• No results found

De invloed van dreiging op het detecteren van de aanwezigheid van anderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van dreiging op het detecteren van de aanwezigheid van anderen"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Aantal woorden: 4515

De Invloed van Dreiging op het Detecteren van de Aanwezigheid van Anderen

Charlotte van Oorschot Studentnummer: 10576142 Begeleider: David Maij Datum: 02-06-2017 Bachelorproject

(2)

Abstract

In dit onderzoek is bij 97 deelnemers onderzocht of dreiging zorgt voor een toename van aanwezigheidsdetectie, zoals de theorie van de HADD voorspelt. Daarnaast is onderzocht of een relatie bestond tussen geloof in het bovennatuurlijke en aanwezigheidsdetectie, en of er sprake was van een mediërend effect van controle. De deelnemers doorliepen virtueel een dreigingsconditie met een griezelig bos en een controleconditie met een niet-griezelig bos. Zij kregen de instructie om op een knop te drukken wanneer zij de aanwezigheid voelden van een mens, dier of wezen. Deelnemers uit de dreigingsconditie detecteerden meer aanwezigheid dan deelnemers uit de controleconditie. Ongeacht de mogelijkheid dat er sprake was van een confound ambiguïteit was dit resultaat in lijn met de HADD theorie, doordat ook ambiguïteit volgens de HADD theorie zorgt voor meer aanwezigheidsdetectie. Tussen

aanwezigheidsdetectie en geloof in het bovennatuurlijke is geen verband gevonden, tevens was geen sprake van een mediërend effect van controle.

(3)

Een kind dat bang is dat een monster onder zijn bed ligt, wanneer hij een zacht geluid hoort. De angst dat er een man uit de bosjes springt, wanneer je alleen door het bos fietst en je bladeren ziet bewegen. Het krijgen van een bekruipend gevoel, wanneer je ‘s avonds alleen in bed ligt en je denkt een schaduw te zien achter het gordijn. Dit zijn allen voorbeelden van situaties, waarin mensen anderen denken te detecteren, terwijl deze ‘anderen’ in werkelijkheid waarschijnlijk niet aanwezig zijn. Deze ogenschijnlijke ‘anderen’ zijn bijvoorbeeld mensen, dieren of wezens en worden ook wel aangeduid als agents. Agents betreffen elk wezen met een intentie (Grysman & Hudson, 2012) en het waarnemen van de aanwezigheid van een

agent wordt in dit verslag aangeduid als aanwezigheidsdetectie.

Een verklaring voor aanwezigheidsdetectie kan mogelijk gegeven worden door het

Hyperactive Agent Detection Device (HADD). De HADD is een theorie gebaseerd op het

mogelijke bestaan van een overactief cognitief mechanisme, gericht op het detecteren van

agents bij ambigue informatie (Barret, 2000). De term ‘overactief’ houdt in dat de HADD

bovenmatig gericht is op het detecteren van agents, waardoor er bij ambigue informatie ook

agents gedetecteerd worden, die er in werkelijkheid niet zijn. Deze overactiviteit leidt dus tot

een cognitieve bias, waardoor mensen bij ambigue informatie eerder geneigd zijn aan te nemen dat agents wél aanwezig zijn, dan aan te nemen dat agents níet aanwezig zijn. Het ontstaan van deze bias kan mogelijk verklaard worden door de foutenmanagementtheorie (Haselton & Nettle, 2006).

De foutenmanagementtheorie is gebaseerd op het principe dat gedrag evolutionair gunstig is, wanneer gedrag weinig risico met zich meebrengt en mogelijk grote voordelen oplevert (Haselton & Nettle, 2006). Het is mogelijk dat een persoon informatie niet goed kan detecteren, bijvoorbeeld wanneer de schaduw van een tak lijkt op een dier, of wanneer het onduidelijk is wie of wat een bepaald geluid veroorzaakt heeft. Twee soorten fouten zijn dan mogelijk: een vals alarm (false alarm; aannemen dat iemand in het bos is, terwijl dit feitelijk

(4)

niet zo is) en een gemiste waarneming (miss; niet aannemen dat iemand in het bos is, terwijl dit feitelijk wél zo is). Een vals alarm is niet erg kostbaar: aannemen dat in het bos een beer aanwezig is en besluiten om weg te rennen, terwijl de beer feitelijk niet aanwezig is, kost je enkel energie. Een gemiste waarneming kan echter een desastreuse afloop hebben en is daardoor erg kostbaar: aannemen dat een beer niet aanwezig is in het bos en besluiten om niet te rennen, terwijl de beer wél aanwezig is, kan je je leven kosten. Dientengevolge heeft de mens mogelijk door de jaren heen een cognitieve bias ontwikkeld, waarbij een vals alarm de voorkeur geniet boven een gemiste waarneming (Haselton 2006). Door dit mechanisme blijven de kosten laag en de baten hoog, met als gevolg een evolutionair voordeel voor de mens. De foutenmanagementtheorie biedt dus mogelijkerwijs een verklaring voor het ontstaan van deze cognitieve bias van de HADD theorie, waardoor een evolutionair voordeel is ontstaan voor de mens.

