• No results found

Zelfcausatie en zijn relatie met stress in een omgeving met hoge werkdruk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zelfcausatie en zijn relatie met stress in een omgeving met hoge werkdruk"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zelfcausatie en zijn relatie met stress in een omgeving met hoge werkdruk

Naam: Kelsey Leijen Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10895116 Begeleidend docent: R. A. Renes Datum: 24 Juni 2016

(2)

Abstract

In dit onderzoek is de invloed van zelfcausatie op de relatie tussen de ervaren

werkdruk en stress onderzocht. Zelfcausatie is het gevoel oorzaak te zijn van een actie en zijn uitkomsten en is gebaseerd op de Actie Identificatie Theorie. Deze theorie stelt dat acties geïdentificeerd kunnen worden op een continuüm van betekenis, waar het hoge niveau van actie identificatie gerelateerd is aan een hoge mate van zelfcausatie. Een online vragenlijst is afgenomen onder WO en HBO studenten om de ervaren werkdruk, stress en de mate van zelfcausatie te meten. Uit de regressie analyse bleek dat de ervaren werkdruk in relatie staat met de ervaren stress en dat de mate van zelfcausatie deze relatie niet beïnvloedt. In vervolg onderzoek zouden andere aspecten van de actie identificatie theorie toegevoegd kunnen worden of zou de mate van zelfcausatie experimenteel gemeten kunnen worden.

(3)

Zelfcausatie en zijn relatie met stress in een omgeving met hoge werkdruk Stress onder studenten is een veel besproken onderwerp, steeds meer studenten ervaren stress door een verhoogde (werk)druk. Dit omdat het studeren duurder wordt en de eisen strenger worden (Trajectum, 2014). In 2013 geeft 49% van de Nederlandse studenten aan last te hebben van psychische klachten zoals stress, vermoeidheid en gevoelens van depressie (Schmidt & Simons, 2013). Begin 2016 besloot de Universiteit van Amsterdam een workshop te ontwikkelen om te leren omgaan met- en controle te krijgen over de ervaren studiestress (Universiteit van Amsterdam, 2016). Op basis van deze informatie zou de

ervaring van controle in relatie staan met de ervaring van stress. In dit onderzoek zal gekeken worden naar de relatie tussen werkdruk en werkstress en het effect van de ervaren controle op deze relatie.

Stress is de aspecifieke fysiologische opwinding in reactie op alle situaties die mobilisatie van energie vereisen (Selye, 1973). De hoog ervaren stress heeft negatieve gevolgen voor zowel de gezondheid als de werkprestaties. Gevolgen voor de gezondheid zijn onder andere: het niet meer kunnen ontspannen, gevoelens van angst ervaren, duizeligheid en last hebben van slaapproblemen (Seňová & Antošová, 2014). Voor de werkprestaties kan het leiden tot een lagere betrokkenheid, frustraties, meer fouten (Beehr & Newman, 1978), lagere academische prestaties (Stallman, 2010) en ontevredenheid met het werk (Cotton, Dollard & de Jonge, 2002). Stress is hierdoor voor studenten een obstakel in het behalen van goede studieresultaten en daarmee het behalen van een diploma (Vaez & Laflamme, 2008). Een van de meest gerapporteerde oorzaken voor de klachten van stress onder de studenten is een hoge academische werkdruk (Schmidt & Simons, 2013; Evans & Kelly, 2004; Conard & Matthews, 2008). Werkdruk (Work overload) is de hoeveelheid werk die verricht moet worden welke hoger is dan wat een individu kan bereiken binnen een bepaalde periode. Het individu wordt overbelast omdat het werk de vaardigheden, kennis en vermogen van een individu overschrijdt (Perrewe & Ganster, 1989). De stress ontstaat voornamelijk

(4)

door de individuele perceptie van een hoge werkdruk, en niet de daadwerkelijke werkdruk. Hierdoor ontstaan er persoonlijke verschillen tegen de weerbaarheid van werkdruk. De ene persoon kan beter met de ervaring van werkdruk omgaan dan de andere (Jacobs & Dodd, 2003). Het ervaren van een hoge werkdruk is veelal gelinkt aan fysieke en psychologische stress (Conard & Matthews, 2008) wat uiteindelijk kan leiden tot een mogelijke burn-out (Jacobs & Dodd, 2003) en afwezigheid (Bowling, Alarcon, Bragg & Hartman, 2015). Deze afwezigheid ontstaat door de ontevredenheid die voortkomt uit de hoge werkdruk, waardoor men het werk probeert te vermijden (Bowling, Alarcon, Bragg & Hartman, 2015).

Naar voren is gekomen dat er persoonlijke verschillen zijn in de weerbaarheid tegen werkdruk (Jacobs & Dodd, 2003). Onderzoek probeert aan te duiden wat de oorzaak is voor deze individuele verschillen in de ervaring van stress onder een hoge werkdruk. Uit het onderzoek van Eatough en Spector (2014) kwam naar voren dat de ervaring van controle een belangrijke factor lijkt te zijn die de relatie tussen werkdruk en stress beïnvloedt. Deze

factoren komen terug in het Job Demand Control model (Karasek, 1979; 1981) welke stelt dat stress het resultaat is van hoge werkeisen (werkdruk) en een gebrek aan besluitmogelijkheden (controle) (Perrewe & Ganster, 1989). Het gaat binnen het Job Demand Control model om de combinatie van de hoeveelheid werkdruk en de mate van controle die bepalen hoeveel stress wordt ervaren (Perrewe & Ganster, 1989). Uit het model blijkt dat de werkdruk een factor is die de stress verhoogt (Demerouti, Bakker, De Jonge, Janssen & Schaufeli, 2001) en dat de ervaren controle een factor is die als een buffer werkt voor deze stress (Schreurs, Emmerik, Notelaers & De Witte, 2010).

