• No results found

'Onderzoek op niveau': verwerken van de gegevens uit de pilots en het aanpassen van de structuur en het taalniveau van de pilotinstrumenten voor onderzoek naar eet- en beweeggedrag van kinderen (2-3 jaar) in Amsterdam Nieuw-West.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Onderzoek op niveau': verwerken van de gegevens uit de pilots en het aanpassen van de structuur en het taalniveau van de pilotinstrumenten voor onderzoek naar eet- en beweeggedrag van kinderen (2-3 jaar) in Amsterdam Nieuw-West."

Copied!
116
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Onderzoek op niveau’

Verwerken van de gegevens uit de pilots en het aanpassen van de structuur en

het taalniveau van de pilotinstrumenten voor onderzoek naar eet- en

beweeggedrag van kinderen (2-3 jaar) in Amsterdam Nieuw-West.

Denise Moerland (500660648) Elaine Terpstra (500662056) Afstudeerproject 9

Bacheloropleiding Voeding en Diëtetiek, Hogeschool van Amsterdam September 2015 - januari 2016

(2)
(3)

‘Onderzoek op niveau’

Verwerken van de gegevens uit de pilots en het aanpassen van de structuur en

het taalniveau van de pilotinstrumenten voor onderzoek naar eet- en

beweeggedrag van kinderen (2-3 jaar) in Amsterdam Nieuw-West.

Auteurs Denise Moerland (500660648) Elaine Terpstra (500662056) Afstudeerprojectnummer 9 In opdracht van Impuls Kinderopvang

HvA Lectoraat Gewichtsmanagement

Docent- en praktijkbegeleider

ir. V. (Viyan) Rashid

Examinator

MSc T. (Twan) ten Haaf

Inleverdatum

(4)

2

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie ‘Onderzoek op niveau: Verwerken van de gegevens uit de pilots en het

aanpassen van de structuur en het taalniveau van de pilotinstrumenten voor onderzoek naar eet- en beweeggedrag van kinderen (2-3 jaar) in Amsterdam Nieuw-West’. Deze afstudeeropdracht is uitgevoerd in de periode september 2015 tot en met januari 2016 aan de Hogeschool van Amsterdam.

Deze opdracht is onderdeel van ‘NUHABS’, een doorlopend onderzoek naar eetgewoonten van kinderen. Ons deel bestond uit het verwerken van de beschikbare gegevens van de twee pilots, afgenomen bij voorschool ‘De Boomgaard’ en kinderdagverblijf ‘Het Groeibos’ van Impuls

Kinderopvang. Aan de hand hiervan zijn de structuur en het taalniveau van de oudervragenlijst en het eetdagboekje aangepast, zodat deze goed te begrijpen zijn voor de doelgroep (ouders van twee- en driejarige kinderen in Amsterdam Nieuw-West).

Deze afstudeeropdracht is mogelijk gemaakt door het Lectoraat Gewichtsmanagement van de Hogeschool van Amsterdam onder leiding van Peter Weijs (dr. ir.). Wij willen hem bedanken voor het mogelijk maken van deze afstudeeropdracht. Daarnaast zijn er in een eerder stadium gegevens verzameld bij voorschool ‘De Boomgaard’ en kinderdagverblijf ‘Het Groeibos’. Wij willen Impuls en de ouders die hebben deelgenomen aan de pilots bedanken voor hun bijdragen aan het onderzoek. Tijdens deze afstudeerperiode heeft Viyan Rashid (ir.) ons als docentbegeleider begeleidt. Dit deed zij vol enthousiasme en gedurende het hele proces toonde zij veel interesse in het onderzoek. Wij willen haar bedanken voor de prettige samenwerking.

Ook willen wij Martinet Streppel (dr. ir.) bedanken voor het beschikbaar stellen van een database om de gegevens van de eetdagboekjes in te voeren en voor het omzetten van deze gegevens in

resultaten.

Tot slot willen wij Mayke Rameckers bedanken voor haar bijdrage in het aanpassen van de pilotinstrumenten op het juiste taalniveau. De vernieuwde pilotinstrumenten maken verder onderzoek onder de doelgroep mogelijk.

Wij wensen u veel leesplezier! Amsterdam, december 2015 Denise Moerland en Elaine Terpstra

(5)

3

Samenvatting

Inleiding: Overgewicht ontstaat op steeds jongere leeftijd. Bij kinderen van Turkse en Marokkaanse

afkomst is de prevalentie van overgewicht hoger dan bij kinderen van Nederlandse afkomst. Om beter inzicht te krijgen in de oorzaken hiervan is een grootschalig onderzoek opgezet in

samenwerking met Impuls Kinderopvang om het eet- en beweeggedrag van twee- en driejarige kinderen in Amsterdam Nieuw-West in kaart te brengen. In voorgaand onderzoek zijn een

oudervragenlijst en eetdagboekje ontwikkeld en in april 2015 als pilot bij een voorschool afgenomen. Uit de pilot kwam naar voren dat ouders de vragenlijst en het eetdagboekje moeilijk te begrijpen vonden en deze niet altijd goed invulden. In juli 2015 is een tweede pilot afgenomen bij een

kinderdagverblijf. Voor verder betrouwbaar onderzoek was het van belang dat de vragenlijst en het eetdagboekje door de hele doelgroep goed ingevuld zouden kunnen worden.

Doel: Het doel van dit onderzoek was om de beschikbare gegevens van de twee pilots, afgenomen bij

voorschool ‘De Boomgaard’ en kinderdagverblijf ‘Het Groeibos’, te verwerken en aan de hand hiervan de structuur en het taalniveau van de oudervragenlijst en het eetdagboekje aan te passen. Dit moest leiden tot een geoptimaliseerde oudervragenlijst en voorgestructureerd eetdagboekje, waarmee in een vervolgstudie op grote schaal betrouwbaar het eet- en beweeggedrag van twee- en driejarige kinderen in Amsterdam Nieuw-West in kaart kan worden gebracht.

Methode: Gegevens van achttien respondenten van voorschool ‘De Boomgaard’ en twaalf

respondenten van kinderdagverblijf ‘Het Groeibos’ van Impuls Kinderopvang waren beschikbaar. De gegevens uit de oudervragenlijst zijn in Excel verwerkt en omgezet naar beschrijvende statistiek (aantallen, percentages, medianen, gemiddelden, standaarddeviaties en kwartielen). De

eetdagboekjes zijn gecodeerd (NEVO 2013) en met behulp van Excel en SPSS verwerkt naar

gemiddelden en standaarddeviaties op het gebied van energie, macronutriënten, productgroepen en inname per eetmoment. Als derde is contact gelegd met een taalexpert en is er literatuuronderzoek uitgevoerd, waardoor het juiste taalniveau voor de doelgroep is vastgesteld. Dit heeft geleid tot het verlagen van het taalniveau en verbeteren van de structuur van de pilotinstrumenten.

Resultaten: Uit de oudervragenlijst is gebleken dat 67% van de ouders bij de voorschool eerste

generatie allochtoon is ten opzichte van 21% bij het kinderdagverblijf. Daarnaast bleken ouders van het kinderdagverblijf een hoger opleidingsniveau te hebben. Er kwamen geen grote verschillen naar voren in energie- en macronutriënteninname en de inname per eetmoment tussen de voorschool en het kinderdagverblijf. Van de productgroepen ‘groenten’ (+28 g), ‘melk en melkproducten’ (+182 ml) en ‘vis’ (+20 g) werd bij het kinderdagverblijf meer geconsumeerd als bij de voorschool. Uit de productgroep ‘vlees, vleeswaren en gevogelte’ (+29 g) consumeerden de kinderen van de voorschool meer. Zowel de ouders als de kinderen bij het kinderdagverblijf bewegen meer als ouders en

kinderen bij de voorschool, dit verschil was zowel in de zomer als winter aanwezig. Voor de

pilotinstrumenten bleek B1 het meest geschikte taalniveau voor de doelgroep te zijn. Dit kon worden bereikt door makkelijke woorden en korte zinnen te gebruiken en door afbeeldingen toe te voegen.

Conclusie: De energie- en macronutriënteninname en inname per eetmoment waren vergelijkbaar

tussen de voorschool en het kinderdagverblijf. Binnen vier productgroepen (groente, melk, vis, vlees) waren er wel verschillen in inname te zien. Zowel de kinderen als de ouders van de kinderen bij het kinderdagverblijf bewegen meer als bij de voorschool. Ook werd duidelijk dat er binnen de doelgroep grote verschillen waren in opleidingsniveau en beheersing van de Nederlandse taal. Desondanks was het mogelijk om één oudervragenlijst en eetdagboekje te ontwikkelen die aansluit bij de gehele doelgroep. De pilotinstrumenten zijn hierbij verlaagd in taalniveau en de structuur is verbeterd.

(6)

4

Begrippenlijst

A Analfabetisme: Niet kunnen lezen en schrijven.

Autochtoon: Wanneer een persoon en zijn/haar ouders in Nederland geboren zijn.

Allochtoon: Wanneer een persoon of één of beide ouders in het buitenland geboren is/zijn

en nu in Nederland woont.

C CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Council of Europe: Raad van Europa, heeft als doel het bevorderen van de eenheid tussen de

deelnemende lidstaten, onder andere door het sluiten van onderlinge verdragen.

D DNFCS-YC: Dutch National Food Consumption Survey – Young Children; rapport over het

grootschalige onderzoek naar de voedselconsumptie van twee- tot en met zesjarige kinderen in Nederland, in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

E Eerste generatie allochtoon: Wanneer een persoon in het buitenland geboren is en nu in

Nederland woont.

Eetdagboekje: Een techniek om de voedingsinname van een persoon inzichtelijk te maken. In

dit onderzoek bestond het eetdagboekje uit een keuzelijst waarin ouders van twee- en driejarige kinderen kunnen aangeven wat hun kind gedurende twee dagen heeft gegeten en gedronken.

H Hoogopgeleid: Mensen met een afgeronde hbo of wo opleiding.

I Impuls Kinderopvang: Grote kinderopvang organisatie met voorscholen, peuterscholen,

kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang in Amsterdam Nieuw-West.

