• No results found

De in- en externe meerwaarde van het Nederlands Kwalificatieraamwerk NLQF: Een onderzoek naar de overwegingen voor en verwachtingen van private onderwijsaanbieders voorafgaand aan een NLQF-inschaling.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De in- en externe meerwaarde van het Nederlands Kwalificatieraamwerk NLQF: Een onderzoek naar de overwegingen voor en verwachtingen van private onderwijsaanbieders voorafgaand aan een NLQF-inschaling."

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De in- en externe meerwaarde van het Nederlands

Kwalificatieraamwerk NLQF

Een onderzoek naar de overwegingen voor en verwachtingen van private

onderwijsaanbieders voorafgaand aan een NLQF-inschaling.

Masterscriptie MSc Management van de Publieke Sector Strategie, advisering en verandermanagement

Julia Therese Constance Smit Studentnummer S2329662 Begeleider: Dr. M. Beerkens

Woordenaantal: 13 087 8 januari 2021

(2)

Een onderzoek naar de overwegingen voor en verwachtingen van private

onderwijsaanbieders voorafgaand aan een NLQF-inschaling.

(3)

Voorwoord Beste Lezer,

Voor u ligt het eindproduct van mijn masterstudie MSc Management van de publieke sector. In de afgelopen maanden heb ik met veel plezier aan deze masterscriptie gewerkt. Gedurende het proces heb ik veel geleerd en waardevolle inzichten opgedaan. Het onderzoek richtte zich op het Nederlands Kwalificatieraamwerk NLQF, wat wordt gezien als een belangrijke facilitator van een leven lang leren. Een aspect dat steeds belangrijker wordt in de digitaliserende samenleving en een onderwerp dat mij enorm interesseert. De rol van het onderwijs in de maatschappij zal nóg belangrijker worden en het is mijn hoop dat ik middels dit onderzoek wat aan de kennis omtrent dit onderwerp heb kunnen bijdragen.

Ik wil graag beginnen met het bedanken van alle respondenten die ik in de afgelopen maanden heb mogen spreken. Ondanks alle chaos die de Coronacrisis hen bracht, hebben ze de tijd vrij gemaakt om aan dit onderzoek mee te werken. Bovenal was het inspirerend om te luisteren naar de passie en toewijding die zij hebben voor het onderwijs en hun opleiding. Daarnaast bedank ik mijn scriptiebegeleider Dr. Maarja Beerkens voor al haar hulp, constructieve adviezen en geduld tijdens de totstandkoming van deze scriptie.

Tevens betekent het inleveren van deze scriptie het einde van mijn studietijd. Een periode waar ik me enorm heb mogen ontwikkelen en van heb genoten. Tegelijkertijd ben ik blij en trots dat ik, via de nodige omwegen en obstakels, mijn wens om te studeren heb kunnen verwezenlijken en dat ik dit hoofdstuk mag afsluiten. Ik ben dankbaar voor al het vertrouwen, de steun en de hulp die ik in de afgelopen jaren heb mogen ontvangen van mijn familie, vrienden en studiegenoten. Zonder hen had ik het zeker niet gered. In het bijzonder wil ik hier een aantal personen noemen die hier een groot aandeel in hebben gehad: mijn ouders Peter Paul en Mady, en mijn tweelingzus Sophia. Bedankt voor alles.

Ik ben benieuwd naar wat de toekomst zal brengen! Veel leesplezier.

Julia Therese Constance Smit Den Haag, 8 januari 2021

(4)

Index

1. INLEIDING ... 5

1.1INTRODUCTIE ... 5

1.2DOEL VAN HET ONDERZOEK ... 7

1.3RELEVANTIE ... 8

1.4LEESWIJZER ... 8

2. KWALIFICATIES EN KWALIFICATIERAAMWERKEN ... 9

2.1KWALIFICATIES EN DIPLOMA’S IN NEDERLAND ... 9

2.2KWALIFICATIERAAMWERKEN ... 11

3. CERTIFICEREN ... 16

3.1VERPLICHTE VERSUS VRIJWILLIGE CERTIFICERING ... 16

3.2DE IN- EN EXTERNE MEERWAARDE VAN CERTIFICERING ... 17

3.3MECHANISMEN VAN CERTIFICERING ... 18

3.5CONCEPTUEEL KADER ... 22

4. METHODE ... 26

4.1TYPE ONDERZOEK ... 26

4.2DATAVERZAMELING ... 26

5. RESULTATEN ... 30

5.1BESCHRIJVING VAN RESPONDENTEN ... 30

5.2MOTIVATIE VOOR HET NLQF ... 31

6. ANALYSE ... 35

7. CONCLUSIE ... 37

7.1SAMENVATTING ... 37

7.2BEANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSVRAAG ... 38

7.4AANBEVELINGEN ... 42

8. LITERATUUR ... 43

9. BIJLAGEN ... 49

BIJLAGE 1:OVERZICHT VAN DE RESPONDENTEN ... 49

(5)

Anyone who stops learning is old — whether this happens at twenty or at eighty. Anyone who keeps on learning not only remains young but becomes constantly more valuable —

regardless of physical capacity.

-

Henry Ford

1. Inleiding 1.1 Introductie

De wereld bevindt zich middenin een digitale revolutie. Een revolutie, die net als eerdere industriële revoluties in de 18e en 19e eeuw, de manier van leven ingrijpend zal veranderen

(Avent, 2017). Dit tijdperk wordt gekenmerkt door de voortgaande en verregaande technologische ontwikkelingen. Waar het uitrollen van elektriciteit tijdens de tweede industriële revolutie voor ongekende mogelijkheden zorgde, waaronder de exponentiële stijging van arbeidsproductiviteit, verandert ook de huidige revolutie de sociale en economische structuren zoals we deze kennen. Deze ontwikkelingen op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT) laten geen enkele markt ongerept; consumenten hebben meer invloed op wat er geproduceerd wordt, bedrijfsprocessen raken alsmaar meer geautomatiseerd en nieuwe industrieën treden toe (PWC, 2017).

Logischerwijze heeft deze digitale economie impact op de arbeidsmarkt. Geautomatiseerde systemen zijn in toenemende mate in staat om simpele, vaak repetitieve, taken van arbeiders over te nemen. Hierdoor vrezen sommigen dat veel arbeiders buitenspel gezet zullen worden (Avent, 2017; WEF, 2016). Daarentegen worden er ook weer nieuwe banen gecreëerd en neemt de vraag naar specifieke kennis en vaardigheden toe. Volgens een rapport van het World Economic Forum (WEF, 2016) wordt er geschat dat 65% van de kinderen die momenteel aan de basisschool beginnen, uiteindelijk rollen en functies in zullen nemen welke op dit moment nog niet bestaan. In het bijzonder benoemt het WEF dat, naar verwachting, 50% van de leerstof die een student behandelt in het eerste jaar van technische opleiding alweer verouderd zal zijn op het moment dat de student de school verlaat. De vraag naar specifieke en nieuwe vaardigheden bewijst zich dan ook urgent; het OECD (WEF, 2016) voorspelt dat in 2022, 54% van de werkende bevolking toe is aan substantiële herscholing. Omdat de vraag naar specifieke en continu veranderende vaardigheden substantieel is gestegen, en het huidige aanbod dit niet blijkt te kunnen bijbenen, wordt er gesproken over een skills gap. Een mismatch tussen de vraag een aanbod van vaardigheden en kennis op de arbeidsmarkt. Om deze kloof te dichten, wordt er vaak gesproken over hoe bedrijven en hun werknemers kunnen up-skillen en re-skillen, en hoe het reguliere onderwijs de werknemer van de toekomst kan opleiden.

(6)

Uit bovenstaande ontwikkelingen blijkt dus de noodzaak voor een leven lang leren en ontwikkelen. In het rapport Houdbaar voor de toekomst door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), wordt deze necessiteit voor het publieke ook besproken (OCW, 2019). Het rapport stelt dat (digitale) innovatie een steeds prominentere rol zal moeten spelen in het Nederlandse onderwijsaanbod. Instituties zullen meer moeten gaan samenwerken en minder concurreren. Er moet meer aandacht geschonken worden aan de mogelijkheden die online onderwijs biedt en scholen moeten zich meer richten op het aanbieden van modulair en flexibel onderwijs. Dit om de aansluiting op de arbeidsmarkt te verbeteren en te borgen. Het aanbieden van modulair en flexibel onderwijs dient twee doelen: ten eerste stelt het studenten in staat om op basis van eigen interesses en behoeften hun studieloopbaan vorm te geven. Dit vergroot de toegankelijkheid van het hogere onderwijs. Ten tweede wil het OCW meer werkende volwassenen tot het hogere onderwijs zien toetreden, het percentage van volwassenen dat deelneemt aan het hogere onderwijs ligt ver onder het OECD gemiddelde (OECD, 2020). Het opknippen van het onderwijs in gecertificeerde kortere modules kan hierbij aan bijdragen. Van belang hierbij is het anders inrichten van het onderwijs en betreft een verschuiving van de focus op de inhoud van een diploma, naar de focus op leeruitkomsten. Hier wordt op het moment breed mee geëxperimenteerd (OCW, 2019).

