• No results found

Associatie tussen laag zelfbeeld en depressie- en angstsymptomen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Associatie tussen laag zelfbeeld en depressie- en angstsymptomen"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Associatie tussen laag zelfbeeld en depressie- en angstsymptomen

Romy Greeven 10580603

Universiteit van Amsterdam Begeleider: Marija Maric Aantal woorden: 4635

(2)

2 Abstract

In dit onderzoek is er gekeken in hoeverre laag zelfbeeld depressie- en

angstsymptomen bij kinderen voorspelt. De 94 deelnemers (M = 10,2, SD = 0,8) waarvan 56 meisjes en 38 jongens, vulden eenmalig de Rosenberg’s Self-Esteem

Scale (RSES) en de Competentie Belevingsschaal voor kinderen (CBS-K) in om

zelfbeeld te meten. De Zelfbeoordelingsvragenlijst voor Kinderen (ZBV-K) en de

Screen For Child Anxiety Related Emotional Disorders-NL (SCARED-NL) werden

gebruikt om angstsymptomen te meten. De depressiesymptomen werden gemeten aan de hand van de Children’s Depression Inventory (CDI). Uit regressieanalyses bleek dat een laag zelfbeeld depressie- en angstsymptomen voorspelt. Opvallend is dat elk domein van zelfbeeld een voorspeller is, maar voor een ander soort symptomen. De resultaten worden besproken met betrekking tot verder

onderzoek naar de relatie tussen laag zelfbeeld en depressie- en angstsymptomen bij kinderen.

(3)

3 Inleiding

Zelfbeeld is het beeld wat iemand van zichzelf heeft en dit kan laag (negatief) of hoog (positief) zijn (Robins & Trzesniewski, 2005). Uit een meta-analyse van Trzesniewski, Donnellan en Robins (2003) blijkt dat zelfbeeld stabiel is over tijd en meer een trekachtig construct is, net zoals persoonlijkheid. De stabiliteit van zelfbeeld gedurende het hele leven is vergelijkbaar met die van de belangrijkste Big 5 dimensies van persoonlijkheid (extraversion,

agreeableness, conscientiousness, neuroticism, openness to experience) (Trzesniewski,

Donnellan & Robins, 2003). Daarnaast, naarmate men ouder wordt, neemt de stabiliteit van zelfbeeld toe (Robins & Trzesniewski, 2005). Jonge kinderen voor schoolse leeftijd hebben een relatief hoog zelfbeeld, die geleidelijk afneemt in de loop van de kindertijd. Als kinderen cognitief ontwikkelen, beginnen ze hun zelfevaluaties te baseren op externe feedback en sociale vergelijkingen. Ze vormen dan een nauwkeurige evaluatie van hun academische competentie, sociale vaardigheden, aantrekkelijkheid en andere persoonlijke karakteristieken (Robins & Trzesniewski, 2005). Het zelfbeeld is dus in de vroege kindertijd hoog, maar naarmate kinderen een meer nauwkeurige evaluatie kunnen vormen is dit niet per se meer het geval. Net zoals persoonlijkheidstrekken blijft zelfbeeld wanneer het eenmaal gevormd is redelijk stabiel.

Vanwege de stabiliteit van zelfbeeld bij kinderen over tijd is het belangrijk om te kijken in hoeverre zelfbeeld een verworven kwetsbaarheid zou kunnen zijn en samenhangt met psychische stoornissen. Angst- en depressiesymptomen komen vaak voor in de

adolescentie (Kessler, Berglund, Demler, Jin, & Walters, 2005). Ook als een angststoornis of depressie later pas tot uiting komt, is het mogelijk dat het begin van de ontwikkeling van deze stoornissen in de kindertijd of adolescentie is (Kessler et al., 2005). Wanneer het duidelijk is wat de rol van een laag zelfbeeld bij het ontwikkelen van depressie- en angstsymptomen is, zou hier op ingespeeld kunnen worden. Het zou kunnen dat een laag zelfbeeld depressie- en angstsymptomen voorspelt. Door het tijdig screenen op laag zelfbeeld bij kinderen zouden depressie- en angstklachten kunnen worden voorkomen.

Ieder mens reageert anders op bepaalde stressoren uit de omgeving. Het

kwetsbaarheidsmodel, ook wel diathese-stressmodel, is een transactioneel model dat uitgaat van een wederzijdse invloed die het kind en de omgeving op elkaar hebben (Braet, Prins & Bijttebier, 2014). Het model verklaart waarom de impact van eenzelfde stressor kan

verschillen bij verschillende individuen (Braet, Prins & Bijttebier, 2014; Zubin & Spring, 1977). Iedereen heeft een bepaald niveau van kwetsbaarheid die onder bepaalde stressvolle

(4)

4 omstandigheden kan ontaarden in psychopathologie. De omgeving kan een andere invloed hebben op kinderen door een verschil in kwetsbaarheid. Vaak staat deze kwetsbaarheid voor een biologisch verstoorde balans van neurotransmitters of een genetische aanleg. Een

kwetsbaarheid is in veel gevallen permanent als het gaat om bijvoorbeeld genetische

kwetsbaarheid, maar er kan ook sprake zijn van een verworven psychologische kwetsbaarheid (Ingram & Luxton, 2005). De Big 5 persoonlijkheidstrekken kunnen dienen als

kwetsbaarheidsfactoren voor het ontwikkelen van psychische symptomen (Braet, Prins & Bijttebier, 2014). Dit gaat gepaard met stressoren vanuit de omgeving die een trigger vormen (Ingram & Luxton, 2005). Deze stressoren kunnen gebeurtenissen zijn in het leven die de stabiliteit van de fysiologie, emotie en cognitie van een individu verstoren. De stressvolle gebeurtenissen kunnen groot of klein zijn en kunnen een langdurig karakter hebben of slechts eenmalig zijn voorgekomen (Ingram & Luxton, 2005). In Figuur 1 is te zien dat de stressoren geen invloed hebben op de psychische gezondheid wanneer de kwetsbaarheid laag is. Hoe hoger de kwetsbaarheid hoe minder stressoren er nodig zijn om psychopathologie te veroorzaken en vice versa.