Interventie: Educatief programma dat als doel heeft om het gedrag van een bepaalde

doelgroep over een bepaald onderwerp te veranderen, kan zowel curatief als preventief zijn.

K Kinderdagverblijf: Instelling waar jonge kinderen overdag verzorgd worden. Kcal: Kilocalorieën.

L Laaggeletterdheid: Moeite hebben met lezen en schrijven en de taal onvoldoende beheersen

(A1 niveau) om zelfstandig te kunnen functioneren in de samenleving.

Laagopgeleid: Mensen die alleen het basisonderwijs, praktijkonderwijs, vmbo (vroeger

bekent als lbo), mavo, mbo-1 of de eerste drie jaar van havo/vwo hebben afgerond.

M Middelhoog opgeleid: Mensen met een afgeronde havo, vwo of mbo-2-4 opleiding.

N NEVO: Nederlands Voedingsstoffenbestand, wordt uitgegeven door het RIVM. Hierin zijn alle

gegevens over de samenstelling van een product te vinden.

NT2: Nederlands als tweede taal.

NUHABS: Onderzoek ‘Nutritional Habits’; onderzoek vanuit domein Bewegen, Sport en

Voeding van de HvA naar eetgewoonten bij verschillende doelgroepen in Amsterdam Nieuw-West. Op dit moment is de doelgroep twee- en driejarige kinderen.

O Oudervragenlijst ‘samen eten en bewegen’: Vragenlijst die specifiek voor dit onderzoek is

opgesteld om gegevens van zowel de twee- en driejarige kinderen als de ouders in kaart te brengen, met name rondom het eet- en beweeggedrag.

P Pilot: Kleinschalig onderzoek om onderzoeksmethode te testen en eventueel te verbeteren,

voorafgaand aan het daadwerkelijke grootschalige onderzoek.

Pilotinstrumenten: De oudervragenlijst ‘samen eten en bewegen’ en het eetdagboekje. V Verstrekkingseenheid: Een hoeveelheid van een product, meestal aangegeven in

huishoudelijke maten (bv. opscheplepel, groot glas).

Voorschool: Opvang met educatief programma om kinderen met risico op een

(7)

5

Inhoud

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 3 Begrippenlijst ... 4 1 Inleiding ... 7 1.1 Overgewicht ... 7

1.2 Voedingsinterventie jonge kinderen ... 7

1.3 Bevolkingssamenstelling Amsterdam Nieuw-West ... 8

1.4 Impuls Kinderopvang ... 8 1.5 Voorgaand onderzoek ... 8 1.6 Taalniveau ... 9 1.7 Doel en probleemstelling ... 10 2 Methoden ... 12 2.1 Onderzoeksgroep ... 12 2.2 Onderdelen onderzoek ... 13

2.2.1 Verwerken gegevens oudervragenlijst uit de twee pilots ... 13

2.2.2 Verwerken gegevens eetdagboekje uit de twee pilots ... 13

2.2.3 Taalniveau en structuur pilotinstrumenten aanpassen ... 15

3 Resultaten ... 16

3.1 Zwakke punten pilotinstrumenten ... 16

3.2 Resultaten oudervragenlijst ... 16

3.3 Resultaten eetdagboekjes ... 19

3.4 Onderzoek taalniveau ... 21

3.5 Oudervragenlijst en eetdagboekje ontwikkelt op B1 niveau ... 23

4 Discussie ... 26

4.1 Beantwoording probleemstelling ... 26

4.2 Belangrijkste resultaten... 26

4.3 Sterke en zwakke punten ... 28

5 Conclusie ... 29

6 Aanbevelingen ... 30

Literatuurlijst ... 31

Bijlagen ... 34

Bijlage I: Oudervragenlijst ‘samen eten en bewegen’ - pilot versie ... 34

Bijlage II: Tweedaags voorgestructureerd eetdagboekje - pilot versie ... 41

Bijlage III: Excelhandleiding oudervragenlijst ... 57

(8)

6

Bijlage V: Resultaten oudervragenlijst vraag 1 t/m 20 ... 63

Bijlage VI: Resultaten oudervragenlijst vraag 21 t/m 50 ... 74

Bijlage VII: Resultaten eetdagboekjes ... 77

Bijlage VIII: Referentieniveaus taal ... 82

Bijlage IX: Oudervragenlijst ‘samen eten en bewegen’ - nieuwe versie ... 83

Bijlage X: Tweedaags voorgestructureerd eetdagboekje - nieuwe versie ... 90

Bijlage XI: NEVO-codes corresponderend met eetdagboekje ... 111

(9)

7

1 Inleiding

1.1 Overgewicht

De prevalentie van overgewicht bij kinderen is de afgelopen jaren steeds verder toegenomen. (1) Ook blijkt overgewicht op steeds jongere leeftijd te ontstaan. Momenteel heeft circa dertien procent van de Nederlandse kinderen van twee tot vier jaar overgewicht. (1,2) Risicoverhogende factoren voor het hebben van overgewicht op twee- tot vierjarige leeftijd zijn: een hoog geboortegewicht, een laag geboortegewicht met snelle inhaalgroei, allochtonen (met name Turken en Marokkanen), laag opleidingsniveau van de ouders, het hebben van ouders met overgewicht en het hebben van een lage sociaaleconomische status (SES). (2-6) Gedurende de eerste zes maanden uitsluitend

borstvoeding geven zorgt voor minder gewichtstoename in het tweede levensjaar. Ook het

continueren van borstvoeding na de leeftijd van zes maanden verlaagt het risico op overgewicht bij peuters. (5)

Allochtonen hebben in vergelijking met autochtonen in Nederland een verhoogd risico op overgewicht op jonge leeftijd. (2) Uit de ABCD-studie blijkt dat Marokkaanse (16,9%) en Turkse (19,3%) kinderen van twee jaar in Amsterdam twee tot drie keer zo vaak overgewicht hebben als autochtone (7,2%) kinderen. Verschillende eetgewoonten van allochtonen zijn hiervoor mede verantwoordelijk, namelijk: het geven van een extra fles naast volledige borstvoeding (Turks), het introduceren van bijvoeding voor de leeftijd van vier maanden (Turks en Marokkaans) en het geven van troostvoeding (Turks en Marokkaans). Daarnaast zien Turken het hebben van een ‘stevige’ baby als gezond en een teken van goed moederschap. (7)

Overgewicht op kinderleeftijd geeft een sterk verhoogd risico om ook op volwassen leeftijd te zwaar te zijn. Overgewicht brengt op lange termijn vele gezondheidsrisico’s met zich mee. Een interventie om overgewicht op jonge leeftijd te voorkomen, is daarom zeer belangrijk. (8)

1.2 Voedingsinterventie jonge kinderen

Een aantal aanbevelingen voor jonge kinderen om overgewicht op latere leeftijd te voorkomen zijn: voldoende bewegen (door vanaf tweejarige leeftijd zoveel mogelijk zelf te lopen en voldoende buiten te spelen), gezonde voeding volgens de Richtlijn Goede Voeding, niet belonen/straffen met eten, eten op vaste tijden, beperken van TV- en computergebruik en dit niet combineren met

eetmomenten. Bij het ontwikkelen van een interventie tegen overgewicht is het van belang om rekening te houden met de culturele achtergrond. Iedere cultuur heeft zijn eigen normen en waarden. Dit samen met religie kan van invloed zijn op het eetpatroon van het kind. (9,10) Scholen zijn bij uitstek geschikt om een interventie te starten, aangezien daar grote groepen

kinderen in één keer bereikt kunnen worden. Echter start basisonderwijs pas op vierjarige leeftijd en is er pas leerplicht vanaf vijf jaar. (11)Overgewicht kan zich echter al manifesteren voor de leeftijd van vier jaar, waardoor het starten van een interventie op de basisschool te laat is voor het voorkomen van overgewicht. (1,2) Twee- en driejarige kinderen kunnen echter wel gebruik maken van een kinderdagverblijf, voorschool of peuterschool. In de leeftijdscategorie nul tot vier jaar maakt 39% van de kinderen gebruik van een kinderdagverblijf. Cijfers over het aantal kinderen dat naar een voor- of peuterschool gaan zijn niet bekend. (12)

Doordat veel twee- en driejarige kinderen gebruik maken van enige vorm van opvang of voorschool, is het idee ontstaan om een samenwerking aan te gaan met een organisatie die deze opvang aanbiedt. Het doel was om eerst bij een kinderopvangorganisatie het huidige eet- en beweeggedrag van twee- en driejarige kinderen in kaart te brengen, zodat de huidige stand van zaken en

(10)

8

1.3 Bevolkingssamenstelling Amsterdam Nieuw-West

Er is gekozen om op zoek te gaan naar een kinderopvangorganisatie in stadsdeel Nieuw-West. Amsterdam Nieuw-West is een fusie van de stadsdelen Slotervaart, Slotermeer-Geuzenveld en Osdorp. Veel autochtone Amsterdamse gezinnen hebben in de periode 1960-1970 het huidige Amsterdam Nieuw-West verlaten. In de jaren ’80 en ’90 hebben veel mensen van Turkse en Marokkaanse afkomst zich in dit stadsdeel gevestigd. (13)Door deze historie heeft Amsterdam Nieuw-West nog altijd relatief veel inwoners van niet-westerse afkomst (tabel 1) ten opzichte van de rest van Amsterdam. (14)

Tabel 1: Meest voorkomende nationaliteiten inwoners Amsterdam Nieuw-West (144.002 inwoners) op 1 januari 2014 in absolute aantallen (14)

Wegens de hogere prevalentie van overgewicht bij kinderen van Turkse en Marokkaanse afkomst en de bevolkingssamenstelling van Amsterdam Nieuw-West, is dit stadsdeel zeer geschikt om het eet- en beweeggedrag van zowel autochtone als allochtone kinderen in kaart te brengen. (3)