Om de ervaring van stress te verminderen en de negatieve gevolgen te ondermijnen wordt er in de ideale situatie gesproken over een actieve werkomgeving. In deze

werkomgeving is de ervaren werkdruk en de controle hoog wat leidt tot tevredenheid en minder gevoelens van depressie (Landsbergis, 1988; Perrewe & Ganster, 1989). Het positieve

(5)

effect van de ervaren controle op de ervaren stress wordt besproken in de minimax hypothese van Miller (1979). Deze hypothese stelt dat wanneer iemand controle ervaart die persoon ook gelooft dat de situatie niet onhandelbaar wordt, waardoor iemand een hoger stressniveau tolereert (Fox & Spector, 2006). De persoon met controle attribueert de oorzaak van een opluchting na een stressvolle situatie aan een stabiele interne hulpbron namelijk zichzelf. De persoon zonder controle attribueert de oorzaak van opluchting na een stressvolle situatie juist aan een minder stabiele factor die extern ligt (Perrewe & Ganster, 1989). Zo geeft controle de mogelijkheid om het maximale gevaar of het ervaren ongemak te minimaliseren (Eatough & Spector, 2014; Perrewe & Ganster, 1989).

Uit een meta-analyse is gebleken dat in ongeveer 80% van de studies met het Job Demand Control model het hoofdeffect wordt gevonden van werkdruk op de psychologische gezondheid, onder andere bestaande uit de ervaring van stress en emotionele uitputting. Slechts in 39% van de gevallen wordt een interactie-effect gevonden van de ervaren werkdruk en controle op de psychologische gezondheid (Häusser, Mojzisch, Niesel & Schulz-Hardt, 2010). Het bufferende effect van controle wordt hierdoor zwak bevonden (Fox & Spector, 2006). Men vraagt zich af of het model geen ‘zombie theorie’ is met een gebrek aan empirisch bewijs en of het blijft bestaan in een theoretisch debat (Taris, 2006). Voorstanders van het model stellen dat het buffer effect van controle wel bestaat, maar dat er een betere

representatie van de definitie van werkdruk en controle zou moeten komen (Häusser, Mojzisch, Niesel & Schulz-Hardt, 2010). Mogelijk wordt er geen effect van controle

gevonden door de operationalisatie die Karasek (1979; 1981) gebruikt. Zo wordt gesteld dat de operationalisatie de ervaren controle niet representeert, en dat er aspecten worden

meegenomen die niet met het ervaren van controle te maken zouden hebben. Dit zijn aspecten als: benodigde creativiteit, taak variatie en gebruik van vaardigheden (Fox & Spector, 2006). Binnen de definitie van Karasek (1979; 1981) worden twee concepten van controle gemeten,

(6)

namelijk de persoonlijk ervaren controle en de controle over de omgeving. Beide concepten van controle komen terug in het Job Demand Control model. Om een goed beeld van de persoonlijk ervaren controle te krijgen, zoals het model bedoeld, is het mogelijk geschikter om te kijken naar enkel de persoonlijke ervaring van controle en de controle over de

werkomgeving achterwege te laten. Dit onderzoek richt zich slechts op de ervaren controle, waardoor een andere definitie, meer gericht op de persoonlijk ervaren controle, passender zou zijn.

Onderzoek van Vallacher en Wegner (1989) suggereert dat de persoonlijke ervaring van controle gemeten zou kunnen worden met het concept zelfcausatie. De mate van zelfcausatie bepaald of iemand het idee heeft dat de gevolgen van acties binnen de eigen controle vallen. Het huidige onderzoek zal de operationalisatie van zelfcausatie gebruiken voor het meten van de persoonlijk ervaren controle. Zelfcausatie is het gevoel oorzaak te zijn van een actie en zijn uitkomsten (Vallacher & Wegner, 1989; Wegner, 2002; Wegner, 2005; Aarts, Custers & Wegner, 2005). Hoe dit gevoel tot stand komt zal besproken worden aan de hand van de Actie Identificatie Theorie (Vallacher & Wegner, 1987; 1989). Deze stelt dat alvorens men een actie uitvoert, men nadenkt over de mogelijkheden van de uitvoering van de actie. Deze gedachten worden gebruikt als referentiekader voor het implementeren van een actie (Vallacher & Wegner, 1987). Het gevoel van zelfcausatie bestaat uit drie componenten: de intentie van een actie, de initiatie van de actie en het uiteindelijke gevoel van controle. Dit gevoel van controle ontstaat op basis van de reflectie op het resultaat van een actie (Pacherie, 2008). Zodra het verwachtte resultaat van een actie overeenkomt met de eerdere voorspelling wordt het gevoel van zelfcausatie verhoogd (Vallacher & Wegner, 1987; Vallacher &

Wegner, 1989; Kozak, Marsh & Wegner, 2006).

