij een transparante journalistiek komen kijken. Het vormt een uitgebreide casus om de argumenten en instrumenten van Groenhart aan te toetsen, en om te onderzoeken welke argumenten en instrumenten in de praktijk daadwerkelijk door journalisten worden gehanteerd.

(8)

Daarom is er gekozen voor de volgende onderzoeksvraag: Op welke wijze speelt transparantie een rol op de redactie van de Monitor? Om deze vraag te beantwoorden, wordt een mixed method-approach toegepast. Enerzijds wordt er een kwalitatieve inhoudsanalyse uitgevoerd op een representatief aantal dossiers van de Monitor. Hierbij is het de vraag in hoeverre de transparante instrumenten aanwezig zijn en welke routines hierin zijn te ontwaren. Anderzijds worden er diepte-interviews verricht aan de hand van een semigestructureerde vragenlijst. Drie redacteuren, drie verslaggevers en de eindredacteur worden hierbij gevraagd naar hun beweegredenen en overwegingen om al dan niet transparant te werken in de dossiers uit de inhoudsanalyse. Voor de wetenschappelijkheid van dit onderzoek is gekozen voor de onderstaande opbouw. Allereerst is er het theoretisch kader, waarin transparantie in wetenschappelijke context wordt geplaatst. Dit gebeurt aan de hand van drie belangrijke ontwikkelingen in het journalistieke landschap: de emancipatie van het publiek, de opkomst van online journalistiek en de machtsverschuiving tussen PR en journalistiek. In al deze ontwikkelingen komt het belang van transparantie naar voren. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot het werk van Groenhart, waar de transparante argumenten en het instrumentarium worden geïntroduceerd. Vervolgens wordt een hoofdstuk gewijd aan de organisatorische context van de Monitor. Hiertoe worden diepte-interviews gehouden met het hoofd Journalistiek en de mediadirecteur van KRO-NCRV en met de netmanager van NPO2, waar de Monitor wordt ondergebracht. Aan de hand van deze interviews wordt een beeld

(9)

geschetst van hoe het programma past in de organisatorische cultuur van KRO-NCRV en NPO2. Daarbij ligt de nadruk op de functie en verwachtingen van het programma voor de drie geïnterviewden. Hierna wordt verantwoording gegeven voor de methodologie van dit onderzoek. Voor de kwalitatieve inhoudsanalyse wordt het codeboek toegelicht en voor de diepte-interviews gebeurt hetzelfde met de semigestructureerde vragenlijst. Voor beide methodes worden daarnaast de corpora bepaald. Tot slot worden de voor- en nadelen van elke methode gewogen. In het daaropvolgende hoofdstuk wordt uitgebreid verslag gedaan van de resultaten van het onderzoek. Aan de hand van de argumenten van Groenhart worden de resultaten gecategoriseerd en wordt de inhoudsanalyse aan de diepte-interviews verbonden. Hierbij is zowel ruimte voor sprekende voorbeelden als algemene observaties. Tot slot worden deze resultaten geëvalueerd en bediscussieerd in de conclusie van het onderzoek. Teruggrijpend op het theoretisch kader wordt beoordeeld wat de precieze theoretische en praktische implicaties van dit onderzoek zijn. Ook worden leerpunten en suggesties gegeven voor eventueel vervolgonderzoek.

(10)

1. Theoretisch kader

Transparantie is een vloeibaar begrip binnen de journalistiek. Er is geen eenduidige definitie voor te vinden en het is ook niet noodzakelijk een nieuw begrip. Traditioneel wordt transparantie opgevat als onderdeel van de klassieke journalistieke kernwaarde van objectiviteit. In die zin spreken we van brontransparantie. Journalisten zijn transparant over hun brongebruik en leggen daarmee de beweegredenen van politiek-economische machten bloot (Groenhart 2001, 2). De transparantie die in dit onderzoek wordt besproken, gaat verder dan dat. Transparantie wordt hier gezien als een journalistieke kernwaarde op zich, die objectiviteit aanvult en op zekere punten zelfs uitdaagt. Hierbij wordt de volgende definitie van transparantie gehanteerd: ‘Making public the traditionally private factors that influence on the creation of news’ (Groenhart 2001, 2) Omdat transparantie wordt gepositioneerd als kernwaarde, is het belangrijk om dit begrip in academische context te plaatsen. In dit hoofdstuk worden de drie journalistieke ontwikkelingen beschreven waaruit deze nieuwe vorm van transparantie is voortgekomen. Deze drie ontwikkelingen zijn de publieksemancipatie, de opkomst van online journalistiek en de machtsverschuiving tussen PR en journalistiek. De rode draad in deze ontwikkelingen is de positie van objectiviteit als journalistieke kernwaarde. Waar objectiviteit in eerdere decennia een alomvattende kernwaarde voor de journalistiek vormde, vertoont deze gaandeweg steeds meer barsten. Transparantie wordt opgevoerd als een kernwaarde die deze barsten kan lijmen en de fundamenten van de journalistiek kan verstevigen. De impact van deze

(11)

ontwikkeling staat nog ter discussie. De een ziet het als een paradigmaverschuiving (Hellmueller 290), de ander als puur praktische verandering (Van der Wurff 413). Wat buiten kijf staat, is dat transparantie steeds essentiëler wordt. 1.1 Publieksemancipatie De emancipatie van het publiek is een belangrijke reden voor de ontwikkeling van transparantie als nieuwe journalistieke kernwaarde. In deze scriptie wordt gekeken naar de rol van transparantie op de redactie van een Nederlands televisieprogramma. Daarom is het belangrijk om ook de publieksemancipatie Nederlands in te kaderen. De ontzuiling is daarbij de belangrijkste Nederlandse ontwikkeling. In de tijd van de verzuiling behoorde Nederland tot het democratisch-corporatistisch model (Van der Wurff 8). Mensen hoorden bij een eigen maatschappelijke groep, met een eigen partij, eigen onderwijs en eigen media (Rijssemus 43). Door de ontzuiling viel dit alles weg. Journalistiek werd ‘politiek en ideologisch dakloos’ (Van der Wurff 9). Journalisten kwamen los van de sociale realiteit van hun eigen maatschappelijke groep. Journalisten richtten zich op zichzelf, zonder oog voor externe kritiek of publiek. In plaats daarvan volgde Nederland het voorbeeld van de Amerikaanse journalistiek. De kernwaarden die daar golden, waren ontstaan in een poging journalistiek te onderscheiden van politiek en commercie: tijdigheid, waarachtigheid, objectiviteit en onafhankelijkheid (McQauil 2005, 16). Vanuit bepaalde routines, zoals het gebruik van meerdere bronnen, neutrale verslaggeving en het verifiëren van beweringen, gaven journalisten aan dat ze te vertrouwen waren (Karlsson 536).

(12)

Het grootste probleem met objectiviteit is de verhouding tussen het ideaal en de praktische uitvoering van dat ideaal. Deze praktische uitvoering bestaat uit de routines die de journalist verwerkt in zijn proces en deels zichtbaar maakt in de weergave. Zo is het niet genoeg dat een journalist meerdere bronnen raadpleegt; de journalist moet ook meerdere bronnen weergeven in zijn uiteindelijke productie. Bovengenoemde routines zijn bedoeld om objectiviteit na te streven, maar kunnen dit in de praktijk niet altijd garanderen. Verschillende wetenschappers hebben geschreven over de subjectieve graadmeters die bepalen wat wel of geen nieuws wordt. Denk aan Manning White’s klassieke onderzoek over ‘gatekeeping’ (1950). In dit onderzoek werd aangetoond dat nieuwsselectie, in dit geval welke nieuwsberichten de kranten wel of niet haalden, een subjectieve aangelegenheid is. De methode van nieuwsselectie die de journalist in het onderzoek beweerde aan te hangen, bleek in de praktijk maar moeilijk te herleiden zijn. Rationele, laat staan objectieve, gronden waarop een artikel al dan niet de krant haalde, ontbraken in de meerderheid van de gevallen. Er was sprake van een helder ideaal, wat vertroebeld werd door de praktische routines. Ook Donsbachs idee van een sociale realiteit valt onder deze problematiek. Zo beschrijft hij in zijn ‘Psychology of News Decisions’ (2004). Enerzijds wordt er beschreven dat journalisten op zo’n objectief mogelijke wijze bepalen wat nieuws wordt, vanuit een duidelijk ideaal. Anderzijds ontkwamen journalisten er niet aan hun werk te verrichten vanuit hun sociale realiteit, die bepaald werd door alle facetten van hun achtergrond. Hierdoor zou het journalistieke proces alsnog gekleurd worden. Dit probleem wordt het meest uitvoerig en overzichtelijk behandeld in het proefschrift van Taco Rijssemus: ‘Het journalistieke weten’ (2014). In dit werk gaat hij op zoek naar de objectiviteit van de betrokken journalistiek. Door een ontleding