1.4 Impuls Kinderopvang

In dit onderzoek, genaamd NUHABS (Nutritional Habits), is besloten samen te werken met de organisatie Impuls. Impuls Kinderopvang is een grote organisatie van kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang met meerdere vestigingen in Amsterdam, waarvan het merendeel in Nieuw-West. Door een combinatie van voorscholen, peuterscholen, kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang biedt Impuls circa 3000 kinderen in de leeftijdscategorie van nul tot en met twaalf jaar oud verschillende opvang- en leermogelijkheden, waarvan 1700 in de leeftijdscategorie 2,5 tot 4 jaar. (15,16) Impuls is de enige organisatie die voorscholen heeft in Amsterdam Nieuw-West, ook zijn zij in dit stadsdeel de grootste organisatie met betrekking tot kinderdagverblijven. (16,17)

Naast de pedagogische ontwikkeling van het kind hecht Impuls ook waarde aan het gezond opgroeien. Voeding en beweging spelen hierbij een belangrijke rol. Impuls wil graag een gezonde situatie creëren voor kinderen om op te groeien. Om dit te realiseren is Impuls aangesloten bij JOGG (Jongeren Op Gezond Gewicht). (18) JOGG heeft als doelstelling dat alle kinderen en jongeren opgroeien in een gezonde omgeving, waardoor het maken van ‘gezonde keuzes’ vanzelfsprekend is. Het uiteindelijke doel is om de hoeveelheid overgewicht onder kinderen en jongeren terug te dringen. (19) Impuls is samen met JOGG Amsterdam een project gestart om nul- tot vierjarigen in de buurt van Staalmanplein en Delflandplein meer te laten bewegen en gezonder te laten eten. Op de voorscholen ‘Einstein’ en ‘Fiep Westendorp’ is een project geweest om de peuters meer te laten bewegen en gezonder te laten eten. Het project heeft erin geresulteerd dat alle 78 peuters meer zijn gaan bewegen en dat koek is vervangen voor fruit. Daarnaast zijn de peuters water of melk gaan drinken in plaats van frisdrank. (20)

1.5 Voorgaand onderzoek

Binnen het doorlopende onderzoek ‘NUHABS’ is in februari 2015 gestart met de ontwikkeling van twee vragenlijsten en een eetdagboekje om het eet- en beweeggedrag van twee- en driejarige kinderen in kaart te kunnen brengen (bijlage I en II). Hierbij is één vragenlijst bedoeld voor de pedagogisch medewerkers en één voor de ouders van twee- en driejarige kinderen. Met de vragenlijsten en het tweedaags eetdagboekje is in april een pilot uitgevoerd bij een voorschool van Impuls, namelijk ‘De Boomgaard’. (21)

Nationaliteit Aantal Nederlands 75.849 Marokkaans 29.683 Turks 18.283 Bulgaars 1.316 Brits 1.142

(11)

9 De vorige onderzoekers hebben het invulproces van de ingevulde pilotinstrumenten

(oudervragenlijst en eetdagboekje) geanalyseerd, wat verschillende aandachtspunten heeft opgeleverd:

- het taalniveau van de oudervragenlijst ‘samen eten en bewegen’ en het eetdagboekje lijkt te hoog te zijn voor sommige ouders, daarnaast gaven enkele ouders zelf aan de pilotinstrumenten moeilijk te begrijpen;

- vragen uit de oudervragenlijst zijn niet altijd goed ingevuld; - sommige vragen uit de oudervragenlijst zijn overgeslagen; - het voorbeeld van het eetdagboekje is niet duidelijk;

- de productspecificatie (bv. light) is 143 van de 666 keer niet ingevuld; - de verstrekkingseenheid is 150 van de 666 keer niet ingevuld. (21)

Vervolgens is in juli 2015 nogmaals een pilot afgenomen, namelijk bij kinderdagverblijf ‘Het Groeibos’. Het invulproces van deze pilot is nog niet geanalyseerd.

Aangezien het taalniveau mogelijk te hoog is voor de doelgroep heeft er een gesprek bij Pharos (expertisecentrum gezondheidsverschillen) plaatsgevonden. Ook volgens Pharos was het taalniveau van de pilotinstrumenten vrij hoog voor de doelgroep. Daarnaast is aangeven dat het aanpassen van de structuur kan bijdragen aan de begrijpelijkheid van de pilotinstrumenten.

1.6 Taalniveau

Een grote groep kinderen in Amsterdam Nieuw-West begint de basisschool met een taalachterstand. Om dit te voorkomen is voor- en vroegschoolse educatie (VVE) opgericht. Kinderen met een

verhoogd risico op een taalachterstand worden uitgenodigd om mee te doen aan een voorschoolprogramma. Deelname aan een voorschoolprogramma is geheel vrijwillig en zijn bovendien ook vrij toegankelijk voor kinderen die geen VVE-indicatie hebben. Een VVE-indicatie wordt gesteld op basis van het opleidingsniveau van de ouders (mbo-3 niveau of lager) en of het kind opgroeit in een taalarme omgeving (onvoldoende blootstelling aan de Nederlandse taal). (22)

In Amsterdam Nieuw-West heeft 60% van de kinderen een VVE-indicatie. Van alle ouders met een kind met een VVE-indicatie geeft 10% aan ‘niet of nauwelijks Nederlands te spreken’, 31% ‘kan zich ermee redden’ en 58% spreekt ‘vloeiend Nederlands’. Ouders van Turkse afkomst beheersen de Nederlandse taal het minst, 22% geeft aan het Nederlands ‘niet of nauwelijks’ te beheersen. In figuur 1 is te lezen hoe de ouders hun lees- en schrijfvaardigheden beoordelen. Ouders met een laag opleidingsniveau hebben beduidend meer moeite met lezen- en schrijven als ouders met een gemiddeld of hoog opleidingsniveau. (22)

(12)

10 Figuur 1: Beheersing van lezen en schrijven in de Nederlandse taal van ouders met een kind met een VVE-indicatie naar geboorteland (N=475) (22)

In 2014 heeft de Hogeschool van Amsterdam een onderzoek uitgevoerd naar de laaggeletterdheid onder 16- tot 65-jarigen in Amsterdam Nieuw-West. De conclusie was dat 27% van de bevolking in Amsterdam Nieuw-West laaggeletterd is. Hierbij zijn de risicofactoren: hogere leeftijd, geen of lager opleidingsniveau, geen betaalde baan, ander geboorteland dan Nederland, weduwen/weduwnaars en mensen met kinderen. Dezelfde risicofactoren gelden voor analfabetisme. Het percentage van de bevolking met analfabetisme in Amsterdam Nieuw-West is nog onbekend. (23)

Internationaal zijn er zes verschillende taalniveaus opgesteld, die ook voor het Nederlands gelden. Deze lopen van A1 (laagste niveau) tot C2 (hoogste niveau). (24)

1.7 Doel en probleemstelling

De verzamelde gegevens van de twee pilots, afgenomen bij voorschool ‘De Boomgaard’ en kinderdagverblijf ‘Het Groeibos’, zullen inhoudelijk worden geanalyseerd.

Voor een betrouwbare uitvoering van het onderzoek is het nodig dat alle ouders met kinderen op een Impuls locatie (ook laagopgeleiden en/of ouders die de Nederlandse taal minder goed

beheersen) de oudervragenlijst en het eetdagboekje goed kunnen invullen. Om de betrouwbaarheid van de oudervragenlijst en het eetdagboekje te verhogen, wordt deze op taalniveau aangepast. Daarnaast wordt de structuur van het eetdagboekje aangepast, zodat deze overzichtelijker wordt en er minder fouten worden gemaakt bij het invullen. Ook alle aandachtspunten die tijdens het

verwerken van de resultaten naar voren komen, worden in de nieuwe versies aangepast.

Het doel van dit onderzoek is het ontwikkelen van een verbeterde oudervragenlijst en eetdagboekje zodat de vervolgonderzoekers van ‘NUHABS’ in staat zijn om op grote schaal het eet- en

beweeggedrag van twee- en driejarige kinderen in kaart te brengen, zonder grote uitval in de subgroepen allochtonen en lager opgeleiden. De resultaten van de oudervragenlijsten en de eetdagboekjes uit de twee pilots zullen worden overhandigd aan Impuls.

De probleemstelling die hieruit volgt, is:

“Wat zijn de resultaten uit de twee pilots en hoe kunnen de pilotinstrumenten worden aangepast op structuur en taalniveau voor het onderzoek naar voedings- en beweeggedrag van kinderen (2-3 jaar) bij Impuls Kinderopvang in Amsterdam Nieuw-West?”

(13)

11 Aangezien de doelgroep in Amsterdam Nieuw-West zeer divers is, zijn de pilotinstrumenten voor een brede doelgroep bruikbaar. Hierdoor is het wellicht mogelijk om de pilotinstrumenten in de

toekomst ook buiten Amsterdam Nieuw-West in te zetten, om op deze manier het eet- en beweeggedrag van twee- en driejarige kinderen in Nederland in kaart te brengen.

Op dit moment wordt bij de ontwikkeling van vragenlijst voor wetenschappelijk onderzoek weinig aandacht besteed aan het taalniveau. Mogelijk kan dit afstudeeronderzoek de aanleiding zijn voor andere onderzoekers om het taalniveau op een bredere doelgroep aan te passen en zo de

(14)

12

2 Methoden

Om antwoord te kunnen geven op de probleemstelling is er een beschrijvend onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek bestond uit een combinatie van desk- en fieldresearch en kwantitatief en kwalitatief onderzoek. (25,26)

2.1 Onderzoeksgroep

Uit voorgaand onderzoek waren er gegevens van achttien respondenten uit de pilot bij voorschool ‘De Boomgaard’ (uitgevoerd in april 2015) beschikbaar. Van een tweede pilot bij kinderdagverblijf ‘Het Groeibos (uitgevoerd in juli 2015) waren van twaalf respondenten gegevens beschikbaar. De gegevens gaan over twee- en driejarige kinderen en hun ouders. De respondenten waren de ouders/verzorgers van de kinderen.