Kwalificatieraamwerken

Terwijl de bovenstaande ontwikkelingen incrementeel van start gaan, is de vraag en noodzaak voor flexibel onderwijs ook de private sector niet ontgaan. Met meer dan 14.000 private onderwijsaanbieders leidt deze sector voornamelijk volwassen en werkend Nederland op (SEO, 2018). Het betreft een gefragmenteerd landschap met talloze verschillende aanbieders die uiteenlopende kwalificaties aanbieden. In Europees verband wordt sinds 2004 aan een kwalificatieraamwerk gewerkt om het vergelijken van verschillende kwalificaties te faciliteren en in 2008 is het European Qualifications Framework (EQF) officieel aangenomen door de Europese Commissie (Cedefop, 2012). In het kort dient het EQF twee doelen: ten eerste zet het zich in om de mobiliteit op de arbeidsmarkt te bevorderen door vooropleidingen in internationaal verband vergelijkbaar te maken. Ten tweede wil het EQF een leven lang leren faciliteren. Dit door kortere en non-formele studies ook te voorzien van een werk-denkniveau. Op deze manier is het voor werkgevers en vervolg opleiders makkelijker om in te schatten wat de sollicitanten daadwerkelijk in huis hebben op het gebied van niveau, competenties en vaardigheden. Inmiddels maken 39 verschillende Europese landen gebruik van dit raamwerk. Dit doen ze door eigen Nationale kwalificatieraamwerken te ontwikkelen die in verhouding

(7)

staan tot de Europese variant. Ook in Nederland werkt het Nationaal Coördinatiepunt NLQF (NCP NLQF) sinds 2009, in opdracht van de overheid, aan een dergelijk nationaal raamwerk. Naast het bieden van transparantie over het niveau van een kwalificatie, zegt het NCP NLQF vergelijking tussen door de overheid erkende en private kwalificaties mogelijk te maken (NCP NLQF, Z.D.).

1.2 Doel van het onderzoek

Uit bovenstaande ontwikkelingen blijkt de noodzaak en de wil om gehoor te geven aan verschillende vormen van onderwijs, waaronder kortere en non-formele varianten. Middels het EQF en het tot zich verhoudende NLQF wil de Europese Commissie en de Nederlandse overheid “een brug slaan tussen de onderwijs- en de arbeidsmarkt (Profitwise, 2014 p.5)”. Om dit te bewerkstelligen is ook de participatie van de private sector nodig, zij zijn immers degenen die voornamelijk werkend Nederland opleidt. Sinds de start van het initiatief in zijn alle door de overheid gereguleerde opleidingen generiek ingeschaald binnen de kaders van het NLQF/EQF en sinds 2012 is dit ook mogelijk voor private aanbieders. Echter lijkt het gebruik van het raamwerk onder private onderwijsorganisaties nog niet erg populair, volgens het NLQF-register hebben op dit moment slechts 95 non-formele kwalificaties een NLQF-duiding aangevraagd. Wel zijn de aantallen substantieel gestegen; in mei 2014 waren dit er nog slechts negen (Profitwise, 2014). Om het doel van de Europese Commissie, de Nederlandse overheid en het NCP te bereiken, het stimuleren van studie- en arbeidsmobiliteit, is het belangrijk dat ook de private onderwijsmarkt aan gaat aanhaken.

Opleiders laten hun kwalificaties om uiteenlopende redenen certificeren. Centraal staat dat het ten goede komt voor een opleiding. Dit omdat het aan de opleider is om een verzoek tot inschaling in te dienen, en hier ook kosten en andere middelen aan verbonden zijn. In het geval van het NLQF zou een inschaling op meerdere manieren kunnen bijdragen aan de waarde van een kwalificatie en communiceert dit ook op de website. Hierom is het van belang om nader te kijken naar de motivatie van organisaties om hun opleiding te laten inschalen, en welke verwachtingen daarbij doorslaggevend zijn geweest. Deze masterscriptie beoogt daarom een antwoord te geven aan de volgende onderzoeksvraag:

Om welke redenen laten private onderwijsorganisaties hun kwalificaties inschalen naar de standaarden van het Nationaal Kwalificatieraamwerk NLQF, en wat waren hierbij hun belangrijkste verwachtingen?

(8)

1.3 Relevantie

Wegens de verregaande digitalisering van de maatschappij en de daardoor toenemende skills gap wordt het belang van een leven lang leren alsmaar verder belicht. Alsmede de noodzaak om hier ruimte voor te creëren in het huidige onderwijsstelsel en rekenschap te geven aan de wensen van werkende professionals en anders lerende (OCW, 2019). Echter, het gefragmenteerde onderwijslandschap van verschillende en uiteenlopende publieke en private aanbieders maakt het onduidelijk welke waarde een bepaalde kwalificatie heeft. Daarbij is vanwege de vele verschillende soorten kwalificaties het niveau, de inhoud en legitimiteit van een opleiding niet altijd zichtbaar. Het kwalificatieraamwerk EQF, en in het verlengde hiervan het NLQF, kunnen hieraan bijdragen. Dit onderzoek tracht inzichten op te doen die van belang kunnen zijn voor de verdere ontwikkeling van het raamwerk en hoopt daarmee een maatschappelijke bijdrage te leveren aan de invulling van een leven lang leren en ontwikkelen.

1.4 Leeswijzer

Deze masterscriptie is op de volgende manier georganiseerd. In het voorgaande en eerste hoofdstuk werd het onderzoeksonderwerp geïntroduceerd met in het bijzonder aandacht voor de probleemstelling, het onderzoeksdoel en de relevantie. In het tweede hoofdstuk wordt de context van dit onderzoek verduidelijkt; in welke sector het zich afspeelt en hoe kwalificatieraamwerken zich hiertoe verhouden. Het derde hoofdstuk betreft de theoretische fundering van het onderzoek. De recente wetenschappelijke literatuur en de relevante theorieën worden hier nader onderzocht. Dit zal vervolgens leiden naar een samenhangend conceptueel kader, met de daarbij behorende verwachtingen ten behoeve voor de analyse. Het vierde hoofdstuk weergeeft het onderzoeksdesign en de onderbouwing van de gemaakte keuzes. In het vijfde en zesde hoofdstuk zal het onderzoek plaatsvinden. Hier zullen de data worden gerapporteerd en geanalyseerd. Tot slot wordt deze masterscriptie worden afgesloten met een zevende en concluderend hoofdstuk. Hier zal de onderzoeksvraag worden beantwoord en de resultaten bediscussieerd. Ook zullen er aanbevelingen voor verder onderzoek worden gedaan.

(9)

2. Kwalificaties en kwalificatieraamwerken

In het voorgaande hoofdstuk zijn de eerste stappen van dit onderzoek beschreven; namelijk de probleemstelling, het doel en de onderzoeksvraag, en tot slot de relevantie. Dit hoofdstuk zal ingaan op de context van het te onderzoeken fenomeen. Als eerste zal er een beknopt overzicht gegeven worden over de verschillende soorten kwalificaties in Nederland, waar de verschillen liggen en waar de verantwoordelijkheid voor de overheid ligt. Hierna wordt het Europees kwalificatieraamwerk EQF, en in het verlengde, het Nederlands kwalificatieraamwerk NLQF besproken.

2.1 Kwalificaties en diploma’s in Nederland

De verantwoordelijkheid om burgers op te leiden op een manier die aansluit op de arbeidsmarkt valt onder het Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW, 2020). Voor alle burgers geldt een leerplicht tot 18 jaar, waar leerlingen na de basisschool doorstromen naar een van de niveaus in het voortgezet onderwijs. Het onderwijs hierna is als volgt vormgegeven:

Afhankelijk van de talenten, de prestaties en de wensen van de leerlingen zijn er na de middelbare school en het voortgezet onderwijs verschillende mogelijkheden. Deze betreffen een vervolgstudie in het Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) aan MBO-instellingen of ROC’s, en het Hoger Onderwijs. In het Hoger Onderwijs wordt weer onderscheid gemaakt tussen Hoger Beroepsonderwijs (HBO) aan Hogescholen, en Wetenschappelijk Onderwijs (WO) aan Universiteiten. Binnen deze instellingen wordt gewerkt aan het behalen van een diploma of kwalificatie. De term diploma wordt door de Onderwijsraad (2010), een onafhankelijk adviesorgaan, gedefinieerd als ‘’een verzameling van behaalde (eind) resultaten van een bepaalde opleiding (p.17)’’, en betreft dus een breed scala aan verschillende kwalificaties. Het geldt als een bewijsstuk wat communiceert dat de houder over een bepaalde mate van kennis, niveau en competenties beschikt.

Doorgaans hebben diploma’s twee belangrijke functies: het toegang verlenen tot (1) een vervolgopleiding en examen; en (2) tot een functie en beroepsgroep. Daarnaast kennen diploma’s ook maatschappelijke en juridische effecten. Maatschappelijk gezien vanwege het feit dat het als een bewijs van werk- denkniveau wordt beschouwd, en zodoende toegang verschaft tot een verscheidenheid aan banen. De juridische effecten zijn afgeleid uit de verwachtingen die een diploma schept, bijvoorbeeld toegang tot een bepaalde beroepsgroep of vervolgopleiding. Een voorbeeld hiervan is dat een specifiek diploma een voorwaarde is voor

(10)

een registrering in een beroepsregister (Onderwijsraad, 2010). Vanwege die reden hebben diploma’s een publiekrechtelijke grondslag, en is het wenselijk dat de overheid hier een zo goed mogelijk aandeel in heeft, zodat de kwaliteit van het onderwijs gewaarborgd blijft.