Figuur 1. Relatie tussen kwetsbaarheid en stressoren. Aangepast overgenomen

uit Vulnerability – a new view of schizophrenia (p. 110) door J. Zubin en B. Spring (1977).

Het kwetsbaarheidsmodel wordt vaak toegepast zowel bij jongeren als volwassenen om depressie te verklaren (Hankin & Abela, 2008). Het model suggereert in dit geval dat negatieve evaluaties over zichzelf een causale risicofactor vormen voor depressie (Butler, Hokanson, & Flynn, 1994; Orth, Robins & Roberts, 2008; Orth, Robins, Trzesniewski, Maes, & Schmitt, 2009). Orth et al. (2009) gebruikten twee grote data sets om de wederzijdse relatie tussen zelfbeeld en depressieve symptomen te meten bij jongvolwassenen tot oude leeftijd (18 tot 96 jaar). De datasets verschilden van elkaar in de nationaliteit van de deelnemers

(5)

5 (Amerikaans vs. Duits), meetinstrumenten voor depressieve symptomen en tijdsinterval tussen de metingen (3 vs. 2 jaar). In beide datasets voorspelde laag zelfbeeld latere

depressieve symptomen. Depressieve symptomen voorspelden daarentegen niet latere niveaus van zelfbeeld. Samen suggereren deze bevindingen dat zelfbeeld fungeert als een risicofactor voor depressieve symptomen in alle leeftijdsfasen van volwassenheid. De relatie tussen de twee constructen lijkt stabiel van jongvolwassenheid tot oude leeftijd. Ook uit onderzoek van Orth, Robins en Roberts (2008) bleek dat uit twee longitudinale data sets met vier herhaalde testmomenten bij adolescenten en jongvolwassenen een laag zelfbeeld latere niveaus van depressie voorspelt. Dit stabiele effect van laag zelfbeeld op depressie is consistent met de gedachte dat laag zelfbeeld een kwetsbaarheidsfactor zou kunnen zijn voor depressie.

Het kwetsbaarheidsmodel is nog niet vaak toepast op angst bij kinderen, adolescenten en volwassenen. Uit onderzoek van Sowislo en Orth (2013) blijkt dat de wederkerige effecten van laag zelfbeeld en angst relatief gelijk zijn, terwijl het effect van zelfbeeld op depressie significant groter is dan het effect van depressie op zelfbeeld. Het is echter wel bekend dat laag zelfbeeld angst kan voorspellen. In het onderzoek van Greenberg et al. (1993) werden drie studies uitgevoerd met als deelnemers mannelijke studenten. In Studie 1 was de hypothese dat door het verhogen van het zelfbeeld bij deelnemers hun angstige reactie op levendige beelden over de dood zal verminderen. In lijn met de hypothese rapporteerden deelnemers die positieve persoonlijke feedback ontvingen minder angst in reactie op de beelden dan deelnemers die neutrale feedback ontvingen. In studie 2 en 3 was de hypothese dat door het verhogen van zelfbeeld angst zal verminderen bij individuen die bedreigd werden met een elektrische schok. In lijn met de hypothese hadden deelnemers die positieve

persoonlijke feedback ontvingen minder fysiologische arousal als reactie op de dreiging dan deelnemers in de controleconditie. Het verhogen van het zelfbeeld zorgde dus voor een vermindering in angst, waaruit gesuggereerd kan worden dat een laag zelfbeeld angst kan voorspellen.

Uit eerder hierboven genoemd onderzoek blijkt dat een laag zelfbeeld gerelateerd is aan depressie- en angstsymptomen (Isomaa et al., 2012; Mann, Hosman, Schaalma, de Vries, 2004). Daarnaast is volgens het kwetsbaarheidsmodel een laag zelfbeeld een risicofactor voor latere depressie (Orth et al., 2009; Orth, Robins & Roberts, 2008). Echter focussen de meeste studies zich op de leeftijdsfasen; adolescentie, jongvolwassenheid en oude leeftijd (Butler, Hokanson, & Flynn, 1994; Greenberg et al., 1993; Orth et al., 2009; Orth, Robins & Roberts, 2008). Daarnaast wordt een nauwkeurige evaluatie van het eigen kunnen in de late kindertijd gevormd en blijft het zelfbeeld vervolgens redelijk stabiel. Om deze redenen is het interessant

(6)

6 om te onderzoeken in hoeverre een laag zelfbeeld depressie- en angstsymptomen voorspelt bij kinderen van acht tot twaalf jaar uit een niet-klinische populatie en of laag zelfbeeld kan worden gezien als een kwetsbaarheidsfactor in het kwetsbaarheidsmodel.

In dit onderzoek vullen de deelnemers vragenlijsten in die angst, depressie en zelfbeeld meten. Zelfbeeld wordt gemeten aan de hand van twee vragenlijsten, een meer algemene vragenlijst (RSES) voor globale zelfbeeld en een meer domein-specifieke vragenlijst (CBS-K) voor domein-specifieke zelfbeeld (schoolvaardigheden, sociale acceptatie, sportieve vaardigheden etc.). Het is interessant om te kijken in hoeverre de verschillende domeinen van zelfbeeld depressie- en angstsymptomen kunnen voorspellen, zeker omdat er wordt gedacht dat kinderen domein-specifieke processen niet makkelijk kunnen onderscheiden (Maric & Schwartz, 2014). Adolescenten hebben meer cognitieve capaciteit. Verwacht werd dat een laag zelfbeeld bij kinderen een voorspellend effect heeft op depressie- en angstsymptomen. Hoe lager het zelfbeeld hoe hoger de depressie- en

angstsymptomen zullen zijn. Laag zelfbeeld zal dan worden gezien als een

kwetsbaarheidsfactor in het kwetsbaarheidsmodel (Butler, Hokanson, & Flynn, 1994; Greenberg et al., 1993; Orth et al., 2009; Orth, Robins & Roberts, 2008).