Fundamenteel aan de Actie Identificatie Theorie is dat een identificatie aan een actie geen willekeurige samenkomst is van ongerelateerde elementen, maar geplaatst kan worden in

(7)

een cognitieve hiërarchie (Vallacher & Wegner, 1987, 1989). Mensen identificeren gedrag op een continuüm van betekenis waarin gesproken kan worden van een laag niveau en een hoog niveau van actie identificatie (Ferguson & Sheldon, 2010). Het lage niveau bestaat uit een identificatie gericht op de mechanische concrete stappen van een actie. Het hogere niveau bestaat uit de grotere betekenis van een actie, waar een persoonlijke lading aan gekoppeld zit (Ferguson & Sheldon, 2010; Vallacher & Wegner, 1987; 1989). Onderzoek heeft laten zien dat de hoge representatie van de actie identificatie een hogere ervaring van zelfcausatie voorspeld (van der Weiden, Aarts & Ruys, 2010). Individuen met een hoog niveau van identificatie hebben een beter begrip van wat zij doen, wat de mogelijk geeft om de richting van een actie te bepalen (Vallacher & Wegner, 1987). Dit vermogen tot introspectie is van essentieel belang voor het kunnen maken van het onderscheid tussen wat men zelf uitvoert en wat anderen uitvoeren (Pacherie, 2008; van der Weiden, Ruys & Aarts, 2013).

De Actie Identificatie Theorie stelt dat de taak-moeilijkheid van invloed is op de cognitieve representatie van een actie. Waarbij in moeilijke, complexe situaties gekeken wordt naar het lage identificatie niveau en in situaties die gemakkelijker afgaan gekeken kan worden naar het hogere niveau (Ferguson & Sheldon, 2010). Gesuggereerd wordt dat men in een stressvolle situatie niet alles onder controle heeft waardoor men geneigd is om acties te benaderen vanuit het lage identificatie level, wat het gevoel van zelfcausatie verlaagt. Anders dan de definitie van Karasek (1979; 1981) gaat de zelfcausatie in op mentale factoren van het individu. Het vermogen tot introspectie wat in deze definitie naar voren komt maakt dat men kan concluderen wie de oorzaak is van een actie en dus in hoeverre er controle wordt ervaren (Pacherie, 2008). In stressvolle periodes kan het zo zijn dat gebeurtenissen zich voordoen buiten de verwachtingen om, en heeft men de behoefte controle te krijgen over deze situatie (Pacherie, 2008). Tijdens onverwachte of hectische gebeurtenissen is men niet altijd in staat na te denken over acties. Op dat moment kan men signalen ontvangen van een

(8)

discrepantie tussen wat men verwachtte en wat er daadwerkelijk gebeurde. Door het

reflectieve vermogen kan men het gedrag in deze situatie aanpassen om de situatie in goede banen te laten leiden. Wanneer men zich bewust is van het feit dat gedrag aangepast kan worden, kan men toch het gevoel van controle ervaren (Frith, 2005). Op deze manier zou de ervaring van controle van invloed kunnen zijn op de relatie tussen werkdruk en werkstress. In dit onderzoek wordt de relatie tussen werkdruk en werkstress onderzocht en wordt gekeken hoe het gevoel van zelfcausatie van invloed is op deze relatie. Op basis van de literatuur zijn er drie verwachtingen voor dit onderzoek opgesteld. Een eerste verwachting is dat er een positieve relatie tussen werkdruk en werkstress is. Wat wil zeggen dat wanneer de werkdruk hoog is de ervaring van stress hoog is en andersom. Een tweede verwachting is dat de mate van zelfcausatie direct van invloed is op de ervaring van stress. De verwachting is dat hoe hoger de mate van zelfcausatie is, de ervaring van stress lager wordt. Ten derde wordt verwacht dat deze positieve relatie tussen werkdruk en werkstress wordt gemodereerd door de mate van zelfcausatie. Dusdanig dat wanneer de mate van zelfcausatie op een hoog niveau plaats vindt de relatie tussen werkdruk en werkstress verzwakt en wanneer de mate van zelfcausatie op een laag niveau plaatsvindt, de relatie tussen werkdruk en werkstress wordt versterkt.

Methode Deelnemers

In totaal zijn er 173 vragenlijsten gestart. Niet alle vragenlijsten zijn meegenomen in het onderzoek. Onvolledig ingevulde vragenlijsten zijn niet meegenomen (44), deelnemers zonder WO of HBO opleiding zijn uit de dataset verwijderd (4) en deelnemers bekend met het onderwerp zijn ook verwijderd (2). Dit maakt dat er 123 vragenlijsten zijn meegenomen in het onderzoek. Deelnemers aan het onderzoek waren 60 studenten van de universiteit en 63

(9)

studenten van de hogeschool. Van deze deelnemers was 69,1% vrouwelijk en was 30,9% mannelijk. De deelnemers hadden een leeftijd van 17-60 jaar (M = 23,82, SD = 6,47).