(13)

van wat hij het ‘professiemodel’ (29) noemt, ontstaat een beeld van een journalistiek proces waarin alle schakels een problematische band met de objectiviteit hebben. Hoewel deze schakels ten doel hebben om objectiviteit te vergroten, pleit Rijssemus ervoor dat we ook hun beperkingen inzien. Of het nou wederhoor (150) is of het scheiden van feiten en meningen (162), er is altijd sprake van politiek-economische invloed op deze schakels. Terwijl de journalistiek het ideaal van de objectiviteit nastreefde, verloor het langzaamaan de loyaliteit van het publiek door de gebrekkige praktische routines, die juist een gebrek aan objectiviteit ontwaarde. Ten tijde van de verzuiling had de journalistiek nog een vanzelfsprekend sociaal kapitaal. Nu was niet alleen die vanzelfsprekendheid verdwenen, maar was het sociaal kapitaal krimpende. Deze krimp wordt elke generatie sterker, zo blijkt uit de meerdere onderzoeken van Irene Costera Meijer over nieuwsgebruik onder jongeren. Jongeren geven aan dat nieuwsgebruik iets plichtmatigs is. Een plicht die zij minder voelen, omdat ze zich niet bij het nieuws betrokken voelen; het is te weinig relevant. Ze leren te weinig van het nieuws en ervaren het als te zakelijk (2006, 27). We zien dan ook dat steeds minder jongere generaties nieuwsmedia gebruiken. Voorheen was er een stijgende trend in nieuwsgebruik naar leeftijd. Jongeren gebruikten altijd al weinig nieuws, maar dit herstelde zich op latere leeftijd. Deze trend wordt steeds zwakker en met elke generatie daalt het nieuwsgebruik (Costera Meijer 2006, 24). Deze scheefgroei wordt versterkt door de mondigheid van de burgers. Het onderwijs wordt meer en beter, wat burgers minder ontvankelijk maakt voor gezag. Dit leidt tot een vertrouwenscrisis die overigens alle instituties raakt, niet alleen de journalistiek. Men wordt niet meer vertrouwd op de positie: een positie moet continu worden waargemaakt (Mudde 556).

(14)

Dit is een moeizame ontwikkeling voor de journalist die pretendeert een waarheidsvinder en –verkondiger te zijn. Gebrek aan expertise en nuance door de snelheid van het nieuws worden steeds sneller opgemerkt. Met wantrouwen als resultaat. Als één fout wordt opgemerkt, zijn er vast meer gemaakt (Costera Meijer 2010, 225). Ook multiculturalisme maakt het lastig voor de journalist. Tijdens de verzuiling kende Nederland duidelijke maatschappelijke groepen, nu worden deze steeds diffuser (Deuze 2005, 456). Er zijn steeds meer groepen, die allen vragen om representatie. Niet alleen in zichtbaarheid, maar in eerlijke behandeling (Costera Meijer 2010, 227). Hierin komt ook het probleem van de sociale realiteit weer terug. Zoals Donsbach beschrijft, heeft de achtergrond van de journalist altijd al meegespeeld in het journalistieke proces. Dit is in een sterker eenkennige cultuur een minder groot probleem. Maar alle bovenstaande ontwikkelingen in ogenschouw genomen, zijn er steeds minder mensen die één sociale realiteit delen. Hierdoor valt het wereldbeeld van de journalist sneller op en wordt deze daar harder op afgerekend. De mondige, kritische en multiculturele burger vraagt om een nieuwe machtsverhouding tussen journalist en publiek. De klassieke journalistiek gaat uit van het zender-ontvanger model. De journalist is de actor die informatie selecteert en uitzendt, het publiek is de passieve ontvanger (Purcell 2). Het nieuwe publiek neemt daar geen genoegen mee. Het nieuwe publiek eist journalistiek die representatief is voor hun sociale realiteit; de journalist wordt geacht dat te leveren (Rosen 6). Daar komt nog bij dat de komst van het internet deze nieuwe machtsverhouding al veel vanzelfsprekender maakt. De permanentie van content maakt het mogelijk voor het publiek om steeds kieskeuriger te worden. Doordat gratis de norm is op het internet, wordt deze kieskeurigheid alleen maar vergroot (Van der Haak 2).

(15)

Al met al ontstaat er een wereld waarin de journalist zich niet langer af kan sluiten voor het publiek. Toch betekent dit niet dat burgers het gaan overnemen van journalisten. Eerder werd onderscheid gemaakt tussen objectiviteit als ideaal en als praktische uitvoering. Een van de pogingen om tot een praktische uitvoering van het transparantie-ideaal te komen, was de burgerjournalistiek. Maar hoewel het publiek meer verwacht en eist van journalisten, wil het geen taken overnemen. Behoefte aan uitgebreide interactie is er niet onder het publiek (Witschge 118). Alleen de journalist kan en moet de kwaliteit van content waarborgen. De rol van het publiek begint pas waar die van de journalist eindigt (129). Nieuwsgebruik verschuift daarentegen van individuele consumptie naar sociale activiteit. Gebruikers willen nieuws makkelijk kunnen delen en bespreken (Purcell 4). ‘Makkelijk’ is hierbij het sleutelwoord. Naarmate de inspanning van de gebruiker toeneemt, neemt de behoefte aan interactie af (Purcell 44). Het antwoord op dit nieuwe publiek ligt in transparantie. Volgens Groenhart is het publiek de belangrijkste stakeholder in de journalistiek (Groenhart 2013, 3). Stakeholders verwachten verantwoording van datgene waar ze in investeren. Als journalisten hun publiek serieus nemen, moeten ze hun keuzes toelichten aan het publiek (McQuail 1997, 256). Wanneer het journalistieke proces toegankelijk wordt gemaakt, ontstaat er meer begrip voor de gebrekkige expertise van de journalist en de fouten die hij maakt. Deze openheid over het proces past niet in de objectieve weergave. Wanneer journalistiek objectief tot stand komt, is er geen reden om inzichtelijk te maken

(16)

waarom een journalist tot welke besluiten komt en welke belangen hierbij een rol spelen. Hier is immers geen plaats voor de sociale realiteit van de journalist. Wanneer we uitgaan van een betrokken en transparante weergave, is die ruimte er juist wel (Van der Wurff 13). Transparantie wordt hiermee ook een vorm van verantwoording voor de journalistiek (McQuail 1997, 522). Aangezien journalistiek een vrij beroep is, kan er nauwelijks sprake zijn van aansprakelijkheid. Journalisten moeten dat ook niet willen. Aansprakelijkheid betekent regulering vanuit wantrouwen. Verantwoording daarentegen biedt vrijheid vanuit verantwoordelijkheid (McQuail 1997, 526). 1.2 De opkomst van online journalistiek De journalistieke kernwaarden die nu gehanteerd worden, lijken vanzelfsprekend en onveranderlijk. Het zijn ethische normen ingegeven vanuit het idee dat journalistiek altijd op een bepaalde manier uitgevoerd moet worden. Tegelijkertijd is het aantal artikelen waarin gesproken wordt over de ingrijpende invloed van nieuwe media op de journalistiek, niet bij te houden. Elk artikel over transparantie dat in dit onderzoek geraadpleegd wordt, besteedt hier in meer of mindere mate aandacht aan. Toch houden de journalistieke kernwaarden iets standvastigs. In journalistieke gedragscodes wordt nauwelijks aandacht besteed aan online journalistiek (Van der Wurff 408). Journalisten zijn dan ook van mening dat journalistieke kernwaarden en standaarden niet mediumspecifiek zijn, zoals blijkt uit het onderzoek van Richard van der Wurff en Klaus Schönbach (414). Zij interviewden een grote groep journalisten en mediadeskundigen over de eventuele noodzaak van een journalistieke gedragscode voor het internet.