Methode

Deelnemers

Er deden 94 kinderen uit de groepen zes, zeven en acht van verschillende basisscholen in Midden- en West-Nederland mee aan dit onderzoek, waarvan 56 meisjes en 38 jongens. Ze hadden een leeftijd van acht tot twaalf jaar (M = 10,2, SD = 0,8). Als inclusiecriteria dienden de kinderen de Nederlandse taal voldoende te beheersen en moesten ze een leeftijd hebben van 8 tot 12 jaar. Dit onderzoek is een deel van een groter onderzoek. Niet alle metingen in het totale onderzoek waren relevant voor dit onderzoek. In het totale onderzoek deden ook 150 adolescenten mee van verschillende middelbare scholen in de leeftijdscategorie van twaalf tot zeventien. In beide steekproeven mist bij 45 deelnemers de etniciteit. Uit de rest van de groep hadden 47 deelnemers een Nederlandse nationaliteit, één deelnemer had een Turkse nationaliteit en één deelnemer een Somalische nationaliteit. Er was geen sprake van een beloning voor deelname aan het onderzoek.

Materiaal

Alle tests werden uitgevoerd op een computer en gezamenlijk duurde dit ongeveer één uur. Voor dit onderzoek was de Implicit Association Test (IAT) om impliciet zelfbeeld te meten niet relevant en deze werd buiten beschouwing gelaten. De zelfbeeld vragenlijsten

(7)

7 werden aangepast. Deze aangepaste versies werden eerst in een pilot onderzoek met kinderen in de juiste normgroep getest op moeilijke woorden.

Zelfbeeld. Globaal zelfbeeld werd gemeten aan de hand van de aangepaste Nederlandse versie van de Rosenberg’s Self-Esteem Scale (RSES; Rosenberg, 1965; RSES-K; Kramer, 2016). Bepaalde woorden in de items zijn vervangen voor beter begrijpbare woorden voor kinderen. Zo zijn in het item “Ik kan de dingen net zo goed als mijn leeftijdgenoten”, de woorden “mijn leeftijdgenoten” vervangen door “andere kinderen”. De vragenlijst bevat 10 items en kinderen konden antwoord aangeven op een 4-puntsschaal van 0 (helemaal waar voor mij) tot 3 (helemaal niet waar voor mij). Voorbeelditems: “ik ben blij met mijzelf”, “Ik

heb het gevoel dat ik niet veel heb om trots op te zijn”. Hoe hoger de totale score, hoe

positiever het zelfbeeld. Uit onderzoek van Franck, De Raedt, Barbez en Rosseel (2008) bleek dat de originele Nederlandse vertaling van de RSES goede psychometrische kwaliteiten bij volwassenen heeft. Ook de aangepaste kinderversie van de RSES heeft goede

psychometrische kwaliteiten (Kramer, 2016).

Daarnaast werd domein specifieke zelfbeeld gemeten aan de hand van de aangepaste versie van de Competentie Belevingsschaal voor kinderen (CBS-K: Veerman et al., 2014; Aartsma, 2016). In het onderzoek van Wichstraum (1995) werd de vragenlijst voor

adolescenten veranderd om de betrouwbaarheid en convergente validiteit te verbeteren, de discriminante validiteit bleef hetzelfde. Om deze reden is er ook gekozen om hetzelfde te veranderen bij de CBS-K. In de originele versie moest het kind bij elk item uit twee

alternatieven kiezen en vervolgens aankruisen of dit helemaal waar of een beetje waar voor hem is. In de aangepaste versie moet het kind kiezen uit één stelling in de ik-vorm en

aangeven op een 4-puntsschaal in hoeverre dit voor hem geldt van 1 (helemaal waar voor mij) tot 4 (helemaal niet waar voor mij). Voorbeelditems: “Ik vind dat ik erg goed ben in mijn

schoolwerk”, “Ik vind het moeilijk om vrienden te maken”. De aangepaste vragenlijst bevat

37 items verdeeld over zes subschalen: 1. Schoolvaardigheden, 2. Sociale Acceptatie, 3. Sportieve Vaardigheden, 4. Fysieke Verschijning, 5. Gedragshouding en 6. Gevoel van Eigenwaarde (globale zelfbeeld). Hoe hoger de totale score, hoe hoger het zelfbeeld. De psychometrische kwaliteiten van de originele versie zijn als volgt (COTAN): g g g v v v o1. Echter zijn de normen verouderd dus ook om deze reden is de vragenlijst aangepast. De

1 g = goed

v = voldoende o = onvoldoende

Respectievelijk voor: Uitgangspunten bij de testconstructie, Kwaliteit van het testmateriaal, Kwaliteit van de handleiding, Normen, Betrouwbaarheid, Begripsvaliditeit, Criteriumvaliditeit.

(8)

8 psychometrische kwaliteiten van de aangepaste versie van de CBS-K zijn goed (Aartsma, 2016).