Materialen

Ervaren werkdruk

De ervaren werkdruk werd gemeten met een verkorte versie van de Vragenlijst Beleving en Beoordeling van de Arbeid (VBBA; Veldhoven & Meijman, 1994; Janssen, 2001). Deze lijst meet het werktempo en de werkhoeveelheid. De schaal bestaat uit 8 items welke gescoord worden op een vier puntschaal van ‘nooit’ tot ‘altijd’. Een voorbeeld item is: ‘heeft u problemen met het werktempo?’ Een totaalscore wordt berekend, waar een minimale score van 0 en een maximale score van 24 kan worden behaald. De vragenlijst is betrouwbaar met een interne consistentie van .79 (Janssen, 2001). Vragenlijsten met een α tussen .7 en .8 worden als betrouwbaar bevonden (Cortina, 1993).

Ervaren stress

De ervaren stress werd gemeten met de Perceived Stress Scale (PSS; Cohen, Kamarck & Mermelstein, 1983) deze meet hoe stressvol iemand het leven in de afgelopen maand heeft ervaren. De vragenlijst is context breed waardoor deze in verschillende populaties gebruikt kan worden. De lijst bestaat uit 10 items welke gescoord worden op een vijf puntschaal. Een voorbeeld item is: ‘Hoe vaak bent u de voorbije maand overstuur geweest door iets dat onverwacht gebeurde?’ Uiteindelijk werd er een totaalscore berekend, waar een minimale score van 0 en een maximale score van 40 kon worden behaald. De vragenlijst is betrouwbaar met een interne consistentie van .78 (Cohen, Kamarck & Mermelstein, 1983; Cohen &

Williamson, 1988). Zelfcausatie

Als laatste werden de individuele verschillen in de actie identificatie en het level van zelfcausatie gemeten. Dit werd gedaan aan de hand van The Behaviour Identification Form

(10)

(BIF; Vallacher & Wegner, 1989). Deze bestaat uit 25 gedragingen gevolgd door twee verschillende manieren waarop het gedrag geïdentificeerd kan worden. De twee keuzes representeren het lagere en het hogere niveau van zelfcausatie. Een voorbeeld item is: ‘Een test doen’ welke beantwoord kan worden met: ‘Je kennis laten blijken’ welke het hogere niveau representeert, of ‘Vragen beantwoorden’ welke het lagere niveau representeert (Richmond, Wilson & Zinken, 2012). De BIF is een betrouwbare methode met een interne consistentie van .85. Het niveau van zelfcausatie wordt gedefinieerd aan de hand van het aantal hoge niveau alternatieven dat wordt gekozen in de BIF. Met de vragenlijst kan een minimale score van 0 en een maximale score van 25 worden behaald (Vallacher & Wegner, 1989).

Procedure

De deelnemers werden online via Facebook (groepen) benaderd om een vragenlijst in te vullen over hun studie ervaringen. Het invullen van de vragenlijst heeft ongeveer tien minuten tijd gekost. Wanneer een vragenlijst gestart was en na zes dagen nog niet was afgerond werd deze automatisch verwijderd.

Resultaten

Om een beeld te kunnen vormen van de scores op de vragenlijst is er gekeken naar de gemiddelde scores op de verschillende variabelen. De ervaren stress had een gemiddelde van 17.19 (SD = 7.29), had werkdruk een gemiddelde van 15.13 (SD = 3.88) en zelfcausatie een gemiddelde van 13.30 (SD = 4.28). Tevens is nagegaan hoe deze variabelen met elkaar samenhangen, door middel van de correlatie. Deze resultaten zijn terug te vinden in Tabel 1.

(11)

Tabel 1

Correlatiecoëfficiënten van stress, werkdruk en zelfcausatie

Stress Werkdruk Zelfcausatie

Stress - .511* .046

Werkdruk - - .114

Zelfcausatie - - -

Notitie. N = 123; * p < .001

De resultaten laten een significante positieve relatie tussen de ervaren werkdruk en ervaren stress zien, r = .511, p < .001. De ervaren werkdruk en de mate van zelfcausatie zijn positief maar niet significant aan elkaar gecorreleerd, r = .114, p = .105. Dit geldt tevens voor de correlatie van de mate van zelfcausatie en de ervaren stress r = .046, p = .308.

Om te kijken of er verschillen binnen groepen zijn op deze variabelen is er een

independent-samples T-test uitgevoerd. Ten eerste is gekeken of er verschillen zijn in geslacht op de ervaren werkdruk, stress en zelfcausatie. Over het algemeen ervaren vrouwen meer stress (M = 18.95, SD = 6.89), dan mannen (M = 13.24, SD = 6.62). Dit verschil is significant t(121) = -4.29, p < .001 en representeert een groot effect, d = 0.85 (Cohen, 1988; 1992). Binnen de ervaren werkdruk is geen verschil gevonden wat betreft geslacht t(121) = 0.16, p = .42, d = 0.16. Dit geldt tevens voor de zelfcausatie t(121) = -1.44, p = .15, d = 0.28. Ten tweede is gekeken of er verschillen zijn in het opleidingsniveau en de ervaren werkdruk, stress en zelfcausatie. Er zijn geen verschillen gevonden in opleidingsniveau en de ervaren stress t(121) = -1.25, p = 0.22, d = 0.14, en werkdruk t(121) = -1.13, p = .26, d = 0.21, en zelfcausatie t(121) = -0.88, p = .38, d = 0.16.