In- en exclusiecriteria

Alle verzamelde oudervragenlijsten uit de twee pilots (N=30) zijn meegenomen in dit onderzoek, aangezien een oudervragenlijst werd geïncludeerd als deze was ingevuld. Enkele ouders (N=5) hebben wel de oudervragenlijst ingevuld maar niet het eetdagboekje, deze eetdagboekjes werden daarom geëxcludeerd. Ook wanneer het eetdagboekje onjuist (bv. alle voedingsmiddelen die het kind wel eens eet in plaats van wat het kind op één specifieke dag heeft gegeten) werd ingevuld werd deze geëxcludeerd (N=5). De eetdagboekjes die voor één dag (N=3) of twee dagen (N=17) waren ingevuld werden geïncludeerd in dit onderzoek. Na het toepassen van deze exclusiecriteria bleven twintig eetdagboekjes over voor resultatenverwerking (figuur 2).

(15)

13

2.2 Onderdelen onderzoek

Dit onderzoek bestond uit drie verschillende onderdelen, met ieder hun eigen methode. Deze drie onderdelen hebben geleid tot een antwoord op de probleemstelling. De methode per onderdeel staat hieronder beschreven.

2.2.1 Verwerken gegevens oudervragenlijst uit de twee pilots

Het eerste onderdeel bestond uit het verwerken van de gegevens van de al afgenomen

oudervragenlijsten bij voorschool ‘De Boomgaard’ en kinderdagverblijf ‘Het Groeibos’. Dit deel van het onderzoek behoorde tot kwantitatief onderzoek en maakte deel uit van zowel desk- als

fieldresearch. (25,26) Voor het deel ‘fieldresearch’ waren de gegevens (uit de pilots) al eerder verzameld. In dit onderzoek zijn de gegevens van de pilots geanalyseerd.

Voor het analyseren van de gegevens waren van de voorschool achttien en van het kinderdagverblijf twaalf oudervragenlijsten beschikbaar. Deze vragenlijst is ingevuld door de ouders/verzorgers van de kinderen. De vragenlijst bestond voornamelijk uit meerkeuzevragen met daarnaast enkele open vragen (bijlage I). De vragenlijst gaf inzicht in de persoonskenmerken en het beweegpatroon van zowel de ouders als het kind. Daarnaast bevatte de oudervragenlijst vragen over hoe de

ouders/verzorgers omgaan met de voeding van hun kind.

Er is gekozen om de gegevens van de oudervragenlijst in Excel te verwerken, aangezien daar alle benodigde beschrijvende statistiek in uitgevoerd kon worden. Met behulp van literatuur is verdiept in de mogelijkheden van Excel en aan de hand hiervan is een eigen ‘Excelhandleiding

oudervragenlijst’ samengesteld (bijlage III). In de ‘Excelhandleiding oudervragenlijst’ staat vermeld hoe een database is ontwikkeld, hoe gegevens zijn ingevoerd en hoe dit is omgezet naar

beschrijvende statistiek, namelijk: aantallen, percentages, medianen, gemiddelden, standaarddeviaties en kwartielen.

2.2.2 Verwerken gegevens eetdagboekje uit de twee pilots

In dit tweede deel van dit onderzoek zijn de gegevens van dit eetdagboekje verwerkt. In totaal waren er twintig eetdagboekjes beschikbaar voor resultatenverwerking, waarvan tien van de voorschool en tien van het kinderdagverblijf (figuur 2). Dit deel van het onderzoek bestond, net zoals het eerste deel, uit een combinatie van desk- en fieldresearch en was kwantitatief van aard. (25,26)

Het tweedaags voorgestructureerd eetdagboekje bestond per dag uit zeven eetmomenten (voor het ontbijt, ontbijt, in de loop van de morgen, lunch, in de loop van de middag, avondmaaltijd en in de loop van de avond). Per eetmoment kon het product wat geconsumeerd was omcirkel worden, de soort en hoeveelheid konden worden aangekruist en het aantal moest worden opgeschreven. Het bij de pilots gebruikte eetdagboekje is terug te vinden in bijlage II.

Martinet Streppel (dr. ir.), deskundige op het gebied van voedingsinname berekening en data management, heeft een bestaande database ter beschikking gesteld om de gegevens van de eetdagboekjes met behulp van NEVO-codes (2013) in Excel in te voeren.

De eetdagboekjes zijn in Excel ingevoerd, zoals vermeld in ‘Excelhandleiding eetdagboekjes’ (bijlage IV). De twee pilots zijn in twee afzonderlijke Excelbestanden ingevoerd. Voor het geval er gegevens ontbraken zijn er invoerafspraken opgesteld (tabel 2).

(16)

14 Tabel 2: Invoerafspraken bij ontbrekende gegevens

Situatie Invoerafspraak

Soort voedingsmiddel (bv. halfvol) is niet omcirkeld. Stap 1: Kijk of het voedingsmiddel op een ander

moment van de dag is geconsumeerd.  Indien ja: kijk of hier de soort wel is aangegeven en kies dan voor dezelfde soort.  Indien nee: ga naar stap 2

Stap 2: Kies voor de ‘standaard soort’, namelijk:

zonder suiker, zonder melk, halfvol, gewoon, gekookt, 48+ (smeer)kaas, bruin brood, witte pasta/rijst.

Verstrekkingseenheid (bv. glas) is niet omcirkeld. Stap 1: Kijk of het voedingsmiddel op een ander

moment van de dag is geconsumeerd.

 Indien ja: kijk of hier de verstrekkingseenheid wel is aangegeven en kies dan voor dezelfde verstrekkingseenheid.

 Indien nee: ga naar stap 2

Stap 2: Kies voor de ‘standaard

Verstrekkingseenheid’, namelijk: glas, middel stuk fruit, opscheplepel, snee brood.

Aantal is niet opgeschreven. Ga uit van aantal: 1.

De ingevulde databases zijn vervolgens door Martinet Streppel berekend in SPSS. Van de twee ingevulde dagen in het eetdagboekje is een gemiddelde berekend. De volgende variabelen zijn berekend: energie (kilocalorieën), macronutriënten, voedingsmiddelen en inname per eetmoment (tabel 3).

Tabel 3: Berekende variabelen eetdagboekjes

Macronutriënten Voedingsmiddelen Verdeling per eetmoment

Energie (kcal) Aardappelen (g) Voor het ontbijt

Eiwit (g) Alcoholische en niet-alcoholische dranken (g)

Ontbijt

Vet (g) Brood (g) In de loop van de morgen

Verzadigd vet (g) Diversen (g) Lunch

Enkelvoudig onverzadigd vet (g) Eieren (g) In de loop van de middag

Meervoudig onverzadigd vet (g) Fruit (g) Avondmaaltijd

Transvet (g) Gebak en koek (g) In de loop van de avond

Koolhydraten (g) Graanproducten en bindmiddelen (g)

Vezels (g) Groenten (g)

Hartig broodbeleg (g) Kaas (g)

Kruiden en specerijen (g) Melk en melkproducten (g) Noten, zaden en snacks (g) Peulvruchten (g) Preparaten (g) Samengestelde gerechten (g) Soepen (g) Sojaproducten en vegetarische producten (g)

Suiker, snoep, zoet beleg en zoete sauzen (g)

Vetten, oliën en hartige sauzen (g) Vis (g)

(17)

15 De resultaten zijn vanuit SPSS overgezet naar Excel. In Excel zijn van energie en macronutriënten gemiddelden, energieprocenten en standaarddeviaties berekend. Voor iedere

voedingsmiddelengroep is berekend hoeveel er gemiddeld is geconsumeerd. Alle resultaten zijn zowel per eetmoment als voor de gehele dag geanalyseerd. Daarnaast zijn de resultaten berekend voor de hele onderzoeksgroep en voor de voorschool en het kinderdagverblijf apart.

2.2.3 Taalniveau en structuur pilotinstrumenten aanpassen

Het derde deel van dit onderzoek bestond uit het verlagen van het taalniveau en het aanpassen van de structuur van de pilotinstrumenten. Dit deel van het onderzoek was kwalitatief en viel onder deskresearch. (25,26) Tijdens het verwerken van de pilotinstrumenten zijn verschillende aandachtspunten naar voren gekomen die gelijk in dit deel van de opdracht zijn meegenomen. Gestart is met een literatuuronderzoek om het juiste taalniveau voor de pilotinstrumenten vast te stellen en te onderzoeken hoe dit taalniveau bereikt kon worden. Er is gebruikt gemaakt van verschillende type bronnen, zoals: boeken, websites en online beschikbare artikelen en rapporten. De databanken en zoektermen die hierbij gebruikt zijn, staan vermeld in tabel 4 en 5.

Tabel 4: Databanken literatuuronderzoek Tabel 5: Zoektermen literatuuronderzoek

Beide onderzoekers hebben onafhankelijk gezocht in de genoemde databanken en met de

zoektermen uit tabel 5. De gevonden literatuur is vervolgens beoordeeld op onderstaande criteria: - gebruik maken van meest oorspronkelijke bron;

- meest recente literatuur gebruiken (bij voorkeur niet ouder dan 5 jaar); - toetsen op relevantie voor de onderzoeksvraag.

Hierna is consensus bereikt over welke literatuur in dit onderzoek is meegenomen.

Naast literatuuronderzoek is er contact gelegd met een taalexpert. De taalexpert is coördinator van het Taal- en Schakeltraject (begeleiding toekomstige anderstalige studenten) van de Hogeschool van Amsterdam, docent Nederlands en docent NT2. Zij heeft met haar deskundig inzicht zowel de oude als nieuwe pilotinstrumenten op taalniveau en structuur beoordeeld. Ook heeft zij het eetdagboekje door een NT2-student (functionerend op laag B1 niveau) laten invullen en de lastige woorden laten onderstrepen.

De taalexpert bevestigde dat het aanpassen van de structuur van de pilotinstrumenten kan helpen om het eetdagboekje en de oudervragenlijst overzichtelijker te maken. Uit de pilots en literatuur kwamen echter te weinig concrete aanbevelingen over het verbeteren van de structuur. Daarom is besloten het eetdagboekje in de directe omgeving (N=7) af te nemen met behulp van de

hardopdenkmethode. Op deze manier konden de respondenten tijdens het invullen het eetdagboekje van feedback voorzien. Hierdoor zijn onduidelijkheden in de structuur zichtbaar geworden en hebben de respondenten enkele tips gegeven. De leeftijd van de respondenten varieerde van 14 tot 86 jaar.