Een variabele die aanwezigheidsdetectie mogelijk beïnvloedt, is de mate van dreiging die ervaren wordt in een situatie. Barret (2004) stelde dat dreigende omgevingen zorgen voor een toename van de activiteit van de HADD, en daarmee voor een toename van aanwezigheidsdetectie. Namelijk, onder dreigende omstandigheden is het fysieke welzijn van een mens mogelijk in gevaar. Om deze reden moet men meer waakzaam en alert zijn op de aanwezigheid van agents, ter bescherming van de eigen veiligheid (Barnes, 2012). Zodoende neemt de aanwezigheidsdetectie mogelijkerwijs toe, met als gevolg dat in bedreigende situaties mogelijk eerder een vals alarm wordt geslagen, dan dat een waarneming wordt gemist. Andersom loopt men in niet-dreigende situaties minder gevaar en behoeft men minder waakzaam te zijn, dit leidt mogelijk tot minder aanwezigheidsdetectie (Barret, 2004).

Tot op heden is er slechts één onderzoek dat de invloed van dreiging op aanwezigheidsdetectie heeft onderzocht (Barnes & Gibson, 2012). Resultaten van dit

(5)

meer afgezonderd, donker, stil en bedreigend waren, dan situaties die druk, licht, lawaaierig en niet-bedreigend waren. Echter was dit geen experimenteel onderzoek waardoor nog geen causale conclusies konden worden getrokken. Wel toonden andere onderzoeken aan dat er een causale relatie bestond tussen de mate van dreiging en geloof in het bovennatuurlijke

(Gysman & Hudson, 2012), dat geloof in het bovennatuurlijke een positieve invloed had op illusoire aanwezigheidsdetectie (van Elk, 2013), en dat de mate van dreiging een positieve invloed had op het foutieve detecties (Windman & Gruger, 1998). Onderzoek naar de invloed van dreiging op aanwezigheidsdetectie, is dus erg gering en maar gezien de eerdere

onderzoeken wel aannemelijk. Om deze reden heeft dit onderzoek voor het eerst, op experimentele wijze, onderzoek gedaan naar de invloed van dreiging op

aanwezigheidsdetectie, waarmee mogelijk het bestaan van de HADD ondersteund kan worden.

Ondanks dat het aannemelijk lijkt dat dreiging zorgt voor een toename van aanwezigheidsdetectie, zou deze relatie mogelijk tevens verklaard kunnen worden door de mate van controle. Individuen zijn meer geneigd attributies toe te schrijven aan agents, wanneer de interactie met een object buiten hun controle is (Barrett & Johnson, 2003). Ook is er een positief verband tussen gebrek aan controle en illusionaire patroon perceptie (Whitson & Galinsky, 2008). Ten slotte heeft gebrek aan controle een positieve invloed op de mate van angst (Rapee, Craske, Brown & Barlow, 1996). Het zou dus mogelijk kunnen zijn dat niet dreiging, maar het gebrek aan controle zorgt voor meer aanwezigheidsdetectie. Om deze reden is in dit huidige onderzoek gecontroleerd op een mogelijk mediërend effect van controle.

Een derde variabele die aanwezigheidsdetectie mogelijk beïnvloedt, is de mate van geloof in het bovennatuurlijke. Barret (2000) suggereert dat de HADD mogelijk ten grondslag ligt aan geloof in het bovennatuurlijke. De natuurlijke neiging van mensen om een

(6)

intentionele verklaring te vinden voor gebeurtenissen, tezamen met de overactieve werking van de HADD gericht op het vinden van agents, maakt dat de HADD de mens gevoelig maakt om te geloven in het bovennatuurlijke (Barret, 2000). Wanneer er voor een gebeurtenis geen logische verklaring gegeven kan worden, kan het geloof in een bovennatuurlijke agent een verklaring bieden (Barret & Lanman, 2008). Naast dat de HADD mogelijk een verklaring kan bieden voor de reden dat mensen open staan voor geloof in het bovennatuurlijke, kan geloof in het bovennatuurlijke mogelijk ook zorgen voor een toename van aanwezigheidsdetectie. Mensen die meer geloven in het bovennatuurlijke, zoals God of geesten, hebben wellicht een hogere aanwezigheidsdetectie dan mensen die minder geloven in het bovennatuurlijke. Zo bleek uit onderzoek dat geloof in het bovennatuurlijke een positieve invloed had op illusoire aanwezigheidsdetectie (van Elk, 2013). Op dit moment is een aanzienlijke meerderheid van religie en geloof in het bovennatuurlijke in de wereld. Op dit moment kent de wereld 84,6% religieuzen, hiervan wordt geschat dat ongeveer 50% van de overige atheïsten gelooft in leven na de dood, geesten, of een andere vorm van spiritualiteit (Pew Research Center, 2015). Het vinden van een positieve relatie tussen geloof in het bovennatuurlijke en aanwezigheidsdetectie kan dus mogelijk een inzicht bieden over de reden dat zoveel mensen in deze wereld open staan voor geloof in het bovennatuurlijke.

