• No results found

Kennisbasis Thema 1 ; Duurzame ontwikkeling van de groene en blauwe ruimte, jaarrapportage 2009

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kennisbasis Thema 1 ; Duurzame ontwikkeling van de groene en blauwe ruimte, jaarrapportage 2009"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

KENNISBASIS THEMA 1

Duurzame ontwikkeling van de groene en blauwe ruimte

Jaarrapportage 2009

(2)
(3)

KENNISBASIS THEMA 1

Duurzame ontwikkeling van de groene en blauwe ruimte

Jaarrapportage 2009

Eindredactie: Prof. dr. Paul Opdam en Ing. Anne Oosterbaan, Environmental Sciences Group, WUR Paul.Opdam@wur.nl

met bijdragen van

ir. Carmen Aalbers (ESG) drs. Jolanda van den Berg (SSG) dr. Mark Dickey-Collas (CVO) dr. Dolf de Groot (ESG) drs. Bert Harms (ESG) dr. Koen Kramer (ESG)

prof. dr. Han Lindeboom (IMARES) ir. Onno Rosenschoon (ESG) dr. Annemiek Smit (ESG) dr. ir. Marian Stuiver (ESG) dr. Claire Vos (ESG)

(4)
(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord

7

1. Aansluiting op beleid, markt en maatschappij

8

2. Kennisleemte en doelstelling

10

3. Resultaten en wetenschappelijke vernieuwing

11

Kerncompetentie 1 11

Speerpunt “Ruimte in de ondergrond” 11

Speerpunt “Ecologische veerkracht” 12

Kerncompetentie 2 14

Speerpunten “IPOP kust en zee” en “Duurzaam ruimtegebruik mariene systemen” 14

Speerpunt “Groen in urbane systemen” 16

Kerncompetentie 3 17

Speerpunt “SELS” 17

Kerncompetentie 4 20

Speerpunt “Gebiedsontwikkeling” 20

Speerpunt “Kennisbenutting en kenniscoproduktie” 21

Kerncompetentie 5 23

Speerpunt “Scaling and governance” 23

Wageningen Systems 24

4. Kennisdoorstroming

26

5. Publicitaire output

29

6. Samenwerking

31

7. Vooruitblik 2010

32

8. De internationale dimensie

34

9. Bijdrage aan oplossing maatschappelijke vraagstukken

36

Bijlage 1 Wetenschappelijke publicaties uit KB1-2009 projecten in gerefereerde tijdschriften 38

(6)
(7)

Voorwoord

Kennisbasis thema 1 is in 2009 inhoudelijk en organisatorisch sterk vernieuwd. Die verbouwing had een drieledig doel: een eendimensionale programmastructuur, een sterkere koppeling tussen wetenschappelijke vernieuwing en maatschappelijke herkenbaarheid, en een sterkere sturing op het ontwikkelen van de com-petentie van WUR om integrale visies op, evaluaties van en oplossingen voor complexe ruimtelijke proble-men te kunnen ontwikkelen.

Dit jaarverslag vertoont de sporen van die verbouwing. We willen in de terugblik op 2009 profiteren van de helderheid die de nieuwe structuur van 10 speerpunten brengt, de nieuwe speerpunten van 2010 die in 2009 zijn voorbereid onder de aandacht brengen en ook laten zien hoe daar in 2009 op is vooruitgelopen. In hoofdstuk 3 wordt inhoudelijk aandacht besteed aan alle speerpunten, gegroepeerd naar hun bijdrage aan een viertal kerncompetenties.

De hoofdstukken 1 en 2 zijn ontleend aan de nieuwe themabeschrijving. Deze laten daardoor impliciet zien hoe het denken over het thema zich heeft ontwikkeld. U ziet daarin dat duurzame ruimtelijke ontwikkeling niet langer een parapluconcept is, waar de meest uiteenlopende projecten onder pasten. Het concept duurzame ontwikkeling is verder uitgewerkt en heeft daardoor de basis kunnen vormen voor een samen-hangende visie op het thema, met daarvan afgeleide vraagstellingen. Duurzame ontwikkeling is hier dus ge-bruikt om verschillende stromingen in de wetenschap inhoudelijk met elkaar te verbinden, op weg naar in-terdisciplinaire theorievorming.

Met deze vernieuwing gaat KB1 een nieuwe looptijd van 4 jaar in, een periode waarin kennisintegratie top-prioriteit krijgt.

Ik hoop dat dit jaarverslag, door het te plaatsen in het licht van de vernieuwing, voor u, lezer, een goed in-zicht geeft in hoe KB1 nog beter werkt aan de kennis van morgen.

(8)

1. Aansluiting op beleid, markt en maatschappij

KB1 ontwikkelt wetenschappelijk vernieuwende kennis gericht op een verwachte toekomstige maatschappe-lijke vraag naar kennis. Daarbij gelden de volgende maatschappemaatschappe-lijke trends als leidraad.

1. Streven naar duurzame ontwikkeling (EU Lissabon Agenda, Millenium Assessment, kennisarena leefomgeving);

2. Toenemende vraag naar kwaliteit leefomgeving in en om de stad (Grote stedenbeleid, Nota Ruimte, Strategische kennisagenda Ruimte VROM);

3. Toenemende multifunctionaliteit in het agrarische landschap (Agenda Landschap, Programma Mooi Nederland, Kennisagenda landschap, hervorming van het EU-landbouwbeleid);

4. Invoeren ruimtelijk gedifferentieerd beheer en multifunctionaliteit in het mariene gebied (EU mariene strategie, Visserijbeleid)

5. Adaptatie van de ruimte aan klimaatverandering, in het bijzonder m.b.t. water en natuurbeheer (cie. Veerman, white paper EU, advies IBO natuur);

6. Aanpassen natuurbeleid aan nieuwe inzichten (Beleidsprogramma Biodiversiteit, advies Interdepar-tementaal Beleids Onderzoek Natuur)

7. Decentralisatie van het ruimtelijk beleid, van government naar governance (Nieuwe wet Ruimtelijke Ordening)

8. Toenemende effecten van globalisering op handelen in gebieden (Beleidsprogr. Biodiversiteit) 9. Toenemende onzekerheid in ruimtelijke ontwikkelingen, o.a. door klimaatverandering en

globalise-ring, daardoor meer onzekerheid besluitvorming (adaptatie ruimte aan klimaatverandering) 10. Oplossen kennisparadox, vraag naar effectievere kennis voor beleid- en gebiedsprocessen

Sociale dimensie

Economische

dimensie Fysiek-Ecologi-sche dimensie Planning, regelgeving, financieren, organiseren klim aatv eran derin g Urban isatie Ruim tegeb ruik B e s tu u rl ijk e d e c e n tr a lis a ti e

Figuur 1 Duurzame ontwikkeling van de ruimte betekent een aanpassing van het fysieke systeem in een proces van planning, regelgeving, financiering en maatschappelijke organisatie waarbij ecologi-sche, economische en sociale waardecreatie wordt afgewogen, en een fysieke omgeving wordt ontworpen die de verwachte waarde kan genereren. Verstedelijking, veranderingen in landgebruik en klimaat zijn belangrijke drivers, de bestuurlijke decentralisatie compliceert het bereiken van duur-zaamheid.

(9)

KB1 vertaalt bovenstaande trends in discipline- en sectoroverstijgende kennisvragen.

1. Principes van duurzaamheid worden niet systematisch toegepast, zijn nauwelijks uitgewerkt en spelen geen rol als kwaliteitsindicator in besluitvorming. Er is behoefte aan een gemeen-schappelijk leerproces waarmee we dit kunnen verbeteren. Welke integrale concepten en ken-nishulpmiddelen t.b.v. planning en ontwerp kunnen daarbij een rol spelen, en hoe?

2. Ruimtelijke aanpassingen worden nog te sectoraal ingestoken, waardoor kansen op synergie worden gemist, en minder rendement wordt gerealiseerd. Ook systeemkennis is te sectoraal georganiseerd (bodem, water, vegetatie, diersoorten, sturing, financiering). Hoe kan een inte-grerende wetenschap worden ontwikkeld, die bodem en water verbindt met landgebruik en groenblauwe functies, natuur en landschap verbindt met platteland en stad, marktdenken ver-bindt met de publieke vraag, en het fysiek systeem verver-bindt met het sociale systeem?

3. Overheden zijn op zoek naar nieuwe vormen van regie. Er is een groeiende behoefte aan plan-ning- en ontwerpmethoden die de “grand design” vervangen door een continu proces van sti-muleren en coördineren van initiatieven van samenwerkende private en publieke partijen. In de samenleving volgen kennisdragers en kennissystemen elkaar in snel tempo op. Kennisstromen zijn minder controleerbaar. Hoe kan kennis over “adaptive governance” worden verbonden met financiële arrangementen en regelgeving, en met de beperkingen en potenties van het fysieke systeem? Welke nieuwe sturingsprincipes volgen daaruit en hoe gaan deze om met duurzaam-heid?

4. Veel ruimtelijke functies, bijv. ecologische, recreatie- en waterfuncties, vragen om structurele en functionele samenhang op regionaal en (inter)nationaal schaalniveau. Zonder die samenhang is lokale waardeontwikkeling niet kosteneffectief. De bestuurlijke aandacht is echter gericht op decentralisatie. Hoe kan wetenschap er toe bijdragen dat de optelsom van vele lokale ge-biedsontwikkelingsprojecten tot duurzame meerwaarde leidt?

5. De dynamiek in het ruimtegebruik en de onzekerheid in besluitvorming nemen toe, door globa-lisering en klimaatverandering. Hoe kan het fysieke systeem zodanig worden ingericht dat het in staat is tot herstel zonder verlies van herstelvermogen en onvervangbare functies, zoals bo-demfuncties en biodiversiteit. Hoe kan rekening worden gehouden met onverwachte verande-ringen?