Databanken

KopGroep Bibliotheken HBO kennisbank Gemeente Amsterdam

Centraal Bureau voor Statistiek Google Scholar PiCarta Zoektermen NT2 Inburgering A1 Inburgeringsniveau A2 Inburgeringscursus

B1 Nederlands als tweede taal

B2 Amsterdam Nieuw-West

Taal Laaggeletterdheid

Taalniveau Geletterdheid Taalbeheersing Analfabetisme Nederlands

(18)

16

3 Resultaten

3.1 Zwakke punten pilotinstrumenten

De ingevulde pilotinstrumenten van zowel de voorschool als het kinderdagverblijf zijn bestudeerd. Aan de hand hiervan kwamen enkele aandachtspunten naar voren.

Punten die opvielen bij het eetdagboekje bij de voorschool waren: - het ontbijt werd ingevuld onder het kopje ‘voor het ontbijt’;

- regelmatig ontbrak er een gedeelte van de gevraagde informatie (voedingsmiddel, soort, verstrekkingseenheid en/of aantal);

- er werd soms niet aangegeven wat het kind op één dag had gegeten, maar alles wat het kind wel eens at;

- dagen werden niet volledig ingevuld (veel eetmomenten ontbraken);

- soms werden er extreme hoeveelheden aangegeven, waardoor getwijfeld werd aan de juistheid van deze informatie.

Punten die opvielen bij de oudervragenlijst bij de voorschool waren:

- regelmatig werden er meerdere opleidingsniveaus aangekruist, terwijl er om de hoogst voltooide opleiding werd gevraagd;

- open vragen werden regelmatig verkeerd begrepen; - sommige vragen werden overgeslagen.

Bij het kinderdagverblijf heeft, in tegenstelling tot bij de voorschool, geen mondelinge uitleg plaatsgevonden. Desondanks zijn bij het kinderdagverblijf de oudervragenlijst en het eetdagboekje vaker op de juiste manier ingevuld. Dit viel vooral op bij het eetdagboekje, waarbij de gevraagde gegevens (voedingsmiddel, soort, verstrekkingseenheid en aantal) vaker compleet werden ingevuld. Toch is geen enkel eetdagboekje voor de hele dag volledig ingevuld. Daarnaast viel op dat er

opmerkingen zijn geplaatst in het eetdagboekje over voedingsmiddelen die bij de tussendoortjes bleken te ontbreken.

In het algemeen viel op dat de structuur van het eetdagboekje onoverzichtelijk was, waardoor gevraagde gegevens ontbraken en er extra fouten zijn gemaakt.

3.2 Resultaten oudervragenlijst

De resultaten van de oudervragenlijst zijn gebaseerd op dertig ingevulde oudervragenlijsten, waarvan achttien van voorschool ‘De Boomgaard’ en twaalf van kinderdagverblijf ‘Het Groeibos’.

Algemene kenmerken

De oudervragenlijst is overwegend ingevuld door de moeders van de kinderen van voorschool ‘De Boomgaard’ en kinderdagverblijf ‘Het Groeibos’. In tabel 6 zijn het geslacht en de gemiddelde leeftijd van de respondenten van de twee pilots weergegeven.

Tabel 6: Geslacht en gemiddelde leeftijd respondenten

Voorschool (N=18) Kinderdagverblijf (N=12)

Geslacht, aantal (percentage) vrouw 15 (79%) 11 (92%)

man 4 (21%) 1 (8%)

(19)

17 Uit de oudervragenlijst is gebleken

dat de ouders bij de voorschool en het kinderdagverblijf van elkaar verschillen op het gebied van etniciteit en opleidingsniveau. Tweederde (N=24) van de ouders bij de voorschool is eerste generatie allochtoon, ten opzichte van 21% (N=5) bij het kinderdagverblijf (figuur 3).

Bij voorschool ‘De Boomgaard’ gaf 47% (N=17) van de ouders aan in

Marokko te zijn geboren. Andere Figuur 3: Percentage eerste generatie allochtonen ouders geboortelanden van de ouders

waren: Nederland (N=12), Suriname (N=2), Turkije (N=2), Egypte (N=2) en Duitsland (N=1) (figuur 4).

Alle kinderen (N=12) op het kinderdagverblijf zijn in Nederland geboren. Bij de voorschool zijn bijna alle kinderen in Nederland geboren (N=17). Eén kind is geboren in België.

Figuur 4: Geboorteland ouders voorschool (N=36)

Figuur 5: Hoogst voltooide opleiding ouders/verzorgers (in aantallen)

4 2 5 6 4 5 5 1 0 0 1 3 1 10 8 0 Voorschool (N=32) Kinderdagverblijf (N=23)

(20)

18 Het opleidingsniveau van zowel de moeders als de vaders van de kinderen op de voorschool en het kinderdagverblijf zijn weergegeven in figuur 5. Van de ouders met een kind op de voorschool heeft 18% alleen de basisschool afgerond of heeft geen enkel onderwijs gehad. Ouders met een kind op het kinderdagverblijf hebben minimaal praktijkonderwijs/ vmbo afgerond. Van de ouders met een kind op het kinderdagverblijf is 75% hoogopgeleid (afgeronde hbo of wo opleiding) ten opzichte van 30% hoogopgeleiden bij de voorschool.

Beweeggedrag

Van de respondenten bij de voorschool gaf 63% aan in de zomer minimaal vijf dagen per week minimaal dertig minuten per dag te bewegen ten opzichte van 28% in de winter. Bij het

kinderdagverblijf bleek in de zomer 83% van de respondenten te voldoen aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) ten opzichte van 75% in de winter.

Van de ouders met een kind op het kinderdagverblijf gaf 67% aan dat hun kind in de zomer elke dag van de week minimaal een uur lichaamsbeweging krijgt, ten opzichte van 22% van de kinderen bij de voorschool. Het gemiddelde aantal dagen dat de kinderen op de voorschool en het kinderdagverblijf minimaal een uur lichaamsbeweging krijgen is weergegeven in tabel 7.

Tabel 7: Gemiddeld aantal dagen dat kinderen (2-3 jaar) minimaal 60 minuten lichaamsbeweging hebben op één dag

Voorschool (N=18) Kinderdagverblijf (N=12)

Aantal dagen (SD) in de zomer 4,2 (2,2) 5,9 (1,7)

Aantal dagen (SD) in de winter 3,2 (2,2) 4,9 (1,6)

De meeste ouders, van zowel de voorschool als het kinderdagverblijf, gaven aan gemiddeld twee tot vijf dagen per week samen met hun kind te bewegen/sporten.

Het grootste deel van de ouders gaf aan dat hun kind niet op een sportclub zat. Beweegactiviteiten die de kinderen wel op een sportclub beoefenden, waren: peuterzwemmen (N=3), dansyoga (N=1), peuterballet (N=1) en capoeira (N=1). Op de stelling ‘Ik laat mijn kind niet of minder meedoen aan beweegactiviteiten dan ik zou willen, omdat dit te duur is’, gaf 87% van de ouders met een kind op de voorschool en 92% van de ouders met een kind op het kinderdagverblijf aan het hiermee oneens te zijn.

Het aantal dagen dat de kinderen buiten speelden varieerde van één tot zeven dagen per week. Bij de voorschool speelde 56% van de kinderen vier of meer dagen per week buiten, bij het

kinderdagverblijf deed 91% van de kinderen dit. Op dagen dat de kinderen buitenspelen doen zij dit voornamelijk een half uur tot twee uur per dag.

Alle resultaten met betrekking tot algemene kenmerken en beweeggedrag zijn terug te vinden in bijlage V.

Eetgedrag

De vragen 21 tot en met 47 gaan over de omgang van ouders met het eetgedrag van hun kind. Dit zijn vragen afkomstig uit de ‘Parental Feeding Style Questionnaire’ en zijn opgedeeld in vier categorieën, namelijk:

 Instrumental feeding: het gebruiken van voeding als beloning;

 Control: controle uitoefenen over eten van het kind;

 Emotional feeding: het geven van voeding als reactie op emotionele stress van het kind;

 Encouragement: aanmoedigen van interesse in voedsel en het eten van een grote verscheidenheid aan voedingsproducten. (27)

(21)

19 Per categorie is een gemiddelde score op een schaal van één tot vijf en bijbehorende

standaarddeviatie berekend voor zowel de voorschool als het kinderdagverblijf (tabel 8). Hierbij geeft een score van één aan dat een ouder een kenmerk niet vertoont en geeft score vijf aan dat de ouder dit kenmerk sterk vertoont. (28)

Tabel 8: Mate waarin ouders in vier categorieën scoren op een kenmerk (schaal van 1 t/m 5) over de omgang met voeding van het kind

Ouders bij zowel de voorschool als het kinderdagverblijf gaven aan dan hun kind vrijwel altijd wat eet tijdens het ontbijt (voorschool: 88%; kinderdagverblijf: 91%), de lunch (voorschool: 81%;

kinderdagverblijf: 100%) en de avondmaaltijd (voorschool: 81%; kinderdagverblijf: 91%). Vooral de avondmaaltijd aten kinderen en hun ouders vaak gezamenlijk. Bij de voorschool gaven de ouders aan dat hun kind ‘vaak’ of ‘altijd’ gezamenlijk de avondmaaltijd at, bij het kinderdagverblijf was dit 92% (bijlage VI).

3.3 Resultaten eetdagboekjes

De resultaten van de eetdagboekjes zijn gebaseerd op twintig juist ingevulde eetdagboekjes, waarvan tien van voorschool ‘De Boomgaard’ en tien van kinderdagverblijf ‘Het Groeibos’.