Kortom, het is dus nog onduidelijk of dreiging zorgt voor een toename van aanwezigheidsdetectie, zoals de theorie van de HADD voorspelt. Daarbij is de relatie tussen het geloof in het bovennatuurlijke en aanwezigheidsdetectie nog onduidelijk, evenals de invloed van controle. In dit onderzoek doorliepen alle deelnemers fysiek in een virtuele wereld een dreigingsconditie en een controleconditie. Allereerst werd onderzocht of dreiging zorgde voor een toename van aanwezigheidsdetectie. Verwacht werd dat deelnemers in de dreigingsconditie vaker agents zouden waarnemen dan deelnemers in de controleconditie. Ten tweede werd de relatie tussen aanwezigheidsdetectie en het geloof in het

(7)

bovennatuurlijke onderzocht, waarbij de verwachting was dat er een positief verband gevonden zou worden tussen aanwezigheidsdetectie en geloof in het bovennatuurlijke. Ten slotte werd gecontroleerd op een mediërend effect van controle op aanwezigheidsdetectie, waarbij verwacht werd dat er een negatief indirect verband gevonden zou worden tussen dreiging, de mate van de ervaren controle en aanwezigheidsdetectie.

Methode Deelnemers

De deelnemers zijn geworven via de proefleiders van dit onderzoek en de participantenpool van de Universiteit van Amsterdam. Honderd participanten hebben deelgenomen aan het onderzoek (48% man). De leeftijd varieerde van 18 tot 55 jaar (M = 24.1, SD = 8.5). De inclusiecriteria hield in dat de deelnemers een leeftijd moesten hebben tussen de 18 en 70 jaar om geïnformeerde toestemming te kunnen geven. In navolging van vorige onderzoeken (Barnes, 2012; van Elk 2012) zijn de exlusiecriteria aangehouden dat de deelnemers niet mochten lijden aan epilepsie, schizofrenie of angststoornissen. Tevens is gevraagd of de deelnemers affiniteit hadden met het bovennatuurlijke, waarbij zij ja of nee konden antwoorden. Hierdoor werd variatie op het gebied van geloof in het bovennatuurlijke verkregen. De deelnemers konden kiezen tussen een vrijwillige deelname, een beloning van 5 euro of 0,75 proefpersoonpunt.

Materialen

Virtuele wereld

De oefenconditie, de dreigingsconditie en de controleconditie vonden plaats in een virtuele wereld. De materialen voor de virtuele wereld bestonden uit een bril en een joystick van HTC Vive (HTC & Valve Corporation, 2016). De computerprogramma’s waren Steam

(8)

VR en VR agency (HTC & Valve Corporation, 2016). Bij de dreigingsconditie bestond de virtuele wereld uit een eng griezelig bos, geconstrueerd door bomen met kale kronkelige takken en een sfeer die de indruk gaf dat de situatie zich ’s nachts afspeelde. Bij de controleconditie bestond de virtuele wereld uit een niet-griezelig bos, geconstrueerd door bomen met bladeren en een sfeer die de indruk gaf dat de situatie zich overdag afspeelde. Bij de oefenconditie bestond de virtuele wereld uit een bos met veel lichtinval en minder dichte begroeiing dan in de beide condities. Zie Figuur 1 voor de virtuele werelden van alle condities.

Figuur 1. De linker foto weergeeft de virtuele wereld van de oefenconditie De

middelste foto weergeeft de virtuele wereld van de controleconditie. De rechter foto weergeeft de virtuele wereld van de dreigingsconditie.

Zowel bij het griezelige bos als het niet-griezelige bos is geprobeerd de lichtinval constant te houden, zodat de hoeveelheid licht geen invloed had op het onderzoek. Echter is dit niet gelukt, waardoor er in de dreigingsconditie minder lichtinval was dan bij de

(9)

Music Channel, 20131), bij het griezelige bos dreigende muziek (Prislac, 20132). Door de virtuele wereld van beide condities liep een pad, die er voor zorgde dat de deelnemers niet tegen muren aan liepen, mits zij op het pad bleven. Op het pad werden acht agency cues aangeboden. Vier cues waren zowel visueel als auditief, de overige vier cues waren alleen auditief. In de werkelijkheid is er vaak geluid bij het ontvangen van visuele stimuli,

bijvoorbeeld: er valt een tak, en je hoort een dreun op de grond. Doordat vier cues visueel én auditief waren, bevorderde dit de ecologische validiteit. De visuele auditieve cues waren: bliksem, een rollend bosje, een vallende tak en een stofwolkje uit een paddenstoel. In de literatuur is vaak verwezen naar de relatie tussen geluid en de aanwezigheid van agency, bijvoorbeeld: ‘een krakende trap leidt tot de waarneming van agency (van Elk, 2012).Om deze reden waren de overige vier cues enkel auditief. De auditieve cues waren: een plons, een knappend takje, instortende takken en ritselende bladeren van een struik. Alle agency cues waren gekoppeld aan een locatie op het looppad in het virtuele bos. Alle acht cues waren voor beide virtuele bossen hetzelfde. De deelnemers werd gevraagd om tijdens de wandeling op een knop op de joystick te drukken zodra zij het gevoel hadden dat er een mens, dier of ander wezen bij hen in de buurt was in het virtuele bos. De minimumscore die de deelnemers hiervoor konden behalen was nul, er was geen limiet voor de maximale score. De deelnemers liepen twee keer ongeveer vijf minuten het virtuele bos van de controle- en dreigingsconditie.