6. Politieke regeerakkoorden kijken slechts 4 jaar vooruit. Hoe kan de wetenschap een rol vervul-len in het voeden van een debat over ambities op lange termijn, en de sturing daarop, vooral m.b.t. publieke waarden zoals ecosysteem- en landschapsdiensten?

7.

Innovaties. Vanuit de wetenschap worden veel technische oplossingen gelanceerd. Nieuwe we-tenschappelijke inzichten tonen aan dat het implementeren van dergelijke oplossingen effectie-ver effectie-verloopt wanneer wordt uitgegaan van waarden en probleempercepties van betrokken par-tijen, en van hun kennis. Dit raakt de vraag naar de toegevoegde waarde van wetenschap.

(10)

2. Kennisleemte en doelstelling

In duurzame ruimtelijke ontwikkeling gaat het om verandering, om aanpassing aan nieuwe gebruik- en bele-vingswensen. In KB1 wordt de ruimte opgevat als een fysieksociaal systeem. Het fysieke systeem onder-houdt functies, waar gebruikers en bezoekers waarde aan toekennen. Waarde van de ruimte staat centraal als motief voor handelen. KB1 gaat uit van drie principes van duurzaamheid:

• Door verandering gaat ruimte beter functioneren of is beter bestendig tegen toekomstige verande-ring, en wordt daardoor waardevoller voor gebruikers. Dat wil zeggen: de aanpassing van het fy-sieke systeem stelt het systeem in staat zodanig anders te functioneren dat de beoogde meer-waarde worden gehaald.

• De fysieke aanpassing leidt tot waardecreatie op kleine en grote schaal (dus zonder afwenteling van kosten van hier naar elders),

• Het ruimtesysteem behoudt het vermogen tot waardecreatie op de lange termijn (zonder afwente-ling van kosten van nu naar straks).

De doelstelling van KB1 is hierop gebaseerd: Ontwikkelen van nieuwe wetenschappelijke inzichten, concep-ten en methoden voor het fysiek aanpassen van de ruimte en besluitvorming daarover tbv duurzaam gebruik van de groene en blauwe ruimte.

De hoofddoelstelling wordt uitgewerkt in vijf doelstellingen, afgeleid van de drie principes voor duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Deze leiden tot de volgende beoogde resultaten:

1. Concepten en methoden voor de ruimte als fysieksociaal systeem, met waarden (PeopleProfitPla-net) waarover wordt onderhandeld, dat wordt aangepast aan nieuwe inzichten en behoeften. 2. Inzichten over aanpassingsmogelijkheden van het fysieke systeem om blijvend te kunnen

functione-ren, bij verschillende waardepercepties, bijv. de intrinsieke waarde van natuur naast de nutswaarde. 3. Inzichten in de wisselwerking tussen ruimtelijke patronen en processen op verschillende

schaalni-veaus in het fysieksociale systeem; methoden om deze zichtbaar te maken, alsmede de conse-quenties van aanpassingen en kansen op het creëren van meerwaarde.

4. Inzichten verwerven in consequenties van aanpassingen op lange termijn, en methoden waarmee die inzichten kunnen worden ingebracht in besluitvorming, bij toenemende onzekerheid.

5. Inzichten hoe deze kennis toepasbaar kan worden gemaakt voor uiteenlopende maatschappelijke leerprocessen, waarbij de wetenschap partner is. Bijzondere aandacht voor het ontwikkelen van de competentie om ruimtelijke oplossingen te ontwerpen.

KB1 kiest in de periode 2010-2013 voor een accent op kennisintegratie. De implicatie van deze keuze is een sterke sturing op beta-gamma integratie, met als doel een sterk groeiende competentie om complexe maatschappelijke problemen in ruimtelijke aanpassingen adequaat te kunnen formuleren en effectief te kun-nen helpen oplossen. Dat betekent niet dat al het onderzoek interdisciplinair moet verlopen, maar wel dat mono-disciplinair onderzoek moet zijn georiënteerd op het ontwikkelen van een integraal kennisbouwwerk. Deze doelstellingen gelden zowel voor het terrestrische deel van de groenblauwe ruimte (dus inclusief het oppervlaktewatersysteem) als voor het mariene systeem (inclusief de kustzone).

(11)

3. Resultaten en wetenschappelijke vernieuwing

De informatie over resultaten en wetenschappelijke vernieuwing is geordend volgens de kerncompetenties die zijn beschreven in de Visie op het Domein Groene en Blauwe Ruimte en Klimaatverandering. Hierbij is een keuze gemaakt uit de vele projectresultaten, waarbij is “voorgesorteerd” op herprogrammering naar 10 speerpunten.

Kerncompetentie 1

Het kunnen leveren van feiten en verklaringen, condities en opties voor het duurzaam en klimaatbestendig beheer van bodem, water, lucht, soorten en ecosystemen; afzonderlijk en in hun interactie.

Speerpunt “Ruimte in de ondergrond”

Speerpunt “Ruimte in de ondergrond” is per 1 januari 2010 van start gegaan. Hieronder een overzicht van projecten die onder dit speerpunt vallen die reeds in 2009 liepen. Het speerpunt zal inhoudelijk worden ontwikkeld in de eerste maanden van 2010. Voor nieuwe projecten vanaf 2010 worden de nieuwe prioritei-ten sturend. De trekker per 1 januari 2010 is Annemieke Smit, plaatsvervangend is Jack Faber (beiden WUR-Alterra).

Speerpunt “Ruimte in de ondergrond” zet in op het meten&modelleren van bodem(eco)systeemkennis, op het benoemen&vertalen van deze kennis in ecosysteemdiensten, teneinde deze kennis te kunnen benutten

voor een duurzame inrichting van de groene ruimte. De projecten in 2009 waren vooral gericht op de eer-ste twee onderdelen.

Meten&Modelleren omvat niet alleen projecten die zich richten op metingen aan oorzaak-gevolg-relaties in het bodemecosysteem en het modelleren hiervan. Er is ook ruimschoots aandacht voor het ontwikkelen en toetsen van methoden, waardoor de informatie van (bodem)kaarten beter kan worden benut.

Het project ‘Regional pilot platform as EU contribution to a Global Soil Observing System (e-SOTER)’ is hier een voorbeeld van. Het draagt bij aan de ontwikkeling van methoden voor onzekerheidsanalyse en digitale bodemkartering, waaronder het in kaart brengen van bodembedreigingen (landdegradatie). Nauwkeurige en actuele bodemkaarten vormen belangrijke basisinformatie benodigd bij het uitvoeren van LNV beleid, zowel op het terrein van landbouw (duurzame agroproductie, nitraatrichtlijn, mestbeleid, biologische landbouw) als natuur (instandhouding en herstel natuur(waarden), instandhouding en bevorderen kwaliteit leefomgeving, behoud van biodiversiteit, ecologische hoofdstructuur, Natura-2000). Dit project heeft een Europese dimen-sie en draagt daarmee ook bij aan benodigde ontwikkelingen voor de Europese bodemstrategie.

In 2009 is binnen dit project een validatieprotocol voor de e-SOTER-producten ontwikkeld, dat internationaal is gepresenteerd via congres en paper. Verder zijn methoden voor evaluatie van bodembedreigingen be-schreven en heeft er een conversie plaatsgevonden van GLC2000 naar CORINE landgebruiksklassen ter voorbereiding op de analyse van bodembedreigingen. Het project is in 2008 begonnen en loopt tot en met 2012. Resultaten van 2009 omvatten vooral de eerste stappen in het grote geheel en zijn veel gericht op een goede ‘communicatie’ tussen modellen en projectpartners. Het project past de Data Uncertainty Engine (DUE) toe in case studies. De DUE software tool helpt gebruikers de onzekerheid in spatio-temporele gege-vens te kwantificeren en slaat deze op in een database. Deze informatie is essentieel bij (ruimtelijke) onze-kerheidsanalyses en zal in de komende jaren worden toegepast.

Het project ‘Digital soil mapping (DSM) in a man-dominated environment’ heeft veel met het vorige project te maken, maar is in een verder stadium van uitvoering. Digitale bodemkartering (DSM) is een innovatieve, ef-ficiënte en zich snel ontwikkelende techniek voor de aanmaak en opslag van bodeminformatie. DSM combi-neert veld- en laboratoriumgegevens met aanvullende gegevens, zoals satellietbeelden, digitale

(12)

hoogtemo-dellen en klimatologische bestanden. Dit project heeft tot doel de bouw en toepassing van DSM mohoogtemo-dellen die ook de mens als belangrijke bodemvormende factor expliciet meenemen. In 2009 is een artikel over de ontwikkeling en toepassing van DSM methodologie voor update van de 1:50.000 bodemkaart van Drenthe gepubliceerd. Het doel was om de nationale bodemkaart bij te werken zonder daarvoor veldmetingen te ver-richten. Op basis van aparte modellen voor de tien belangrijkste bodemtypen die voorkomen in Drenthe is een kaart vervaardigd. De theoretische zuiverheid van deze nieuwe kaart was 67%. De schatting van de ac-tuele zuiverheid bedraagt 58%, wat 6% hoger is dan de acac-tuele zuiverheid van de oorspronkelijke bodem-kaart. Daarnaast is ook onderzoek naar DSM van kwantitatieve bodemeigenschappen (organisch stofgehal-te) in Drenthe uitvoergevoerd en opgestuurd naar een wetenschappelijk tijdschrift.