Depressiesymptomen. Depressiesymptomen werden gemeten aan de hand van de

Children’s Depression Inventory (CDI; Kovacs, 1985, 1992). Deze vragenlijst bestaat uit 27

items, en elk item bestaat uit drie zinnen. Uit ethische overwegingen is item 9 (over

suïcideneigingen) weggelaten uit deze versie van de vragenlijst. Het kind moet van elke drie zinnen één zin kiezen die het best beschrijft wat hij de afgelopen twee weken gedacht en gevoeld heeft. Voorbeelditem: “Ik heb een hekel aan mezelf”, “Ik vind mezelf niet zo aardig” of “Ik vind mezelf aardig”. Hoe hoger de totale score, hoe hoger het niveau van

depressiesymptomen. De psychometrische kwaliteiten zijn als volgt (COTAN): g v g o v v o1. Angstsymptomen. Angstsymptomen werden gemeten aan de hand van de

Zelfbeoordelingsvragenlijst voor Kinderen (ZBV-K: Spielberger, 1973). De vragenlijst bestaat uit twee schalen: 20 items van de toestandsangst-schaal over hoe het kind zich nu voelt en 20 items van de angstdispositieschaal over hoe het kind zich in het algemeen voelt (COTAN). Bij de angstdispositieschaal geven de kinderen aan of de uitspraak bijna nooit, soms of vaak op hen van toepassing is. Bij de toestandsschaal geeft het kind aan hoe het zich voelt: bijvoorbeeld erg rustig, rustig of niet rustig. Hoe hoger de totale score, hoe hoger het niveau van angstsymptomen is. De psychometrische kwaliteiten zijn als volgt (COTAN): g g v o v v o1.

Daarnaast werden algemene (DSM-gerelateerde) angstsymptomen gemeten aan de hand van een verkorte versie van de Screen For Child Anxiety Related Emotional Disorders-5 (SCARED-NL: Muris, Steerneman & Brinkman, 2000). De vragenlijst bestaat uit 5 items. De 5 items werden verkregen door één item te selecteren per factor die het hoogste laadde in de discriminante functie analyse (Birmaher et al., 1999). De 5 factoren die uit de factor-analyse kwamen waren: 1. paniek/somatisch, 2. gegeneraliseerde angst, 3. separatie angst, 4. sociale fobie, 5. school fobie. Elke factor had een goede interne consistentie (Birmaher et al., 1999). De items gaan over bang-zijn en het kind kan kiezen uit de antwoordmogelijkheden: “bijna nooit”, “soms” of “vaak”. Voorbeelditem: “Ik ben bang om alleen thuis te zijn”. Hoe hoger de totale score, hoe hoger het niveau van angstsymptomen is. De psychometrische kwaliteiten van de originele versie zijn als volgt (COTAN): g g v o v g v1. In het algemeen waren de psychometrische eigenschappen van de verkorte versie vergelijkbaar met die van de originele versie (Birmaher et al., 1999).

(9)

9

Procedure

Allereerst werd het onderzoek goedgekeurd door de Commissie Ethiek Psychologie (CEP). Vervolgens zijn er basisscholen geworven om klassen leerlingen (groepen 6, 7 en/of 8) te kunnen onderzoeken. Er werden informatiebrieven en toestemmingsformulieren naar de ouders verzonden. Kinderen zonder ondertekende toestemming van hun ouders mochten niet meedoen. Alle deelnemers deden vrijwillig mee en gaven voorafgaand aan het onderzoek ook toestemming. De bovengenoemde vragenlijsten werden afgenomen tijdens één lesuur in de klas op een computer of laptop. Het invullen van de vragenlijsten en de computertaak (IAT) duurde samen niet langer dan één uur. Twee onderzoekers en een docent waren aanwezig. De kinderen werden gevraagd om de instructies op het beeldscherm te volgen en bij vragen hun hand op te steken. De volgorde tussen de vragenlijsten en de computertaak (IAT) werd gecounterbalanced. De leerlingen ontvingen geen beloning voor deelname aan het onderzoek.

Resultaten

Er is gecontroleerd op outliers. Gebaseerd op een boxplot (Field, 2013), waren er meerdere outliers bij de verschillende vragenlijsten. Alleen de beschrijvende resultaten op de SCARED-NL gaven geen outliers. Echter is er geen reden om de outliers eruit te halen. Extreem hoge of extreem lage scores op angst, depressie of zelfbeeld zijn mogelijk ook in een niet-klinische populatie. Er werden vier enkelvoudige lineaire regressieanalyses uitgevoerd en vier meervoudige lineaire regressie analyses. Bij alle onderstaande regressieanalyses is er voldaan aan de assumpties van homoscedasticiteit, lineariteit, onafhankelijke errors en normaliteit.

Allereerst werd een enkelvoudige lineaire regressieanalyse uitgevoerd om te kijken of zelfbeeld een voorspeller is van depressiesymptomen. De CDI totale depressie score werd gebruikt als afhankelijke variabele en de RSES-K globaal zelfbeeld score als onafhankelijke variabele. Regressieanalyse liet zien dat zelfbeeld 38,9% van de variantie (R² = 0,389) in depressiesymptomen bij kinderen verklaart, F (1,93) = 58,66, p < 0,001. Er is een sterke significante negatieve samenhang tussen zelfbeeld en depressie symptomen, r = -0,624 met p < 0,001. Een lagere zelfbeeld is geassocieerd met hogere depressie symptomen, B = -0,649, t = -7,66, p < 0,001, 95% CI [-0,187, -0,481].

Vervolgens werd een enkelvoudige lineaire regressieanalyse uitgevoerd om te kijken of zelfbeeld een voorspeller is van toestandsangst-symptomen. De ZBV-K (nu) toestandsangst

(10)

10 score werd gebruikt als afhankelijke variabele en de RSES-K globaal zelfbeeld score als onafhankelijke variabele. Regressieanalyse liet zien dat zelfbeeld 20,1% van de variatie (R² = 0,201) in toestandsangst-symptomen bij kinderen verklaart, F (1,93) = 23,17, p < 0,001. Er is een matige significante negatieve samenhang tussen zelfbeeld en toestandsangst-symptomen, r = -0,449 met p < 0,001. Een lagere zelfbeeld is geassocieerd met hogere toestandsangst-symptomen, B = -0,489, t = -4,81, p < 0,001, 95% CI [-0,690, -0,287].