Een regressie analyse (met drie stappen) is uitgevoerd om te bekijken wat de relatie is tussen werkdruk en stress, en wat de invloed van zelfcausatie is op deze relatie. De ervaren stress is hier de afhankelijke variabele. In de eerste stap is de mate van zelfcausatie als

(12)

onafhankelijke variabele ingevoerd. In de tweede stap zijn de ervaren werkdruk en de mate van zelfcausatie als onafhankelijke variabele ingevoerd en in de derde stap is hier de interactie tussen werkdruk en zelfcausatie aan toegevoegd. Voordat de regressie analyse is uitgevoerd zijn de assumpties getest. Aan de assumptie van liniairiteit werd voldaan, en er lijkt geen sprake te zijn van heteroscedasticiteit. Ook lijkt het model normaal verdeeld. Gekeken is of er sprake is van multicolliniariteit, waar de werkdruk en zelfcausatie niet hoog met elkaar gecorreleerd zijn. Er is dus geen sprake van multicolliniariteit. Tevens bevinden de tolerantie en de VIF waarden zich binnen de gestelde grenzen. De resulaten van de regressie analyse zijn terug te vinden in Tabel 2.

Tabel 2

Resultaten regressie analyse met de afhankelijke variabelen zelfcausatie, werkdruk en de interactie. Beta t ΔR2 Stap 1 .002 Zelfcausatie (gecentreerd) .046 0.502 Stap 2 .259 Zelfcausatie (gecentreerd) -.013 -0.162 Werkdruk (gecentreerd) .513 6.493* Stap 3 .005 Zelfcausatie (gecentreerd) -.009 -0.051 Werkdruk (gecentreerd) .516 6.525* Zelfcausatie x Werkdruk .074 0.935 Notitie. N = 123; *p < .001

De resultaten van de regressie analyse laten zien dat in de eerste stap de mate van zelfcausatie niet-significant bijdraagt aan het model, F(1, 122) = 0.252, p = .617. Dit model verklaard 0.2% van de variantie in de ervaring van stress. De mate van zelfcausatie heeft in dit model een positieve niet-significante relatie met de ervaren stress, B = .046, t(121) =

(13)

0.502, p = .617. In de tweede stap hebben de ervaren werkdruk en de mate van zelfcausatie een significant bijdrage aan het model, F(2, 122) = 21.250, p < .001. Dit model verklaard 25.9% van de variatie in de ervaring van stress. De ervaren werkdruk heeft in dit model een significante relatie met de ervaren stress, B = .513, t(121) = 6.493, p < .001. De mate van zelfcausatie heeft geen significante relatie met de ervaren stress, B = -.013, t(121) = -0.162, p = .871. In het derde model wordt de interactie tussen de ervaren werkdruk en de mate van zelfcausatie toegevoegd. Dit model voegt 0.5% toe aan de verklaarde variantie in de ervaring van stress, ten opzichte van het tweede model. Deze verandering in de verklaarde variantie is significant, F(3, 122) = 14.443, p < .001. Binnen dit model heeft de ervaren werkdruk een positieve significante relatie met de ervaren stress, B = .516, t(121) = 6.525, p < .001. Heeft de mate van zelfcausatie een nietsignificante negatieve relatie met de ervaren stress, B = -.009, t(121) = -0.110, p = .913. En heeft de interactie tussen zelfcausatie en werkdruk een positief niet-significante relatie met de ervaren stress, B = 0.074, t(121) = 0.935, p = .352. Deze resultaten zijn tevens weergegeven in Figuur 1.Uit de grafiek is op te maken dat er bij een laag ervaren werkdruk minder stress wordt ervaren ten opzichte van de hoog ervaren werkdruk. De hoge mate van zelfcausatie lijkt bij een lage werkdruk de stress iets te

verminderen. Bij een hoog ervaren werkdruk lijkt juist de lage mate van zelfcausatie de stress te verminderen.

(14)

Figuur 1. De relatie tussen werkdruk en stress, gemodereerd door zelfcausatie.

Discussie

In dit onderzoek werd de relatie tussen werkdruk en stress onderzocht, en werd gekeken of de ervaring van controle (zelfcausatie) van invloed was op deze relatie. De ervaring van controle zou in dit onderzoek een buffer vormen voor de ervaring van stress. Bevindingen uit het huidige onderzoek bevestigen de hypothese dat de ervaren werkdruk in relatie staat met de ervaring van stress, wat overeenkomt met eerdere resultaten (Demerouti, Bakker, De Jonge, Janssen & Schaufeli, 2001). Een tweede verwachting was dat de mate van zelfcausatie van invloed was op de ervaring van stress. Deze hypothese werd niet bevestigd. Een derde verwachting was dat de mate van zelfcausatie de relatie tussen werkdruk en stress modereert. Dusdanig dat wanneer de zelfcausatie op een hoog niveau plaatsvindt de relatie tussen werkdruk en werkstress zou verzwakken en wanneer de zelfcausatie op een laag niveau plaatsvindt, de relatie tussen werkdruk en werkstress wordt versterkt. Uit de resultaten is gebleken dat de zelfcausatie niet in relatie staat met de ervaren werkdruk en stress, waardoor de derde hypothese niet werd bevestigd. Naast deze resultaten is naar voren gekomen dat

0 5 10 15 20 25 30

Lage werkdruk Hoge werkdruk

E rv a ren s tr es s

Lage mate van zelfcausatie Hoge mate van zelfcausatie

(15)

vrouwen gemiddeld meer stress ervaren dan mannen.