Het project ‘Klimaatverandering en Ecosysteemdiensten: Kunnen niet-kerende grondbewerking en akker-randen de waterberging in agrarische landschappen verbeteren door verhoogde regenwormendiversiteit?’ valt vooral onder de categorie benoemen&vertalen. Dit project onderzoekt de rol van regenwormendiversi-teit in de waterregulerende capaciregenwormendiversi-teit van de bodem, en de betekenis van perceelsranden en bufferstroken als dispersiebron daarbij, in wisselwerking met agrarisch beheer. De relatie tussen regenwormendiversiteit en waterretentie staat hierin centraal. Omdat de invloed van aangepast beheer op de waterretentie in de praktijk niet op perceelsniveau, maar vooral op landschapsniveau van belang is, wordt in de onderzoekaan-pak specifiek gekeken naar de kwantitatieve impact van aangepast beheer op de waterretentiefunctie van het landschap. Het project is in augustus 2009 van start gegaan. Sinds die tijd zijn veldexperimenten op proefbedrijf Broekemahoeve (Lelystad) en Westmaas (Hoekse Waard) gestart, waarbij voor de Broekema-hoeve opbrengstdata zijn verzameld voor de eerste gewassen (oogst 2009). Daarnaast zijn bemonsterin-gen uitgevoerd voor bodemchemische en fysische karakterisering en voor rebemonsterin-genwormen. De wormen zijn geïdentificeerd op soort. Chemische en fysische laboratorium analyses zijn in uitvoering. In 2010 komen hiervan de resultaten beschikbaar.

Het project ‘Microbiële diversiteit in relatie tot duurzame landbouw’ is in ene verder gevorderd stadium. Voor het bedrijven van duurzame vormen van landbouw is een goede nutriëntenretentie van groot belang. Vooral stikstof (N) spoelt in de vorm van nitraat gemakkelijk uit en vormt dan een belangrijke factor in opbrengst reductie. Bij het minimaliseren van N-verliezen spelen micro-organismen een zeer belangrijke rol, omdat zij bijdragen aan het (tijdelijk) vasthouden van N in de bodem. De hypothese van dit project was dat in bodems met lage N input en een lage nitraatuitspoeling de aanwezigheid van oligotrofe bacteriën veel groter zou zijn dan die van copiotrofe bacteriën. Metingen aan grasland en bouwland met lage N input en lage nitraatuit-spoeling laten inderdaad een lagere aanwezigheid van copiotrofe β-Proteobacteriën zien en in het bouwland was de aanwezigheid van oligotrofe Acidobacterien inderdaad hoger. Hieruit wordt geconcludeerd dan ver-anderingen in de belangrijker bacteriegroepen indicatief zijn voor de bodems met lage nitraatverliezen. Bo-vendien werd er gewerkt aan methoden waarmee genen kunnen worden gekwantificeerd, die een rol spelen bij denitrificatie en lachgasvorming. Lachgas is niet alleen een sterk broeikasgas, de emissie ervan draagt ook bij aan de verliezen van stikstof uit de bodem.

Speerpunt “Ecologische veerkracht”

“Ecologische veerkracht” is een doorlopend speerpunt vanuit de oude thema-opzet (speerpunttrekker Koen Kramer, plaatsvervangend is Piet Verdonschot (beiden WUR-Alterra)

Een belangrijk wetenschappelijk resultaat voor 2009 was de publicatie van het artikel: Dispersal failure con-tributes to plant losses in NW Europe door Ozinga et al. (Ecology Letters 12: 66–74), met co-financiering vanuit het speerpunt Ecologische Veerkracht. Op 10 februari tijdens de afsluitingsceremonie van de se bijeenkomst van de Netherlands Ecological Research Network (NERN) heeft Wim Ozinga voor de jaarlijk-se Best Paper Awards de 2e prijs gekregen voor de ‘best scientific papers in ecology and evolution publis-hed in 2009’.

Het betreft onderzoek aan verlies aan plantensoorten als gevolg van tekortschietende dispersie. Voor veel plantensoorten zijn de geschikte leefgebieden teruggedrongen tot kleine eilandjes van ecologische rijkdom in een zee van ongeschikt leefgebied. Voor de overleving van planten in zulke versnipperde landschappen is voldoende transport van zaden tussen deze eilandjes cruciaal. In tegenstelling tot dieren zijn planten voor het zaadtransport afhankelijk van externe middelen, zoals wind, water, vogels en de vacht of mest van

(13)

zoogdieren. Deze transportmiddelen vormen het verspreidingsmechanisme waar immobiele planten volledig van afhankelijk zijn. Door veranderend landgebruik is de effectiviteit van deze infrastructuur in de 20e eeuw sterk aangetast. Dit heeft geleid tot grote verschuivingen in de samenstelling van de Nederlandse flora. Het huidige natuurbeleid is onvoldoende toegesneden om deze sluipende effecten van landschapsversnippering tegen te gaan. Dit vraagt om een versterking van verspreidingsmechanismen voor planten binnen de EHS en in aangrenzende multifunctionele landschappen.

Andere wetenschappelijke producten, in dit geval gefinancierd door zowel het speerpunt Ecologische Veer-kracht als het EUNetwork of Excellence EVOLTREE, waren het artikel: Modelling exploration of the future of European beech (Fagus sylvatica L.) under climate change - Range, abundance, genetic diversity, and adap-tive response, door Kramer et al. (Forest Ecology and Management, in press), en de presentatie daarvan op het IUFRO (International Union of Forest Research Organisations) in Japan en de jaarlijkse stakeholders ver-gadering van EVOLTREE met daarin vertegenwoordigers van bosbeherende organisaties en scientific offi-cers van DG-Research.

In dit artikel werden vier modelbenaderingen toegepast voor de evaluatie van de effecten van klimaatveran-dering op de geografische verspreiding van beuk in Europa. Een belangrijk resultaat is dat genetische adap-tatie mogelijk is aan de grenzen van het areaal en dat bosbeheer daar een belangrijke faciliterende rol in heeft. Deze adaptatie betreft de timing van bladontplooiing aan de noordgrens en grotere efficiëntie in wa-ter gebruik aan de zuidgrens van het areaal. Een bosbeheer dat zich richt op regelmatige groepenkap en gebruik maakt van natuurlijke verjonging laat een grotere adaptatiesnelheid zien dan zowel niets-doen be-heer, als de meer gebruikelijke schermkap. De snelheid van aanpassing is ongeveer de helft wat nodig zou zijn om klimaatverandering teniet te doen, zodat er nog steeds een belangrijk effect van klimaatverandering op de verspreiding van beuk in Europa verwacht kan worden.

Binnen het speerpunt Ecologische Veerkracht hebben we veel aandacht besteed aan de analyse van het verband tussen enerzijds functionele levensgeschiedeniskenmerken en anderzijds zowel veerkracht als adaptief vermogen. Het eerste artikel over dit onderwerp vanuit het speerpunt is gepubliceerd door Kuiter, Kramer en Schaminée getiteld: Plant diversity, species turnover and shifts in functional traits in coastal dune vegetation: Results from permanent plots over a 52-year period. (Journal of Vegetation Science, 20: 1053-1063).

Duingraslanden met een hoge biodiversiteit bleken beter bestand tegen verstoringen dan duingraslanden met een meer monotone samenstelling. Op basis van historische gegevens ontleend aan waarnemingen in permanente kwadraten hebben we veranderingen in duinvegetaties geanalyseerd, die optraden door gewij-zigde milieucondities, zoals toename in stikstofdepositie, verzuring, verdroging, ander beheer of klimaat-verandering. We hebben plantensoorten ingedeeld aan de hand van levensgeschiedeniskenmerken. Met de-ze functionele benadering valt te begrijpen welke processen er zich afspelen binnen ecosystemen die zijn blootgesteld aan milieuveranderingen, bijvoorbeeld als gevolg van een veranderend klimaat. De analyses lie-ten zien dat duinvegetaties met de grootste diversiteit aan soorlie-ten het meest robuust zijn en het minst rea-geren op een verstoring. Naarmate er in een duingrasland meer soorten voorkomen, zijn de populaties van deze soorten stabieler. Dankzij een hoge functionele biodiversiteit is er ook een grotere variatie mogelijk in reacties op de verstoringen.

Een tweede artikel over de analyse van levensgeschiedeniskernmerken is resubmitted naar Functional Ecol-ogy Two approaches for analysing trait attributes and diversity in order to assess ecological resilience: a case study of earthworm communities, door De Lange,, Kramer en Faber.

Verder is een belangrijk resultaat voor 2009 het gereedkomen van het Nederlandstalige boekje Ecologische Veerkracht. Hierin wordt de historie, de concepten, het lopende onderzoek en consequenties van ecologi-sche veerkracht en aanverwante begrippen als adaptief vermogen en ecologisch geheugen voor natuurbe-heer en -beleid toegelicht en uitgewerkt voor een breed publiek. Het boekje is uitgegeven voor de Koninklij-ke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging en de 2e druk is in voorbereiding. Genoemde concepten voor natuurbeleid zijn in 2009 op verschillende gelegenheden gepresenteerd waaronder een bijeenkomst met vertegenwoordigers van verschillende directies van LNV en op de COP15 klimaatconferentie in Kopenha-gen.

(14)

Ten slotte is het concept rurale veerkracht als voorwaarde van plattelandsontwikkeling en verbinding tussen sociale- (People), economische (Profit) en ecologische- (Planet) veerkracht op verschillende gelegenheden gepresenteerd, waaronder de nationale pers.

Kerncompetentie 2

Het kunnen vertalen van fysisch0ecologische processen, in ruimte en tijd, naar patronen en processen op het niveau van landschappen, stroomgebieden en kustzones, en deze geïntegreerde kennis kunnen verbinden met en verbeelden in oplossingen voor duurzaam integraal ruimtegebruik.