Publiek- versus privaatonderwijs

De Nederlandse overheid geeft het onderwijs dus grotendeels vorm. Hoe precies, dat wordt geregeld in de Wet Hoger Onderwijs (HWH) voor hoger onderwijs en de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) voor het VO en MBO. De bekostiging van het onderwijs komt grotendeels voor de rekening van de staat, en spreken we van publiek, of publiek-privaat onderwijs. Echter bestaan er ook private instellingen die MBO- of HBO-diploma’s uit mogen geven. De kosten hiervoor worden betaald door particulieren. Deze opleidingen staan net als publieke scholen, onder toezicht van de Inspectie van het Onderwijs, maar kunnen op bepaalde punten anders georganiseerd zijn. Deze instellingen bieden bijvoorbeeld de mogelijkheid voor het volgen van een verkort traject, of een gerichtere opleiding (van der Meijer, 2014). Echter, heeft het privaatonderwijs slechts een beperkt aandeel in het opleiden van jongvolwassenen onder de vijfentwintig (CBS, 2019). Hierom kan verondersteld worden dat het privaatonderwijs zich voornamelijk op (werkende) volwassenenonderwijs richt. Het onderstaande figuur geeft het totaalaanbod weer en betreft alle vormen van niet-bekostigd onderwijs, hieronder vallen bijvoorbeeld ook korte cursussen.

(11)

Formeel en non-formeel onderwijs

Naast het reguliere onderwijs, waar men na een traject van enkele jaren onderwijs een publiek erkend diploma ontvangt (formeel onderwijs), zijn er ook veel Nederlanders die andere soorten kwalificaties behalen. Volgens het Instituut voor Sociaal Economisch Onderzoek (SEO) zijn er ruim veertienduizend private onderwijsaanbieders actief op de Nederlandse markt (SEO, 2019). Deze opleidingen variëren in doel en inhoud. Niet alleen wordt er gestreefd naar een volwaardig MBO, bachelor-, of masterdiploma, maar ook zijn korte en vakspecifieke opleidingen erg in trek. Zoals eerder besproken kennen diploma’s een maatschappelijk en/of juridisch effect. Een branchediploma, niet onder toezicht van het OCW, is een voorbeeld van een kwalificatie die wel een maatschappelijk effect heeft, want het geeft toegang tot een bepaalde beroepsgroep, maar heeft geen publiekrechtelijk (civiel) effect (Onderwijsraad, 2010). Andere opleidingen betreffen bijvoorbeeld opleidingen tot makelaar, beroepen in de ICT-sector of de luchtvaartsector. Deze vorm van onderwijs wordt ook wel non-formeel onderwijs genoemd. Uit de bovenstaande tabel kan worden afgeleid dat volwassenen boven de vijfentwintig jaar veruit het meeste participeren in niet door de overheid bekostigd onderwijs, en zijn daarmee de primaire doelgroep.

2.2 Kwalificatieraamwerken

In 1997 werd de conventie van Lissabon getekend door de internationale gemeenschap, met als doelstelling het onderling erkennen van buitenlandse diploma’s. Het is onderdeel van het Bologna proces, gericht op het creëren van een gemeenschappelijk Europees Hoger Onderwijs domein. Dit is waar de eerste stappen richting een Europees Kwalificatieraamwerk (EQF) werden gezet.

Het EQF werd in 2008 opgezet om het onderling vergelijken van formele en non-formele kwalificaties mogelijk te maken op internationaal niveau, en beoogde daarmee bij te dragen aan de transparantie van diploma’s en het versterken van het onderlinge vertrouwen tussen de participerende landen. Daarbij streeft het EQF er ook naar om het leven lang leren te stimuleren (Europe Direct, 2018). Omdat het raamwerk ook informele en andere soorten leerervaringen kan opnemen, en deze daarmee van waarde voorziet, wil het volwassenen aanmoedigen om verder te blijven leren en zich te ontwikkelen. Dit is van belang om aan de huidige vraag en aanbod op de arbeidsmarkt te kunnen blijven voldoen en houdbaar te blijven voor de toekomst.

(12)

Om het vergelijken van kwalificaties mogelijk te maken, moest er op een andere manier naar de inhoud van de opleiding worden gekeken. Traditionele diploma’s communiceren doorgaans informatie over de duur van de opleiding, waar en bij wie deze heeft plaatsgevonden, en wat de raadpleger van de verwerver mag verwachten. De EQF daarentegen, verschuift de focus richting de leeruitkomsten van een opleiding (Europe Direct, 2018). Dit houdt in dat de mate van vakspecifieke kennis, de beheersing van vaardigheden en het behaalde werk- denkniveau op een transparante wijze gedeeld kan worden. Specifiek wordt een kwalificatie ingeschaald aan de hand van twee domeinen; het niveau en de leerdomeinen (Europe Direct, 2018). Het niveau of level beschrijft de mate van complexiteit betreffende de leeruitkomsten. Doorgaans worden deze gekwalificeerd in acht treden, wat betekent dat er een mindere mate van complexiteit en zelfstandigheid verwacht kan worden van iemand die een over een diploma op niveau één beschikt, dan iemand die er een op het hoogste en achtste niveau heeft behaald. Het tweede domein, de leerdomeinen moet heldere vergelijkingen van inhoudelijk verschillende opleidingen mogelijk maken. Er wordt hier onderscheid gemaakt tussen kennis, vaardigheden, mate van autonomie en verantwoordelijkheid. Hier kunnen de specifieke componenten van de opleiding binnen één van de acht niveaus worden beschreven, zodat werkgevers en vervolg opleiders weten wat ze mogen verwachten van een kandidaat.

Figuur 1.2 Kwalificatietreden EQF/NLQF (NCP NLQF, 2017)

Sinds de start in 2008 heeft het raamwerk veel vooruitgang geboekt en inmiddels hebben 39 landen zich bij dit initiatief aangesloten. Dit doen ze door een eigen nationaal raamwerk op te zetten welke zich (nauw) verhoudt met het EQF. Door dezelfde werkwijze te hanteren, kunnen kwalificaties tussen landen ook vergeleken worden (Europe Direct, 2018). In Nederland is dit

(13)

het Nederlands kwalificatieraamwerk NLQF, welke van start ging in 2009. Waar de onderwijsraad in 2010 benoemde dat de eerste stappen in ontwikkeling waren, is er tegenwoordig sprake van een geprofessionaliseerde organisatie welke kwalificaties van de door de overheid gereguleerd onderwijs als private partijen inschaalt volgens de kwalificatienorm (NLQF, 2020). Inmiddels zijn er ruim 90 opleidingen ingeschaald in het raamwerk, en op alle niveaus. Bij de Nederlandse tak van het Europese raamwerk werkt een inschaling als volgt.

Het nationaal coördinatiepunt NLQF (NCP NLQF, 2020) is een onafhankelijke organisatie belast met de taak om opleidingen in te schalen en de verspreiding daarvan te bevorderen. Om vergelijkingen mogelijk te maken, zijn de publieke opleiders inmiddels generiek ingeschaald. Hierom richt het Coördinatiepunt zich voornamelijk op de private kwalificaties. Net als het EQF kent het de acht niveaus en een instroomniveau met betrekking tot de complexiteit van de leeruitkomsten en de beschrijving van de daarbij behorende leerdomeinen. Deze procedure is tweedelig en vindt op de volgende manier plaats. Als eerste wordt de validiteit van de opleiding beoordeeld, en betreft het een toetsing aan de hand van minimale kwaliteitseisen. Indien de instantie al onder een bepaald kwaliteitsborgingsysteem valt, zoals bijvoorbeeld de NVAO of het SNRO-keurmerk, kan er voor een beperkte toets worden gekozen. De specifieke validiteit eisen worden in de onderstaande tabel uiteengezet. Indien aan de basisvoorwaarden is voldaan, volgt de inschaling aan de hand van de acht niveaus. Deze hebben betrekking tot de context, de vaardigheden en de mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. De precieze descriptoren staan vermeld in de onderstaande tabel. Voor de inschaling wordt het ‘best fit’ methode gebruikt. Wat betekent dat ook al kunnen verschillende descriptoren op andere niveaus getoetst kunnen worden, er uiteindelijk een gewogen uitkomst toegekend wordt op één niveau.

Tabel 1.1 componenten NLQF- inschaling (NCP NLQF 2020a; NCP NLQF 2020b)

NLQF-inschaling Componenten Validiteitstoets* - Rechtspersoonlijkheid - Eigendomsrecht kwalificatie - Continuïteit organisatie - Examinering Inschaling kwalificatie (Best fit methode)

- Context (niet meegewogen) - Vaardigheden

(14)

o Probleemoplossende vaardigheden o Leer- en ontwikkelvaardigheden o Informatievaardigheden

o Communicatievaardigheden - Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid

*Er kan een beperkte toets plaatsvinden indien de organisatie reeds gebruik maakt van één van de goedgekeurde kwaliteitswaarborgsystemen

Voordelen van het NLQF

Volgens het NCP NLQF hebben verschillende partijen baat bij een inschaling, om uiteenlopende redenen. Deze partijen betreffen de opleiders, leerlingen, werkgevers én werknemers.

In de praktijk zijn het de private aanbieders die een verzoek tot een inschaling op een bepaald niveau indienen. Daarvoor moeten er aan veel verschillende elementen gehoor gegeven worden en betreft het daarom een intensief en tijdrovend proces. Daarbij laten de opleiders die inmiddels ingeschaald zijn weten dat dit vaak ten goede is gekomen van de kwaliteit van de opleiding (NCP NLQF, 2020). Zoals reeds besproken worden de kwalificaties middels leeruitkomsten transparanter gemaakt. Om dit te bewerkstelligen zal de opleider de inhoud van de opleiding op die manier moeten communiceren. Het NLQF (NCP NLQF, 2018) maakt onderscheid tussen twee soorten leerresultaten, programme learning outcomes (PLO) en module learning outcomes (MLO). PLO’s richten zich op het bredere leerproces, en waar de student aan het einde van de studie tot in staat is. MLO’s richten zich specifiek op de leeruitkomsten van de inhoudelijke vakken. De gedachte hierachter is dat het niveau van een opleiding zich niet laat vertalen door enkel een optelsom van de resultaten van de modules, maar ook andere vaardigheden die opgedaan worden zijn van belang.