De derde enkelvoudige regressie analyse werd uitgevoerd om te kijken of zelfbeeld een voorspeller is van dispositieangst-symptomen. De ZBV-K (algemeen) dispositieangst score werd gebruikt als afhankelijke variabele en de RSES-K globaal zelfbeeld score als onafhankelijke variabele. Regressieanalyse liet zien dat zelfbeeld 33,8% van de variatie (R² = 0,338) in dispositieangst-symptomen bij kinderen verklaart, F (1,93) = 46,87, p < 0,001. Er is een matig sterke significante negatieve samenhang tussen zelfbeeld en

dispositieangst-symptomen, r = -0,581 met p < 0,001. Een lagere zelfbeeld is geassocieerd met hogere dispositieangst-symptomen, B = -0,749, t = -6,85, p < 0,001, 95% CI [-0,966, -0,532]. De laatste enkelvoudige regressieanalyse werd uitgevoerd om te kijken of zelfbeeld een voorspeller is van algemene angstsymptomen. De SCARED-NL algemene

angstsymptomen score werd gebruikt als afhankelijke variabele en de RSES-K globaal zelfbeeld score als onafhankelijke variabele. Regressieanalyse liet zien dat zelfbeeld 11% van de variatie (R² = 0,11) in algemene angstsymptomen bij kinderen verklaart, F (1,93) = 11,42, p = 0,001. Er is een matige significante negatieve samenhang tussen zelfbeeld en algemene angstsymptomen, r = -0,332 met p = 0,001. Een lagere zelfbeeld is geassocieerd met hogere algemene angstsymptomen, B = -0,100, t = -3,38, p = 0,001, 95% CI [-0,159, -0,041]. Meervoudige lineaire regressieanalyse werd uitgevoerd om te bepalen welke van de zelfbeeld subschalen de sterkste voorspellers van depressiesymptomen waren. De CDI depressie score werd gebruikt als afhankelijke variabelen en de zes zelfbeeld subschalen van de CBS-K als onafhankelijke variabelen. ‘Schoolvaardigheden’, ‘Sociale Acceptatie’, ‘Sportieve Vaardigheden’, ‘Fysieke Verschijning’, ‘Gedragshouding’ en ‘Gevoel van Eigenwaarde’ behoren tot de subschalen van de CBS-K. Er is voldaan aan de assumptie van multicollineariteit. R voor regressie was significant verschillend van nul, F(6, 93) = 15,82, p < 0,001, met een adjusted R² op 0,489. De R² waarde van 0,522 gaf aan dat 52,2% van de variabiliteit in depressiesymptomen voorspeld werd door zelfbeeld. Zoals uit Tabel 1 blijkt suggereren de grootte en richting van de correlaties dat lagere niveaus van zelfbeeld op ‘Schoolvaardigheden’, ‘Sociale Acceptatie’, ‘Sportieve Vaardigheden’, ‘Fysieke Verschijning’, ‘Gedragshouding’ en ‘Gevoel van Eigenwaarde’ gevonden worden bij

(11)

11 kinderen met meer depressiesymptomen. De subschaal ‘Sportieve Vaardigheden’ correleert erg laag met depressiesymptomen. De subschalen ‘Sociale Acceptatie’, ‘Sportieve

Vaardigheden’, ‘Fysieke Verschijning’ en ‘Gevoel van Eigenwaarde’ lijken geen significante unieke voorspellers van depressiesymptomen wanneer er gecontroleerd werd voor alle andere subschalen. Aangegeven door de semi-partiële correlaties zijn de subschalen

‘Schoolvaardigheden’ en ‘Gedragshouding’ het belangrijkste. Deze twee subschalen hebben een significante unieke bijdrage in het voorspellen van depressiesymptomen.

Vervolgens werd een meervoudige lineaire regressieanalyse uitgevoerd om te bepalen welke van de zelfbeeld subschalen de sterkste voorspellers van toestandsangst-symptomen waren. De ZBV-K (nu) toestandsangst score werd gebruikt als afhankelijke variabele en de zes zelfbeeld subschalen van de CBS-K als onafhankelijke variabelen. Er is voldaan aan de assumptie van multicollineariteit. R voor regressie was significant verschillend van nul, F(6, 93) = 5,71, p < 0,001, met een adjusted R² op 0,233. De R² waarde van 0,283 gaf aan dat 28,3% van de variabiliteit in toestandsangst-symptomen voorspeld werd door zelfbeeld. Zoals uit Tabel 1 blijkt suggereren de grootte en richting van de correlaties dat lagere niveaus van zelfbeeld op ‘Schoolvaardigheden’, ‘Sociale Acceptatie’, ‘Sportieve Vaardigheden’, ‘Fysieke Verschijning’, ‘Gedragshouding’ en ‘Gevoel van Eigenwaarde’ gevonden worden bij

kinderen met meer toestandsangst-symptomen. De subschalen correleren laag tot matig met de toestandsangst-symptomen. Alleen de subschaal ‘Sociale Acceptatie’ lijkt een significante unieke voorspeller van toestandsangst-symptomen, wanneer er gecontroleerd werd voor alle andere subschalen.