Speerpunten “IPOP kust en zee” en “Duurzaam ruimtegebruik mariene systemen”

(waarin opgenomen WOT CVO)

IPOP Zee0 en kustzones is een samenwerking tussen KB1 en KB2 (trekker Han Lindeboom, IMARES). Dat betekent dat sommige projecten niet zozeer bijdragen aan de doelstellingen van KB1 maar eerder aan die van KB2. Het speerpunt bestaat uit 5 thema’s:

1. Het veranderende mariene systeem

2. Ecologisch geoptimaliseerde kustverdediging

3. Gebruik van zee- en kustgebieden voor nieuwe productie 4. Klimaatbestendige Deltametropool

5. Een integrerend thema “Governance” dat ook terugkomt in alle andere subthema’s. Per thema lopen DLO en AIO projecten, waarvan belangrijke uitkomsten in 2009 waren:

In thema 1, het veranderende mariene ecosysteem, is ingezet op het verkrijgen van additionele fondsen uit een aantal grote financieringbronnen. IMARES heeft aanvragen ingediend bij NWO, Wadden academie en EU. Dit is zeer succesvol geweest. Vier aanvragen bij het Nationaal Programma Zee- en Kustonderzoek (ZKO)

zijn gehonoreerd en sinds 2008 wordt onderzoek gedaan aan bodemdieren, vissen, vogels en modellering. Bij het Waddenfonds is met succes het project Mosselwad ingediend, naast veel onderzoek door eigen per-soneel naar de ontwikkeling van litorale en sublitorale mosselbanken zal begin 2010 een additioneel AIO project worden opgestart. Door de EU is het project MESMA (Monitoring en Evaluation of Spatially Managed Areas) gehonoreerd waarbij de WUR betrokken is bij het maken van een management systeem voor de Noordzee. Voor ZKO-Noordzee zijn in 2009 totaal 23 voorstellen ingediend waarvan 8 met IMARES als trek-ker en 5 met IMARES als deelnemer. Na een voorselectie waarbij 11 van onze voorstellen doorgingen vindt nu de definitieve beoordeling plaats waarbij de kans zeer groot is dat één van onze voorstellen begin 2010 gehonoreerd zal worden.

In thema 2 is met behulp van een nieuw ontwikkeld metapopulatiemodel (METAPOP) het effect onderzocht van het aanleggen van alternatieve broedgebieden voor een kustvogel zoals de visdief indien artificiële broedgebieden in havens verdwijnen. Resultaten laten zien dat dit goed kan werken mits er een periode van overlap is tussen het bestaan van oud en nieuw broedhabitat. Hoe langer deze overlap duurt, hoe minder de populatie last heeft van de overgang. Als er echter een gat optreedt tussen het verwijderen van oud broed-habitat en de aanleg van nieuw broedbroed-habitat, kan dit langdurige negatieve gevolgen hebben voor de popula-tie.

In het project Harde kustverdediging het seizoensverloop onderzocht in de doorworteling van een twintigtal dijken om vast te stellen of meer flexibiliteit mogelijk is. Uit de studie blijkt het seizoen duidelijk van invloed te zijn, maar de toetsingsperiode blijkt wel met enkele maanden verlengd te kunnen worden. Ook kunnen zomertoetsingen eventueel teruggerekend worden naar de wintersituatie.

In thema 3 is het belangrijkste project “Zeeuwse Tong”, dat inmiddels heeft geresulteerd in de oprichting van Stichting Zeeuwse Tong waarin 10 bedrijven, Hogeschool Zeeland en Wageningen-UR zijn

(15)

vertegen-woordigd. Het doel van Stichting Zeeuwse Tong is de ontwikkeling van een nieuwe economische sector op basis van binnendijkse zoutwateraquacultuur.

Ten aanzien van thema 4 is er een enorme groei en belangstelling voor het thema kustveiligheid. N.a.v. het advies van de ‘tweede Deltacommissie’ wordt momenteel het Deltaprogramma ontwikkeld, waar vanzelf-sprekend veel aandacht is voor kustveiligheid, maar ook voor de verzilting van de kustzone en de waterkwa-liteit. Het ministerie van LNV wordt bij de ontwikkeling van het Deltaprogramma betrokken, en is trekker van de gebieden Z-W Delta en Waddenzee. Kustveiligheid is ook in de open call 2e tranche Kennis voor Klimaat een belangrijk thema, en Wageningen UR onderzoekers maken deel uit van een consortium die op dit on-derwerp een voorstel heeft ingediend voor meerjarig verdiepend onderzoek naar multifunctionele klimaatro-buuste waterkeringen, duinvorming, internationale vergelijking bescherming tegen zeespiegelstijging en ver-zilting in de kustzone.

Een belangrijk model voor toekomstige effecten van klimaatveranderingen is het bodemdalingsgebied op Oost-Ameland waar de bodem als gevolg van gaswinning de afgelopen ruim 20 jaar ca. 35 cm is gedaald, terwijl er hier geen enkele vorm van kustverdediging aanwezig is. Belangrijke conclusies uit een evaluatie van de data zijn: (1) bodemdaling (en dus in de toekomst: zeespiegelstijging) leidt eerder tot winst dan tot verlies aan natuurwaarden, (2) op plaatsen die regelmatig overstromen, wordt de bodemdaling grotendeels gecompenseerd door opslibbing, en (3) er is een terugkoppeling tussen bodemdaling en opslibbing: hoe sneller de bodem daalt, hoe groter de opslibbing.

Het project verzilting en effecten op de veehouderij verzameld informatie over de huidige omvang en aard van verzilting in Nederland, de effecten van verzilting op melkveehouderij (gezondheid, welzijn en productie melkvee) in kustgebieden en het karakter van transitieprocessen vanwege klimaateffecten in de zuidweste-lijke delta (Zeeland, Zuid-Holland). Ook is een veldonderzoek gaande dat inzicht geeft in de huidige beleving van klimaatverandering onder actoren in en rond het Lauwersmeer (‘Lauwersland’).

In het onderzoek naar Governance staat o.a. de vertrouwensrelaties tussen stakeholders in de Nederlandse visserijsector centraal. Die vertrouwensrelatie blijkt namelijk nogal eens te ontbreken en dit kan een obsta-kel zijn wanneer partijen moeten samenwerken om bijvoorbeeld een meer duurzame visserij te bereiken. Er wordt aan een proefschrift gewerkt en inmiddels is het eerste artikel ingediend.

In september heeft een visitatie, naast een positieve beoordeling, aanbevelingen gedaan voor meer focus en meer internationale projecten in dit IPOP. Besloten is in 2010 te concentreren op twee thema’s: 1) Open Zee en 2) Kustgebieden en Estuaria.

Gebruik makend van kennis uit de oude thema’s m.b.t. ruimtegebruik, klimaatverandering, gebieds-bescherming, mariene productie en governance zullen deze 2 thema’s begin 2010 verder ingevuld worden.

Voor WOT0CVO was 2009 een vruchtbaar jaar. De KB-WOT-financiering werd vooral gebruikt voor het ga-randeren van een goede kwaliteit van methoden die essentieel zijn voor het programma als geheel. Interna-tionale samenwerking draagt in belangrijke mate bij aan deze doelstellingen. Een toegevoegde waarde werd bereikt door KB middelen in te zetten voor EU- projecten over klimaat, visreproductie en de invloed van de visserij op de visstand.

Twee grote KB-WOT- projecten die in 2009 werden afgerond, waren RECLAIM en FISHACE. RECLAIM onder-zocht de invloed van klimaatverandering op vis. Het toonde aan dat de meeste recente publicaties over dit onderwerp in hun interpretatie van de invloed van klimaatverandering naïef waren geweest. Door geen reke-ning te houden met energetische en fysiologische gevolgen van een warmer wordende omgeving, zijn de gevolgen, zoals in eerdere studies werden voorspeld, niet reëel en waarschijnlijk te eenvoudig voorgesteld. Bijvoorbeeld geen rekening houden met veranderingen in wind die met klimaatsveranderingen zijn geassoci-eerd, is een omissie vooral in gebieden zoals de zuidelijke Noordzee. Het is zeer goed mogelijk dat de windrichting een even groot effect heeft op het mariene milieu als veranderingen in temperatuur. FISHACE onderzocht de onvoorziene gevolgen van visserij op de genetisch aanpassing van vissoorten als reactie op exploitatie. Het project resulteerde in twee publicaties in het tijdschrift Science. Het onderzoek toonde aan dat de manier waarop de vispopulaties worden geëxploiteerd (selectiviteit en timing) even belangrijk is als de mate van visserijdruk. Er wordt een nieuwe benadering voorgesteld met betrekking tot de beoordeling van de effecten van visserij op visbestanden.

(16)

Het KB-WOT programma Visserij heeft innovatie gestimuleerd door het toepassen van nieuwe methodes voor bemonstering en analyse en het ontwikkelen van nieuwe ideeën. Als gevolg hiervan wordt bijvoorbeeld de biomassa van schelpdieren in de Waddenzee tweemaal hoger geschat dan voorheen. Het KB-WOT pro-gramma zorgt er voordurend voor dat in de toekomstige wetenschapsbehoeften voor WOT en LNV wordt voorzien. Het zorgt er ook voor dat de belangrijkste expertise die nodig is voor de WOT gehandhaafd blijft en dat de kwaliteit van de expertise wordt verbeterd.

Over het geheel bekeken is het programma van 2009 succesvol geweest in het bevorderen van vernieu-wing, het anticiperen op toekomstige behoeften van LNV en de maatschappij, het opleveren van relevante producten en publicaties, het stimuleren van een internationale aanpak en het versterken van de kennis bin-nen IMARES.

Speerpunt “Groen in urbane systemen”

Het speerpunt “Groen in urbane gebieden” is een nieuw speerpunt, vanaf 1-1-2010 getrokken door Carmen Aalbers (WUR-Alterra), plaatsvervangend is Stijn Reinhard (WUR-LEI). Binnen dit speerpunt wordt o.a. ge-werkt aan de volgende sub-thema’s:

- de relatie tussen de mens, zijn sociale omgeving en de groen-blauwe ruimte - het klimaatbestendig maken van steden

- stadslandbouw

- de handelingsruimte van actoren / ook in een context van krimp - ruimtelijke concepten en –principes op diverse schaalniveaus

- expertise in modellen, geografische modellen en –gegevens van groen-blauwe ruimte in stedelijke gebieden.