Vragenlijsten

Dreiging. De mate van dreiging werd gemeten door middel van de anxiety subschaal

van de Positive And Negative Affect Scale (PANAS; Watson, Clark, Tellegen, 1988), en fungeerde als manipulatiecheck. Doordat de anxiety subschaal de mate van angst mat was

1 https://www.youtube.com/watch?v=suW_Fhv9wPU 2

https://www.youtube.com/watch?v=AlDivIaiuMU

Formatted: Default Paragraph Font Field Code Changed

Formatted: Default Paragraph

Font, Font: (Default) +Body (Calibri), 10 pt, Font color: Auto, Dutch (Netherlands), Pattern: Clear

(10)

deze geschikt om de hoeveelheid ervaren dreiging te meten in beide condities. Deze test bestond uit zes items die werden gescoord op ordinaal niveau door middel van een 5-punts Likertschaal (1 = helemaal niet, 3 = matig, 5 = heel veel). Een voorbeelditem was ‘‘ik voel mij

angstig’’. De gemiddelde score van 1 indiceerde het hebben van geen angst en de gemiddelde

score van 5 indiceerde het hebben van veel angst. De PANAS had een adequate

betrouwbaarheid, bij de controleconditie was Chronbach’s α = .83 en bij de dreigingsconditie was Chronbach’s α = .93 (Field, 2013). Tevens waren de interne consistentie en convergente validiteit adequaat (Watson, Clark, Tellegen, 1988).

Controle. De mate van controle werd gemeten door middel van een controle-item van

de PANAS en controleerde voor een mogelijk mediërend effect. De vraag betrof ‘‘Ik voel mij

in controle’’ en was te beantwoorden door middel van een 5-punts Likert schaal (1 =

helemaal niet, 3 = matig, 5 = heel veel).

Geloof in het bovennatuurlijke. De mate van geloof in het bovennatuurlijke werd

gemeten door middel van de Supernatural beliefscale (SBS-10) (Jong, Bluemke en Halberstadt, 2013). De SBS-10 was geschikt, omdat het veel vragen over bovennatuurlijke

agents bevat. Deze test bestond uit 10 items die werden gescoord op ordinaal niveau door

middel van een 9-punts Likertschaal (1 = heel erg oneens, 5 = neutraal, 9 = heel erg eens). Een voorbeelditem was ‘‘Er bestaat een spirituele kracht, die je God zou kunnen noemen’’. De gemiddelde score van 1 kwam overeen met het hebben van geen geloof in het

bovennatuurlijke en een gemiddelde score van 9 kwam overeen met het hebben van een sterk geloof in het bovennatuurlijke. De SBS-10 had een adequate betrouwbaarheid, namelijk Chronbach’s α = .92 (Field, 2013). Tevens was de convergente validiteit adequaat (Jong, Bluemke en Halberstadt, 2013).

(11)

Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het laboratorium van de Universiteit van Amsterdam, en had een binnen-proefpersonen design. Voordat de participanten deelnamen aan het onderzoek, werden zij geïnformeerd over het doel van het onderzoek en gingen zij akkoord door middel van geïnformeerde toestemming. Voorafgaand aan opdracht in het virtuele bos kregen de deelnemers de volgende instructie ‘‘Wanneer u de bril opzet, komt u

terecht in een virtueel bos. Het kan zijn dat er mensen, dieren of wezens in dit bos aanwezig zijn. Wanneer u het gevoel heeft dat er iets of iemand bij u in de buurt is, drukt u op het knopje op de joystick’’. Allereerst doorliepen alle deelnemers een oefenconditie, waarbij zij

konden wennen aan de virtuele wereld en de attributen. Vervolgens doorliepen zij

gecounterbalanceerd de controleconditie en de dreigingsconditie. Na afloop van elke conditie werd de anxiety subschaal van de PANAS vragenlijst en het controle-item van de PANAS vragenlijst weergegeven op borden in het virtuele bos. Door middel van de joystick konden deelnemers de vragenlijsten beantwoorden. Na het invullen van de vragenlijsten sloot de virtuele wereld af, en konden de deelnemers beginnen met de volgende conditie. Na afloop van het doorlopen van de condities vulden de deelnemers de SBS-10 vragenlijst in via Qualtrics. Ten slotte kregen de deelnemers een debrieving waarbij het doel van het onderzoek werd verteld. De complete procedure duurde ongeveer drie kwartier per persoon.