Naast het bieden van transparantie, kent het werken met leerresultaten ook andere voordelen volgens het kwalificatieraamwerk (NCP NLQF, 2018). Ten eerste legt het de inhoud van het curriculum goed vast, wat ten goede zou komen aan de aansluiting van leerstof en de context. Daarnaast biedt het de mogelijkheid om de inhoud meer vraaggericht te sturen, vanwege de leerweg onafhankelijkheid. Dit maakt individueel maatwerk mogelijk. Tot slot kan het werken met leerresultaten gebruikt worden om de evaluatie van een opleiding te bevorderen. Vanwege de duidelijkheid van de uitkomsten kunnen de uitkomsten van de leervaardigheden in de

(15)

praktijk getoetst worden. Dit zou als een blauwdruk voor het ontwerp van de examens en toetsen kunnen fungeren. Het NCP NLQF stelt dat dit continue evaluatie stimuleert en beide componenten elkaar beïnvloeden.

Wettelijke status NLQF

Vooralsnog kent het nationale en Europese raamwerk nog geen wettelijke basis in Nederland. Dit houdt in dat het NCP NLQF, de inschalingsniveaus en vergelijkingen nog niet formeel erkend worden door de overheid. Na de aanbeveling van de Europese Commissie aangaande het EQF in 2008, heeft de overheid het NCP de opdracht gegeven om te beginnen aan de ontwikkeling van het raamwerk en zijn er plannen gemaakt om het vast te leggen in de wet. In 2015 is voor het eerst het Wetsvoorstel NLQF gepubliceerd en ter consultatie voorgelegd (OCW, 2015). Deze ronde is inmiddels afgerond en verwacht wordt dat de voorstel begin 2021 aan de Raad van State zal worden voorgelegd. Het is nog niet bekend wanneer deze zal intreden.

Dit wetsvoorstel dient om een aantal zaken rondom het NLQF en EQF te regelen en vast te leggen. Ten eerste wil het OCW het NCP NLQF formeel aanwijzen als de organisatie die bevoegd is om de niveau duiding uit te geven aan private onderwijsorganisaties. Ten tweede zal bij elk door de overheid gereguleerde waardedocument het NLQF-niveau worden toegevoegd. Ten slotte geeft deze wet het ministerie de mogelijkheid om onjuiste of onterechte vermelding van een NLQF-niveau op een waardedocument te beboeten.

Verwacht wordt dat er veel zal veranderen wanneer de wet van kracht gaat. In het bijzonder zal het ten goede komen van de naamsbekendheid van het EQF/NLQF. Daarnaast liet het kabinet in 2018 weten dat ze overwegen om een NLQF-inschaling als voorwaarde voor het in aanmerking komen voor een individueel publiek leer- en ontwikkeltraject, wat de fiscale aftrekpost studiekosten moet gaan vervangen (Ministerie Algemene Zaken, 2018).

(16)

3. Certificeren

In de voorgaande hoofdstukken is het onderwerp en doel van het onderzoek nader toegelicht, de context waarin het onderzoek plaatsvindt besproken, en zijn de eventuele voordelen die een NLQF-inschaling teweeg kan brengen naar voren gebracht. Dit hoofdstuk zal verder ingaan op de beweegredenen van onderwijsorganisaties om mee te doen, en welke factoren hiervoor van belang zijn. Omdat er tijdens het inschalen van kwalificaties beoordeeld wordt of de opleiding voldoet aan vooropgestelde (kwaliteits-) eisen is het vergelijkbaar met een certificering. Allereerst wordt er aandacht besteed aan de verschillende dimensies omtrent het onderwerp certificeren. Hierna wordt de mogelijke in- en externe meerwaarde van certificering voor de afnemers besproken, gevolgd door de verschillende mechanismen die hier volgens de huidige wetenschappelijke literatuur aan ten grondslag liggen.

3.1 Verplichte versus vrijwillige certificering

Volgens het Kenniscentrum Wetgeving en Juridische Zaken (2016) dient een conformiteitsbeoordeling, waaronder een certificering, om na te gaan of een “product, dienst, persoon, ontwerp of een systeem voldoet aan bepaalde vooraf gestelde eisen”. Het proces verloopt altijd via een onafhankelijke en deskundige instelling en dient vaak het doel om bij te dragen aan de transparantie of de kwaliteitsborging van het product in de markt. Een certificering is een meetinstrument welke voornamelijk te vinden is in de markt en aanbieders kiezen hiervoor om bijvoorbeeld hun concurrentiepositie de versterken of omdat de afnemers hierom vragen.

Verplichte certificering

Echter kan het voor de overheid in sommige gevallen ook geschikt zijn als beleidsinstrument om bepaalde publieke doelen te verwezenlijken. Dit kan volgens het Kenniscentrum (2016) op drie manieren. Ten eerste kan de overheid de ontwikkeling van bepaalde certificeringen op de markt stimuleren die publieke doelen bevorderen en transparantie op de markt creëren. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een duurzaamheidskeurmerk. Belangrijk om hier te noemen is dat dit niet opgenomen wordt in de wet en regelgeving en dat de certificering op geheel vrijwillige basis plaatsvindt. Ten tweede kan de overheid het toezicht of de invulling van de conformiteitsbeoordeling ondersteunen. Ook hier ligt de keuze bij het bedrijf om het proces aan te gaan, vaak wanneer de certificering bedoeld is om te bewijzen dat het aan (een deel van) de regelgeving voldoet. Tot slot kan een certificering opgenomen worden in de

(17)

regelgeving, Hierbij verplicht de overheid een producent of aanbieder om aan vooropgestelde eisen te voldoen, pas daarna is het mogelijk om tot de markt toe te treden. Vaak betreft dit de veiligheidsgarantie van producten of diensten. Deze certificering is daarmee niet vrijwillig van aard.

Vrijwillige certificering

Anders dan verplichte certificering betreft vrijwillige certificering dus een bewuste keuze van een bedrijf of organisatie om zich te conformeren aan externe vooropgestelde normen, of willen bewijzen dit al te doen. Aan dit proces zitten vaak directe en indirecte kosten verbonden. Directe kosten betreffen de kosten verbonden aan het verzoek tot certificering en indirecte kosten komen voort uit de eventuele veranderingen die organisaties moeten doorvoeren om aan de eisen van de certificering te voldoen (Gullison, 2003). In de wetenschappelijke literatuur is er sprake van een relatief geringe hoeveelheid empirische onderzoeken omtrent de motivatie voor en de effecten van het overgaan op vrijwillige certificering, alhoewel het onderwerp in de afgelopen jaren wel aan populariteit wint. Globaal richt het bestaande onderzoek in de literatuur zich op onder andere op het certificeren van duurzame producten (bijvoorbeeld Gullison, 2003 en Gavronski et. al, 2008b) en certificering naar de ISO-kwaliteitsstandaarden, tevens het meest bekende certificeringssysteem (zie bijvoorbeeld Kemenade, 2009; Gullison, 2003). Om de motivatie van organisaties voor het aangaan van een certificering te onderzoeken, is het van belang om naar de voordelen te kijken dat het kan bieden. Kemenade (2009) noemt twee verschillende globale dimensies waar certificering voordelen kunnen opleveren. Deze betreffen de interne meerwaarde en de externe meerwaarde.

3.2 De in- en externe meerwaarde van certificering

De interne meerwaarde van certificering voor een organisatie kan volgens Kemenade (2009) worden afgeleid uit factoren met betrekking op de inhoudelijke invloed op de organisatie. Hieronder vallen bijvoorbeeld de verwachte positieve effecten op de kwaliteitshandhaving of processen van de aanvrager. Ook kan gedacht worden aan bijvoorbeeld de wens voor effectievere communicatie en meer consistentie in de bedrijfsvoering. Zo deden bijvoorbeeld Wiele en Brown (2002) onderzoek naar de interne effecten van een ISO 9000 certificatie, een kwaliteitsmanagement certificering. Hieruit kwam naar voren dat de certificering ervoor zorgde dat er continu aandacht geschonken werd aan de interne kwaliteitsaspecten vanwege de herhaalde bezoeken van de externe audit. Dit stimuleert opvolging van de evaluaties en vertaalde zich in continue aandacht voor de kwaliteit. Samenvattend kan er dus onder de interne

(18)

meerwaarde van een certificering worden verstaan dat de aanvrager de ambitie heeft om positieve effecten op de interne processen van de organisatie te verwezenlijken.