Energie- en macronutriënteninname

Bij voorschool ‘De Boomgaard’ was de gemiddelde energie-inname 1401 kilocalorieën (SD 224). Bij kinderdagverblijf ‘Het Groeibos’ was dit 1399 kilocalorieën (SD 260). Naast de energie-inname is ook de macronutriëntenverdeling vergelijkbaar tussen de voorschool en het kinderdagverblijf (figuur 6).

Figuur 6: Vergelijking inname macronutriënten per dag tussen voorschool en kinderdagverblijf Voorschool (N=18) Kinderdagverblijf (N=12) Instrumental feeding, gemiddelde (SD) 2,1 (1,1) 1,9 (0,9) Control, gemiddelde (SD) 3,1 (1,5) 3,4 (1,6) Emotional feeding, gemiddelde (SD) 2,0 (1,2) 1,4 (0,7) Encouragement, gemiddelde (SD) 3,8 (1,1) 4,3 (0,9)

(22)

20 Omdat de resultaten van de voorschool en het kinderdagverblijf sterk overeen kwamen, zijn de verdere resultaten over de macronutriënten van de voorschool en het kinderdagverblijf gezamenlijk vermeld. In tabel 9 staat de energie- en macronutriëntenverdeling per eetmoment.

Tabel 9: Energie- en macronutriënteninname per eetmoment voorschool en kinderdagverblijf (N=20)

Energie, kcal (SD) Eiwit, g (SD) Vet totaal, g (SD) VV, g (SD) OV, g (SD) EOV, g (SD) MOV, g (SD) Vet trans, g (SD) Koolhydraten, g (SD) Vezels, g (SD) Voor het ontbijt 43 (68) 2,4 (3,7) 1,3 (2,3) 0,8 (1,3) 0,4 (0,7) 0,3 (0,5) 0,1 (0,2) 0,0 (0,1) 5,2 (8,6) 0,2 (0,3) Ontbijt 299 (117) 11,1 (4,9) 9,7 (6,2) 3,5 (1,9) 5,2 (4,2) 3,6 (3,1) 1,6 (1,2) 0,1 (0,1) 39,7 (15,5) 3,6 (1,7) Tussendoor ochtend 147 (76) 2,0 (1,7) 1,8 (2,3) 0,7 (1,2) 0,8 (0,9) 0,5 (0,7) 0,3 (0,2) 0,0 (0,1) 28,8 (14,4) 2,5 (1,1) Lunch 337 (133) 17,3 (11,6) 11,2 (6,4) 4,7 (2,7) 5,4 (3,7) 3,8 (2,7) 1,6 (1,2) 0,1 (0,1) 39,4 (14,1) 4,1 (2,2) Tussendoor middag 147 (76) 3,2 (3,5) 4,0 (4,4) 1,4 (1,5) 2,3 (2,7) 1,6 (2,1) 0,6 (0,6) 0,1 (0,1) 23,6 (10,7) 1,4 (0,8) Avondeten 389 (80) 23,4 (5,8) 13,8 (6,6) 5,0 (2,2) 7,4 (4,5) 4,6 (2,4) 2,8 (2,9) 0,2 (0,1) 40,2 (15,5) 4,5 (1,8) Tussendoor avond 65 (98) 2,4 (3,3) 2,1 (3,4) 0,9 (1,6) 1,0 (1,9) 0,8 (1,3) 0,3 (0,6) 0,0 (0,0) 8,9 (14,1) 0,5 (0,9)

Resultaten zijn weergegeven als gemiddelden (standaarddeviatie), in kilocalorieën (kcal) of gram (g).

Inname per productgroep

Naast de macronutriëntenverdeling is ook geanalyseerd hoeveel er binnen elke productgroep per dag is geconsumeerd. Over het algemeen kwamen de resultaten van de voorschool en het kinderdagverblijf overeen (tabel 10). De grootste verschillen tussen de voorschool en het

kinderdagverblijf zaten bij de productgroepen: ‘groenten’ (28 gram meer bij het kinderdagverblijf), ‘melk en melkproducten’ (182 ml meer bij het kinderdagverblijf), ‘vis’ (20 gram meer bij het kinderdagverblijf) en ‘vlees, vleeswaren en gevogelte’ (29 gram meer bij de voorschool). Tabel 10: Vergelijking inname per productgroep per dag tussen voorschool en kinderdagverblijf Voorschool (N=10) Kinderdagverblijf (N=10)

Aardappelen, g (SD) 35 (50) 24 (29)

Alcoholische en niet-alcoholische dranken, g (SD) 762 (243) 708 (266)

Brood, g (SD) 100 (34) 85 (44) Diversen, g (SD) 0 (0) 0 (1) Eieren, g (SD) 21 (24) 15 (17) Fruit, g (SD) 235 (134) 239 (170) Gebak en koek, g (SD) 13 (13) 13 (15) Graanproducten en bindmiddelen, g (SD) 70 (57) 82 (50) Groenten, g (SD) 91 (45) 119 (71) Hartig broodbeleg, g (SD) 4 (5) 6 (8) Kaas, g (SD) 10 (12) 13 (8) Melk en melkproducten, g (SD) 337 (216) 519 (187)

Noten, zaden en snacks, g (SD) 7 (10) 9 (21)

Peulvruchten, g (SD) 20 (31) 10 (15)

(23)

21

Resultaten zijn weergegeven als gemiddelden (standaarddeviatie), in gram (g).

De inname per productgroep is ook ingedeeld per eetmoment. Het bleek dat de productgroep ‘fruit’ voornamelijk als tussendoortje werd gegeten tussen het ontbijt en de lunch (131 gram). ’s Avonds na de warme maaltijd consumeerde de meeste kinderen niets meer, met uitzondering van wat drinken. Bijlage VII bevat alle resultaten die zijn berekend uit de eetdagboekjes.

3.4 Onderzoek taalniveau

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de zes internationale taalniveaus die zijn opgesteld door de Council of Europe. Deze lopen van A1 (laagste niveau) tot C2 (hoogste niveau). In tabel 11 staan de kenmerken met betrekking tot lezen per taalniveau vermeld. (24,29) De kenmerken volgens de Council of Europe voor de vaardigheden ‘luisteren, spreken en schrijven’ staan vermeld in bijlage VIII. Tabel 11: Internationale referentieniveaus taal volgens de Council of Europe, onderdeel leesvaardigheid (24,29)

Vaardige gebruiker C2 In staat alles te lezen.

C1 Grote woordenschat; kan lange/complexe teksten, gespecialiseerde artikelen en technische instructies (ook buiten eigen vakgebied) begrijpen; geen moeite met verschillende schrijfstijlen.

Onafhankelijke gebruiker B2 Kerngedachten van complexe teksten over eigen vakgebied begrijpen; kan artikelen en verslagen over eigentijdse problemen begrijpen, waarbij de schrijver een standpunt inneemt.

B1 Belangrijke punten in standaardteksten over vertrouwde onderwerpen (school, werk, vrije tijd, enz.) begrijpen; gebeurtenissen, wensen en gevoelens in persoonlijke brieven begrijpen.

Basis niveau A2 Kan zinnen/uitdrukkingen van direct belang (persoonsgegevens, familie, werk, enz.) begrijpen, zoals eenvoudige persoonlijke brieven; kan zeer eenvoudige teksten lezen bv. advertenties, folders, menu’s en dienstregeling.

A1 Begrijpen van dagelijkse woorden, vertrouwde namen en zeer eenvoudige zinnen op bv. op posters.

Wanneer personen van buiten de Europese Unie (met uitzondering van Liechtenstein, Noorwegen, IJsland, Turkije en Zwitserland) langdurig in Nederland verblijven, moeten zij een

inburgeringsexamen afleggen. Dit houdt in dat zij de Nederlandse taal beheersen op A2 niveau en voldoende kennis hebben over de Nederlandse samenleving. (30,31) Voor dit onderzoek is er daarom vanuit gegaan dat de bewoners van Amsterdam Nieuw-West, die succesvol hun inburgeringsexamen hebben afgelegd, de Nederlandse taal op minimaal A2 niveau beheersen. De Turkse populatie, die een groot deel uitmaakt van de bevolkingssamenstelling van Amsterdam Nieuw-West hoeft echter niet op dit niveau te zitten, aangezien zij niet verplicht zijn een inburgeringsexamen af te leggen.

Voorschool (N=10) Kinderdagverblijf (N=10)

Soepen, g (SD) 25 (79) 13 (40)

Sojaproducten en vegetarische producten, g (SD) 15 (47) 16 (47) Suiker, snoep, zoet beleg en zoete sauzen, g (SD) 6 (12) 15 (12)

Vetten, oliën en hartige sauzen, g (SD) 6 (6) 15 (15)

Vis, g (SD) 5 (16) 25 (30)

(24)

22 Figuur 7: Opleidingsniveau naar afkomst 2013 (32)

In figuur 7 is te zien dat personen van Turkse en Marokkaanse afkomst vaker basisonderwijs, vmbo, mbo 1 en havo onderbouw als hoogst voltooide opleiding hebben, dan personen van autochtone afkomst. Autochtonen hebben vaker een hbo of wo diploma. Wel is er onder de populatie Turken en Marokkanen een stijging in opleidingsniveau te zien. Deze verschuiving is met name te zien onder de jongere generatie, een verklaring hiervoor is dat zij niet meer tot de eerste generatie allochtonen behoren. (32) Uit de pilots werd duidelijk dat 67% van de ouders met een kind op de voorschool en 21% van de ouders met een kind op het kinderdagverblijf eerste generatie allochtoon is.

Het opleidingsniveau is een goede graadmeter voor het taalniveau dat men beheerst. In tabel 12 is daarom voor enkele opleidingsniveaus weergegeven welk taalniveau van de Council of Europe hierbij aansluit.