De derde meervoudige lineaire regressieanalyse werd uitgevoerd om te bepalen welke van de zelfbeeld subschalen de sterkste voorspellers van dispositieangst-symptomen. De ZBV-K (algemeen) dispositieangst score werd gebruikt als afhankelijke variabele en de zes zelfbeeld subschalen van de CBS-K als onafhankelijke variabelen. Er is voldaan aan de assumptie van multicollineariteit. R voor regressie was significant verschillend van nul, F(6, 93) = 9,28, p < 0,001, met een adjusted R² op 0,348. De R² waarde van 0,390 gaf aan dat 39% van de variabiliteit in dispositieangst-symptomen voorspeld werd door zelfbeeld. Zoals uit Tabel 1 blijkt suggereren de grootte en richting van de correlaties dat lagere niveaus van zelfbeeld op ‘Schoolvaardigheden’, ‘Sociale Acceptatie’, ‘Sportieve Vaardigheden’, ‘Fysieke Verschijning’, ‘Gedragshouding’ en ‘Gevoel van Eigenwaarde’ gevonden worden bij

kinderen met meer depressiesymptomen. De subschalen correleren laag tot matig met de toestandsangst-symptomen. Alleen de subschaal ‘Gevoel van Eigenwaarde’ lijkt een significante unieke voorspeller van dispositieangst-symptomen, wanneer er gecontroleerd

(12)

12 werd voor alle andere subschalen.

De laatste meervoudige lineaire regressieanalyse werd uitgevoerd om te bepalen welke van de zelfbeeld subschalen de sterkste voorspellers van algemene angstsymptomen. De SCARED-NL algemene angst score werd gebruikt als afhankelijke variabele en de zes zelfbeeld subschalen van de CBS-K als onafhankelijke variabelen. Er is voldaan aan de assumptie van multicollineariteit. R voor regressie was significant verschillend van nul, F(6, 93) = 7,31, p < 0,001, met een adjusted R² op 0,289. De R² waarde van 0,335 gaf aan dat 33,5% van de variabiliteit in algemene angstsymptomen voorspeld werd door zelfbeeld. Zoals uit Tabel 1 blijkt suggereren de grootte en richting van de correlaties dat lagere niveaus van zelfbeeld op ‘Sociale Acceptatie’, ‘Sportieve Vaardigheden’, ‘Fysieke Verschijning’ en ‘Gevoel van Eigenwaarde’ gevonden worden bij kinderen met meer algemene

angstsymptomen. Deze subschalen correleren matig met de algemene angstsymptomen. Alleen de subschalen ‘Sportieve Vaardigheden’ en ‘Fysieke Verschijning’ lijken significante unieke voorspellers van algemene angstsymptomen, wanneer er gecontroleerd werd voor alle andere subschalen.

(13)

13

* p < 0,05 ** p < 0,001

Tabel 1

Meervoudige Regressieanalyse tussen depressiesymptomen (CDI), angstsymptomen (ZBV-K nu, ZBV-K algemeen, SCARED-NL) en Schoolvaardigheden, Sociale Acceptatie, Sportieve Vaardigheden, Fysieke Verschijning, Gedragshouding en Gevoel van Eigenwaarde (N=94)

Zelfbeeld (CBS-K) B β r semi-partiële

r

Depresssie

symptomen (CDI) Schoolvaardigheden

Sociale Acceptatie Sportieve Vaardigheden Fysieke Verschijning Gedragshouding Gevoel van Eigenwaarde -0,456* -0,256 -0,045 -0,230 -0,326* -0,364 -0,278 -0,166 -0,026 -0,152 -0,200 -0,193 -0,524** -0,498** -0,189* -0,462** -0,528** -0,585** -0,243 -0,137 -0,024 -0,114 -0,161 -0,128 Toestandsangst-symptomen (ZBV-K nu) Schoolvaardigheden Sociale Acceptatie Sportieve Vaardigheden Fysieke Verschijning Gedragshouding Gevoel van Eigenwaarde -0,128 -0,365* -0,253 -0,064 -0,141 -0,386 -0,074 -0,266 -0,141 -0,040 -0,082 -0,196 -0,271* -0,436** -0,273* -0,334* -0,327* -0,435** -0,065 -0,186 -0,131 -0,030 -0,066 -0,130 Dispositieangst-symptomen (ZBV-K algemeen) Schoolvaardigheden Sociale Acceptatie Sportieve Vaardigheden Fysieke Verschijning Gedragshouding Gevoel van Eigenwaarde -0,142 -0,258 -0,182 -0,320 -0,001 -0,835* -0,070 -0,135 -0,086 -0,171 0,000 -0,358 -0,288* -0,426** -0,259* -0,491** -0,323* -0,578** -0,061 -0,111 -0,080 -0,128 -0,000 -0,237

Angst (SCARED-NL) Schoolvaardigheden

Sociale Acceptatie Sportieve Vaardigheden Fysieke Verschijning Gedragshouding Gevoel van Eigenwaarde -0,008 -0,042 -0,111* -0,172* 0,045 -0,039 -0,016 -0,094 -0,223 -0,393 0,096 -0,072 -0,123 -0,317* -0,376** -0,518** -0,113 -0,373** -0,014 -0,077 -0,208 -0,295 -0,077 -0,048

(14)

14 Discussie

In dit onderzoek werd onderzocht in hoeverre een laag zelfbeeld depressie- en

angstsymptomen voorspelt bij kinderen. Zoals verwacht heeft laag zelfbeeld een voorspellend effect op depressie- en angstsymptomen bij kinderen. Het hebben van een laag zelfbeeld kan gezien worden als een verworven kwetsbaarheid in het kwetsbaarheidsmodel. Hoe lager het zelfbeeld, dus hoe hoger de kwetsbaarheid, hoe groter de depressie- en angstsymptomen zijn. Wanneer er wordt gekeken naar de verschillende domeinen van zelfbeeld voorspelt niet elk domein alle symptomen. De twee domeinen ‘Schoolvaardigheden’ en ‘Gedragshouding’ hebben een unieke bijdrage in het voorspellen van depressiesymptomen. Het domein ‘Sociale Acceptatie’ lijkt een unieke voorspeller van toestandsangst-symptomen. Het domein ‘Gevoel van Eigenwaarde’ lijkt een unieke voorspeller van dispositieangst-symptomen en de