Het speerpunt levert een bijdrage aan het verminderen van de afstand tussen burger en natuur, het ter dis-cussie stellen van het compacte stad denken, veronderstelde oorzaak van omgevingsongelijkheid en ver-groting van de afstand tussen burger en natuur. Het speerpunt wil zoeken naar nieuwe denkrichtingen, min-der regels, inspiratie en kennis die integraal is. Het wil zoeken naar ruimtelijke visies die alternatieven bie-den, en samenwerking die leidt tot bruikbare inzichten die ook werken bij afnemende overheidsfinanciën. Ruimtelijke concepten en onderzoek in samenwerking met actoren worden ingezet als beproefde middelen om meer integrale kennis te ontwikkelen van een hoger toepasbaar gehalte. Enkele eerste stappen zijn ge-zet om met aanverwante speerpunten op deelterreinen gezamenlijke case studies te doen ten behoeve van de ruimtelijke concepten.

Het speerpunt wil bijdragen aan bescherming tegen effecten klimaatverandering, instandhouding en herstel van natuur(waarden) in urbane gebieden en in stand houden en bevorderen kwaliteit leefomgeving. Met het oog op de sterke groei van de stedelijke wereldbevolking ligt er een enorme uitdaging in de minder ontwik-kelde urbane gebieden om de bevolking van ecosysteemdiensten te voorzien waaraan zij behoefte heeft en ecosystemen in en nabij de stad overeind te houden. WUR kennis kan hierbij een rol spelen.

Het speerpunt verkent momenteel de mogelijkheden om de Wageningse kennis en expertise van GIS en modellen te versterken op het gebied van stedelijke gebieden. We verwachten dat dit de internationale ken-nispositie van WUR ten goede komt.

Enkele speerpuntprojecten voor 2010 zijn:

1. Bridge, sustainable urban planning decision support accounting for urban metabolism (decision support tool),

2. PULSAR: Peri-urban landscape services, attractiveness and recreation (model development)

Het project PULSAR beoogt een instrument te ontwikkelen dat beleidsmakers helpt het recreatieve aanbod in een regio meer vraaggericht te plannen. Er wordt voortgebouwd op een bestaand vraag- en aanbodanalysemodel (AVANAR), waarin de groene recreatiemogelijkheden alleen in kwantitatieve zin aan bod kwamen. Het streven is het model te verfijnen door ook rekening te houden met de gevraagde en geboden kwaliteiten van het recreatieve groenaanbod. Hierbij wordt aan de vraagkant uitgegaan van het motief waarmee men recreëert. In 2009 is het model technisch verder ontwikkelt om dergelijke aan-bodkwalificaties mogelijk te maken. Inhoudelijk is een eerste exercitie uitgevoerd voor het veelvoorko-mende motief 'er even tussenuit'. Hierbij staan zaken zoals contrast met de alledaagse, veelal stedelijke

(17)

omgeving en rust & ruimte centraal: een mooie natuurlijke omgeving met niet te veel medegebruikers en/of lawaai. De meerwaarde van een kwalificering van het aanbod in deze termen wordt momenteel onderzocht.

3. Spatial concept as expression of area-related discourses (publication)

4. Afwegingskader multifunctioneel recreatief landschap op basis van belevingssferen 5. Naar een klimaatbestendige stad.

Kerncompetentie 3

Het kunnen vertalen van fysisch0ecologische en sociaal0economische pro0 cessen en indicatoren van regionale schaal naar nationale en internationale schaal, en het verbinden van dit inzicht met beleidsopties voor duurzame ontwikkeling en beheer in rurale en urbane gebieden.

Speerpunt “SELS”

Het speerpunt “Sustainable Ecosystem and Landscape Services” is een doorlopend speerpunt. De trekkers zijn Dolf de Groot (Environmental Systems Analysis Group, Wageningen University), Leon Braat (Alterra) en Roel Jongeneel (LEI).

Een essentieel probleem in afwegingen rond het gebruik van ruimte, natuur en landschap is dat de baten van natuur en landschap niet, onvoldoende of verkeerd in traditionele kosten-baten analyses worden mee-genomen en meegewogen. Het Speerpunt Ecosystem & Landscape Services (SELS) is daarom gericht op het ontwikkelen van operationele kennis en instrumenten voor een evenwichtige afweging van de sociaal-culturele, ecologische en economische (meer)waarde van ecosysteemdiensten op regionale schaal t.b.v. duurzame inrichting en beheer van de “groene en blauwe ruimte”.

Het onderzoek in SELS is georganiseerd rond een 3-tal thema’s:

1. hoe kunnen ecosysteem- en landschapdiensten (beter) worden gekwantificeerd en gemodelleerd? 2. hoe kunnen deze diensten gewaardeerd worden, en hoe kan deze waarde omgezet worden in

con-crete financiering?

3. hoe kunnen deze waarden beter worden meegenomen in kosten/baten-analyses en besluitvorming? Naast een 13-tal specifieke onderzoeksprojecten die zich met deze deelvragen bezig houden is er een 4e thema dat beoogt te onderzoeken hoe deze kennis m.b.t. ecosysteem- en landschapdiensten omgezet kan worden in praktische instrumenten voor planning, inrichting en beheer aan de hand van een tweetal integrende case studies: het Nationaal Landschap Groene Woud (in Nederland) en het Baviaanskloof Biosfeer re-servaat in Zuid-Afrika.

Onderzoek in Thema 1 richtte zich in 2009 op de invloed van “groen” op luchtkwaliteit, met name fijnstof, plaagbeheersing en waterzuivering. Enkele resultaten:

 er is een methode uitgewerkt om de bijdrage van groene landschapselementen aan een schonere lucht te bepalen; uitgewerkt voor fijn stof (PM10)

 er is een methode ontwikkeld voor ‘stapeling’ van plaagbeheersingsdiensten met verschillende typen landschapselementen als bron.

Onderzoek in Thema 2 betrof o.a. belevingswaarde van het landschap, onderzoek naar landschappreferen-ties, en financiering van landschapdiensten. Enkele resultaten:

 Analyse van de economische baten van het Waterpark Lankheet en ontwikkelen financiële arrangemen-ten voor betalen van ecosysteemdiensarrangemen-ten

 Analyse van de landschapsvoorkeuren voor het Nederlandse landschap via www.myplacetobe.eu. Onderzoek in Thema 3 richtte zich op het inpassen van ecosysteem diensten, en waarden, in MKBA’s en de ontwikkeling van een interactief ruimtelijk planning- en afwegingsmodel. Enkele resultaten:

(18)

 T.b.v. de ontwikkeling van een evaluatiekader zijn criteria voor het effectief ontwerpen van ecosys-teemdiensten gekoppeld aan groenblauwe netwerken.

 M.b.v. RITAM, een interactieve ruimtelijke planningsmethode, is geprobeerd een ‘optimaal’ veerkrachtig landschap te ontwikkelen waarbij diverse aspecten (ecosysteem diensten) zijn meegenomen.

Onderzoek in Thema 4, betrof het verder bundelen van deelonderzoek uit Thema’s 1-3 in het Nationale Landschap Het Groene Woud en het verder ontwikkelen en toetsen van het ‘SELS-Framework’ (zie fig 1). En-kele resultaten:

 Concept artikel over het inzetten van landschapsdiensten (m.n. natuur, waterretentie, recreatie en luchtkwaliteit) voor gebiedsontwikkeling aan de hand van de casestudy Het Groene Woud

 In de Baviaanskloof is het SELS raamwerk verder toegepast middels een 4-tal MSc-thesis rapporten over de sociaaleconomische en ecologische effecten van restoratie van ecosysteem diensten in relatie tot landgebruikscenario’s. Een stakeholder-workshop en policy-brief waren gewijd aan de ontwikkeling van PES (Payment for Ecosystem Services) mechanismen waarover uitgebreid is bericht op de Neder-landse en Belgische TV en in kranten.

Naast dit “veldwerk” is in Thema 4 een literatuuronderzoek uitgevoerd om te onderzoeken in hoeverre het concept “ecosysteem diensten” momenteel reeds in landschapplanning gebruikt wordt en een PhD-traject voortgezet dat gericht is op de toepassing van ecosysteemdiensten als conceptueel kader voor landschap-planning.

De meeste van de hierboven genoemde projecten worden in 2010 afgerond.

Naast de wetenschappelijke kennis en vernieuwing binnen de afzonderlijke projecten is een belangrijke meerwaarde van SELS de ontwikkeling van een samenhangend conceptueel raamwerk (zie figuur 1). In 2009 is dit raamwerk gebruikt als “kapstok” voor een wetenschappelijk artikel over de belangrijkste reste-rende wetenschappelijke uitdagingen en lacunes m.b.t. ecosysteem & landschapdiensten (De Groot et al., 2009)1. Dit artikel zal o.a. als basis dienen voor een internationaal congres gepland in 2011.

Fig. 2 Visualisatie van de SELS thema’s en de samenhang daartussen

De (voorlopige) resultaten van het SELS onderzoek zijn in 2009 gepresenteerd, en bediscussieerd op een symposium (29 okt. 2009) waarin de toepassing van deze kennis in een aantal belangrijke maatschappelijk beleidsvelden centraal stond: de discussie rondom de EHS (met name de kosten en baten), het Beleidspro-gramma Biodiversiteit (waardering en financiering) en de Natuurverkenning 2011 (kwantificering van eco-systeemdiensten).