(17)

Er zijn wel allerlei kansen die nieuwe media bieden, zoals permanentie, verrijking door multimedia, interactiviteit en universaliteit. Maar hoewel er meer kan, wordt de journalistiek volgens hen niet beter. Doordat alles online mag en kan, ontstaat er minder noodzaak tot nieuwsselectie. Hierdoor blijft internet een soort journalistieke vergaarbak, waar entertainment en opinie volgens de geïnterviewden overheersen (Van der Wurff 411). Daarom moet er juist kritisch gekeken worden naar de houdbaarheid van journalistieke kernwaarden. De traditionele kernwaarden zijn sterk verbonden aan de technologie waarbinnen ze zijn ontstaan. Met nieuwe technologie komt ook de vraag of het tijd is voor nieuwe kernwaarden. Angela Philips gaat in haar artikel uit 2010 op zoek naar deze nieuwe journalistieke ethiek. Volgens Philips ligt de basis van elke journalistieke kernwaarde in onderscheidend vermogen. Ook hier komt het element van de vrije beroepsgroep terug. Niemand heeft een certificaat nodig om journalist te worden: hoe scheid je dan de kaf van het koren? In offline journalistiek kon men zich onderscheiden met drie zaken: een scoop, exclusiviteit en bijzondere namen (Philips 375). Dit werkte door het periodieke karakter van nieuws. Omdat een krant maar één keer per dag verschijnt, is nieuws minstens een dag exclusief voordat andere kranten het kunnen overnemen. Dit onderscheidend vermogen verdwijnt in de online journalistiek. Wanneer content verschijnt op internet, kan een concurrent dit met een muisklik direct overnemen. Vaak gebeurt dit ook nog zonder erkenning (Philips 375). In transparantie vindt de journalistiek nieuw onderscheidend vermogen. Dit komt zowel terug in het werk van Van der Wurff en Schönbach als van Philips.

(18)

De zoektocht van Van der Wurff en Schönbach naar een nieuwe journalistieke gedragscode levert een duidelijk resultaat op. De geïnterviewde deskundigen zien weinig in een gedragscode die specifiek voor nieuwe media wordt opgesteld. Wel voegen ze één nieuwe component toe aan de klassieke gedragscode, om de journalistieke kwaliteit op internet te waarborgen: transparantie (417). Journalisten voelen zich namelijk bedreigd. Als iedereen zich journalist mag noemen en informatiekanalen voor iedereen beschikbaar worden op internet, moet de journalist een nieuwe manier vinden om zich te onderscheiden. Dat kan volgens Van der Wurff en Schönbach door transparantie. Een journalist kan zijn kwaliteiten tonen door het publiek mee te nemen in het journalistieke proces (418). Ook Philips ziet transparantie als de kernwaarde van de nieuwe journalistieke ethiek. Wanneer journalisten transparant zijn over hun proces en hun bronnen, kan de journalist zijn content daarin onderscheiden. Hiermee wordt het minder aantrekkelijk om content zomaar over te nemen (379). 1.3 De machtsverschuiving tussen PR en journalistiek Wanneer aan journalisten zelf gevraagd wordt wat de belangrijkste ontwikkeling is, dan is het niet publieksemancipatie noch de opkomst van online journalistiek. Zij zien deze in de groeiende invloed van PR op de journalistiek. Het is een tekenende ontwikkeling die terugkomt in verscheidene onderzoeken. Wanneer Van der Wurff en Schönbach op zoek gaan naar een gedragscode voor journalisten in de 21ste eeuw, wuiven experts het onderscheid tussen online en offline weg. Het echte onderscheid waar de gedragscode in moest voorzien? Tussen PR en journalistiek (416).

Het streven naar dit onderscheid zien we al terug sinds de beginjaren van de

(19)

en masse over te brengen (Schudson 150). Al snel werd duidelijk dat er met nieuws ook goed geld verdiend kon worden. Op dat moment werd het noodzakelijk voor journalisten om zich te kunnen onderscheiden van de politieke en commerciële PR (Schudson 152). Objectiviteit was daarbij de belangrijkste kernwaarde. Journalisten betoogden niet, maar deden objectief verslag. Hier hoorden de eerder besproken routines bij, die het mogelijk maakten om de objectiviteit van een journalisten intern en extern te controleren (Kalrsson 535). Dit was een systeem dat decennia functioneerde, maar nu begint te verslijten. De machtsbasis van de nieuwsmedia is aan het verdwijnen. Naast de eerder geschetste vertrouwensbreuk en de veranderende regels van de online journalistiek, staat het financiële model van de nieuwsmedia op omvallen (Hellmueller 287). Advertentie-inkomsten, de belangrijkste financiële bron voor nieuwsmedia, lopen steeds verder terug. Zodoende is er steeds minder geld voor journalisten. Terwijl het publiek juist steeds gretiger wordt. Het mediagebruik is hoger dan ooit en blijft maar stijgen. PR springt in het gat wat journalistiek achterlaat en dat gat wordt steeds groter (Van der Wurff 415). Over de precieze invloed van PR bestaat enige twijfel. Dat de sector groeit is duidelijk. Maar wat is de precieze invloed van PR? Moet nieuws direct geplugd zijn of ligt invloed ook in een voorlichter die journalistieke vragen beantwoordt? Volgens verschillende onderzoeken wordt tussen 40 en 55 procent van de journalistieke content in enige mate door PR beïnvloed (Prenger 7). De komst van online journalistiek versterkt deze invloed. Zoals bleek uit de vorige paragraaf, kennen de journalistieke normen en waarden op internet weinig vaste

(20)

vorm. Dit maakt het voor gebruikers nog moeilijker om onderscheid te maken tussen PR en journalistiek (Van der Wurff 407). Er is dan ook steeds meer sprake van zogeheten pseudogebeurtenissen (Rijssemus 155). Dit zijn nieuwsgebeurtenissen die niet door journalisten gevonden worden, maar door een politiek-economisch machtige bron georkestreerd worden. Deze gebeurtenissen zijn niet spontaan, zijn gemaakt voor journalistieke verslaggeving en hebben een ambigue relatie met de onderliggende realiteit (Allen 328). Dit wil niet zeggen dat de pseudogebeurtenissen een nieuw verschijnsel zijn. Al in 1961 schreef Daniel Boorstin over hoe ‘pseudo-events’ de Amerikaanse journalistiek beïnvloedden. Het grote verschil is dat de PR-sector blijft groeien, terwijl de journalistiek krimpende is. De balans is weg. Tegelijkertijd blijft de journalist zo neutraal en gebalanceerd mogelijk verslag doen. Als er invloed is van de PR, wordt dit uitgefilterd in de objectieve weergave van de uiteindelijke journalistieke productie. Pseudogebeurtenissen worden dus zelden als zodanig ontmaskerd. Ook hier is transparantie een belangrijk middel om dit tegen te gaan. Journalisten kunnen zich onderscheiden in transparantie, omdat PR dat niet kan geven (Hellmueller 290). Nu maakt de PR nog gebruik van het feit dat journalisten geen openbaarheid geven over de keuzes in het journalistieke proces. Doen journalisten dat wel, dan komt er een duidelijk onderscheid tussen nieuwsgebeurtenissen en pseudogebeurtenissen (Allen 336). Al is transparantie in deze zin net zo goed een uitdaging, als een oplossing. Dit is wat McQuail answerability noemt (1997, 256). Aan de ene kant geeft transparantie het publiek een controlemechanisme in handen, waarbij gebruikers journalisten ter verantwoording kunnen roepen.