domeinen ‘Sportieve Vaardigheden’ en ‘Fysieke Verschijning’ lijken unieke voorspellers van DSM gerelateerde angstsymptomen. Opvallend is dat elk domein van zelfbeeld een

voorspeller is, maar voor een ander soort symptomen. Daarnaast zien we dat er op de RSES meer significante resultaten zijn dan op de domeinen van de CBS-K. Dit zou het punt uit het onderzoek van Maric en Schwartz (2014) kunnen bevestigen dat kinderen domein-specifieke processen niet makkelijk kunnen onderscheiden. Echter is het nog niet mogelijk om hier uitspraken over te doen, aangezien de sample grootte te klein was voor het aantal voorspellers (Field, 2013). In vervolg onderzoek is het dan ook goed om meer proefpersonen te gebruiken wanneer er gekeken wordt naar de verschillende domeinen van zelfbeeld.

De resultaten zijn in lijn met eerder genoemd onderzoek. Uit eerder onderzoek bleek al dat een laag zelfbeeld gerelateerd is aan depressie- en angstsymptomen (Isomaa et al., 2012; Mann, Hosman, Schaalma, de Vries, 2004). Uit onderzoek van Orth, Robins en Roberts (2008) bleek dat uit twee longitudinale data sets met vier herhaalde testmomenten bij adolescenten en jongvolwassenen een laag zelfbeeld latere niveaus van depressie voorspelt. Ook uit onderzoek van Sowislo en Orth (2013) bleek dat het effect van zelfbeeld op depressie groter was dan het effect van depressie op zelfbeeld. Daarnaast kwam uit het onderzoek van Greenberg et al. (1993) naar voren dat laag zelfbeeld angst kan voorspellen. Echter focussen deze onderzoeken zich op de leeftijdsfasen; adolescentie, jongvolwassenheid of oude leeftijd (Butler, Hokanson, & Flynn, 1994; Greenberg et al., 1993; Orth et al., 2009; Orth, Robins & Roberts, 2008). In dit onderzoek werden er kinderen onderzocht met de leeftijd tussen de acht en twaalf uit een niet-klinische populatie. Kinderen van deze leeftijd hebben al een stabiel zelfbeeld ontwikkeld en nu zien we dat depressie- en angstsymptomen gerelateerd zijn aan

(15)

15 een laag zelfbeeld bij kinderen dus is het van belang om kinderen tijdig te screenen op een laag zelfbeeld.

Een tekortkoming van dit onderzoek is dat het een cross-sectioneel onderzoek is, waardoor men kan afvragen in hoeverre er gezegd kan worden dat een laag zelfbeeld

depressie- en angstsymptomen voorspelt. Er is slechts één meetmoment. De resultaten moeten daarom voorzichtig geïnterpreteerd worden. Echter is er in de inleiding besproken dat

zelfbeeld stabiel is over tijd. Wanneer we uit kunnen gaan van een dergelijke stabiliteit, zou cross-sectioneel onderzoek ook goed in staat kunnen zijn om verbanden te leggen. In vervolg onderzoek is het van belang om een longitudinaal onderzoek uit te voeren zodat er met zekerheid kan worden gezegd dat laag zelfbeeld latere depressie- en angstsymptomen voorspelt bij kinderen.

Een andere tekortkoming van dit onderzoek is dat de oorzaak-gevolg relatie niet in kaart is gebracht. Het is niet mogelijk om causale uitspraken te doen, aangezien de richting van het verband niet is onderzocht. Het is mogelijk dat de depressie- en angstsymptomen eerder voorkwamen dan het hebben van een laag zelfbeeld. Het is niet onwaarschijnlijk om te denken dat kinderen die depressie- of angstsymptomen laten zien vervolgens een laag

zelfbeeld ontwikkelen. Echter bleek wel uit eerder onderzoek dat een laag zelfbeeld depressie- en angstsymptomen voorspelt en niet vice versa (Greenberg et al., 1993; Orth et al., 2009; Orth, Robins & Roberts, 2008).

Een aanbeveling zou zijn dat er in vervolg onderzoek rekening kan worden gehouden met eventuele mediatoren. Om de relatie tussen een laag zelfbeeld en depressie- en

angstsymptomen te kunnen uitleggen moet hier onderzoek naar worden gedaan. Kennis over deze eventuele mediatoren is nodig om een optimale interventie te bieden. Zo is het mogelijk dat een laag zelfbeeld zorgt voor sociale vermijding, waardoor sociale bekrachtiging en sociale steun worden belemmerd en dit is weer gekoppeld aan depressieve symptomen (Moulds, Kandris, Starr, & Wong, 2007).

Dit onderzoek heeft aangetoond dat een laag zelfbeeld bij kinderen depressie- en angstsymptomen voorspelt. In vervolg onderzoek zou het goed zijn om longitudinale relaties te onderzoeken tussen zelfbeeld en depressie- en angstsymptomen met eventuele mediatoren. Het is van belang om kinderen vroegtijdig te screenen op laag zelfbeeld om depressie- en angstsymptomen te kunnen voorkomen. In de praktijk moet er dan ook worden gekeken naar de verschillende domeinen van zelfbeeld om effectief het kind te kunnen behandelen op de domeinen waarbij het zelfbeeld laag is.

(16)

16 Literatuurlijst

Aartsma, G. (2016). De psychometrische kenmerken van de Competentie Belevingsschaal voor kinderen (CBS-K)

Birmaher, B., Brent, D. A., Chiappetta, L., Bridge, J., Monga, S., & Baugher, M. (1999). Psychometric Properties of the Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED): A Replication Study. Journal of the American Academy of Child and

Adolescent Psychiatry, 38, 10, 1230-1236.