1

De Groot., R.S., R. Alkemade, L. Braat, L. Hein, L. Willemen. 2009 “Challenges in integrating the concept of ecosys-tem services and values in landscape planning, management and decision making” in Burkhard, Petrosillo & Costanza (eds).. Ecosystem Services – bridging ecology, economy and the social sciences”. Special Issue in J. Ecological Com-plexity. 20-NOV-2009 DOI 10.1016/j.ecocom.2009.10.006

(19)

Een belangrijke doelstelling van SELS is het verdiepen van kennis m.b.t. ecosysteem- en landschapdiensten om dit voor de toekomst beter toepasbaar en toegankelijk te maken voor het analyseren van beleidsopties voor duurzame inrichting en beheer van rurale gebieden. Dit vergt een goede verbinding tussen onderzoek en onderwijs; momenteel worden 4 van de 15 projecten (ruim 25%) uitgevoerd als PhD-projecten en met name het Baviaanskloof-project is een zeer vruchtbare voedingsbodem voor vele MSc-projecten.

Het wetenschappelijk nivo, en de relevantie van het SELS onderzoek, tenslotte, kan afgeleid worden uit het feit dat diverse SELS onderzoekers participeren in internationale onderzoekprogramma’s, zoals de TEEB-studie (The Economics of Ecosystems & Biodversity” – zie: www.teebweb.org ) en het Ecosystem Services Partnership (www.es-partnership.org)

Nadere informatie over dit Speerpunt kan gevonden worden op www.ecosystemservices.nl

Speerpunt “Biodiversiteit en ecologische netwerken “

Het speerpunt “Biodiversiteit en ecologische netwerken” is per 1 januari 2010 van start gegaan. De trekker per 1 januari 2010 is Claire Vos, plaatsvervangend is Irene Bouwma (beiden WUR-Alterra).

In 2009 heeft een verkenning van dit nieuwe speerpunt plaatsgevonden. Het speerpunt richt zich op het maatschappelijke probleem dat de Natura 2000 gebieden in Europa nog onvoldoende in staat zijn de biodi-versiteit op termijn te beschermen. Uit een analyse van de Europese commissie (EC, 2010) komt als een belangrijke oorzaak naar voren dat de Natura 2000 gebieden onvoldoende als een netwerk functioneren. Hoewel artikel 10 van de Habitatrichtlijn erop gericht is de connectiviteit te vergroten door maatregelen in het landschap tussen Natura 2000 gebieden, komt dit (vrijwillige) artikel onvoldoende van de grond. Kli-maatverandering versterkt de effecten van habitatfragmentatie omdat 1) soorten waarvan de geschikte kli-maatzone opschuift als gevolg van klimaatverandering deze door fragmentatie van leefgebied niet kunnen volgen; 2) de toename van intensiteit en frequentie van weersextremen tot grotere aantalschommelingen en extinctie van populaties leidt, waarbij herstel langzamer verloopt in gefragmenteerde ecosysteemnetwer-ken. Het verbeteren van de ‘green infrastructure‘ (groenblauwe dooradering) wordt in de “White paper on climate adaptation” als een belangrijke adaptatiemaatregel voor natuur gezien (EC, 2009).

Veranderingen van het landgebruik en klimaatverandering vormen hiermee de grootste bedreiging voor de biodiversiteit. De opgave ligt erin hoe de ruimtelijke samenhang van het Natura 2000 netwerk kan worden verbeterd door maatregelen te nemen in het omringende landschap. Natuurlijke elementen in het multifunc-tionele landschap kunnen bijdragen aan de connectiviteit en draagkracht van het ecologisch netwerk. Deze relatie is echter nog onvoldoende gekwantificeerd. Bovendien vraagt adaptatie aan klimaatverandering om het koppelen van netwerken op een grotere geografische schaal dan we gewend zijn. Ook de mate waarin weersextremen een rol gaan spelen en hoe deze het beste kunnen worden opgevangen is nog onvoldoende bekend. De vraag doet zich dan voor waar binnen Europa de beste kansen liggen voor het klimaatbestendig maken van het Natura 2000 netwerk bijvoorbeeld door de vorming van internationale klimaatcorridors en hoe deze supra-regionale (landgrens overschrijdende) belangen in de regionale besluitvorming kunnen wor-den meegenomen. Het onderkennen van verschillen in Europa op het gebied van ruimtelijke orwor-dening en be-sluitvormingsprocessen is hierbij essentieel. Ook vragen delen van Europa waar de huidige ruimtelijke kwali-teit nog voldoende, maar juist een toekomstige intensivering van landgebruik wordt verwacht, om andere oplossingen en mogelijk ook andere beleidondersteunende instrumenten.

De hervorming van het landbouwbeleid biedt kansen voor het bevorderen van de connectiviteit en klimaat-adaptatie. Dit vraagt om een nadere uitwerking van groene diensten en klimaatdiensten en welke sturings-maatregelen en incentives daarbij effectief kunnen zijn. Ook hier doet zich de vraag voor hoe hier in verschil-lende delen van Europa over wordt gedacht. De integratie van klimaatadaptatiemaatregelen voor natuur met andere functies, zoals adaptatiemaatregelen ten behoeve van de waterhuishouding biedt ook kansen. Het koppelen van de ecologische behoeften (hoeveel green infrastructure is nodig en waar levert dit het meeste op) aan de kansen die zich voor doen vanuit de integratie van functies in het multifunctionele

(20)

land-schap (wat zijn deze kansen en waar) vraagt enerzijds om ruimtelijke optimalisatie instrumenten en ander-zijds om ontwerp bouwstenen die toepasbaar zijn in regionale planvormingsprocessen.

Kerncompetentie 4

Het kunnen verbinden van kennis over duurzaam ruimtegebruik met besluit0 vorming en organisatievraagstukken volgens de principes van duurzaam be0 heer en ontwikkeling

Speerpunt “Gebiedsontwikkeling”

Voor dit speerpunt (trekker Marjan Stuiver, plaatsvervangend Gert-Jan Noij, beiden WUR-Alterra, Martijn van der Heide (WUR-LEI) en Hein Korevaar (WUR-PRI) is een verkenning uitgevoerd. De centrale vraag van het speerpunt is: (Hoe) kan integrale kennis een impuls zijn voor duurzame gebiedsontwikkeling?

Voor de verkenning is aan de hand van de bestudering van de casus Westelijk Veenweidegebied en via in-terviews van en een workshop met betrokken partijen in dat gebied nagegaan tegen welke kennisvraagstuk-ken en kennisvraagstuk-kennisleemten men aanloopt en welke fundamentele vragen in het onderzoek opgenomen zouden moeten worden.

Kennis uit het project “Sedimentatie in uiterwaarden; relaties met natuurontwikkeling en beheer” heeft twee wetenschappelijke artikelen en twee (internationale) congresbijdrages opgeleverd. De resultaten worden vertaald en toegepast in beleidsondersteunend onderzoek over klimaatverandering en de houdbaarheid van riviernatuurdoelstellingen en onderzoek naar hydromorfologische processen in het rivierengebied: inventari-satie van kansen en evaluatie van (herstel)maatregelen. Grondstoffenwinners, zoals baksteenfabrikanten, hebben belangstelling voor de te ontwikkelen expertise.

De hoofddoelstelling van het project “Meervoudige milieumonitoring voor gebiedssturing in de Noordelijke Friese Wouden” is om voor de Noordelijke Friese Wouden (NFW) te komen tot een monitoringsmethodiek om daarmee gebiedsgericht milieubeleid te onderbouwen. Als tweede is de doelstelling om gebiedsrelevan-te kennis gebiedsrelevan-ten aanzien van het gebiedsrelevan-terugdringen van milieukundige verliezen gebiedsrelevan-te verspreiden. In 2009 is gewerkt aan de afronding van de rapportage van de integrale analyse van de resultaten ten behoeve van gebiedstu-ring. Dit project koppelt op basis van een integrale milieuanalyse van gebieden technische kennis over mili-eukwaliteit aan bestuurlijke gebiedsprocessen, waarbij het de bedoeling is dat uiteindelijk het NFW-gebied zelf de verantwoordelijkheid neemt voor de milieukwaliteit en de monitoring daarvan. Vooral op het gebied van waterkwaliteit en ecologische randvoorwaarden is er veel interactie met de vereniging NFW, het Wet-terskip Fryslân, Provincie Friesland en LNV-Noord geweest.

Kennis uit het project “Zelfsturing en Profit Noord Friese Wouden” wordt aangeleverd voor het ontwikkelen van gebiedsgestuurde groepen die zich op de regionale markt rondom integrale duurzame ontwikkelings-vraagstukken ontwikkelen. Verspreiden van deze kennis via de Vereniging Noord Friese Wouden en samen-werking met Transforum leidt tot bekendheid en expertise opbouw over gebiedsontwikkeling Op maat ge-sneden bestuurskundige kennis (zelfsturing, netwerksturing, innovatieprocessen, gebiedsgericht beleid) wordt in dit kader ontwikkeld en aangeleverd. Het project levert twee concept artikelen op basis van partici-patie in het proces.

Het project Desire streeft ernaar de verwoestijningsproblematiek aan te pakken met een multidisciplinaire benadering in gebieden waarin diverse verschillende verwoestijningsprocessen (zoals bv bosbranden, ver-zouting, erosie, begrazing) dominant zijn. Daarbij zal uitgebreid worden samengewerkt met belanghebben-den, gebruik makend van participatieve methoden. Het project streeft naar het verrichten van toonaange-vend onderzoek, resulterend in publicaties met hoge impact. De volgende activiteiten zijn uitgevoerd: be-schrijving van de biofysische en sociaal-economische context van de studiegebieden (WB1), dataverzame-ling van ‘desertification indicators’ (WB2), beschrijving en selectie maatregelen voor duurzaam landgebruik (WB3), implementatie test-plots voor maatregelen (WB4), ontwikkeling model voor simuleren van scenario’s voor klimaatverandering, beleid en outmigration (WB5) en disseminatie (WB6). Veel aandacht is besteed aan het verspreiden van de opgedane kennis op andere manieren, zoals door deelname aan internationale

(21)

net-werken en congressen., en door de opgedane kennis toegankelijk te maken via internet (www.desire-his.eu). Met een budget van 9 miljoen Euro is het project een goed voorbeeld van een groot internationaal project dat werkt aan duurzame landbouw en duurzaam landgebruik.