Tabel 12: Minimale beheersing van taalniveau naar opleiding (33)

Beroepsonderwijs Voortgezet onderwijs Taalniveau (Council of Europe)

Associate Degree Vwo C1

Mbo-4 Havo B2

Mbo-3 B1

Mbo-2 Vmbo-tl, vmbo-gl, vmbo-kb B1

Mbo-1 Vmbo-bb B1

Praktijkonderwijs Praktijkonderwijs A1, A2

Uit de pilots bij voorschool ‘De Boomgaard’ en kinderdagverblijf ‘Het Groeibos’ blijkt dat 82% van alle ouders/verzorgers minimaal een mbo-opleiding hebben afgerond (figuur 5). Dit betekent dat zij een taalniveau hebben van minimaal B1. Echter betekent dit niet dat zij de Nederlandse taal op dit niveau beheersen, aangezien eerste generatie allochtonen deze opleiding ook in hun geboorteland kunnen hebben afgerond.

(25)

23 Ook uit de literatuur blijkt dat het grootste gedeelte van zowel de autochtone als Turkse en

Marokkaanse bevolking minimaal vmbo, mbo of de onderbouw van de havo afgerond hebben. Daartegenover staat dat Amsterdam een vrij hoog percentage laaggeletterden heeft, namelijk 16%. Laaggeletterden beheersen de Nederlandse taal op A1-niveau. (33)

De laatste jaren is er steeds meer aandacht gekomen voor ‘eenvoudig Nederlands’ zoals het B1 niveau wordt genoemd. Instanties als BureauTaal en Stichting Makkelijk Lezen pleiten voor richtlijnen en boeken die voor iedereen te begrijpen zijn. (34,35) Ook de Rijksoverheid, Gezondheidsraad en het CBS raden aan om websites en richtlijnen op B1 niveau te schrijven. Dit niveau is namelijk ook te begrijpen voor mensen die niet hoogopgeleid zijn of voor hun werk nooit hoeven te lezen. Met ‘eenvoudig Nederlands’ kan dus een groot deel van de bevolking bereikt worden. (36-38)

Uit de pilots is gebleken dat de oudervragenlijst en het eetdagboekje een te hoog taalniveau hadden. Volgens de taalexpert bleek het taalniveau van de bestaande oudervragenlijst B2 te zijn. Het

eetdagboekje werd beoordeeld op taalniveau B1/B2.

Bij de keuze voor het aanpassen van de pilotinstrumenten naar een nieuw taalniveau, is er met onderstaande punten rekening gehouden:

- taalniveau inburgeringsexamen is A2 en moet succesvol worden afgerond door mensen die langdurig in Nederland verblijven (met enkele uitzonderingen, waaronder Turkse allochtonen, een grote bevolkingsgroep in Amsterdam Nieuw-West);

- voorschool hoog percentage eerste generatie allochtonen en kinderdagverblijf hoog percentage hoogopgeleiden;

- pilotinstrumenten worden ook door autochtone en hoogopgeleiden personen ingevuld en mogen dus niet te kinderachtig zijn;

- B1 niveau wordt aangeraden door verschillende instanties;

- eerder afgenomen oudervragenlijst (B2 niveau) en het eetdagboekje (B1/B2 niveau) bleken te moeilijk.

In overleg met de taalexpert en rekening houdend met bovenstaande punten is er besloten het taalniveau van de pilotinstrumenten naar B1 niveau te verlagen.

3.5 Oudervragenlijst en eetdagboekje ontwikkelt op B1 niveau

Om een beeld te krijgen over de kenmerken van de verschillende taalniveaus zijn meerdere

werkboeken (van A1 tot B2 niveau) bestudeerd. (39-41) Ook is er naar boeken gezocht, variërend van taalniveau A2 tot en met B1 (tabel 13). Op deze manier werd er inzicht verkregen over de

zinsopbouw en woordenschat van het B1 niveau en wat het verschil is ten opzichte van taalniveau A2 en B2.

Tabel 13: Boeken naar taalniveau (42-45)

Boek + schrijver/schrijfster Auteur Taalniveau

Cruise Suzanne Vermeer A2

Wie heeft de kok vermoord? Christel van Bourgondië en Jolet Leenhouts

A2

Hittegolf René Appel A2/B1

Geen weg terug Helen Bird B1

Alle verzamelde gegevens en tips die in de literatuur zijn gevonden voor het schrijven van makkelijk leesbare teksten, staan in tabel 14 vermeld.

(26)

24 Tabel 14: Tips voor het schrijven van makkelijke teksten (34,46-48)

Stichting Makkelijk Lezen

Gebruik korte zinnen, makkelijke voegwoorden (maar, want, omdat), weinig figuurlijk taalgebruik en uitspraken, alledaagse woorden.

Radboud University Nijmegen

Samenhang in teksten vergroten leidt tot begrijpelijke tekst, in tegenstelling tot korte woorden en zinnen.

Bachelor scriptie communicatiestudies

Chronologische teksten en chronologische tekstwaardering zijn beter te begrijpen.

Boek: Moeilijk lezen makkelijk maken: de veelzijdige zwakke lezer

Algemeen - Houd informatie zo kort mogelijk (laat bijzaken weg).

- Verdiep je in achtergrond van de lezer en breng dit terug in de tekst.

- Verdiep je in voorkennis van de lezer en geef toelichting wanneer dit nodig is. - Gebruik eenvoudige taal, maar niet kinderachtig.

Woorden - Gebruik korte woorden.

- Gebruik spreektaal in plaats van schrijftaal.

- Houd het concreet door voorbeelden te geven, dagelijkse woorden te gebruiken en abstracte woorden te vermijden.

- Vermijd vreemde woorden.

- Vermijd woorden met lastige medeklinkercombinaties. - Vermijd lastige eigennamen.

- Vermijd letterwoorden (bv. VVD, AVRO), met uitzondering van wc en tv. - Vermijd beeldspraak.

- Vermeld getallen in cijfers, behalve als deze te groot zijn (bv. 4 miljoen, 3 miljard). - Splits woorden zo min mogelijk.

Zinnen - Gebruik korte zinnen.

- Vermijd samengestelde zinnen. - Schrijf in de tegenwoordige tijd.

Structuur tekst - Logische opbouw (bv. titels, alinea’s, regelafstand).

- Eenvoudig (bv. korte inleiding, niet teveel verwijzingen, niet teveel informatie). - Pakkende titel.

Vormgeving - Leesbaar lettertype.

- Alleen hoofdletters als dit echt nodig is.

- Illustraties moeten functioneel, duidelijk en begrijpelijk zijn. Belangrijk dat ze groot genoeg zijn en een paar korte woorden kunnen de illustratie verduidelijken. - Gebruik kolommen.

- Gebruik duidelijk bladspiegel.

De structuur van het eetdagboekje zou volgens de taalexpert kunnen verbeteren door de respondenten het eetdagboekje digitaal in te laten vullen. Een digitale vragenlijst werd in het

voorgaande onderzoek echter afgeraden in verband met een lage respons. (21) Een andere methode om de structuur te verbeteren is door de invulmethode horizontaal te maken. Dit verkleind de kans dat er onderdelen worden overgeslagen bij het invullen, daarnaast wordt het eetdagboekje hierdoor ook overzichtelijker. Ook zou het toevoegen van afbeeldingen het eetdagboekje kunnen

verduidelijken.

De belangrijkste tips met betrekking tot taal waren: gebruik maken van makkelijke woorden en korte zinnen. Imperatiefvormen moesten worden vermeden en sommige vragen konden worden

geclusterd. Ook heeft de taalexpert aangegeven welke woorden te moeilijk waren (o.a. van streek, angstig, favoriete voedingsproducten) en welke voedingsmiddelen vaak onbekend zijn wanneer iemand de taal niet voldoende beheerst (o.a. Schuddebuikjes, Breaker, plantaardige yoghurt). Daarnaast is door de taalexpert aangegeven dat de benaming van de verstrekkingseenheden te lastig omschreven is (o.a. mok en knijpverpakking) en dat een glas of flesje door ieder persoon op

(27)

25 verstrekkingseenheden regelmatig niet waren ingevuld of dat er meerdere flessen of mokken bij één eetmoment zijn gedronken. Het zou kunnen dat de ouders in plaats van een fles van 500 milliliter een kleiner flesje in gedachten hadden. Daarnaast is onduidelijk hoe groot de drinkglazen van de kinderen waren, de inhoud tussen verschillende glazen kan al snel 100 milliliter verschillen. Een andere belangrijke aanbeveling is het geven van mondelinge uitleg. Dit kan ervoor zorgen dat mensen die de Nederlandse taal minder goed beheersen beter in staat zijn de pilotinstrumenten op de juiste manier in te vullen.

Tijdens de hardopdenkmethode onder respondenten in de directe omgeving (N=7) kwamen de volgende aandachtspunten met betrekking tot structuur van het eetdagboekje naar voren:

 verschillende voedingsmiddelen, soort, verstrekkingseenheden en aantal binnen één alinea niet mogelijk (bv. 1 glas halfvolle melk en 2 kopjes thee met suiker);

 lastig om voedingsmiddelen te vinden;

 eetmoment ‘voor het ontbijt’ is verwarrend;

 doordat het eetdagboekje onoverzichtelijk is vergeet je snel iets in te vullen;

 meerdere invulmethodes (omcirkelen, aankruisen, inkleuren en invullen) maken het invullen ingewikkeld.

Met de bovenstaande tips uit de literatuur, de kennis over de verschillende niveaus en de tips van de taalexpert zijn de pilotinstrumenten herschreven naar nieuwe versies. Deze zijn toen nogmaals van feedback voorzien door de taalexpert en een NT2-student. Dit samen heeft geleid tot de definitieve versies van de pilotinstrumenten. De nieuwe versies van de pilotinstrumenten zijn door de taalexpert op A2/B1 niveau beoordeeld. Deze nieuwe versies zijn terug te vinden in bijlage IX en X.

(28)

26

4 Discussie

4.1 Beantwoording probleemstelling

“Wat zijn de resultaten uit de twee pilots en hoe kunnen de pilotinstrumenten worden aangepast op structuur en taalniveau voor het onderzoek naar voedings- en beweeggedrag van kinderen (2-3 jaar)

bij Impuls Kinderopvang in Amsterdam Nieuw-West?”