Analyse

Allereerst is de manipulatiecheck uitgevoerd, om het verband tussen de afhankelijke variabele dreiging en de onafhankelijke variabele conditie te meten. De hiervoor geplande analyse was de t-toets voor afhankelijke steekproeven, echter gaf de Shapiro Wilk test aan dat de PANAS vragenlijst niet voldeed aan de assumptie van normaliteit. Om deze reden is de non-parametrische Wilcoxon Signed Rank test toegepast. Ten tweede is onderzocht of er een verband bestond tussen de afhankelijke variabele aanwezigheidsdetectie en de onafhankelijke

(12)

variabele conditie. De hiervoor geplande analyse was de t-toets voor afhankelijke

steekproeven, echter gaf de Shapiro Wilk test aan dat de variabele aanwezigheidsdetectie niet normaal verdeeld was. Om deze reden is tevens de non-parametrische Wilcoxon Signed Rank test toegepast. Ten derde is door middel van een herhaalde metingen covariantie-analyse (RM-ANCOVA) de relatie tussen de afhankelijke variabele aanwezigheidsdetectie en de onafhankelijke variabele geloof in het bovennatuurlijke geanalyseerd. Vervolgens is door middel van twee mediatie-analyses (een voor de controleconditie en een voor de

dreigingsconditie) gecontroleerd op een potentieel mediërend effect van controle op aanwezigheidsdetectie. Hierbij was de afhankelijke variabele conditie, de mediërende variabele controle, en de afhankelijke variabele de aanwezigheidsdetectie. Ten slotte is het verband gemeten tussen de afhankelijke variabele controle en de onafhankelijke variabele conditie, door middel van de Wilcoxon Signed Rank test. Bij alle analyses werd gebruik gemaakt van confirmatieve toetsing en is eenzijdige toetsing en een significantieniveau van p

= .05 gehanteerd.

Resultaten

Honderd participanten hebben deelgenomen aan het onderzoek. Er zijn drie

participanten uitgevallen na aanleiding van missende informatie van de PANAS vragenlijst, de SBS-10 vragenlijst en triggers van de joystick. Er waren geen uitbijters.

Allereerst is de manipulatiecheck uitgevoerd, om te meten of de dreigingsconditie als meer dreigend ervaren werd dan de controleconditie. Hierbij zijn de bijbehorende assumpties gecontroleerd. De Shapiro Wilk test gaf aan dat de PANAS vragenlijst niet normaal verdeeld was w(96) = 0.96, p = .003. De Wilcoxon Signed Rank test toonde aan dat de deelnemers uit de controleconditie gemiddeld significant lager scoorden op de PANAS vragenlijst (Mdn =

(13)

1.5) dan de deelnemers uit de dreigingsconditie (Mdn = 2.6), z = -8.10, p < .001, r = - .82. Dezezie Figuur 1. De effectgrootte toont een sterk verband aan (Field, 2013).

(14)

Ten tweede is gemeten of aanwezigheidsdetectie verschilt in de dreigingsconditie en

de controleconditie. Voordat deze toets is uitgevoerd, zijn eerst de bijbehorende assumpties gecontroleerd. De Shapiro-Wilk test gaf aan dat de PANAS vragenlijst niet normaal verdeeld was w(97) = 0.95, p < .001. De Wilcoxon Signed Rank Test toonde aan dat de deelnemers uit de controleconditie gemiddeld significant minder op de knop drukten (Mdn = 4) dan de deelnemers uit de dreigingsconditie (Mdn = 7), z = -5.16, p < .001, r = - .52. Deze effectgrootte toont een middelmatig verband aan (Field, 2013). Zie Figuur 1 voor de gemiddelde frequentie drukken op knop.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Controle Dreiging Ge m id de ld e F re qu en tie D ru kk en o p Kn op Conditie

(15)

Figuur 1. Gemiddeld aantal keren dat de deelnemers uit de controleconditie en de

dreigingsconditie op de knop drukten.

Ten derde is de relatie onderzocht tussen geloof in het bovennatuurlijke en

aanwezigheidsdetectie. De herhaalde metingen covariantie-analyse toonde geen significante relatie aan tussen de mate van geloof in het bovennatuurlijke en aanwezigheidsdetectie

F(1,95) = 0.15, p = .704, partial ƞ² = .002

Vervolgens is gemeten of er een mediërend effect bestond van controle in beide condities. In de controle conditie was geen significant indirect effect van dreiging op HADD via controle, b = 0.64, 95% BCA CI [-1,05, 2.07]. Zie Figuur 2 voor een grafische weergave van de mediatie-analyse van de controleconditie. Het gestandaardiseerde indirecte effect was

b = 0.09, BCa CI [-.14 , 0.31]. Er was tevens in de dreigingsconditie geen significant indirect

effect van dreiging op HADD via controle, b = -.29, 95% BCa CI [-1.77, 0.84]. Zie Figuur 3 voor een grafische weergave van de mediatie-analyse van de dreigingsconditie. Het

gestandaardiseerde indirecte effect was b = -0.04, BCa CI [-2.24 , 0.12]. Zowel in de controleconditie als in de dreigingsconditie was dus geen ondersteuning voor een mediërend effect van controle.