Kennis uit het project “Decentralisatieparadox” resulteert in een proefschrift op basis van vier artikelen in in-ternational peer-reviewed journals. De uitkomsten zijn vertaald in beleidsondersteunend onderzoek voor provincies en rijksoverheid rond vraagstukken van sturing, decentralisatie en gebiedsprocessen. Dit KB pro-ject is mede gebaseerd op BO-propro-jecten uit het verleden. In 2010 wordt in het propro-ject “Leren van Gebieds-processen” in opdracht van LNV en enkele gebiedscommissies gebruik gemaakt van de kennis uit dit KB-project.

Kennis uit het project “My place to be” is gericht op het achterhalen van landschapspreferenties van Euro-peanen. Ecosystems kunnen een belangrijke service leveren aan Recreatie en Toerisme. Binnen het project is daarom in 2009 een verkenning uitgevoerd van Europese geografische data die gebruikt kunnen worden voor een Europese versie van de website www.myplacetobe.eu. Daarnaast is een analyse gemaakt van de landschapsvoorkeuren van buitenlanders voor het Nederlandse landschap via www.myplacetobe.eu. Dit on-derzoek draagt bij aan de volgende grote maatschappelijke vraagstukken in het LNV-domein: (8) Instand-houding en herstel natuur(waarden) en (9) in stand houden en bevorderen kwaliteit leefomgeving.

Het project “Evaluatie gebiedenbeleid” heeft een vergelijking van gebiedsvormen uitgevoerd, op de vier as-pecten ontwerp, organisatie, draagvlak en financiering. Hieruit is eind 2009 een conceptwetenschappelijk artikel voortgekomen. Dit artikel gaat in op de vraag: Hoe organiseer je de benodigde ruimtelijke transities en het daarvoor benodigde maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak?

Speerpunt “Kennisbenutting en kenniscoproduktie”

Trekkers per 01-01-2010: Jolanda van den Berg (SSG, LEI) en Eveliene Steingröver (ESG, Alterra).

Het speerpunt Kennisbenutting en kenniscoproductie richt zich op wetenschappelijke kennisproductiepro-cessen op het terrein van duurzame ontwikkeling van de groenblauwe ruimte. Het speerpunt heeft een bij-zonder karakter, omdat het de professie van de onderzoeker problematiseert en hun functioneren onder-zoekt. Het object is de wetenschap zelf, niet de samenleving of fysieke systemen. Na een mid-term review (eind 2008) is het speerpunt aangescherpt op de volgende 3 deelgebieden:

1. Relevante systeemkennis; 2. Rollen en competenties; 3. Methoden voor grenswerk.

Het speerpunt omvatte in 2009 een doorlopend promotie onderzoek en vier nieuwe projecten.

Het project “The role of research in competing claims context” is in 2007 van start gegaan en zal in 2011 resulteren in een proefschrift op basis van minimaal vier artikelen in internationale wetenschappelijke tijd-schriften. Het project richt zich op de vraag hoe wetenschap en wetenschappelijke kennis wordt gemobili-seerd in de praktijk van duurzame ontwikkeling, en genereert daarmee relevante kennis voor verschillende van de vier deelgebieden van het speerpunt. Onderzoeksvragen zijn gerelateerd aan de verschijningsvor-men van wetenschap en factoren die van invloed zijn op de impact van wetenschap en wetenschappelijke kennis in de praktijk. Het onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van twee case studies: Ontpoldering van de Noordwaard (Ruimte voor de Rivier) en Duurzame biobrandstofproductie in Mozambique. Beide casussen hebben te maken met landgebruikveranderingen waarbij multiple stakeholders op verschillende schaalni-veaus betrokken zijn, en grote belangen een rol spelen. Het casus onderzoek naar besluitvormingsproces-sen rond de ontpoldering van de Noordwaard laat zien dat vergroting van de effectiviteit van wetenschappe-lijk onderzoek in relatie tot complexe en onzekere vraagstukken zoals bijvoorbeeld klimaatsverandering, in-novatieve herstructurering vraagt van onderzoek, beleid en de interface waar ze elkaar ontmoeten. Het ca-sus onderzoek naar duurzame biobrandstofproductie in Mozambique is in december 2008 van start gegaan en behelst een actieonderzoek naar het opstellen van duurzaamheids principes voor biobrandstof in Mo-zambique. Een eerste artikel dat is ingediend bij Energy Policy laat zien hoe de dynamiek tussen het

(22)

biofy-sieke potentieel van een regio, sociaaleconomische factoren en beleid uiteindelijk bepalen waar biobrand-stof ontwikkelingen in de praktijk plaatsvinden, en waarom interdisciplinaire kennisproductie zo belangrijk is om met wetenschappelijk onderzoek aan te kunnen sluiten bij de complexe realiteit van gebiedsontwikke-ling. Dit promotie project heeft tot nu toe twee wetenschappelijke artikelen, vier (internationale) congresbij-drages en bijdragen aan een verschillende rapporten opgeleverd, waaronder het speerpunt project “Samen breien aan gebiedsontwikkeling: Verkenning van theorie over het gebruik van wetenschappelijke kennis in gebiedsprocessen (Klostermann et al, 2009)”.

Het project “Probleem analyse en theorie en methode ontwikkeling” is een nieuw project met een looptijd van twee jaar. Dit project heeft een speerpunt overkoepelend karakter en heeft tot doel de publicatie van het wetenschappelijke boek met de werktitel “Knowledge in Action: The search for effective collaborative research for sustainable development”. In het wetenschappelijk domein van ‘landscape science’ is heel wat literatuur voor handen over integratie van verschillende soorten van kennis, als ook over de organisatie van stakeholder dialogen en gezamenlijk leren onder de noemers van collaboratief, participatief en transdiscipli-nair onderzoek. Er is echter weinig bekend over de impact van dit type onderzoek op besluitvormingspro-cessen en actie in de praktijk van inrichting en beheer van de groenblauwe ruimte. In dit boek reflecteren tien koppels van bèta-gamma onderzoekers van Wageningen UR in samenwerking met collega onderzoe-kers van buiten en op basis van een gezamenlijk analysekader op hun onderzoek in Nederland, Europa en elders op de wereld met als uiteindelijk doel een bijdrage te leveren aan theorie- en methoden ontwikkeling van transdisciplinair onderzoek.

In het eerste deelgebied van het speerpunt “Relevante Systeemkennis” is in 2009 ingezet op onderzoek naar kenmerken van bruikbare wetenschappelijke kennis voor ruimtelijke planvorming en ontwerp op decen-traal niveau. Cendecen-traal in het onderzoek staat de hypothese dat voor collaboratieve vormen van ruimtelijke planvorming en ontwerp een ander type van wetenschappelijke kennis nodig is dan kennis die binnen veel gebruikte impact assessments wordt gegenereerd.

In het tweede deelgebied van het speerpunt “Rollen en competenties” is eind 2009 een projectidee uitge-werkt tot een volledig voorstel vooronderzoek naar nieuwe rollen van onderzoekers, vaardigheden die nodig zijn om de relatie tussen wetenschap en beleidsprocessen te verbeteren en effecten op transparantie en ge-loofwaardigheid van wetenschap. Dit onderzoeksproject zal begin 2010 van start gaan.

In het derde deelgebied van het speerpunt “Methoden van grenswerk” is in nauwe samenwerking met de Dienst Landelijk Gebied (DLG) een actieonderzoek project uitgevoerd naar de rol van grenswerk en grensob-jecten voor ontwikkeling van bruikbare kennis in de interactie tussen wetenschappers en de praktijk. Cen-traal in het onderzoek stonden de wetenschappelijke principes van duurzame ontwikkeling en de bruikbaar-heid hiervan in de dagelijkse werkomgeving van DLG medewerkers. Het actieonderzoek laat zien dat de we-tenschappelijke opvattingen over duurzame ontwikkeling en de opvattingen die in praktijk van DLG leven niet zoveel van elkaar verschillen. Het actie onderzoeksproces zelf heeft geleid tot een ‘shared understanding’ waarin duurzame gebiedsontwikkeling als concept meer kleur en nuance heeft gekregen. Een wetenschap-pelijk artikel is in ontwikkeling.

Ten slotte, heeft het speerpunt Kennisbenutting en Kenniscoproductie als medeorganisator of als deelne-mer bijdrages geleverd aan legio wetenschappelijke bijeenkomsten waaronder de RMNO conferentie Know-ledge democracy (Augustus 2009) en de European IALE Conference (Juli 2009).

(23)

Kerncompetentie 5

Het kunnen schakelen tussen ruimtelijke schaalniveaus met kennis over ruimte0 lijke patronen van ruimtegebruik, fysiek0ecologisch functioneren en sociaal0eco0 nomisch gebruik van de ruimte, en besluitvormings0 en organisatieprocessen.