Braet, C., Prins, P., & Bijttebier, P. (2014). Ontwikkeling en psychopathologie. In P. J. M. Prins & C. Braet (Eds.), Handboek Klinische Ontwikkelingspsychologie (2e geheel herziene editie, pp. 303-323). Houten: Bohn Stafleu VanLoghum/Springer Media Butler, A. C., Hokanson, J. E., & Flynn, H. A. (1994). A comparison of self-esteem liability and low trait self-esteem as vulnerability factors in depression. Journal of Personality

and Social Psychology, 66, 166 –177.

Egberink, I.J.L., Janssen, N.A.M., & Vermeulen, C.S.M. (2009-2016). COTAN Documentatie (www.cotandocumentatie.nl). Amsterdam: Boom test uitgevers.

Field, A. (2013). Discovering Statistics Using IBM SPSS Statistics. SAGE Publications Ltd Franck, E., De Raedt, R., Barbez, C., & Rosseel, Y. (2008). Psychometric properties of the Dutch Rosenberg self-esteem scale. Psychologica Belgica, 48(1).

Greenberg, J., Solomon, S., Pyszczynski, X, Rosenblatt, A., Burling, J., Lyon, D., Simon, L., & Pinel, E. (1993). Why do people need selfesteem? Converging evidence that self- esteem serves an anxietybuffering function. Journal of Personality and Social

Psychology, 63, 913-922.

Hankin, B. L., & Abela, J. R. Z. (2008). Cognitive vulnerability to depression in children and adolescents. In B. L., Hankin, & J. R. Z., Abela. Handbook of depression in children

and adolescents (pp. 35-78). New York: The Guilford Press.

Ingram, R. E., & Luxton, D. D. (2005). Vulnerability-stress models. Development of psychopathology: A vulnerability-stress perspective. SAGE publications

Isomaa, R., Väänänen, J. M., Fröjd, S., Kaltiala-Heino, R., & Marttunen, M. (2012). How low is low? Low self esteem as an indicator of internalizing psychopathology in

adolescence. Health Education and Behavior, 40, 392-399.

Kessler, R.C., Berglund, P., Demler, O., Jin, R., & Walters, E. E. (2005). Lifetime prevalence and age-of-onset distributions of DSM-IV disorders in the National Comorbidity Survey Replication. Arch Gen Psychiatry, 62, 593-602.

(17)

17 Kramer, A. (2016). De psychometrische kenmerken van de Nederlandse Rosenberg Self Esteem Scale Kinderversie (RSES-K)

Mann, M., Hosman, C.M., Schaalma, H.P., DeVries, N.K., (2004). Self-esteem in a broad spectrum approach for mental health promotion. Health Educ. Res. 19, 357 – 372. Maric, M. & Schwartz, J. S. (2014). Negative Cognitive Errors in Youth: Specificity to Anxious and Depressive Symptoms and Developmental Differences. Behavioural and

Cognitive Psychotherapy, 43, 526-537.

Moulds, M. L., Kandris, E., Starr, S., & Wong, A. C. M. (2007). The relationship between rumination, avoidance and depression in a non-clinical sample. Behaviour Research

and Therapy, 45, 251–261.

Orth, U., Robins, R. W., & Roberts, B. W. (2008). Low self-esteem prospectively predicts depression in adolescence and young adulthood. Journal of Personality and Social

Psychology, 95, 695–708.

Orth, U., Robins, R. W., Trzesniewski, K. H., Maes, J., & Schmitt, M. (2009). Low self esteem is a risk factor for depressive symptoms from young adulthood to old age. Journal of Abnormal Psychology, 118, 472– 478.

Robins, R. W., & Trzesniewski, K. H. (2005). Self-esteem development across the lifespan. Current Directions in Psychological Science, 14, 3, 158-162.

Robins, R. W., Trzesniewski, K. H., Tracy, J. L., Gosling, S. D., & Potter, J. (2002). Global Self-Esteem Across the Life Span. Psychology and Aging, 17, 3, 423–434.

Sowislo, J. F., & Orth, U. (2013). Does low self-esteem predict depression and anxiety? A meta-analysis of longitudinal studies. Psychological Bulletin, 139, 213–240. Trzesniewski, K. H., Donnellan, M. B., & Robins, R. W. (2003). Stability of self-esteem across the life-span. Journal of Personality and Social Psychology, 84, 205–220. Wichstraum, L. (1995). Harter's Self-Perception Profile for Adolescents: Reliability, Validity, and Evaluation of the Question Format. Journal of Personality Assessment, 65, 1, 100-116.

Zubin, J. & Spring B. (1977). Vulnerability – a new view of schizophrenia. Journal of

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We demonstrate that the ends of the genomic DNAs generated from hydrodynamic shearing can be ligated by T4 ligase and the fragmented DNAs can be used as templates for polymerase

“OER are teaching, learning and research materials in any medium – digital or otherwise – that reside in the public domain or have been released under an open license that

Making research results available on a large scale to the practitioners helps not only underline the value of the academia to the society, but also focuses public

Peng Jia, Director of the International Initiative on Spatial Lifecourse Epidemiology (ISLE), thanks the Lorentz Center, the Netherlands Organization for Scienti fic Research, the

Daar is egter ook ’n ander belangrike aspek om in gedagte te hou wanneer dit kom by die verstaan en moontlike toepassing van Bybelse gebruike/tradisies in ons eietydse liturgiese

The present study addresses the effects of transformational leadership, professional learning communities and teacher learning on changes in teaching practices towards a

Therefore the purpose of this study was to examine the importance of and the benefits associated with recreation programmes for AIDS-affected youth, specifically viewed from

Cognisant of the reality of death and bereavement, and the need for healing as well as the possible tension between Christian and traditional beliefs and practices, it