(16)

Figuur 2. Het directe en indirecte effect van dreiging op aanwezigheidsdetectie, via controle,

van de controleconditie.

Figuur 3. Het directe en indirecte effect van dreiging op aanwezigheidsdetectie, via controle,

van de dreigingsconditie.

Ten slotte is gecontroleerd of er überhaupt een verschil in controle was ervaren in beide condities. De Wilcoxon Signed Rank Test toonde aan dat de deelnemers uit de

controleconditie significant lager scoorden op het controle-item (Mdn = 2) dan de deelnemers uit de dreigingsconditie (Mdn = 2), z = -2.61, p = .009, r= - .33. De effectgrootte toonde een matig verband aan (Field, 2013). Omdat de mediaan in dit geval niet veel informatie gaf over het verschil in scores tussen de twee condities, is tevens naar de gemiddelden van de

controleconditie (M = 2.37, SD = 1.17) en de dreigingsconditie (M = 2.79, SD = 1.37) gekeken.

Discussie

In dit onderzoek kwam naar voren dat dreiging zorgt voor een toename van

aanwezigheidsdetectie. Tussen aanwezigheidsdetectie en geloof in het bovennatuurlijke is geen verband gevonden, tevens was geen sprake van een mediërend effect van controle.

(17)

Dit is het eerste experimentele onderzoek dat kan laten zien dat dreiging zorgt voor een toename van aanwezigheidsdetectie. Tevens is dit resultaat in lijn met de voorspelling van de HADD- en de foutenmanagementtheorie, en met de resultaten uit eerder onderzoek (Barnes & Gibson, 2012). Twee resultaten kwamen echter niet overeenkomen met de verwachtingen.

Ten eerste was er geen mediërend effect van controle op aanwezigheidsdetectie. Uit de resultaten van eerder onderzoek bleek dat een positief verband bestond tussen controlegebrek en illusionaire patroonperceptie (Whitson & Galinsky, 2008), controlegebrek en het

toeschrijven van attributies aan agents (Barrett & Johnson, 2003), en controlegebrek en geloof in bovennatuurlijke agents (Kay, Gaucher, Napier, Callan & Laurin, 2008; Kay, Moscovitch & Laurin, 2010). Dat er in het huidige onderzoek geen mediërend effect van controle is gevonden, is dus niet in lijn met de verwachtingen die gesteld zijn op basis van resultaten uit eerder onderzoek.

Een mogelijke verklaring voor de afwezigheid van een mediërend effect van controle op aanwezigheidsdetectie, is een te zwakke mate van ervaren controlegebrek. De gemiddelde score van het gevoel van controle in de controleconditie was 2.37, hetgeen overeenkomt met matig tot veel controle. De gemiddelde score van ervaren controle in de dreigingsconditie was 2.79, dit komt tevens overeen met matig tot veel controle. Het is dus discutabel in hoeverre deelnemers echt een controlegebrek hebben ervaren. De deelnemers waren zich waarschijnlijk bewust van het feit dat zij niet werkelijk in een eng bos liepen, maar in een kamer met een headset op. Deze bewustwording kan ervoor hebben gezorgd dat de virtuele wereld wel als eng, maar niet als echt is ervaren, waardoor hun gevoel van controle niet veel verminderde. Daarbij voelde de deelnemer mogelijk een bepaalde mate van veiligheid, omdat de proefleider aanwezig was en op hem of haar lette. Deze redenen kunnen mogelijk verklaren waarom het gevoel van controle in beide condities redelijk hoog was, en waarom er geen mediërend effect

(18)

gevonden is. Een mogelijke suggestie voor vervolgonderzoek is om de proefleider niet aanwezig te laten zijn in dezelfde kamer als de proefpersoon, wanneer de proefpersoon de condities doorloopt. Door middel van een eenrichtingsspiegel kan de proefleider alles in de gaten houden, zonder dat de proefpersoon het veilige gevoel van een ‘oplettende proefleider’ ervaart. Op deze manier kan het gevoel van controle dus mogelijk verminderd worden.

Een tweede resultaat wat niet in lijn was met de verwachtingen gebaseerd op eerder onderzoek, was de afwezigheid van een verband tussen aanwezigheidsdetectie en geloof in het bovennatuurlijke. Uit eerder onderzoek bleek namelijk dat geloof in het bovennatuurlijke een positieve invloed had op illusoire patroondetectie (van Elk, 2013).