(21)

Aan de andere kant geeft transparantie journalisten een verdergaande verantwoordelijkheid om hun journalistieke proces te verbeteren (Van der Wurff 418). Transparantie is in die zin ook een middel voor de journalist om een identiteit te vormen en onafhankelijkheid te garanderen (Allen 335). Ook hier komt weer terug dat journalistiek een vrij beroep is. In een gesloten beroepsgroep, zoals de geneeskunde, kunnen mensen aansprakelijk worden gehouden voor het overtreden van regels. Die verplichting kan journalisten niet worden opgelegd. In plaats daarvan moet er zelfregulering plaatsvinden door openheid (McQuail 1997, 256) Hierbij moet vermeld worden dat PR niet inherent slecht is. Het publiek moet wel degelijk geïnformeerd worden over de handelingen van politiek-economische machtsbronnen. Pseudogebeurtenissen kunnen daar wel degelijk aan bijdragen. Deze pseudogebeurtenissen moeten alleen wel als zodanig door de journalist worden benaderd (Philips 380). 1.4 Kritiek op transparantie Zoals bovenstaande paragrafen laten zien, is transparantie geen makkelijke kernwaarde voor journalisten. Het staat op gespannen voet met de objectieve weergave en met de journalistiek zoals die decennialang geweest is. Er zijn dan ook bezwaren tegen transparantie te onderkennen, die hier behandeld moeten worden. Het eerste kritiekpunt is dat transparantie wordt gezien als een journalistiek wondermiddel. Het geven van transparantie wordt te makkelijk gezien als manier om het publieksvertrouwen terug te winnen. Terecht wordt hierover opgemerkt dat transparantie juist ook averechts kan werken, zo schrijft ook David Allen in zijn artikel ‘The trouble with Transparency’ (2008). Wanneer transparantie gebreken in het journalistiek proces blootlegt, leidt

(22)

dit op zichzelf juist tot toenemend wantrouwen. En wanneer alles klakkeloos openbaar wordt gemaakt, lopen journalisten het risico hun onafhankelijkheid te belemmeren (Allen 323). Daarom stelt Allen voor transparantie te zien als normatief doel, in plaats van als middel. Met andere woorden: transparantie moet ergens toe dienen. Transparantie moet niet alleen de gebreken van het journalistieke proces openbaren. Journalisten moeten die problematiek ook aankaarten, laten zien hoe ze ermee worstelen en pogen om het op te lossen (Allen 334). Daarmee is transparantie ook altijd een risico. Het maakt journalisten bewust van hun routines. Transparantie is net zo belangrijk voor de journalist, als voor het publiek. Allen verbindt transparantie aan twee ethica. Enerzijds aan Habermas’ ideal speech situation. Dit stelt dat burgers pas openstaan voor informatie, als de spreker transparant is over zijn individuele geschiedenis, wensen, belangen en tradities (Allen 331). Anderzijds verbindt hij het aan Foucaults panopticon. Wanneer journalisten transparant zijn, zijn ze altijd zichtbaar voor de wereld, net als in Foucaults panopticon. Vanuit het idee van de surveillance society gaat de journalist zich vervolgens aanpassen, omdat hij wil voldoen aan de eisen van de maatschappij (Allen 333). Een tweede kritiekpunt, wat al eerder is aangestipt, is de burgerjournalistiek. Net als bij objectiviteit, waar de praktische weergave het ideaal kan schaden, was burgerjournalistiek een slecht geslaagde praktische uitvoering van transparantie. Begin jaren 2000 leek dit een veelbelovende ontwikkeling in de journalistiek. Burgers zouden zelf participeren in het nieuwsproces. Gebruikers zouden bron zijn voor nieuws, content aandragen en dat op hun beurt weer verspreiden en becommentariëren (Rosen 5).

(23)

Het werd gezien als de perfecte praktische uitvoering van het ideaal. Er werd transparantie gegeven door gebruikers mee te nemen in het journalistieke proces, waardoor de vertrouwensrelatie met de journalistiek hersteld zou worden. Ook zou het een niet onbelangrijke bijdrage leveren aan het herstellen van het financiële model. Veel kostbare taken zouden worden uitbesteed aan het publiek (Witschge 126). Burgerjournalistiek is ook meerdere malen geprobeerd, maar heeft weinig vruchten afgeworpen. In de eerste plaats bleek dat burgers er weinig in zagen om journalistiek te bedrijven (Witschge 118). Daarnaast waren de contributies van gebruikers zodanig ondermaats, dat het de journalist meer werk opleverde dan uit handen nam (Witschge 126). Daarom is het belangrijk om het ideaal en de praktische routines van transparantie strikt van elkaar te scheiden. De terechte kritiek op burgerjournalistiek wordt ten onrechte aan transparantie toegeschreven. Het probleem van de burgerjournalistiek legt ook het laatste kritiekpunt bloot. Transparantie is een abstract ideaal, zonder concrete methode . Zelfs al willen journalisten transparant zijn, ze weten simpelweg niet hoe (Karlsson 535). Daarom is het belangrijk om te beseffen dat transparantie net zo goed een ideaal is, als dat objectiviteit dat is. Geen enkele journalist is zomaar objectief. De journalist probeert objectiviteit te benaderen door zekere routines te volgen. Zo raadpleegt een journalist meerdere bronnen, neemt hij een neutraal standpunt in en verifieert hij feiten en beweringen (Karlsson 536). Dit zijn rituelen die, tot op zekere hoogte, gedeeld worden met het publiek. Het publiek kan bijvoorbeeld nalopen of de bronnen die worden aangehaald in een

(24)

artikel of item, daadwerkelijk bepaalde uitspraken hebben gedaan. Ook bij objectiviteit is er dus sprake van een zeker controlemechanisme (Karlsson 536). De vaste routines en rituelen die objectiviteit werkbaar maken, zijn er nog niet zo duidelijk voor transparantie. Daarom is het ook nodig om het ideaal van transparantie te operationaliseren, zodat er bepaalde controleerbare routines voor kunnen ontstaan. Daartoe dient het werk van Groenhart. 1.5 Het transparante instrumentarium Hoewel verschillende auteurs een aantal instrumenten tot transparantie behandelen (Karlsson, Philips, Van der Wurff), is er weinig literatuur die het instrumentarium van transparantie structureel beschrijft en motiveert. Eén auteur die dit wel doet, is Harmen Groenhart. In zijn artikelen en uiteindelijke proefschrift geeft hij op systematische wijze weer waarom welke transparante instrumenten tot welk doeleinde gebruikt kunnen worden. Daarmee vormt Groenhart de theoretische kern van dit onderzoek. Literatuur die transparantie niet alleen als ideaal behandelt, maar ook als praktische uitvoering, is zeldzaam. Vanuit zijn eerdergenoemde definitie voor transparantie: ‘Making public the traditionally private factors that influence on the creation of news’ (Groenhart 2001, 2), maakt hij een aantal duidelijke indelingen die in dit onderzoek gebruikt zullen worden om de transparantie op de redactie van de Monitor te onderzoeken. Groenhart maakt drie verdelingen in zijn transparante instrumentarium.

(25)

Allereerst is er de vraag van waaruit de transparantie voortkomt. Deze kan proactief zijn, vanuit de journalist, of reactief zijn, als reactie op publiek of andere externe kritiek (Groenhart 2001, 4). Deze tweedeling kan worden vergeleken met de twee soorten transparantie die Karlsson voorstelt. Enerzijds is er disclosure transparency, het open zijn over het proces van selectie en productie van nieuws (537). Anderzijds is er de participatory transparency, het openstaan voor ideeën, commentaar en discussies van en met het publiek (538). Er is geen expliciet waardeoordeel verbonden aan proactieve of reactie transparantie. Beide hebben een belangrijke functie. Enerzijds het communiceren naar het publiek, anderzijds het communiceren met het publiek. Beide zijn nodig om tot het systeem van answerability te komen zoals McQuail dat voorstelt. Met proactieve transparantie neemt de journalist verantwoordelijkheid, terwijl hij met reactieve transparantie verantwoording aflegt. Vervolgens maakt Groenhart een verdeling in vijf argumenten. Hoewel er overlap kan zijn, geeft Groenhart vijf redenen om transparantie te willen of moeten geven. Aan elk van deze argumenten zijn specifieke middelen verbonden. Allereerst is er het argument van kwaliteitsborging door controle en sanctie (Groenhart 2001, 6). Wanneer het journalistieke proces zichtbaar is, kan het sterker worden gecontroleerd en verbeterd. Dit is dus ook een disciplinerende vorm van transparantie. Als middelen geeft Groenhart persraden, regulatieve organen en de rechter. Dit is een sterk reactieve vorm van transparantie. Daarna komt Groenhart met het argument van zelflegitimering en identiteit (Groenhart 2001, 6). Journalisten moeten aangeven waarom hun werk relevant en urgent is. Waarom kiezen ze voor bepaalde verhalen, invalshoeken en bronnen? Dit