Vanuit de literatuur worden verschillende verklaringen genoemd over het verschil tussen mannen en vrouwen en hun ervaring in stress. Zo zien vrouwen een situatie met meer regelmaat als stressvol ten opzichte van mannen, en zouden vrouwen zich vaker bevinden in stressvolle situaties ten opzichte van mannen (Matud, 2004). Gezien er geen verschillen in de ervaren werkdruk en de mate van zelfcausatie werd gevonden, is het verschil in de uiteindelijk ervaren stress niet problematisch voor de interpretatie van de resultaten.

Met betrekking tot de onderzoekshypothesen zijn er drie mogelijke verklaringen voor het feit dat de mate van zelfcausatie de relatie tussen werkdruk en stress niet beïnvloedt. Ten eerste is uit eerder onderzoek naar voren gekomen dat de ervaren controle in slechts 39% van de gevallen een buffer vormt voor de ervaring van stress onder een hoge werkdruk (Häusser, Mojzisch, Niesel & Schulz-Hardt, 2010). Het effect van controle werd al als zwak bevonden, en afgevraagd werd of het model niet bleef bestaan in een theoretisch debat (Taris, 2006). Met dit onderzoek werd getracht de persoonlijk ervaren controle beter te representeren door het begrip zelfcausatie te gebruiken. Aan de hand van de data van dit onderzoek wordt

gesuggereerd dat de ervaring van controle wellicht geen invloed heeft op de ervaring van stress.

Een tweede mogelijke verklaring is dat het concept van de Actie Identificatie Theorie nog niet uitgebreid genoeg is gemeten in de relatie tot werkdruk en stress. In dit onderzoek was de hypothese dat de hoge mate van zelfcausatie de ervaren stress zou verlagen in een situatie met een hoge werkdruk. Ferguson en Sheldon (2010) stellen vanuit de Actie Identificatie Theorie dat de cognitieve representatie van een actie afhankelijk is van de ervaren moeilijkheid van een taak. Zij stellen dat het hoge niveau van actie identificatie tot tevredenheid leidt wanneer de taak als makkelijk wordt ervaren. De representatie op het lage niveau zou juist een positief effect hebben wanneer de taak als moeilijk wordt ervaren. In het

(16)

onderzoek van Ferguson en Sheldon (2010) is dit onderzocht aan de hand van academische leerdoelen. Deelnemers werd gevraagd een ACT score op te geven (dit is vergelijkbaar met de Nederlandse cito-score om toegelaten te worden op de opleiding) om het vaardigheidsniveau te meten en vervolgens een plan te schrijven om het semester te halen. Dit plan werd

geschreven aan de hand van de actie identificatie die in het onderzoek werd gemanipuleerd. De ene groep werd gevraagd een plan van dag tot dag te schrijven, waar de andere groep moest nadenken over waarom ze het doel wilde behalen. Uit de resultaten bleek dat de representatie op het hoge niveau leidde tot tevredenheid wanneer de taak als makkelijk werd ervaren. Een suggestie voor vervolgonderzoek is aan de hand van het vaardigheidsniveau te bekijken hoe deelnemers tegenover de werkdruk staan. Wanneer deelnemers een hoog vaardigheidsniveau hebben, zien zij de werkdruk misschien niet gelijk als een probleem. Op dit moment zou het hoge niveau van actie identificatie tot meer tevredenheid leiden, en dat misschien wel omdat een hogere mate van zelfcausatie wordt ervaren. De huidige methode was geschikt om een eerste beeld te krijgen van hoe de mate van zelfcausatie een rol speelt in de relatie met werkdruk en stress. Om dit beeld volledig te maken, en essentiële componenten van de Actie Identificatie Theorie mee te nemen, zou in vervolg onderzoek een gemiddeld schoolcijfer meegenomen kunnen worden om ook het individuele vaardigheidsniveau te meten.

Een laatste mogelijke verklaring voor het niet bevestigen van de moderatiehypothese is dat de mate van zelfcausatie niet voldoende is gemeten. In het huidig onderzoek is door middel van de BIF achterhaald of deelnemers kijken naar de grotere betekenis van een actie of naar de concrete stappen van een actie. Vanuit de literatuur wordt aangenomen dat de

representatie van de grotere betekenis van een actie een sterker gevoel van ervaren controle activeert (Pacherie, 2008). Het huidig onderzoek geeft een goed beeld van een persoonlijke actie identificatie en zijn invloed op de ervaring van stress. Echter, heeft het onderzoek geen

(17)

controle vragen gesteld om te achterhalen of deelnemers daadwerkelijk meer controle ervaren wanneer zij een hoog niveau van actie identificatie hebben. Mogelijk zegt dit onderzoek daarom meer over de wijze waarop deelnemers kijken naar een actie, dan de daadwerkelijk ervaren controle welke voortvloeit vanuit deze kijkwijze. Dit zou gemeten kunnen worden op twee manieren: door de toevoeging van een vragenlijst die de ervaring van controle direct meet of op een experimentele wijze. Een voorbeeld van het meten van controle op de

experimentele wijze is ‘het stoppen van het roterende vierkant paradigma’ (Aarts, Custers & Wegner, 2005; van der Weiden, Aarts & Ruys, 2010). Bij deze taak bewegen zowel de

computer als de deelnemer een vierkant in een tegenovergestelde richting op de computer. De deelnemer en de computer kunnen op stop drukken om de locatie te bepalen van het vierkant. Hierna wordt gemeten door middel van een vragenlijst of de deelnemer zichzelf als oorzaak zag voor het stoppen. Alvorens het onderzoek is het niveau van actie identificatie al gemeten en hoe hoger het niveau van actie identificatie hoe meer iemand zich als oorzaak van het stoppen zag. Deze twee verschillende methoden zullen beiden hun eigen uitwerkingen hebben. De vragenlijst zal gedrag over een langere periode meten, terwijl de experimenten meer zeggen over de ervaring van controle in het hier en nu.