Twee mogelijke verklaringen kunnen gegeven worden voor de afwezigheid van een verband tussen aanwezigheidsdetectie en geloof in het bovennatuurlijke. Enerzijds is het mogelijk dat de verwachting van Barret (2000) over het verband tussen aanwezigheidsdetectie en geloof in het bovennatuurlijke niet kan worden ondersteund, omdat er werkelijk geen verband is. Dit is in lijn is met eerder onderzoek (Norenzayan, Hansen & Cady, 2008; Willard & Norenzayan, 2013). Anderzijds, kan eerder onderzoek wellicht verklaren om welke reden er wél een verband bestaat, maar deze niet gevonden is. Zo is gevonden dat vrees zorgt voor een vermindering van geloof in het bovennatuurlijke, door een mediërend effect van onzekerheid (Valdesolo & Graham, 2014). Mogelijk hebben de deelnemers in de dreigingsconditie meer onzekerheid ervaren, wat leidde tot minder geloof in het bovennatuurlijke. Minder geloof in het bovennatuurlijke leidt mogelijk tot minder

aanwezigheidsdetectie (van Elk, 2013). Om te onderzoeken of er mogelijk sprake was van de confound onzekerheid, kan in vervolgonderzoek deze persoonseigenschap worden

meegenomen. Hierdoor kan mogelijk een verklaring gevonden worden voor de afwezigheid van het verband tussen aanwezigheidsdetectie en geloof in het bovennatuurlijke.

(19)

Een eerste punt van discussie is dat de variabele ambiguïteit mogelijk van invloed is geweest in dit onderzoek. Ondanks dat geprobeerd is de hoeveelheid licht bij de

controleconditie en de dreigingsconditie constant te houden, is dit niet gelukt. Het virtuele bos van de dreigingsconditie was donkerder dan dat van de controleconditie. Dit resulteerde in minder goed zicht in het bos van de dreigingsconditie, en dit leidde mogelijk tot een meer ambigue omgeving. Om deze reden is de variabele dreiging mogelijk niet geheel valide, doordat niet alleen de mate van dreiging, maar ook de mate van ambiguïteit gemeten is. Paranormale ervaringen komen vaker voor in donkere, dan lichte situaties (Barnes, 2012). Mogelijk twijfelden deelnemers meer over de aanwezigheid van agents, omdat zij de omgeving gewoonweg minder goed konden zien. Om deze reden moeten de resultaten voorzichtig worden geïnterpreteerd. Om de invloed van ambiguïteit uit te sluiten van het onderzoek, kan in het vervolg de lichtinval in beide condities constant worden gehouden. Barret (2004) stelde dat zowel ambigieuze, als dreigende omgevingen zorgen voor een toename van aanwezigheidsdetectie. Ongeacht er in het huidige onderzoek sprake was van ambiguiteit, biedt dit onderzoek dus ondersteuning aan de HADD theorie.

Ten slotte is een punt van discussie de mogelijke aanwezigheid van een respons bias. Mogelijk namen de deelnemers de rol in van een ‘goede’ of ‘slechte’ participant.

Voorafgaand aan de wandeling in de virtuele bossen is tijdens de instructie verteld dat de deelnemers op de knop moesten drukken, indien zij intuïtief dachten dat een mens, dier of wezen bij hen aanwezig was. Hierdoor begonnen de deelnemers mogelijk de test met de verwachting dat zij deze aanwezigheid zouden gaan voelen. Daarbij hebben de deelnemers mogelijk gedrukt, omdat zij dachten dat de proefleiders dat wilden. Doordat alle cues binnen 1 à 2 meter plaatsvonden, waren deze erg opzichtelijk. Hierdoor werden de proefpersonen zich mogelijk bewust van de cues. Een gedachte van een proefpersoon die een rollend bosje ziet is mogelijk: ‘Nu moet ik vast denken dat dit veroorzaakt wordt door een dier, nu willen

(20)

de proefleiders vast dat ik een aanwezigheid voel’. Mogelijk is er niet gedrukt vanuit intuïtie, maar omdat de proefpersonen wel of niet aan de verwachting van de proefleiders wilden voldoen. Een mogelijk advies om de ‘goede of slechte participantenrol’ tegen te gaan in vervolgonderzoek, is door de aanwezigheid van cues minder duidelijk te maken. Dit kan bijvoorbeeld door ze realistischer te maken (wanneer komt er een stofwolk uit een

paddenstoel?) en ze meer verspreid in de omgeving te laten plaatsvinden. Desalniettemin is de kans dat de mogelijke respons bias de resultaten heeft beïnvloed, niet heel groot. Als hier namelijk sprake van was tijdens het onderzoek, zullen deze zich waarschijnlijk bij zowel de controle- als de dreigingsconditie hebben afgespeeld.

Concluderend heeft dreiging een positieve invloed op aanwezigheidsdetectie, en ongeacht mogelijk sprake was van de confound ambiguïteit, is dit resultaat in lijn met de HADD- en foutenmanagementtheorie. Dit onderzoek is een aanvulling op de bestaande literatuur, omdat niet eerder op experimentele wijze de invloed van dreiging op

aanwezigheidsdetectie is onderzocht. Daarbij ondersteunt dit onderzoek dus het mogelijke bestaan van de HADD en biedt het inzicht in situaties waarbij aanwezigheidsdetectie toeneemt.

Literatuurlijst

Barnes, K., & Gibson, N. J. (2012). Supernatural agency: Individual difference predictors and situational correlates. International Journal for the Psychology of Religion, 23, 42- 62.