(26)

kan worden bereikt door een journalistieke code, ombudsman of een redactiestatuut. Dit argument is overwegend proactief. Ten derde is er het argument van merkprofilering en klantenbinding (Groenhart 2001, 7). Als een journalist een publiek wil verheffen, moet dat publiek wel bereikt worden. Sterker nog, dat publiek moet zich verbonden voelen met de journalist. Dit kan door het publiceren van de missie van een medium of platform, het plaatsen van biografieën van betrokken journalisten en het organiseren van publieksevenementen. Dit is zeer proactieve transparantie. Als vierde argument haalt Groenhart het nieuwe gereedschap in het journalistieke repertoire aan (2001, 8). Zoals eerder gezien, bieden nieuwe media veel nieuwe kansen en mogelijkheden. Het is aan de journalist om die te grijpen. Groenhart stelt als middelen voor om direct met het publiek te communiceren via sociale media en weblogs. Deze transparantie is zowel reactief als proactief. Tot slot is er community based journalism (Groenhart 2001, 8). De kwaliteit en het bereik van journalistiek kunnen verbeterd worden door het publiek bij het journalistieke proces te betrekken. Zo kunnen er na publicatie debatten worden georganiseerd om een journalistiek eindproduct te bediscussiëren. Ook kan het publiek worden gevraagd om ideeën, bronnen of informatie voor journalistieke content. In principe een reactieve vorm omdat de gebruiker het werk verzet, maar de journalist moet daar wel proactief om vragen. Naast de argumenten om een middel van transparantie te gebruiken, staat Groenhart stil bij de resultaten die het kan opleveren. Ook hier zijn mengvormen in te vinden, maar er zijn grofweg drie uitwerkingen van de middelen. Transparantie kan normatief, operationeel en commercieel zijn (Groenhart 2013, 153). In normatieve zin moet journalistiek een zekere kwaliteit kunnen garanderen en daar eventueel op worden aangesproken. Operationeel gezien moet het

(27)

journalistieke proces zichtbaar worden verbeterd en versterkt met de mogelijkheden die nieuwe media bieden. Vanuit commercieel oogpunt wordt de band met het publiek hersteld en versterkt. Al met al geeft het werk van Groenhart een duidelijk kader van middelen voor transparantie. Met dit kader en de eerder beschreven ontwikkelingen in het achterhoofd, kan de transparantie bij de Monitor inhoudelijk getoetst worden en kunnen antwoorden uit de diepte-interviews geanalyseerd worden.

(28)

2. Context

In het vorige hoofdstuk werd het theoretisch kader behandeld. Naast een academische context dient dit onderzoek in de context van het relevante medialandschap geplaatst te worden. De Monitor bestaat immers niet in een vacuüm. Het programma maakt deel uit van de omroep KRO-NCRV, wat weer deel uitmaakt van de Nederlandse Publieke Omroep. Het programma de Monitor begon eind 2013 als onderdeel van het onderzoeksjournalistieke programma Altijd Wat, bij de NCRV. Het was de bedoeling om te onderzoeken of er via crowdsourcing reportages konden ontstaan voor Altijd Wat. Daartoe ontstond de Altijd Wat Monitor: een pilot van vier afleveringen. De pilot bleek een succes. Tegelijkertijd vond er door de omroepbezuinigingen een grote reorganisatie plaats op de journalistieke afdeling van de inmiddels gefuseerde omroep KRO-NCRV. Altijd Wat sneuvelde, terwijl Brandpunt en Reporter in aangepaste vorm een doorstart kregen. De Monitor nam de plek in van Altijd Wat en ging door als volwaardig programma. Met de naamsverandering kwam ook Teun van de Keuken, die de presentatie van de verslaggevers overnam. In 2015 zond de Monitor elke zondagavond na Nieuwsuur uit, met uitzondering van een maandelijkse Reporter. Vanaf 2016 is er elke zondagavond een uitzending van De Monitor. Op dit moment trekt een uitzending gemiddeld tussen de 250.000-350.000 kijkers en heeft de website maandelijks ongeveer 60.000 unieke bezoekers. De redactie bestaat momenteel uit zes verslaggevers, zes redacteuren en de eindredacteur. Zij onderhouden de website en maken de uitzendingen. Het werk wordt verdeeld aan de hand van dossiers, die in principe worden bestierd door één verslaggever en één redacteur. Op de hoedanigheid van deze dossiers wordt in de methodologische verantwoording dieper ingegaan.

(29)

Om een helder beeld te krijgen van de plaatsing en verwachtingen van de Monitor binnen de KRO-NCRV en de NPO, zijn er drie diepte-interviews gehouden met organisatorische sleutelfiguren rondom de Monitor. Dit zijn Leo Fijen, hoofd Journalistiek bij KRO-NCRV, Taco Rijssemus, mediadirecteur van KRO-NCRV en Gijs van Beuzekom, oud-televisiemanager van NRCV en huidig netmanager van NPO2, waar de Monitor onder valt. De geïnterviewden werden gevraagd naar de betekenis van de Monitor binnen de KRO-NCRV en de Publieke Omroep. Hieruit ontstaat een beeld van een programma dat voornamelijk wordt getypeerd als het voorbeeld van vooruitgang. Hierbij leggen ze de nadruk op technologische innovatie, de publieke functie van de NPO en de nieuwe onderzoeksjournalistiek. 2.1 De Monitor als technologische innovatie Wanneer er wordt gevraagd naar de onderscheidende factor bij de Monitor, zijn alle drie de geïnterviewden het er over eens. Het innovatieve, onderscheidende, is de nieuwe onderzoeksmethode. Niet via klassieke journalistieke research, maar via crowdsourcing wordt informatie vergaard. Het programma is ook ontstaan uit de wens om met crowdsourcing journalistiek te bedrijven. Daarin ‘is de Monitor echt van toegevoegde waarde, door gebruik te maken van internet en het daar te laten starten’, vertelt Gijs van Beuzekom. Daarin vormt het programma ook een eerste. Het is een experiment in het ‘vinden van online toepassingen in de journalistiek’, aldus Taco Rijssemus. In die zin krijgt het een grote rol toebedeeld. Volgens Van Beuzekom is het een ‘revolutionaire ontwikkeling’ en is het succes ‘bijna niet aan te slepen’.

(30)

Fijen stelt zelfs dat de Monitor de ‘katalysator [is] geweest: van de digitale vernieuwing, maar ook van de journalistiek breder buiten dit bedrijf’. In dat laatste schuilt ook de voorbeeldfunctie, die Rijssemus verder verduidelijkt. Hij vertelt dat het programma er ook is om de traditionele journalisten ‘op te voeden en bij te brengen wat online journalistiek nou eigenlijk betekent.’ 2.2 De Monitor als publieke functie van de NPO Een tweede kernpunt in de interviews is de publieke functie van de Monitor. Hierin signaleren alle drie dezelfde trend. Traditioneel gezien was journalistiek, en onderzoeksjournalistiek in het bijzonder, eenrichtingsverkeer. Journalisten deden wat henzelf goeddunkte, waarbij het publiek op de tweede plek kwam. Dit idee vat Fijen treffend samen: ‘Journalisten berichten over een samenleving waarin ze zelf niet meer participeren.’ Nu moet dat worden omgedraaid. Via het internet en social media van de Monitor kunnen journalisten weer in contact komen met hun publiek. Hierbij geeft Van Beuzekom de uiteindelijke wens weer, dat het publiek denkt: ‘die Publieke Omroep is ook voor ons.’ Volgens Rijssemus is dit een logische ontwikkeling bij KRO-NCRV. In de eerste plaats omdat het past bij het profiel van KRO-NCRV. Dit profiel betekent betrokken journalistiek bedrijven: ‘We hebben een visie op de maatschappij en die steken wij niet onder stoelen of banken.’ Ten tweede voelen de geïnterviewden een verplichting. In tegenstelling tot commerciële journalistiek, wordt de publieke journalistiek betaald met belastinggeld. KRO-NCRV moet zich dus ook aan het publiek verantwoorden, wat door de crowdsourcing van de Monitor bijzonder wordt belichaamd.