De externe meerwaarde, volgens Kemenade (2009), betreft de voorgenomen waarde die een certificering kan hebben om externe relaties te onderhouden, of om hun positie op de markt te bevorderen. Hieronder kan onder andere worden verstaan de klanttevredenheid, bedrijfsreputatie, of de concurrentiepositie van een bedrijf. Georgiev & Georgiev (2015) ondervonden bijvoorbeeld dat de externe meerwaarde de dominante reden was voor het aangaan van een ISO-certificatie. De mogelijkheid om de concurrentiepositie en naamsbekendheid van het bedrijf te verbeteren bleek doorslaggevend voor het besluit om een certificering aan te gaan. Ook kan druk vanuit de samenleving hier een rol bij spelen. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de huidige certificeringstrend die speelt binnen de houtindustrie. Bedrijven met en zonder winstoogmerk vragen de certificering aan om te bewijzen dat ze betrouwbaar zijn en duurzame standaarden hanteren (Crow & Danks, 2010). Hiermee geven ze gehoor aan de externe druk om duurzamer te produceren. Samenvattend kan er dus gesteld worden dat de externe meerwaarde gerelateerd is aan de relatie en positie op de markt.

3.3 Mechanismen van certificering

Nu duidelijk is gemaakt dat certificeringen zowel een in- en externe meerwaarde teweeg kunnen brengen, is het van belang om uiteen te zetten hoe dit precies in de praktijk werkt. En in het bijzonder welke mechanismen hierbij in werking worden gesteld. Volgens Overdevest en Rickenbach (2005) zijn er grofweg drie manieren waarop een certificering ingezet kan worden: als (1) leer en verbeter mechanisme, (2) marktmechanisme en (3) signaleringsmechanisme. Belangrijk om hier te benoemen is dat deze mechanismen elkaar niet uit hoeven te sluiten. Een aanvrager kan zowel een voorbeeld op de markt willen bereiken en tegelijkertijd de kwaliteit van de organisatie willen borgen. Hetzelfde geldt dan ook voor de ambitie om zowel in- als externe meerwaarde te willen verwezenlijken. Hieronder zullen de verschillende mechanismen nader worden toegelicht.

Certificeren als leer- en verbetermechanisme

Een certificering kan voor interne en vaak gunstige veranderingen zorgen. Hiermee wordt gebruik gemaakt van het leer en verbeter mechanisme. Wanneer een certificering aangevraagd wordt zal er een externe en onafhankelijke audit plaatsvinden dat nagaat of het bedrijf aan de vooropgestelde normen en standaarden voldoet. Hiervoor moeten er vaak componenten

(19)

aangepast worden om aan de criteria te voldoen, en omdat er vaak een periodieke herbeoordeling plaatsvindt, dwingt een certificering een organisatie om continu kritisch naar de eigen bedrijfsvoering te kijken. Ook Overdevest en Rickenbach (2005) vonden hier ondersteuning voor. Zij beschrijven dat dit certificeringsmechanisme, middels van het stellen van duidelijke doelen, een organisatie naar de gestelde standaarden toe kan laten werken, en komt daarmee ten goede van de kwaliteit. Ook kan volgens de auteurs een dergelijk certificeringsschema de verspreiding van kennis binnen de sector bewerkstelligen. Middels de onafhankelijke beoordeling kunnen de “best practices” en bijvoorbeeld het gebruik van de nieuwste technologieën uit de industrie aanbevolen worden. Ander wetenschappelijk onderzoek duidt dan ook dat wanneer organisaties een certificering overwegen om de interne kwaliteit te stimuleren; zij daarmee vaak een cultuurverandering mogen verwachten (Georgiev & Georgiev 2015). Omdat het mechanisme om te leren en verbeteren zich richt op het verbeteren van de organisatie valt daarmee onder de wens voor het creëren van interne meerwaarde.

Certificeren als marktmechanisme

Een van de meest bekende redenen waarom actoren in de private markt zich laten certificeren is om een vermeend voordeel op de markt te realiseren (Overdevest & Rickenbach, 2005). Het marktmechanisme is daarmee wellicht de meest dominante facilitator. In essentie houdt het in dat bedrijven een certificering willen aangaan omdat dit hen expliciete voordelen kan opleveren waar organisaties die dit niet doen geen of minder toegang tot hebben. Hierbij kan gedacht worden aan het verwerven van een betere concurrentiepositie en het bedienen van een specifieke markt. Bijvoorbeeld als de vraag naar een bepaald gecertificeerd product stijgt. Organisaties kunnen zich met de duiding onderscheiden van de andere spelers in de markt.

Zoals eerder benoemd kunnen private certificeringsschema’s in variërende mate worden gestuurd of ondersteund door de overheid Dit komt doordat de richtlijnen van een overheidsinstantie vaak erg breed en generiek kunnen zijn, en daardoor wellicht niet van toepassing zijn voor elk bedrijf. Lytton (2013) bijvoorbeeld, stelt dat dit soort private certificering een aantal substantiële voordelen kan hebben voor zowel de bedrijven als voor de overheid. Ten eerste heeft een private certificering welke zich op slechts een klein deel van de markt richt, de mogelijkheid heeft om meer expertise in huis te halen en intensiever toezicht te houden dan in vergelijking met een overheidsinstantie. Dit maakt dat risico’s beter gereguleerd kunnen worden, de toezicht uitvoeriger is, en de kwaliteit intensiever geborgd. Daarnaast kan er door onderlinge afspraken over de normen te maken in de markt, en dit extern en

(20)

onafhankelijk te beoordelen, er maatwerk geleverd worden die specifiek de relevante doelgroep bedienen.

Naast dat de afstemming specifieker wordt, kunnen de participerende organisaties ook andere op andere voordelen aanspraak maken. Zo kan voor bijvoorbeeld de keuze voor een milieu- en kwaliteitscertificering voor een bedrijf werkzaam in de biobased hebben een grotere kans maken op het ontvangen van overheidssubsidies (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, 2014).

Echter is deze vorm van certificering niet onthouden van kritiek. Onder andere Carola Glitski (2019 p.179) waarschuwt dat, als er meerdere private en vrijwillige certificeringsschema’s actief zijn op dezelfde markt, dit tot een “race to the bottom” kan leiden. Deze certificeringsaanbieders zouden dan onderling met elkaar concurreren om dezelfde bedrijven bij hen aangesloten te krijgen. Het is dan mogelijk dat ze de kwaliteitseisen naar beneden bijstellen in de hoop om toegankelijker te zijn.

Certificeren als signaleringsmechanisme

Een derde en laatste werking die certificering met zich mee kan brengen is het verstrekken van informatie naar de verschillende belanghebbenden in de markt. Dit houdt in dat een certificering informatie verschaft over de inhoud of kwaliteit van een product, dienst of systeem. Daarmee zou het een antwoord kunnen verlenen aan het probleem van informatie asymmetrie op de markt. Onder anderen Wangenheim (2019) stelt dat informatie asymmetrie op de markt plaatsvindt wanneer een consument niet over de volledige informatie over het aan te schaffen product of dienst kan beschikken voordat er een overeenkomst wordt aangegaan. Dit is vaak het geval bij een product of dienst waarbij de inhoud, geloofwaardigheid of ervaring vooraf onbekend is. Pas na aanschaf wordt dit de consument pas duidelijk. We spreken dan van informatie asymmetrie; de producent weet precies wat het product of de dienst waard is, maar de consument weet dat vooraf niet. Een certificering kan hieraan bijdragen doordat het signalen stuurt over de inhoud en kwaliteit van het product en vergroot daarmee de transparantie op de markt. Dit leidt er dan toe dat de informatie onzekerheden afnemen. Zowel de organisaties en de consumenten kunnen hiervan profiteren. De consument is beter in staat om de keuze te maken die bij hun wensen past. De certificering biedt hiermee transparantie. Zo kan een bedrijf in de biobased industrie bijvoorbeeld met een certificaat laten zien dat het volgens de hoogste duurzaamheidsstandaarden werkt. Afnemers zijn bereid hier een meerprijs voor te betalen. Ook

(21)

kan het worden ingezet om het bedrijf te promoten en komt het ten goede voor het bedrijfsimago (Rijksdienst voor Ondernemen Nederland, 2014). Ook Aziz en Chok (2013) beamen dit: in hun onderzoek naar de rol van certificering en de koopintentie van Halal producten, ondervonden zij dat een certificering hielp om het vertrouwen van de consument te winnen. In verschillende

In het geval van het NLQF is het signaleringsmechanisme wellicht extra relevant. In 2014 heeft het coördinatiepunt opdracht gegeven om een evaluerend onderzoek te laten uitvoeren over de meerwaarde die een inschaling aan een kwalificatie zou kunnen toevoegen (Profitwise, 2014). Hieruit bleek dat een inschaling, in de ogen van de aanvrager, onder andere ten goede zal komen van de naamsbekendheid en een bijdrage zal leveren aan de betrouwbaarheid van hun opleiding of cursus. Afnemers weten door het raamwerk precies wat de kwalificatie inhoudt.

3.4 Certificeringen en een NLQF-inschaling

Dit hoofdstuk is nader ingegaan op wat een certificering precies inhoudt en wat voor mechanismen het in mogelijk werking stelt. Voorts is het belangrijk om te reflecteren op welke manier deze van toepassing zijn voor de inschaling van een opleiding bij het NCP NLQF.

Ten eerste, de vergelijking van een inschaling met het concept certificeren. Zoals eerder aangegeven kan allereerst worden beargumenteerd dat de activiteiten van een inschaling en die van een certificering sterk overeenkomen. In beide gevallen wordt er beoordeeld of een product of dienst voldoet aan vooraf bepaalde eisen en/of standaarden. Daarnaast verloopt de beoordeling onafhankelijk en betrekt het deskundigen in het proces. Tot slot is het certificeren zelf doorgaans een aangelegenheid voor actoren in markt. Ook hier voldoet een NLQF-inschaling aan; ook al is het NCP NLQF de instantie aangewezen door de overheid, betreft het een privaatrechtelijke organisatie. In het geval van het NLQF wordt de certificering gebruikt als een beleidsinstrument gericht op het vergroten van de transparantie op de (onderwijs) markt.