De huidige studie heeft een nieuw perspectief geboden op de meting van de ervaring van controle in de arbeidscontext. Met dit onderzoek is getracht de persoonlijke ervaring van controle te representeren met het concept zelfcausatie. Het gevoel oorzaak te zijn van acties en zijn gevolgen. De resultaten laten zien dat er onder een hoge werkdruk stress wordt ervaren, en dat de mate van zelfcausatie tot nog toe niet van invloed is op deze relatie. Om meer te kunnen zeggen over de relatie tussen werkdruk, stress en zelfcausatie zou in vervolgonderzoek het concept zelfcausatie breder gemeten kunnen worden door de

toevoeging van bovenstaande aanbevelingen. Mogelijk wordt er op deze manier een effect gevonden van zelfcausatie op de ervaring van stress. Mocht de mate van zelfcausatie

(18)

daadwerkelijk invloed hebben op de ervaring van stress, zou dit gebruikt kunnen worden in stressmanagement trainingen. Men zou een nieuwe kijkwijze aangeleerd kunnen worden om de stress te verlagen, namelijk de acties in het groter geheel gaan zien wanneer stress wordt ervaren.

Literatuurlijst

Aarts, H., Custers, R., & Wegner, D. M. (2005). On the inference of personal authorship: Enhancing experienced agency by priming effect information. Consciousness and cognition, 14(3), 439-458.

Beehr, T. A., & Newman, J. E. (1978). Job stress, employee health, and organizational effectiveness: A facet analysis, model, and literature review. Personnel

psychology, 31(4), 665-699.

Bowling, N. A., Alarcon, G. M., Bragg, C. B., & Hartman, M. J. (2015). A meta-analytic examination of the potential correlates and consequences of workload. Work & Stress, 29(2), 95-113.

Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioural sciences (2nd ed.) New York: Academic Press.

Cohen, J. (1992). A power primer. Psychological Bulletin, 112(1), 155-159.

Cohen, S., Kamarck, T., & Mermelstein, R. (1983). A global measure of perceived stress. Journal of health and social behaviour, 24(4), 385-396.

Cohen, S., & Williamson, G. (1988). Perceived stress in a probability sample of the United States. In S. Spacapam & S. Oskamp (Eds.), The social psychology of health: Claremont Symposium on applied social psychology. Newbury Park, CA: Sage.

(19)

Conard, M. A., & Matthews, R. A. (2008). Modelling the stress process: Personality eclipses dysfunctional cognitions and workload in predicting stress. Personality and Individual Differences, 44(1), 171-181.

Cortina, J. M. (1993). What is coefficient alpha? An examination of theory and applications. Journal of Applied Psychology, 78, 98–104.

Cotton, S. J., Dollard, M. F., & de Jonge, J. (2002). Stress and student job design:

Satisfaction, well-being, and performance in university students. International Journal of Stress Management, 9(3), 147-162.

Demerouti, E., Bakker, A. B., de Jonge, J., Janssen, P. P., & Schaufeli, W. B. (2001). Burnout and engagement at work as a function of demands and control. Scandinavian Journal of Work, Environment & Health, 27(4), 279-286.

Eatough, E. M. and Spector, P. E. (2014). The Role of Workplace Control in Positive Health and Wellbeing. Work and Wellbeing, 3, 1-19.

Evans, W., & Kelly, B. (2004). Pre-registration diploma student nurse stress and coping measures. Nurse Education Today, 24(6), 473-482.

Ferguson, Y. L., & Sheldon, K. M. (2010). Should goal-strivers think about “why” or “how” to strive? It depends on their skill level. Motivation and Emotion, 34(3), 253-265.

Fox, S., & Spector, P. E. (2006). The many roles of control in a stressor-emotion theory of counterproductive work behavior. Research in occupational stress and well-being, 5, 171-201.

Frith, C. D. (2005). The self in action: Lessons from delusions of control. Consciousness and Cognition, 14(4), 752–770.

(20)

Häusser, J. A., Mojzisch, A., Niesel, M., & Schulz-Hardt, S. (2010). Ten years on: A review of recent research on the Job Demand–Control (-Support) model and psychological well-being. Work & Stress, 24(1), 1-35.

Jacobs, S. R., & Dodd, D. (2003). Student burnout as a function of personality, social support, and workload. Journal of College Student Development, 44(3), 291-303.

Janssen, O. (2001). Fairness perceptions as a moderator in the curvilinear relationships between job demands, and job performance and job satisfaction. Academy of management journal, 44(5), 1039-1050.

Karasek, R. A. (1979). Job demands, job decision latitude, and mental strain: Implications for job redesign. Administrative science quarterly, 24(2), 285-308.