(31)

De Monitor doet namelijk niet alleen onderzoek wat door het publiek wordt aangedragen, maar wil het publiek ook echt iets bieden. Ze willen een onderwerp niet enkel aankaarten. Fijen zegt hierover: ‘We proberen ook perspectief aan te brengen.’ 2.3 De Monitor als transparante kans Ook transparantie is een belangrijke zaak. Hierbij valt vooral op dat de geïnterviewden transparantie operationeel benaderen. Zo noemt Van Beuzekom transparantie ‘de kracht van de site van de Monitor’ en benadrukt Fijen dat het publiek kan participeren doordat ‘iedereen kan meekijken in het journalistieke proces’. Tegelijkertijd geven zij hier ook een grens mee aan. Transparantie is bijzonder efficiënt, maar vooral in het geval van dit programma. Het is goed dat het publiek meer inzicht krijgt, maar dit geldt zeker niet voor ieder programma. Het is niet zo dat klassiekere programma’s, zoals Reporter en Zembla, net zo transparant zouden moeten zijn als de Monitor. ‘Het past niet in de journalistieke cultuur’, vertelt Rijssemus. En hoewel alle journalisten bewuster mogen worden van hun rol in het journalistieke proces, gelooft hij ‘niet dat je alles in transparantie moet doen.’ Objectiviteit en geheimzinnigheid zijn in sommige gevallen net zo operationeel. Als er worstelingen zijn in het programma, dan liggen die bij de transparantie. Het werk bij de Monitor komt ‘nog meer onder een vergrootglas te liggen’, stelt Fijen. Er is geen tijd om alles transparant te behandelen, dus moeten daar keuzes in worden gemaakt. Keuzes die nieuw zijn in het journalistieke proces. Deze keuzes verraden de noodzaak voor routines, die in het theoretisch kader aangehaald werd. Het gebrek daaraan zijn volgens Fijen ‘de dilemma’s die ze nu ervaren. Waardoor ze soms vastlopen’.

(32)

2.4 De lange weg van het experiment Een laatste terugkerend thema is de lange weg die de Monitor af heeft gelegd. Hoezeer het programma nu ook bejubeld wordt, deze positieve houding is niet altijd vanzelfsprekend geweest. Dit is volgens de geïnterviewden ook niet vreemd. Van Beuzekom vat goed samen waarom: Journalisten zijn, laten we eerlijk zijn, redelijk conservatief. Die staan niet te springen bij verandering en vernieuwing. Dit betekende volgens de geïnterviewden ook dat de Monitor argwanend werd en soms zelfs wordt bekeken. Volgens Rijssemus vinden sommigen het toch ‘maar een instrumentje, een dingetje.’ Ook Fijen zegt: ‘Een groot aantal journalisten zag het niet zitten’. Wat dat betreft was er dus aanvankelijk een duidelijke botsing tussen de klassieke televisiejournalistiek en de nieuwe crowdsourcing via internet. Enerzijds vonden de televisiejournalisten het maar ‘modern geleuter,’ aldus Van Beuzekom, terwijl de digitale afdeling volgens Fijen beweerde: ‘televisie begrijpt ons niet’. 2016 is volgens Fijen het eerste jaar dat iedereen op dezelfde golflengte zit. 2.5 Conclusie De bovenstaande context geeft instrumenten om de resultaten van dit onderzoek te begrijpen. Bovenal wordt de Monitor geprezen voor de technologische vooruitgang en voor de nieuwe band met het publiek. Hierdoor kan worden verwacht dat de nadruk in de resultaten komt te liggen op de argumenten van community based journalism en zelflegitimering en identiteit. Deze twee argumenten zijn immers het belangrijkst voor crowdsourcing en de band met het publiek.

(33)

Verder wordt transparantie zeer pragmatisch bekeken. Als het nuttig is, moet het zeker, maar het normatieve en commerciële blijven daarin onderbelicht. Transparantie werkt namelijk ook complicerend en is tijdrovend, dus moet per geval worden bekeken. Ook dit wordt verwacht een weerklank te hebben in de resultaten. Tot slot is het de vraag of de negatieve houding tegenover het programma een rol speelt op de redactie. Hoewel het programma duidelijk bejubeld wordt, kunnen de minder operationele kanten van de transparantie leiden tot onzekerheid. Het is niet onvoorstelbaar dat de redactie de gedeeltelijke afwijzing van de klassieke journalisten recht wil zetten. In het vrije beroep van de journalistiek zoeken collega’s immers bevestiging bij elkaar.

(34)

3. Methodologische verantwoording

In het theoretisch kader is het concept van transparantie geïntroduceerd. Allereerst werden er drie ontwikkelingen geschetst die transparantie in context plaatsten, om vervolgens in het werk van Groenhart een duidelijke categorisering van dit begrip te vinden. In dit hoofdstuk worden Groenharts categorieën geoperationaliseerd tot een codeboek voor een kwalitatieve inhoudsanalyse en tot een semigestructureerde vragenlijst voor diepte-interviews. Daarnaast worden de corpora gedefinieerd, geoperationaliseerd en beargumenteerd. Ook wordt aandacht besteed aan de voor- en nadelen van de gekozen onderzoeksmethodes. Zoals blijkt uit het bovenstaande is er in dit onderzoek sprake van een mixed method-aanpak. Deze aanpak wordt afgeraden door Koetsenruijter en Van Hout omdat deze te hoog gegrepen zou zijn voor scriptiestudenten (18). De methode zou veel tijd kosten en het risico met zich meebrengen verwarrende resultaten op te leveren (Denscombe 2014, 161). Toch is ervoor gekozen om hier wel de mixed method-aanpak toe te passen. De wetenschappelijke literatuur biedt zeer weinig houvast voor casuïstisch onderzoek naar transparantie. Daarom is het belangrijk om eerst via de kwalitatieve inhoudsanalyse een sterker verkennend onderzoek te verrichten (Koetsenruijter 167), om vervolgens tijdens de diepte-interviews, aan de hand van een semigestructureerde vragenlijst, controlerend onderzoek te verrichten (Denscombe 2014, 186). Alleen zo ontstaat er compleet beeld van de rol van transparantie bij de Monitor. Om de overzichtelijkheid te bewaren, is de methodologische verantwoording onderverdeeld in twee delen. De kwalitatieve inhoudsanalyse wordt gevolgd door de semigestructureerde vragenlijst, aangezien dit ook in de chronologie van het onderzoek past.

(35)

3.1 Kwalitatieve inhoudsanalyse 3.1.1 Het corpus Bij een regulier televisieprogramma zou het corpus snel bepaald zijn. Normaal gesproken kan men uitgaan van x aantal uitzendingen in een televisieseizoen en daar de onderzoekseenheden uit distilleren. Bij de Monitor ligt dat anders. Omdat er sprake is van een online onderzoeksprogramma waarbij uitzendingen slechts een fractie van de content beslaan, moest er een manier komen om de onderzoeken online te structureren. De Monitor doet dat met zogeheten ‘dossiers’. Tot op heden zijn er 22 dossiers verschenen. Elk dossier bestaat uit een aantal stuks tekstuele en audiovisuele content, die door de redactie worden aangeduid als ‘updates’. Hierin ligt direct de complexiteit van het corpus. Een update kan in principe elke vorm aannemen en deze vorm wordt niet altijd benoemd. Toch kan in de regel onderscheid worden gemaakt tussen vijf verschillende vormen van updates. De meeste updates zijn tekstueel van vorm. Het overgrote merendeel betreft nieuwsartikelen, wat in de breedste vorm moet worden opgevat. Vaak houden deze het midden tussen een klassiek nieuwsbericht en een achtergrondartikel. Daarnaast verschijnen er in tekstuele vorm zo nu en dan columns. In audiovisuele zin nemen de updates de vorm aan van ofwel een korte reportage ofwel een uitzending. Als tussenvorm zijn er de oproepen, die zowel tekstueel als audiovisueel kunnen zijn.

(36)

Daarbij moet worden vermeld dat vooral een audiovisuele update zelden enkel dat is. In de meeste gevallen geven begeleidende teksten betekenis en context aan de reportages en uitzendingen, waardoor de grenzen al snel vervagen. Door de vrije vorm is het ook ingewikkeld om de eenheden van het corpus te kwantificeren. Een tekstuele update kan zestig woorden bevatten, maar net zo goed vijftienhonderd. Een audiovisuele update kan een minuut duren, maar ook twaalf minuten of een gehele uitzending van 25 minuten beslaan. Ook wisselt de grootte van de dossiers sterk. Het kleinste dossier telt ten tijde van dit onderzoek één update, terwijl het grootste dossier 131 updates telt. Tot slot moet er rekening worden gehouden met de ontwikkeling van het programma. De website heeft sinds het ontstaan verschillende lay-outs gehad, die de content allen op een andere manier presenteerden. Van de 22 dossiers worden er drie gekozen om het corpus van dit onderzoek te bepalen. Welke drie dossiers worden verkozen, is afhankelijk van drie criteria. Het eerste criterium is grootte. Hoe meer updates een dossier bevat, hoe beter er kan worden gekeken naar de structurele aard van de transparantie, de verschillende vormen van transparantie die worden aangewend en de werkwijze van de respectievelijke redacteur en verslaggever die het dossier onderhouden. Daarnaast wordt er gestreefd naar diversiteit aan verslaggevers en redacteuren. De Monitor telt zes verslaggevers en zes redacteuren. In principe wordt elk dossier ondergebracht bij een duo: één verslaggever en één redacteur. Zij worden dossierhouders genoemd. Wanneer er drie dossiers worden gekozen met drie verschillende duo’s, kan de werkwijze van de halve redactie in kaart worden gebracht. Hiermee vergroot de kans dat het onderzoek representatief is voor de redactie.