Ten tweede het type certificering. Zoals eerder uiteengezet kan er onderscheid worden gemaakt tussen verschillende vormen. Waaronder een certificering met een vrijwillig karakter en verplichte certificeringen. Op dit moment opereert het NCP NLQF nog op geheel vrijwillige basis. Dit houdt in dat het een opleider vrij staat om een inschaling aan te gaan. Omdat hier voor de aanvrager directe en indirecte kosten aan verbonden zijn, ligt het in de verwachting dat een inschaling meerwaarde met zich meebrengt. Deze communiceert het NLQF dan ook op de website. Volgens de organisatie is de meerwaarde tweeledig: de inschaling komt ten goede van

(22)

concurrentiepositie en het formuleren van leerresultaten leidt mogelijk tot een kwaliteitsslag wat ten goede komt van de opleiding (NCP NLQF, 2017a).

3.5 Conceptueel kader

Nu de verschillende motivaties voor en effecten van vrijwillige certificering zijn besproken vanuit de wetenschappelijke literatuur en de relevantie die heeft voor deze scriptie, zal er voorts uiteengezet worden hoe deze relevant zullen zijn voor specifiek dit onderzoek, en tot welke verwachtingen deze kunnen leiden in relatie tot de centrale onderzoeksvraag van deze masterscriptie: ‘Om welke redenen laten private onderwijsorganisaties hun kwalificaties inschalen naar de standaarden van het Nationaal Kwalificatieraamwerk NLQF, en wat waren hierbij hun belangrijkste verwachtingen? Hierna worden de bevindingen samengevoegd in één conceptueel model. Dit zal helpen om de resultaten in context te plaatsen tijdens de analyse.

Factoren voor de motivatie en gewenste effecten van certificering

Dit onderzoek besprak drie verschillende mechanismen die mogelijk werkzaam bij certificeringen: het leermechanisme, marktmechanisme en signaleringsmechanisme. Daarnaast zijn ook twee verschillende dimensies van meerwaarde besproken; de interne en externe meerwaarde. Deze factoren beschrijven welke uitwerkingen certificeringen kunnen hebben, en welke meerwaarde dit kan bewerkstelligen. Daarmee behelzen zij de verschillende aspecten voor de motivatie voor een organisatie om over te gaan op een certificeringsprogramma. Belangrijk om te noemen is dat deze factoren niet exclusief onafhankelijk van elkaar zijn, een certificering kan meerdere gewenste uitwerkingen hebben en meerder effecten teweegbrengen. Onderstaand betreft een beknopte samenvatting van de verschillende factoren, en welke verwachtingen deze zullen hebben voor de motivatie van de respondenten.

Ten eerste het leer- en verbetermechanisme, deze dient voornamelijk het doel om de organisatie intern te verbeteren en het continu aanjagen en nastreven van kwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld het verbeteren van de organisatie ten behoeve van de kwaliteit, of het stimuleren van een bedrijfscultuur waar continu geëvalueerd wordt of er verbeteringen mogelijk zijn. Bekend van het NLQF is dat een inschalingstraject een intensief en complex proces is waar de gehele organisatie onder een vergrootglas wordt gelegd. Reeds ingeschaalde opleidingen hebben tevens aangegeven dat dit ten goede is gekomen voor hun organisatie (Profitwise, 2014). Hierdoor kan verondersteld worden dat er wellicht sprake is van een leer-

(23)

en verbetermechanisme, en dat dit tot de overwegingen van een bedrijf voorafgaand een certificeren behoort. Dit leidt tot de volgende verwachting:

Verwachting 1: organisaties laten hun kwalificaties inschalen om hun organisatie intern te verbeteren

Ten tweede het marktmechanisme, deze beoogt de positie op de markt te verbeteren. In tegenstelling tot overheidsregulatie, biedt een certificering standaarden die zijn opgesteld door de markt. Dit maakt ruimte voor meer bedrijfs- of industrie specifieke standaarden en maatwerk. Ook laat de literatuur zien dat een certificering toegang kan verlenen tot nieuwe markten, voornamelijk als diegene specifieke eisen had waaraan middels een certificering aan wordt voldaan, bijvoorbeeld in branches waar een bepaalde opleiding of cursus verplicht is of waar de overheid deze eisen stelt. Het NCP NLQF is in opdracht van de overheid ontwikkeld en is gespiegeld naar het Europese kwalificatieraamwerk. Ook al is de wettelijke status van het raamwerk nog niet vastgelegd, geeft het private bedrijven die non-formele kwalificaties de gelegenheid om een niveau duiding te ontvangen die vergelijkbaar is met een formele kwalificatie, zonder aan de overige overheidseisen te hoeven voldoen. Dit biedt de aanbieder verschillende mogelijke voordelen. Bijvoorbeeld de mogelijkheid om hun opleidingen beter aan te laten sluiten op de behoeften van de markt, het bieden van maatwerk en kortere opleidingen. Hierom kan verwacht worden dat deze bedrijven zich laten inschalen om hun positie in de markt te verbeteren. Daarnaast biedt het hen de mogelijkheid om zich te onderscheiden van bedrijven die geen gebruik maken van de NLQF-duiding, en komt daarmee ten goede van de concurrentiepositie.

Verwachting 2: organisaties laten hun kwalificaties inschalen om hun positie op de markt te verbeteren

Tot slot en ten derde kunnen certificeringen dienen als signaal, waarin de certificering dient als communicatiemiddel naar derden en de informatie asymmetrie vermindert op de markt. Hier wordt verondersteld dat middels een certificering een bedrijf informatie kan verstrekken over de inhoud, kwaliteit en betrouwbaarheid van het product of dienst. Deze informatie kan gebruikt worden om duidelijk te maken wat het product of de dienst precies behelst, en helpt het consumenten om een geïnformeerde keuze te maken. Het NLQF heeft het primaire doel om inzichtelijk maken wat een student die een opleiding heeft afgerond precies kan, en op welk

(24)

niveau. Dit geldt voor zowel de publieke en de private onderwijsmarkt. Omdat het valt onder het Europese raamwerk is dit tevens internationaal vertaalbaar. In die zin is het raamwerk bij uitstek geschikt om informatie te vertrekken naar derden. In dit geval zijn dit de (aankomende) studenten, vervolgopleidingen en werkgevers. Hierdoor leidt het signaleringmechanisme tot de volgende verwachting:

Verwachting 3: organisaties laten hun kwalificaties inschalen om informatie te verstrekken aan derden

Tot slot zijn er twee dimensies van meerwaarde besproken; de interne en externe meerwaarde. Interne meerwaarde richt zich op de meerwaarde voor de interne organisatie en is daarmee tevens gekoppeld aan het leermechanisme. De externe meerwaarde richt zich naar buiten en op de effecten met betrekking op externe partijen; de consumenten en de markt. Hierom maakt het gebruik van zowel het markt- als het signaleringsmechanisme. Deze dimensies zullen helpen om de analyse op te delen. Omdat het inschalen van een kwalificatie bij het NLQF vergelijkbaar is met het laten certificeren van een kwalificatie, zullen organisaties ook gebruik maken van de mechanismen en het creëren van meerwaarde voor hun organisatie beogen.

Tabel 3.1 conceptueel model in- en externe meerwaarde van certificeren

Motivatie Mechanisme Indicatoren Interne

meerwaarde

Leermechanisme - Kwaliteitsverbetering naar vooropgestelde standaarden - Continue kwaliteitsbewaking - Interne effectiviteit Externe meerwaarde Marktmechanisme Signaleringsmechanisme

- Mark gebaseerde standaarden; in plaats van uniforme

overheidsstandarisatie

- Toegang tot (nieuwe) markten - Concurrentiepositie

- Transparantie

- Bewustwording consumenten

Bovenstaande tabel geeft dus weer welke theoretische concepten van toepassing kunnen zijn voor dit onderzoek. Om te ondervinden of dit daadwerkelijk het geval is bij de keuze voor het laten inschalen van een opleiding bij het NLQF is nader onderzoek nodig. De eerder

(25)

geformuleerde verwachtingen spelen daarom een rol tijdens het voeren van de interviews. De data uit deze interviews worden vervolgens getranscribeerd en gecodeerd. Hieruit zal blijken of deze daadwerkelijk een rol hebben gespeeld tijdens de overwegingen tot inschaling. In het volgende hoofdstuk zal hier verder op worden ingegaan.

(26)

4. Methode

In de eerdere hoofdstukken is de noodzaak en relevantie van het onderwerp besproken, is de huidige stand van de wetenschappelijke literatuur toegelicht en zijn de theoretische concepten die leidend waren dit onderzoek uiteengezet en nader besproken. In dit hoofdstuk wordt er dieper op de onderzoeksmethode ingegaan. Om een antwoord te verlenen aan de onderzoeksvraag zal er op een wetenschappelijk verantwoorde en stapsgewijze manier onderzoek gedaan moeten worden. Dit om de betrouwbaarheid en repliceerbaarheid van het onderzoek te waarborgen. De uiteenzetting van deze methode is op de volgende manier georganiseerd. Ten eerste komt het type onderzoek aan bod. Ten tweede wordt de data besproken: op welke manier is deze verzameld en welke criteria worden er gehandhaafd. Bij de derde stap wordt uiteengezet hoe het onderzoek is verlopen, en op welke manier de data zijn verzameld. Ten slotte wordt er ingegaan op de validiteit en de betrouwbaarheid van deze masterscriptie.