Uit de twee pilots blijkt dat de ouders van de kinderen bij voorschool ‘De Boomgaard’ en

kinderdagverblijf ‘Het Groeibos’ van elkaar verschillen op het gebied van opleidingsniveau (hoger bij het kinderdagverblijf) en percentage eerste generatie allochtonen (hoger bij de voorschool). Bij de voorschool zijn veel eetdagboekjes onjuist ingevuld. De onjuist ingevulde eetdagboekjes zijn geëxcludeerd uit dit onderzoek. Na exclusie van de onjuist ingevulde eetdagboekjes laten de

resultaten zien dat de voedingsinname van de voorschool en het kinderdagverblijf vergelijkbaar zijn. Kinderen op het kinderdagverblijf bewegen meer als kinderen op de voorschool. Het juiste taalniveau voor de onderzoekspopulatie is B1 niveau en wordt bereikt door het gebruik van korte zinnen en het vermijden van moeilijke woorden. Het aanpassen van de structuur helpt om de pilotinstrumenten overzichtelijker te maken, dit kan door het implementeren van een horizontale invulmethode, voldoende witregels en afbeeldingen.

4.2 Belangrijkste resultaten

Uit de resultaten van de oudervragenlijst blijkt dat eerste generatie allochtonen vaker laagopgeleid zijn. In een onderzoek uit 2014, waarin Rotterdamse kinderen tot vier jaar werden gevolgd, is een vergelijkbaar resultaat te zien; allochtone moeders zijn vaker laagopgeleid. (49) De respondenten van de voorschool en het kinderdagverblijf blijken van elkaar te verschillen: op de voorschool zijn drie keer zoveel eerste generatie allochtone ouders en ook het aantal laagopgeleiden is hoger. Dit komt overeen met verwacht, aangezien het grootste deel van de kinderen op de voorschool een VVE-indicatie hebben. Wanneer ouders niet in Nederland geboren en/of laagopgeleid zijn, is het aannemelijk dat deze kinderen een grotere kans op een taalachterstand en dus een VVE-indicatie hebben. (22)

Uit een onderzoek naar leefstijlfactoren en sociaaleconomische status in relatie met overgewicht bij autochtone Nederlanders en allochtonen (waarvan afkomst: Surinaams, Antilliaans, Turks en Marokkaans), wordt duidelijk dat de prevalentie van overgewicht hoger is bij allochtonen. Zowel bij autochtone Nederlanders als allochtonen is er een significant verband te zien tussen een hoger opleidingsniveau en een lagere BMI. (50) Aangezien de ouders met een kind op het kinderdagverblijf vaker van autochtone afkomst zijn en gemiddeld een hoger opleidingsniveau hebben dan de ouders met een kind op de voorschool, verwacht je een lagere BMI bij het kinderdagverblijf. Helaas zijn van de kinderen uit de pilots geen gegevens bekend over de BMI. Daarom dat er vragen over lengte en gewicht in de vernieuwde oudervragenlijst zijn opgenomen voor het vervolgonderzoek. Een aandachtspunt is dat deze gegevens zelfgerapporteerd zijn en dus enkel een indicatie geven. Met behulp van de gegevens over lengte en gewicht kunnen de onderzoekers de BMI waarden berekenen, welke vervolgens kunnen worden vergeleken met de afkapwaarden voor twee- en driejarigen, rekening houdend met etniciteit en geslacht. (51)

De resultaten van de pilots gaven aan dat zowel de kinderen als de ouders bij het kinderdagverblijf meer bewegen als de ouders en kinderen bij de voorschool. Daarnaast blijken kinderen van het kinderdagverblijf vaker buiten te spelen. De reden voor dit verschil onduidelijk, aangezien dit

onderzoek niet als doel heeft om relaties of oorzakelijke verbanden aan te tonen. Uit literatuur blijkt dat allochtonen minder deelnemen aan sportactiviteiten. Turkse allochtonen geven het vaakst aan helemaal niet deel te nemen aan sportactiviteiten (55,4%). (50) Dit zou een rol kunnen spelen in het verschil in de hoeveelheid beweging van de ouders en kinderen tussen de voorschool (67% eerste

(29)

27 generatie allochtoon; minder beweging) en het kinderdagverblijf (21% eerste generatie allochtoon; meer beweging).

Negentig procent van de ouders bij zowel de voorschool als het kinderdagverblijf geven aan dat hun kind elke dag ontbijt. Dit is vergelijkbaar met resultaten uit de ‘Dutch National Food Consumption Survey – Young Children’ (DNFCS – YC), waar 95 procent van de twee- en driejarigen dagelijks ontbijt. (52)

Uit de eetdagboekjes komt naar voren dat de resultaten met betrekking tot energie- en

macronutriëntenverdeling van de twee afzonderlijke pilots vergelijkbaar zijn. Dit kan betekenen dat het voedingspatroon van kinderen op de voorschool en het kinderdagverblijf inderdaad overeen komen. Echter kan het ook verklaard worden door het feit dat de pilots kleinschalig zijn. Wanneer een steekproef te klein is kunnen kleine significante verschillen niet worden opgemerkt. (25,26) Tijdens het vervolgonderzoek, als de pilotinstrumenten grootschalig worden afgenomen, kan worden vastgesteld of de voedingsinname van kinderen op de voorschool en het kinderdagverblijf inderdaad vergelijkbaar zijn.

De eetdagboekjes lieten zien dat de grootste verschillen in productgroepen tussen de voorschool en het kinderdagverblijf zaten in de groepen: ‘groenten’ (28 gram meer bij het kinderdagverblijf), ‘melk en melkproducten’ (182 ml meer bij het kinderdagverblijf), ‘vis’ (20 gram meer bij het

kinderdagverblijf) en ‘vlees, vleeswaren en gevogelte’ (29 gram meer bij de voorschool). Uit

voedselconsumptie onderzoek bij zeven tot achttien jarigen blijkt dat een hoger opleidingsniveau van de ouders samen gaat met een hogere groente- en visinname. Aangezien bij het kinderdagverblijf meer ouders hoogopgeleid zijn, is dit mogelijk een verklaring voor de hogere groente- en visinname. (53) Ook onderzoek in Duitsland bevestigd dat hoger opgeleiden een hogere groente- en visinname hebben. Zij geven ook aan dat personen die lager opgeleid zijn meer vlees eten. Dit komt overeen met de hogere vleesinname bij het kinderdagverblijf. (54) Een Belgisch onderzoek onder kinderen van 2,5 tot 6,5 jaar laat daarentegen echter zien dat de vleesinname hoger is bij kinderen met hoog opgeleide ouders. Of het verschil in vleesinname tussen de voorschool en het kinderdagverblijf dus verklaard kan worden door verschil in opleidingsniveau van de ouders, is onduidelijk. Uit dit zelfde Belgische onderzoek kwam naar voren dat hoger opleidingsniveau van de ouders wel samengaat met een hogere zuivelinname. (55)

Gemiddeld hebben de twee- en driejarige kinderen uit de twee pilots een energie-inname van 1400 kilocalorieën. Dit is vergelijkbaar met de 1340 kilocalorieën volgens de ‘DNFCS – YC’. Ook de

macronutriëntenverdeling uit de eetdagboekjes komt grotendeels overeen met de resultaten van de ‘DNFCS-YC’. Dit geeft een indicatie dat de geïncludeerde eetdagboekjes adequaat zijn ingevuld en geschikt zijn om het eetpatroon van twee- en driejarige kinderen in kaart te brengen. Inname van macronutriënten waarbij wel verschil is gevonden in vergelijking met de ‘DNFCS – YC’ zijn: eiwit (17 gram meer), koolhydraten (9 gram minder) en vezels (4 gram meer). Deze verschillen in

macronutriënten zijn te verklaren door de hoeveelheid voedingsmiddelen welke zijn gegeten in de verschillende productgroepen: half sneetje brood meer, bijna twee keer zoveel fruit, bijna drie keer zoveel groente, meer peulvruchten (15 gram), minder uit de productgroep ‘suiker, snoep, zoet beleg en zoete sauzen’ (60 gram), meer vis (10 gram) en meer ‘vlees, vleeswaren en gevogelte’ (23 gram meer). (52)

Een groot deel van de resultaten van de eetdagboekjes in dit onderzoek komen overeen met het grootschalige onderzoek ‘DNFC-YC’. Een aandachtspunt is dat er beduidend meer groente, vlees en vis wordt geconsumeerd. Dit is mogelijk te verklaren door het feit dat vaak is aangegeven dat het kind ‘een bord groente’, ‘1 portie vlees’ of ‘1 portie vis’ eet. De verstrekkingseenheden zijn voor sommige ouders onduidelijk en kunnen bovendien door iedere ouder anders geïnterpreteerd worden. Dit kan betekenen dat in de pilots niet de daadwerkelijk geconsumeerde hoeveelheid

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hierin hebben de gebruikte symbolen hun reeds eerder genoem- de betekenis.. zelfde zijde van het kristaloppervlak en bij gebruik van onge- polariseerde

Net als in de eerste meetperiode werd de dauwpunttemperatuur berekend op basis van de meetbox, en op basis van de Escort datalogger in het gewas, en werd condensatie berekend indien

A microgrid is an electric power system consisting of distributed energy resources (DER), which may include control systems, distributed generation (DG) and/or distributed

De budgetten accelerator en early adopter (afzonderlijk voor elk van de 2 sectoren: algemene (inclusief gespecialiseerde) ziekenhuizen enerzijds en psychiatrische

De te beantwoorden kennisvraag draait om het habitatverlies dat voor vijf zeevogelsoorten (duikers, te weten Roodkeel- en Parelduikers (samen genomen), Jan-van-Gent, Grote

In theorie zal er zeker sprake zijn van een relatie van maisteelt met bodemdaling, maar deze heeft dan vooral betrekking op de teeltwijze en niet direct op het gewas mais..

In rapport 159 ("Onderzoek naar de kostprijzen voor de voor- naamste landbouwproducten vaa het gemengde bedrijf op de zand- gronden voor het jaar 1951/52 (October 1951)) werd

Monster 3 bevat vrij veel in water oplosbare stikstof, veel fosfaat en zeer veel kali* In ver­ gelijking met monster 3 bevat monster 4 vat minder stikstof en iets meer fosfaat*