(37)

Tot slot wordt er gekeken naar de duur van een dossier. Zoals aangegeven in het vorige hoofdstuk, bestaat het programma nu ruim twee jaar. Het programma heeft in die twee jaar vele ontwikkelingen doorgemaakt. Het experimentele karakter van het programma kan het beste worden bestudeerd wanneer er dossiers worden gekozen die deze ontwikkelingen ofwel belichamen ofwel kunnen belichten. Op basis van bovenstaande criteria zijn de volgende drie dossiers gekozen. Het eerste dossier is ‘Ziek door mijn werk’. Niet alleen is dit het grootste dossier van de Monitor, met 133 updates, maar het is ook het langstlopende. Het werd geopend op 02-09-2013 en voorlopig gesloten op 06-12-2015. Verslaggever Daan Jansen en redacteur Yvonne Verkaik zijn dossierhouders. Met ‘Ziek door mijn werk’ kan de grootst mogelijke kijk worden gegeven in de ontwikkeling van het programma. In dit dossier staat de gebrekkige aandacht voor en behandeling van beroepsziekten centraal. Aan de hand van verschillende slachtoffers wordt getoond hoe werkgever, bedrijfsarts en overheid de schuld op elkaar afschuiven. Hierdoor worden beroepsziekten te laat gesignaleerd en erkend, met jarenlange rechtszaken ten gevolge. Als tweede dossier is gekozen voor ‘Sociale dienst’. Na ‘Ziek door mijn werk’ is dit het grootste dossier, met tot op heden 94 updates. Opvallend aan dit dossier is dat het voldoet aan het eerste criterium, maar juist afwijkend is bij het tweede criterium. Dit is het enige dossier waar gaan duo op zit, maar een zeer gemengde redactie kent met minstens zes auteurs. Zodoende kan dit dossier inzicht bieden in wat de vaste gezichten betekenen voor transparantie. Verder begint dit dossier op 09-12-2014 en is daarmee een van de eerste in de nieuwe stijl van het programma. ‘Sociale dienst’ is een breed dossier, waarin verschillende gebreken van de Sociale Dienst worden blootgelegd. Dit gaat van administratieve wanpraktijken bij het

(38)

aanvragen van een uitkering en hoge boetes bij onvermelde werkzaamheden, tot commerciële recherche bij bijstandsgerechtigden en ongeschikte tegenprestaties. Het laatste dossier is ‘Gegijzeld door de overheid’. Hoewel dit niet het derde grootste dossier is, vallen grotere dossiers af door overlap in de redacteuren en verslaggevers. Redacteur Judith Meulendijks en verslaggever Ronald Sistermans daarentegen komen in de eerste twee dossiers niet voor. Daarbij is het een zeer recent dossier, geopend op 09-04-2015. Het heeft daarentegen al wel 55 updates, waarmee dit het snelst groeiende dossier is, met een duidelijke verankering in het nieuwe format. Bij ‘Gegijzeld door de overheid’ gaat het om het ontregelde boetesysteem in Nederland. Wanneer mensen hun boetes niet betalen, worden deze automatisch verhoogd. Het laatste dwangmiddel tot betaling is dat de schuldige kort gevangen kan worden gezet, ook wel ‘gijzeling’ genoemd. De vermeende systeemfout is dat er geen rekening wordt gehouden met de omstandigheden van de gegijzelden. Hierdoor kunnen mensen hun boetes niet meer betalen, maar worden ze wel doorlopend gestraft. Deze dossiers moeten samen een duidelijk beeld kunnen geven van de verschillende vormen van transparantie die door de redactie van de Monitor beoefend worden. 3.1.2 Operationalisering van het corpus en van Groenharts transparantie in het codeboek Na het definiëren van het corpus, is het zaak om dit corpus te operationaliseren en te toetsen aan de geoperationaliseerde elementen van Groenhart. De kwalitatieve inhoudsanalyse in dit onderzoek wordt verricht aan de hand van een codeboek. Dit codeboek wordt ontwikkeld aan de hand van het corpus en de relevante elementen uit Groenharts transparantiecategorieën.

(39)

Qua eenheden is het corpus, zoals aangegeven, niet simpel te operationaliseren. Als eenheden worden wel de updates genomen, maar daarin wordt de volgende onderverdeling gemaakt: 1. Uitzending 2. Column 3. Reportage 4. Artikel 5. Oproep Een andere belangrijke graadmeter is de lengte van een update. In het codeboek wordt daarom het aantal woorden aangegeven voor een tekstuele update en een tijdscode geplaatst voor een audiovisuele update. Een relevant gegeven, omdat een grotere update meer ruimte geeft voor transparantie en zodoende strenger beoordeeld moet worden. Uit het theoretisch kader bleek dat Groenhart transparantie verdeelde in vijf argumenten met bijpassende middelen. Bij de inhoudsanalyse is het de vraag welke argumenten en middelen van toepassing zijn en hoe deze geoperationaliseerd kunnen worden. Zo wordt al snel duidelijk dat het eerste argument van transparantie, kwaliteitsborging door controle en sanctie, niet van toepassing is voor deze inhoudsanalyse. Dit argument wordt door Groenhart geheel buiten het verantwoordelijke journalistieke medium geplaatst: de kwaliteitsborging wordt gegarandeerd door partijen van buiten, zoals persraden en de rechter. Deze vallen niet binnen het corpus en worden daarom buiten het codeboek gehouden. Voor de andere vier argumenten is wel plaats in het codeboek. Zo kan zelflegitimering en identiteit duidelijk worden ingepast. Als middelen geeft Groenhart hierbij de ombudsman, de journalistieke code en het redactiestatuut. De

(40)

journalistieke code en het redactiestatuut zullen niet in de dossiers terug te vinden zijn. Dat betekent niet dat ze niet kunnen worden meegenomen in de inhoudsanalyse, maar wel dat ze worden uitgesloten van het codeboek. Een middel wat wel geoperationaliseerd kan worden, is de ombudsman. De ombudsman is degene die voor een medium kritiek van het publiek beantwoordt en de handelingen van journalist probeert te rechtvaardigen of in ieder geval toe te lichten. Hoewel de Monitor geen ombudsman heeft, kunnen de functies van de ombudsman wel worden geplaatst binnen de dossiers. De respectievelijke redacteur en verslaggever kunnen zelf ingaan op kritische vragen en commentaar vanuit het publiek. Ook is er de mogelijkheid om datzelfde publiek mee te nemen in het journalistieke proces. Dit wordt geoperationaliseerd door vraag B1 en B2 op te nemen in het codeboek: B1: Wordt er verantwoording gegeven voor (een) (vermeende) fout(en)? 1. Ja 2. Nee B2: Wordt er een keuze in het journalistiek proces toegelicht? 1. Ja 2. Nee Het tweede argument wat geoperationaliseerd kan worden, is merkprofilering en klantenbinding. Als middelen oppert Groenhart biografieën, missies en evenementen. Voor de missie en evenementen geldt hetzelfde als voor de journalistieke code en het redactiestatuut: dit zal niet in de updates naar voren komen. Waar wel op getoetst kan worden, zijn biografieën. Biografieën dienen ertoe de redacteur of verslaggever te profileren, zodat er binding met het publiek kan