Barrett, J. L. (2000). Exploring the natural foundations of religion. Trends in cognitive

sciences, 4, 29-34.

Barrett, J. L., & Johnson, A. H. (2003). The role of control in attributing intentional agency to

Formatted: No underline, English

(U.S.)

(21)

inanimate objects. Journal of Cognition and Culture, 3, 208-217. Van Elk, M. (2012). De gelovige geest. Amsterdam: Bert Bakker

van Elk, M. (2013). Paranormal believers are more prone to illusory agency detection than skeptics. Consciousness and cognition, 22, 1041-1046.

van Elk, M. (2014). Het religieuze brein. Psyche en Geloof, 25, 97-106.

van Elk, M., Rutjens, B. T., van der Pligt, J., & Van Harreveld, F. (2016). Priming of supernatural agent concepts and agency detection. Religion, Brain & Behavior, 6, 4- 33.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. Londen: Sage.

Grysman, A., & Hudson, J. A. (2012). Agency detection in God concepts: Essential, situational,

and individual factors. Journal of Cognition and Culture, 12, 129-146.

Haselton, M. G., & Nettle, D. (2006). The paranoid optimist: An integrative evolutionary model

of cognitive biases. Personality and social psychology Review, 10, 47-66.

HTC & Valve Corporation. (2016). HTV Vive. Opgehaald van https://www.vive.com/eu/ HTC & Valve Corporation. (2016). Steam VR. Opgehaald van https://www.vive.com/eu/ Jong, J., Bluemke, M., & Halberstadt, J. (2013). Fear of death and supernatural

beliefs: Developing a new supernatural belief scale to test the relationship. European

Journal of Personality, 27, 495-506.

Kay, A. C., Gaucher, D., Napier, J. L., Callan, M. J., & Laurin, K. (2008). God and the government: testing a compensatory control mechanism for the support of external systems. Journal of personality and social psychology,

95, 18.

Kay, A. C., Moscovitch, D. A., & Laurin, K. (2010). Randomness, attributions of arousal, and

Formatted: English (U.S.)

(22)

belief in God. Psychological Science, 21, 216–218.

Lupfer, M. B., Brock, K. F., & DePaola, S. J. (1992). The use of secular and religious

attributions to explain everyday behavior. Journal for the Scientific Study of Religion,

31, 486-503.

Norenzayan, A., & Shariff, A. F. (2008). The origin and evolution of religious prosociality.

Science, 322, 58-62.

Pew Research Center (2015). The Future of World Religions: Population Growth Projections, 2010-2050, geraadpleegd van

http://www.pewforum.org/2015/04/02/religious-projections-2010-2050/ Prislac, T. (2013). Ambient Horror Music - Red Space [YouTube]. Geraadpleegd van

https://www.youtube.com/watch?v=AlDivIaiuMU

Relaxing New Age Music Channel. (2013). 3 Hour Yoga Music: Meditation Music: Relaxing Music; New Age Music, Spa Music, Gentle Music [YouTube]. Geraadpleegd van https://www.youtube.com/watch?v=suW_Fhv9wPU

Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures of positive and negative affect: the PANAS scales. Journal of personality

and social psychology, 54, 1063-1070.

Willard, A. K., & Norenzayan, A. (2013). Cognitive biases explain religious belief, paranormal belief, and belief in life’s purpose. Cognition, 129, 379-391. Windmann, S., Kruger, T. (1998). Consciousness and Cognition: An

International Journal. Journal: Peer Reviewed Journal, 7, 603-633.

Whitson, J. A., & Galinsky, A. D. (2008). Lacking control increases illusory pattern perception. Science, 322, 115-117

Formatted: Font: Times New

Roman, 12 pt, English (U.S.)

Formatted: English (U.S.) Formatted: English (U.S.) Formatted: Font: Times New

Roman, 12 pt, English (U.S.)

(23)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Correspondence regarding the Voortrekker Centenary Festival, symbolic oxwagon trek, and the inauguration of the Voortrekker monument.. CORRESPONDENCE AND TELEGRAMS 2/2 Sentrale

Therefore, according to Figure 3-2 in Chapter three of Robinson‟s Triadic componential framework based on his Cognition Hypothesis, this phase is an example of

These workshops should not only empower people with knowledge and understanding of relational well-being and relational qualities and the impact thereof on a school community,

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

Asked why their demands turned political, many participants echoed Maluleke’s (2016) assertion that the shutting down of universities in the context of student protests

We attempt to address this gap by presenting an evaluation framework for assessing the effectiveness of research networks and using it to evaluate two New Partnership for

Het ligt voor de hand bij deze draagvlakcampagne gebruik te maken van de kennis over de redenen die mensen noemen als ze gevraagd wordt waarom ze zich niet

Om een keuze te kunnen maken tussen verscheidene tracés voor een wandelpad en een fietspad zijn een aantal criteria gehanteerd, waaraan paden en bezoekers van het gebied zullen