Karasek, R. A., Baker, D., Marxer, F., Ahlbom, A., & Theorell, T. (1981). Job decision latitude, job demands, and cardiovascular disease: a prospective study of Swedish men. American journal of public health, 71(7), 694-705.

Kozak, M. N., Marsh, A. A., & Wegner, D. M. (2006). What do I think you're doing? Action identification and mind attribution. Journal of personality and social

psychology, 90(4), 543-555.

Landsbergis, P. A. (1988). Occupational stress among health care workers: A test of the job demands‐control model. Journal of Organizational behaviour, 9(3), 217-239.

Matud, M. P. (2004). Gender differences in stress and coping styles. Personality and individual differences, 37(7), 1401-1415.

Miller, S. M. (1979). Controllability and human stress: Method, evidence and theory. Behaviour Research and Therapy, 17(4), 287-304.

(21)

Pacherie, E. (2008). The phenomenology of action: A conceptual framework. Cognition, 107(1), 179-217.

Perrewe, P. L., & Ganster, D. C. (1989). The impact of job demands and behavioral control on experienced job stress. Journal of Organizational behavior, 10(3), 213-229.

Richmond, J., Clare Wilson, J., & Zinken, J. (2012). A feeling for the future: How does agency in time metaphors relate to feelings? European Journal of Social

Psychology, 42(7), 813-823.

Schmidt, E., & Simons, M. (2013). Psychische klachten onder studenten. Utrecht: Landelijke studenten vakbond.

Schreurs, B., Van Emmerik, H., Notelaers, G., & De Witte, H. (2010). Job insecurity and employee health: The buffering potential of job control and job self-efficacy. Work & Stress, 24(1), 56-72.

Selye, H. (1973). The Evolution of the Stress Concept: The originator of the concept traces its development from the discovery in 1936 of the alarm reaction to modern therapeutic applications of syntoxic and catatoxic hormones. American scientist, 61(6), 692-699.

Seňová, A., & Antošová, M. (2014). Work stress as a worldwide problem in present time. Procedia-Social and Behavioral Sciences, 109, 312-316.

Stallman, H. M. (2010). Psychological distress in university students: A comparison with general population data. Australian Psychologist, 45(4), 249-257.

Taris, T. W. (2006). Bricks without clay: On urban myths in occupational health psychology. Work & Stress, 20(2), 99-104.

Trajectum,. (2014). Steeds meer studenten in de stress. Opgehaald van http://www.trajectum.hu.nl/steeds_meer_studenten_in_de_stress

(22)

Universiteit van Amsterdam,. (2016) Hanteren van studiestress. Opgehaald van http://student.uva.nl/agenda/item/hanteren-van-studiestress-12-mei-2016.html

Vaez, M., & Laflamme, L. (2008). Experienced stress, psychological symptoms, self-rated health and academic achievement: A longitudinal study of Swedish university students. Social Behavior and Personality: an international journal, 36(2), 183-196.

Vallacher, R. R., & Wegner, D. M. (1987). What do people think they're doing? Action identification and human behavior. Psychological review, 94(1), 3-15.

Vallacher, R. R., & Wegner, D. M. (1989). Levels of personal agency: Individual variation in action identification. Journal of Personality and Social Psychology, 57(4), 660-671.

van Veldhoven, M., & Meijman, T. (1994). Het meten van psychosociale arbeidsbelasting [(The measurement of psychosocial job demands)]. Amsterdam: NIA.

Wegner, D. M. (2002). The illusion of conscious will. Cambridge, MA: MIT Press.

Wegner, D. M. (2005). Who is the controller of controlled processes. In R. Hassin, J. S. Uleman, & J. A. Bargh (Eds.), The new unconscious (pp. 19–36). New York: Oxford University Press.

van der Weiden, A., Ruys, K. I., & Aarts, H. (2013). A matter of matching: How goals and primes affect self-agency experiences. Journal of Experimental Psychology:

General, 142(3), 954-966.

van der Weiden, A., Aarts, H., & Ruys, K. I. (2010). Reflecting on the action or its outcome: Behavior representation level modulates high level outcome priming effects on self-agency experiences. Consciousness and cognition, 19(1), 21-32.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

265 Rationale in the United Nations Space Debris Mitigation Guidelines of the Committee on the Peaceful Uses of Outer Space (2010). 267 Space systems should be designed to

Figuur 4.3 Ontleding van medisyneverspillingskoste volgens die siektebeeld, kardiovaskulgr en sentraalwerkende middels vir die distriks- kliniek, Bloemhof gedurende September 1990

The goal of this study was to improve balance recovery during quiet stance from perturbations in people with an incomplete SCI through training in an ankle/knee WE

En deze tensor is echt nodig, omdat de samendrukbaarheid (compressibility) sterk afhankelijk is van de richting waarin de spanning wordt aangelegd en wel een factor 4 kan variren

Hypothese 2: Naarmate de onbalans in afhankelijkheid negatiever wordt voor de zelf, wordt de relatie tussen escalatie en stress sterker kan op basis van de

planning, verantwoording en administratie, hetzij verplicht door de overheid, hetzij uitgewerkt door de eigen school, al dan niet in opvolging van

A sample analysis has been performed on South Africa to explore whether variables such as sales quantities, net revenue and margin contribution have improved after

For that reason, different evaluations of mainte- nance practices and development practices can be expected, not only in terms of the JD-R criteria job alleviation, job enrichment,