(41)

ontstaan. In die zin hoeft een biografie niet losstaand te zijn, maar kan het ook verwerkt worden in de updates. Zodoende is er gekozen voor vragen C1-C5, waarmee kan worden onderzocht in hoeverre een dossierhouder zichtbaar is verwerkt in een update. Dit is zichtbaarheid in de breedste zin: van een foto en de persoonsvorm waarin geschreven wordt, tot het toepassen van gekleurd of neutraal taalgebruik: C1: Wat is de naam van de auteur(s)? 0. Wordt niet gegeven [NAAM AUTEUR(S)] C2: Wordt de auteur afgebeeld? 1. Ja 2. Nee C3: Heeft de auteur een stem in de tekst/de video? 1. Ja 2. Nee C4: Komt de achtergrond van de auteur voor in de update? 1. Ja 2. Nee C5: Geeft de auteur een persoonlijke mening in de update? 1. Ja 2. Nee Ook het nieuwe gereedschap in het journalistieke repertoire kan worden geoperationaliseerd. Groenhart stelt hierbij voor om direct met het publiek te communiceren via sociale media en weblogs. Beide elementen kunnen geoperationaliseerd worden. De dossiers kunnen worden gezien als een vorm van weblogs. De updates zijn in deze zin een soort blogposts,

(42)

waarbij het mogelijk is voor het publiek om reacties te plaatsen en voor de journalist om hier weer op te reageren. Hieruit ontstaan vragen D1 en D2: D1: Hoe vaak wordt er gereageerd op deze update? [Aantal] D2: Reageert de auteur op deze reacties? 0. Niet van toepassing 1. Ja 2. Nee Het belangrijkste sociale medium voor de Monitor is Twitter, omdat de dossierhouders daar persoonlijk en openlijk in gesprek kunnen gaan met publiek en potentiële tipgevers. Omdat Twitter een corpus op zich vormt, maar niet weggelaten kan worden uit dit onderzoek, wordt er een apart hoofdstuk in het codeboek voor gecreëerd. Uit vragen F1-F8 moet blijken in welke mate de dossierhouders twitteren over hun dossier en direct contact aangaan met gebruikers: F1: Wat is de naam van de Twitteraar? [NAAM] F2: Hoeveel tweets heeft de auteur verstuurd over dit dossier? [AANTAL] F3: Hoeveel van de tweets uit F2 zijn geschreven in eerste persoon meervoud of enkelvoud? [AANTAL] F4: Hoeveel van de tweets uit F2 zijn proactief vanuit de auteur naar een persoon? [AANTAL]

(43)

F5: Hoeveel van de tweets uit F2 zijn reactief vanuit de auteur naar een persoon? [AANTAL] F6: Hoeveel van de tweets uit F2 bevatten de persoonlijke mening van de auteur? [AANTAL] F7: Hoe vaak wordt een tweet proactief gestuurd naar het adres van de auteur over dit dossier? [AANTAL] F8: Hoe vaak worden de tweets van F2 geretweet? [AANTAL] Tenslotte biedt het argument van community based journalism mogelijkheden. Als middelen geeft Groenhart debatten om journalistieke eindproducties te bediscussiëren en de mogelijkheid voor gebruikers om aan journalistieke content bij te dragen. Beide kunnen geoperationaliseerd worden. Zo vormen de reacties op voornamelijk de uitzending, maar ook op andere updates, een digitaal debat. Daarnaast kent de Monitor een sterk crowdsourcing-element, waarin aan journalistieke content kan worden bijgedragen. Hieruit vloeien vragen E1-E3 voort in het codeboek: E1: Is er sprake van een bijdrage vanuit het publiek? 1. Ja 2. Nee E2: Wordt de naam gegeven van degene die de bijdrage levert? 1. Ja 2. Nee 3. Gedeeltelijk (schuilnaam of meerdere bijdragen met wisselende vermelding van naam)

(44)

E3: Wordt de bijdrage letterlijk weergegeven? 1. Ja. 2. Nee 3. Gedeeltelijk Met deze vragen kan worden vastgesteld in hoeverre er gebruik wordt gemaakt van bijdragen vanuit het publiek en in welke mate daar rekenschap van wordt gegeven. Een voorwaarde hierbij is dat een bijdrage vanuit het publiek niet officieel mag zijn. Wanneer een bijdrage komt vanuit een officiële instantie of een geraadpleegde deskundige, wordt dit niet meegeteld. Zoals hierboven wordt aangegeven, vinden niet alle argumenten en middelen van Groenhart een operationalisering in het codeboek. Dit wil niet zeggen dat deze geheel buiten de inhoudsanalyse worden gehouden. Hoewel deze niet in de dossiers voorkomen, zal er wel worden nagegaan of deze argumenten en middelen een plek vinden binnen het bredere programma. 3.1.3 Kritische beschouwing kwalitatieve inhoudsanalyse Na de operationalisering van het corpus en de argumenten van Groenhart, is het goed om stil te staan bij de betekenis en waarde van kwalitatieve inhoudsanalyse als onderzoeksmethode. Hierbij wordt gebruikgemaakt van Willem Koetsenruijters en Tom van Houts Methoden voor journalism studies (2014). In dit boek wordt een overzicht gegeven van de verschillende onderzoeksmethodes en hun bruikbaarheid. Zo wordt kwalitatieve inhoudsanalyse gedefinieerd als ‘een gestructureerde manier om naar de inhoud van teksten te kijken’ (166). Hierbij gaat het voornamelijk om het kijken naar latente betekenissen. Het gaat niet zozeer om het benoemen van transparantie, als om het herkennen van patronen en categorieën waarin transparantie schuilgaat.

(45)

In dit geval is er ook gekozen voor een geleide aanpak, waarbij de theorie van Groenhart het coderingsframe bepaalt (167). Dit versterkt de validiteit van het onderzoek, aangezien de methode duidelijk wordt ingekaderd in de theorie die context geeft aan de onderzoeksvraag. Ook is het hiermee dekkend, omdat alle categorieën van Groenhart worden behandeld en meegenomen in de inhoudsanalyse (182). Het belangrijkste kritiekpunt op de kwalitatieve inhoudsanalyse is de beperkte betrouwbaarheid. Bij de betrouwbaarheid is het de vraag of een tweede onderzoeker met dezelfde methode op dezelfde resultaten uitkomt. Hier is de twijfel sterker, aangezien de methode vrij evaluatief wordt toegepast. Dit betekent dat er ruimte is voor het persoonlijke oordeel van de onderzoeker, wat bij verschillende onderzoekers tot verschillende resultaten kan leiden. Het uiterste gevolg hiervan is ‘cherry picking’: het kiezen van bepaalde resultaten die de vermoedens van de onderzoeker bevestigen, terwijl minder gunstige resultaten buiten beschouwing worden gelaten (183). De verlokking bestaat om dit op te lossen door in de kwalitatieve inhoudsanalyse toch kwantitatieve uitspraken te doen. Hiermee ontstaat een idee van meetbaarheid, terwijl dat niet het doel is van een kwalitatieve inhoudsanalyse. Het gaat om betekenis toekennen aan een patroon, niet aan de frequentie waarin deze voorkomt (188). Om deze valkuilen te vermijden, wordt in dit onderzoek geprobeerd om een zo duidelijk mogelijk theoretisch kader te geven en zo transparant mogelijk te zijn over de onderzoeksmethodes. Hoewel betrouwbaarheid bij een kwalitatieve inhoudsanalyse nooit kan worden gegarandeerd, wordt er wel naar gestreefd om deze zo groot mogelijk te maken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

H et heeft de oude middenstand in de na-oorlogse jaren niet bepaald te- gen gezeten. De agrarische bevolking moest in de jaren dertig èen grote klap

(Het moet worden opgevat) als de angst die acteurs op het toneel / gewelddadige toneelscènes kunnen oproepen bij

Begin 2015: conferentie met brede steun voor gezamenlijke aanpak Mei – sept.: kwartiermakers fase:. *

Alleenstaande moeders die veel praktische en emotionele steun ontvangen uit hun informele sociale netwerk, hebben niet minder opvoedstress dan moeders die dit minder

‘Wat doen Ben en zijn vader om de goocheltruc goed te presenteren?’ Schrijf daarna op wat de kinderen allemaal hebben gezien.. Denk daarbij

De zorgprofessionals geven aan dat door samen met de cliënt deze activiteiten te oefenen het zelfvertrouwen vergroot wordt en de valangst bespreekbaar wordt

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

Het publiek en andere betrokkenen (zoals betrokken gemeenten, provincies, waterschappen) krijgen de kans om hierop te reageren. Ook vinden er in deze periode weer