4.1 Type onderzoek

Voor het vormen van een onderzoeksstrategie wordt er vaak onderscheid gemaakt tussen kwalitatief of kwantitatief onderzoek (Bryman, 2012). Bij kwantitatief onderzoek wordt er getracht om de data te kwantificeren en benadert het de data doorgaans met een deductieve benadering, dit houdt dat er vanuit theorieën en hypotheses eventuele conclusies worden getrokken. Kwalitatief onderzoek behelst een andere benadering. Deze wijze stelt de onderzoeker in staat om de ervaringen van mensen in detail te belichten (Hennink, Hutter, & Bailey, 2010). Hierdoor kunnen de percepties van de onderzoeksobjecten gemeten worden. Waar kwantitatieve data over het analyseren van nummers gaan, richten kwalitatieve data zich op het analyseren van woorden. Het hanteren van een kwalitatieve benadering stelt ons in staat om middels diepte-interviews de percepties van de respondenten te ondervinden, en welke betekenissen zij hieraan geven (Hennink, Hutter & Bailey, 2010). Deze informatie kan vervolgens worden gebruikt om te achterhalen wat de meest belangrijke factoren van motivatie er spelen voorafgaand aan een inschaling bij het NLQF.

4.2 Dataverzameling

Om een antwoord te verlenen op de onderzoeksvraag, was het noodzakelijk om tot voldoende relevante data te komen. Voor de totstandkoming van de probleemstelling, het theoretisch kader en het onderzoeksstrategie is gebruik gemaakt van beschikbare wetenschappelijke literatuur,

(27)

onderzoeksrapporten en relevante artikelen op het internet. Om erachter te komen waarom opleiders besloten over te gaan tot een inschaling in het kwalificatieraamwerk moesten er relevante data vergaard en geanalyseerd worden. Dit is gedaan middels semigestructureerde interviews met private onderwijsorganisaties die in de afgelopen jaren tot een NLQF-inschaling zijn overgegaan. Omdat de door de overheid gereguleerde diploma’s allemaal generiek zijn ingeschaald, zijn de private partijen extra interessant voor dit onderzoek. Deze organisaties hebben actief een inschalingsverzoek ingediend, hebben dit zelf bekostigd, en zullen daarvoor dan ook specifieke verwachtingen bij hebben gehad.

De respondenten zijn gevonden middels het NLQF-register (NLQF, 2020) en inmiddels staan hier 67 opleiders ingeschreven met 95 kwalificaties. De respondenten die geïnterviewd werden betreffen mensen binnen de onderwijsorganisaties die direct of indirect te maken hebben gehad met het NLQF-inschalingsproces. Veel verschillende opleiders op elk inschalingsniveau, ongeveer vijftien, zijn uitgenodigd mee te werken aan het onderzoek via de mail. Van tien opleiders kwam een reactie, waaruit zeven interviews tot stand zijn gekomen. De acht overige genodigden gaven aan dat ze vanwege de huidige corona situatie in niet in de gelegenheid waren of niet betrokken zijn geweest bij de inschaling destijds. Een aantal andere bedrijven hebben niet op de uitnodiging gereageerd. De interviews zijn telefonisch of middels videobellen afgenomen, en namen gemiddeld een half uur tot vijfenveertig minuten in beslag. Om een goed beeld te krijgen over de beweegredenen achter de inschaling, is het van belang om een brede vertegenwoordiging van het aantal opleidingen mee te nemen in het onderzoek. Hierom is geprobeerd om respondenten te bereiken die verschillen in het ingeschaalde niveau en aard van de kwalificatie. De ene opleiding betrof bijvoorbeeld een korte cursus, en de ander een volledige 3-jarige opleiding. Voor het NLQF-niveau één tot en met zes is dit gelukt. De twee hoogste niveaus zijn niet meegenomen in dit onderzoek. Verderop in deze scriptie zal er nader op deze limitatie worden ingegaan.

Data-analyse

Nadat de interviews met de respondenten waren afgenomen, moest de data worden gestructureerd om een analyse mogelijk te maken. Middels het opnemen van de gesprekken was het mogelijk om de gesprekken terug te luisteren. Hieruit zijn de verschillende relevante motivaties en beweegredenen die de respondenten benoemden getranscribeerd. Deze zijn tevens opgenomen in Bijlage 2. Middels het codeerproces zijn er verschillende overkoepelende thema’s geïdentificeerd. Deze zijn vervolgens gecodeerd aan de hand van de verwachtingen die

(28)

zijn geformuleerd in de theorie. Deze werkwijze maakt het mogelijk om uit de data de percepties van de respondenten te achterhalen, en hier een betekenis aan te geven. Naast dat via deze manier de verwachtingen afgeleid uit de theorie kon worden getoetst, kon gekeken worden of er ook andere aspecten naar voren zijn gekomen.

4.3 Validiteit en betrouwbaarheid

Ten slotte, en overwegend een van de belangrijkste aspecten bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, betreft de mate van betrouwbaarheid en validiteit van de onderzoeksdesign (Bryman, 2012).

Betrouwbaarheid

De betrouwbaarheid van het onderzoek wordt in grote mate bepaald door de herhaalbaarheid (Bryman, 2012). Dit houdt in dat wanneer het onderzoek opnieuw uitgevoerd zou worden, dit tot dezelfde resultaten zal leiden. Om dit te bewerkstelligen is het van belang dat de onderzoeker stap voor stap en op een gestructureerde wijze te werk gaat. Dit onderzoek probeert hier dan ook gehoor aan te geven, en zal op een zo helder mogelijke manier te werk gaan. Dit door elk deel van het onderzoek goed toe te lichten, en elke gemaakte keuze te onderbouwen. Wegens de kwalitatieve aard van dit onderzoek is het ook van belang dat het coderen van de data op een heldere en structurele wijze wordt uitgevoerd.

Validiteit

De validiteit van een onderzoek richt zich op de integriteit van de conclusies die uit de data worden getrokken. Het gaat hier vaak om de meetvaliditeit en de interne- en externe validiteit (Bryman, 2012). De meetvaliditeit, vooral van toepassing voor kwantitatief onderzoek, richt zich op de vraag of wat er gemeten moet worden, wel werkelijk gemeten wordt. De interne validiteit betreft de causaliteit tussen de gemeten relaties, of er daadwerkelijk gezegd kan worden dat het een het ander veroorzaakt. De externe validiteit bespreekt de generaliseerbaarheid van de onderzoeksuitkomsten, en vraagt zich daarbij af of deze uitkomsten ook zullen gelden buiten de specifieke onderzoekscontext.

Deze masterscriptie streeft naar een valide onderzoek, deze geldt voor zowel de interne als de externe validiteit. Dit onderzoek verkrijgt de data middels semigestructureerde interviews waar er consistent gebruik wordt gemaakt van eenduidige vragen aan de hand van overkoepelende thema’s. Op die manier kunnen de data op een heldere manier met elkaar vergeleken worden. Daarnaast zijn de relevante quotes van de respondenten met betrekking tot het onderzoek aan

(29)

de bijlagen toegevoegd. Indien gewenst kunnen ook de audiofragmenten worden opgevraagd. Op deze manier beoogt het aan de interne validiteit te doen. Daarnaast is vanwege de kwalitatieve aard van het onderzoek is de externe validiteit beperkt. Alhoewel de onderzoekseenheden willekeurig zijn geselecteerd, is geprobeerd om een balans te creëren tussen opleidingen die verschillen in soort en niveau. Op deze manier beoogt het onderzoek de motivaties van de respondenten zo breed mogelijk in kaart te brengen. Echter, gezien het beperkt aantal respondenten, is het doel niet om de bevindingen te generaliseren, maar om na te gaan wat een certificering kan brengen. Ten slotte, de probleemstelling en onderzoeksvraag beoogden enkel het Nederlands kwalificatieraamwerk te onderzoeken, en daarmee inzichten op te doen binnen deze context. Generalisatie naar buiten dit onderwerp is hier daarom ook niet aan de orde.

Wetenschappelijk onderzoek kent limitaties en deze scriptie is hier geen uitzondering op. Het erkennen en benoemen van deze beperkingen is daarom belangrijk, en draagt bij aan het zo transparant mogelijk houden van het onderzoek. Zo is het duidelijk welke keuzes zijn gemaakt. Allereerst het te meten fenomeen. Motivatie is een multidimensionaal begrip wat lastig te meten valt. Dit onderzoek probeert dit zo goed mogelijk te doen door goed door te vragen tijdens de interviews, en verschillende typen motivaties te onderscheiden. Echter valt niet uit te sluiten dat er met de keuze voor het voeren van één op één interviews er de kans bestaat dat de respondent sociaal wenselijke antwoorden geeft. Een tweede limitatie is de subjectiviteit van de onderzoeker. De resultaten van het interview werden gecodeerd en geïnterpreteerd door de onderzoeker. Daarom kan het voorkomen dat een herhaling tot andere uitkomsten leidt. Tot slot zijn er nog de respondenten die niet beschikbaar waren, en in het bijzonder de afwezigheid van de twee hoogste niveaus in het raamwerk. Er kan dus niet met zekerheid vastgesteld worden dat de beweegredenen van bedrijven ook zullen gelden voor de kwalificaties met het hoogste niveau.

(30)

5. Resultaten

In dit hoofdstuk zullen de data worden besproken, waar deze zich toe verhouden en welke centrale thema’s naar voren traden. De analyse is als volgt vormgegeven: allereerst worden de gegenereerde data generiek besproken; wie de respondenten waren en wat de grootste overeenkomsten en verschillen waren. Hierna worden de bevindingen gerapporteerd en georganiseerd naar de generale thema’s die toetraden. Tot slot wordt dit hoofdstuk afgesloten met een tabel die de verschillende benoemde motivaties gestructureerd doelt weer te geven.

5.1 Beschrijving van respondenten

In totaal hebben er zeven interviews met verschillende onderwijsorganisaties plaatsgevonden. Samen vertegenwoordigen zij 16 verschillende ingeschaalde kwalificaties uit het NLQF-register. Een overzicht van alle participanten is te vinden in bijlage 1. De respondenten betreffen bestuursleden, directieleden of programmahouders van de opleiding, en zijn allen op een bepaalde manier betrokken geweest met het NLQF-inschalingsproces. Drie organisaties zijn al relatief lang verbonden aan het NCP NLQF, zij hebben zich tussen 2013-2015 in laten schalen. De overige vier zijn meer recentelijk tot een inschaling overgegaan. Opvallend is dat een opleiding ook leidt tot een door de overheid gereguleerde VMBO-4 opleiding en dat twee organisaties hun opleidingen volledig hebben ontwikkeld naar de standaarden van het raamwerk. Beiden communiceren dit als een volledige “NLQF-opleiding” op hun website. Dit betekent dat de NLQF-werkwijze voor hen leidend is geweest bij de ontwikkeling van het curriculum.

Werk- en denkniveau

Er is één kwalificatie besproken met een inschaling op niveau 1, welke qua niveau dus vergelijkbaar is met basiseducatie 1 of mbo 1 opleiding. Drie kwalificaties kennen het tweede niveau, vergelijkbaar aan het vmbo-tl-niveau, of mbo 2. Twee kwalificatie beschikken over het NLQF-niveau drie, dit houdt in dat het vergelijkbaar is met een mbo 3 opleiding. Voorts zijn er drie opleidingen te volgen op niveau 4, en verhouden zich daarmee tot een havo of mbo 4 diploma. Nog drie kwalificaties bieden onderwijs aan op het 5e niveau, vergelijkbaar met een

HBO-Associate Degree. Tot slot betroffen wederom drie van de onderzochte kwalificaties een opleiding corresponderend aan het niveau van een bachelor studie aan een hbo of universitaire instelling, namelijk NLQF-niveau 6. Dit houdt in dat een breed aantal niveaus is vertegenwoordigd in de resultaten. Alleen het NLQF-niveau 7 ontbreekt in deze scriptie.

(31)

Doelgroep

De studentenpopulatie en doelgroep van de opleidingen bleek ook divers. Uit de interviews bleek dat drie organisaties zich specifiek op jongvolwassenen richten die opzoek zijn naar een beroepsopleiding na het voortgezet onderwijs. Eén kwalificatie binnen deze groep richt zich in het bijzonder op leerlingen afkomstig uit het speciaal onderwijs; voornamelijk voor jongeren met een beperking of gedragsproblematiek. Drie kwalificaties richten zich specifiek op het aanbieden van om- en bijscholingstrajecten, en hebben daarom hun focus op werkenden. Bij twee van deze opleiders was het hebben van minimaal een mbo of hbo-diploma noodzakelijk voor de toelating. Eén organisatie gaf aan geen specifieke doelgroep te hebben en stond open en was toegankelijk voor alle geïnteresseerden.

5.2 Motivatie voor het NLQF

Zoals eerder geschetst zijn er verschillende semigestructureerde interviews gevoerd. Tijdens deze gesprekken is er veel aandacht besteed aan de motivatie en verwachtingen die organisaties hebben bij hun NLQF-inschaling, alsmede de wezenlijke effecten en waar de meerwaarde voor hun ligt. Ook zijn de ervaringen met het gehele proces aan de orde gekomen. Nadat de gesprekken hadden plaatsgevonden zijn de citaten die relevant waren in het kader van dit onderzoek getranscribeerd. Vervolgens zijn deze gecodeerd naar de verschillende categorieën. Hieruit kwamen verschillende overkoepelende thema’s naar voren. Deze thema’s hieronder uiteengezet en zullen de analyse verder vormgeven.

Alternatief op overheidsregulatie

Een dominante overweging voor het overgaan tot een certificering betreft die om het bedrijf een betere relatie met de markt te verlenen. Alle respondenten spraken namens private bedrijven en de opleidingen leiden niet tot door de overheid erkende kwalificaties. De opleiding die ook tot een mbo-4 diploma leidt is hier een uitzondering op. Een van de veelgenoemde voordelen die genoemd werden was de mogelijkheid om een werk- en denkniveau vergelijkbaar met regulier onderwijs toch te kunnen koppelen aan non-formele kwalificaties. Dit uitte zich in verschillende manieren. Eén respondent wilde een betere aansluiting tot de arbeidsmarkt: “We zagen het als een geweldige kans, omdat het NLQF ons niet in een keurmerk drukte of ons in een keurslijf drukte. We hebben op een bepaald moment ook bijvoorbeeld nagedacht om officieel een MBO-licentie aan te vragen, maar dan moet je je pakket zo gaan richten volgens wat de overheid wilde, terwijl wij ons meer afstemmen op wat de bedrijven willen. (Respondent. 6, Bijlage 2)”. Een ander zette de inschaling in om erkenning te krijgen dat de opleiding op een

(32)

hoger niveau lesgaf. Dit omdat dit via de overheid niet mogelijk is: “Maar we gaven eigenlijk veel meer dan niveau 4 [mbo] […] ik wil een hoger niveau. Maar het is allemaal hier vierkant, dus als jij hebt mbo heb je mbo of hbo, en daartussen heb je niets want dat kan niet, want dat mag niet (Respondent 2, Bijlage 2)”. Het was voor hen belangrijk dat hun studenten een diploma ontvangen die het niveau van hun prestaties erkent. Twee respondenten hebben hun opleidingen ontwikkeld rondom de standaarden van verschillende NLQF-niveaus. In beide gevallen betreft dit verkorte opleidingen gericht op het om- of bijscholen van werkende volwassenen. Met het NLQF konden ze wel een niveau duiding geven, maar hoefden de studenten geen volledige meerjarige studie te volgen. Volgens bijvoorbeeld een van deze respondenten was de ‘’ballast’’ van een reguliere opleiding onwenselijk omdat de studenten bij hun al veel praktijkervaring op hebben gedaan, en veelal al in het bezit zijn van de relevante diploma’s (Resp. 1, Bijlage 2). Een vijfde respondent beoogt via het NLQF te bewijzen dat hun leerlingen op een gelijkwaardig niveau werken dan leerlingen die op het reguliere onderwijs zitten (Resp. 4, bijlage 2). Bij de overige twee kwalificaties speelde het NLQF als alternatief op overheidsregulatie geen beduidende rol.

(Internationale) Transparantie

Een aantal respondenten noemde het vergroten van transparantie als een belangrijke reden voor de inschaling. Een respondent vatte deze motivatie helder samen: "Met het NLQF weet je wie je bent en wat je kunt, voor studenten maar ook voor werkgevers. Het verhoogt de transparantie, voor zowel de bedrijven als de studenten." (Resp. 2. Bijlage 2)’’ Ook een tweede organisatie benoemde dit voordeel in het gesprek: “Wanneer toekomstige werkgevers dat papiertje [diploma] zien en denken van oh he dat stempel ken, ik en dat is wat waard. Dan weet ik wat deze medewerker of sollicitant echt wat in huis heeft waar ik wat mee kan (Resp. 5 Bijlage 2)”. Het belang van het creëren van meer duidelijkheid richting de werkgever toe werd door nog twee andere opleiders onderschreven. Een derde respondent benoemde dit bijvoorbeeld: “En dan was het dus heel goed om aan te kunnen geven op welk niveau je stond. Het is zodat duidelijk was wat men kon verwachten van de kandidaat (Respondent 6, Bijlage 2)”. De vier overige respondenten benoemden dit niet als een belangrijke motivator.

Daarnaast werd ook het internationale aspect benoemd. Het NLQF is afgeleid van het Europees kwalificatieraamwerk, dit houdt in dat een niveaubepaling in Nederland dezelfde waarde elders in Europa kent. Voor de meerderheid van de opleidingen was het internationale aspect van het raamwerk van belang. Voor drie aanbieders was dit van groot belang en voor twee was dit

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

pleistocene streken: voor 1950 bij Breda, Ootmarsum en Venlo pleistocene zandgronden en ja, maar onbekend welke soorten Z-Limburg Waddeneilanden Terschelling, Zeeland

The first FOCAC meeting in 2000 agreed on a three year action plan to boost Sino-African trade and investments; cancelling African countries debts to China; increasing

Het Nederlands Kwalificatieraamwerk (NLQF) maakt het mogelijk om niveaus van zowel publieke als private kwalificaties te vergelijken.. Het NLQF bestaat uit 8 niveaus en

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Behalve dat dit een indicator kan zijn voor de (erva- ren) aantrekkelijkheid van het raadslidmaatschap van de betreffende partij, geeft dit ook inzicht in de omvang van

Omdat de bezoekers op elk willekeurig moment in een van deze groepen ingedeeld werden en baliemedewerkers niet op de hoogte waren van het type handvest (ambities, weinig ambitieus,

De gegevens in de GBA moeten worden ontleend aan een limitatief aantal brondocumenten (dit kunnen authentieke akten zijn zoals opgemaakt in de burgerlijke stand, maar ook