Speerpunt “Scaling and governance”

Trekkers per 01-01-2010: Katrien Termeer (WUR-SSG) en Paul Opdam (WUR-Alterra)

Het speerpunt Scaling & Governance, uitgevoerd in het kader van het strategisch plan van Wageningen UR, heeft als hoofddoel nieuwe kennis en expertise voor WUR te ontwikkelen over schaalafhankelijkheid van fy-sieke en sociale ruimtesystemen op het raakvlak van mensgerichte (bestuurskundige, sociale en economi-sche) wetenschappen en op fysieke systemen gerichte (agronomische, ecologische, hydrologieconomi-sche) weten-schappen. Het thema is opgezet als samenwerking tussen de WUR-onderzoekscholen en DLO. Het sterk explorerende karakter van het onderwerp leent zich goed voor onderzoek door AIO’s (14) en Postdocs (3). De opzet is volledig interdisciplinair; het IPOP-team van Scaling & Governance bestaat uit 7 leden die 5 on-derzoekscholen, 4 kenniseenheden en 7 disciplines vertegenwoordigen. Omdat de gemiddelde AIO een paar jaar nodig heeft om communiceerbare resultaten te produceren, is het in dit jaarverslag over 2009 (na de trage start in 2007/8) nog wat te vroeg om te oogsten. Wel is er een scherper beeld ontstaan van het wetenschappelijke en maatschappelijke probleem dat wordt onderzocht. Daarover in het navolgende meer. Voor een beschrijving van het speerpunt met alle projecten, zie http://www.scalinggovernance.wur.nl/UK/

Politieke besluiten hebben vaak gevolgen voor het functioneren van de ruimte op diverse schaalniveaus. Dat komt deels door de afhankelijkheid van de processen op verschillende bestuurlijke schalen, deels ook door-dat de processen in de fysieke wereld met elkaar verweven zijn. Zowel in de sociale wetenschappen als in de fysieke wetenschappen heeft deze verwevenheid van schalen al de nodige aandacht gekregen, bijvoor-beeld in de bestuurskunde en de landschapsecologie. Er is echter een flink kennishiaat als het gaat om de verwevenheid van de sociale en fysieke deelsystemen van het ruimtelijk systeem. In het ruimtelijk beleid en de ruimtelijke ontwikkeling is er weinig aandacht voor en inzicht in de gevolgen van besluiten voor het func-tioneren van geschaalde fysieke systemen. Zo wordt het Europese natuurbeleid direct doorvertaald naar het schaalniveau van lokale gebieden, terwijl het (voor het duurzaam voortbestaan van biodiversiteit cruciale) regionale niveau van samenhangende natuurgebieden bestuurlijk wordt overgeslagen. Besluitvorming over de aanleg van bedrijventerreinen vindt op gemeenteniveau plaats, vaak zonder rekening te houden met het (voor de vitaliteit van deze gebieden cruciale) regionale niveau waarop economische processen zich afspe-len. In beide gevallen leidt de veronachtzaming van de fysieke schaalafhankelijkheid in het sociale proces tot uitval van essentiële functies en ineffectiviteit van investeringen. Anderzijds wordt er in de fysieke weten-schappen driftig met schaalniveaus gestoeid, zonder dat deze kennis aansluit bij en doordringt tot bestuur-lijke machtprocessen en verantwoordelijkheden. Omdat percepties van waardetoevoeging door ruimtebestuur-lijke aanpassingen op verschillende schaalniveaus heel anders kunnen uitpakken, leidt het gebrek aan inzicht in schaalverstrengeling tot onverwachte bestuurlijke blokkades, zie het proces rond de CO2-opslag in Barend-recht. De inwoners van Barendrecht voelen zich nu opgescheept met een probleem van ons allemaal, waar ze niks voor terug krijgen. Het lokale schaalniveau is hier veronachtzaamd. Ook al zijn belangen niet te ver-enigen, met inzicht in schaalafhankelijkheid en erkenning daarvoor kom je een stuk verder.

Wetenschappelijk bezien stamt de aandacht voor de functionele implicaties van schaalafhankelijkheid vooral uit de landschapsecologie en aanverwante ruimtelijke wetenschappen, waarin zich een groot aantal overwe-gend technische methoden heeft ontwikkeld. Vanuit de menswetenschappen (bestuurskunde, ruimtelijke planning) is geleidelijk de mens in dit denken geïntroduceerd. Daardoor is de complexiteit van de problema-tiek verveelvoudigd. In het zoeken naar raakvlakken en integratiepunten tussen deze benaderingen is tot nu toe weinig theorieontwikkeling gesignaleerd. Recent zijn er pogingen om het concept van sociaalecologi-sche systemen te verbinden met netwerktheorie (sociale en ecologisociaalecologi-sche netwerken). Een voorbeeld is bij-voorbeeld onderzoek in de polder Hoeksche Waard, waar bleek dat door samen groenblauwe infrastructuur voor een betere natuurlijke plaagonderdrukking te ontwerpen, boeren hun onderlinge afhankelijkheid in het

(24)

ontwikkelen van deze landschapsdienst ontdekten, en dat het effect van deze fysieke ingreep op de water-kwaliteit hun bovendien een sterke onderhandelingspositie met het waterschap opleverde. Meer inzicht in de werking van het fysieke landschapsnetwerk had dus effect op de structuur van het sociale netwerk in het gebied, en daardoor op het zelfsturend vermogen. Dit soort inzichten kan een veelbelovende basis zijn voor theorieontwikkeling, maar de state of the art is nog die van de kinderschoen. Voor de verdere ontwikkeling van het speerpunt is daarom van groot belang dat een gemeenschappelijke theoretische basis ontstaat. Wageningen kan zich daarmee goed profileren als de universiteit die voorop loopt in interdisciplinaire we-tenschapsontwikkeling. Nationaal is een begin gemaakt met verbreiding van de verkregen inzichten, bij-voorbeeld door een presentatie voor Het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (“spelen met schalen en verschillen” door Katrien Termeer).

In 2009 is een vijfdaagse cursus georganiseerd met alle AIO’s en het gehele team, die heeft bijgedragen aan gedeelde visievorming op het werkveld. De cursus is geëvalueerd met een 4.1 (op een schaal van 1-5). In dit soort interdisciplinaire benaderingen is veel tijd nodig voor het verkennen van elkaars paradigma’s, en het creëren van nieuwe die disciplines overstijgen. In vervolg op de cursus zijn in het najaar twee workshops met PhD’s gehouden. Een tweede activiteit is het schrijven van drie “position papers” voor een special issue van het gezaghebbende tijdschrift Ecology and Society, die vanuit het speerpunt wordt opgezet. Het schrijf-proces heeft zeer bijgedragen aan gemeenschappelijke visievorming. Ook positioneert het WUR programma zich hiermee in de internationale onderzoekswereld.

In 2009 zijn ook voorbereidingen getroffen voor de internationale Scaling and Conference die van 10 t/m 12 november 2010 in Wageningen zal worden gehouden. Op basis van een literatuur review, discussie in de stuurgroep en de twee PhD workshops zijn de conferentiethema’s benoemd en is een call for papers ge-maakt. Zie de website http://www.scalinggovernance.wur.nl/UK/Conference/. Ondersteunende organisaties zijn het Global Land project en het Earth Systems Governance project. Er zijn vier keynote speakers: Gupta, Vrije Universiteit Amsterdam; McCarthy, Penn State University; Elmqvist, Stockholm University; Constanza, University of Vermont. Ook is in 2009 een wiki-pagina gemaakt waarin de conferentiethema’s en de stand van zaken van het PhD onderzoek systematisch bij elkaar zijn gebracht. Deze pagina zal worden gebruikt als communicatiemiddel binnen het project.

Wageningen Systems

Wageningen Systems: Digitale tools voor integratie van kennis

Dit WUR-brede thema is als een programma aan KB1 gekoppeld. Trekker/programmaleider is Jacques Jan-sen (WUR-Alterra); de verschillende science groups hebben een vertegenwoordiger.

Het richt zich op het wetenschappelijke werkproces zelf en is daarmee complementair aan KB1 en de ove-rige KB-thema’s. Centraal staat de versterking van het vermogen van Wageningen UR om multidisciplinair te werken, modellen en data op diverse kennisvelden te koppelen en kennis uit te wisselen met onderzoeks-partners en stakeholders in binnen- en buitenland. Wageningen Systems is gestructureerd volgens vier meerjarige generieke thema’s:

1. Kwaliteitsborging: methoden en technieken voor kwaliteitsborging van modellen en databestanden en een infrastructuur die de toepassing daarvan ondersteunt;

2. Raamwerken voor kennisintegratie, bestaande uit een software architectuur en ondersteunende tools voor het analyseren, valideren en optimaliseren van data en modellen, het detecteren en aan-vullen van missende gegevens, het omgaan met en presenteren van onzekerheid in invoergegevens en modeluitkomsten, de vergelijking van modelresultaten en de visualisatie van uitkomsten;

3. Kennisbank en ontologie. De ontwikkeling van internationale standaarden, methoden en technieken voor de opslag, ontsluiting en uitwisseling van kennis.

4. Interactieve tools ter ondersteuning van beleid- en planvormingsprocessen in een interactieve set-ting (CoP’s, living labs, multi-stakeholder processen, etc.).

In 2009 lag het zwaartepunt bij de generieke thema’s 2 en 3, waaraan is gewerkt door alle kenniseenheden van Wageningen UR. De individuele projectverslagen geven een beeld van de resultaten en hun relevantie bezien vanuit de volle breedte van Wageningen UR. Specifiek bezien vanuit KB1 kunnen de volgende alge-mene punten worden genoemd waaraan in 2009 is gewerkt:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De kwaliteiten van de maatschappelijke ruimtelijke organisatie zijn wel terug te vinden in het plan, maar door de geringe aandacht die aan de ecologische kwaliteit wordt gegeven

Comparing the normal electricity monthly price and the maximum electricity cost involved with Punitive Band penalties, the customer can expect an price increase of 186% when

In die lig van die wêreldwye behoefte aan wetenskaplik-gefundeerde navorsing rakende formele mentorskap in onderwysleierskapprogramme (§1.2, 2.11) en dat ‘n indiepte-besinning

Die etiketstel moet verder algemeen genoeg wees om alle woorde in die tad te kan kategoriseer, maar spesifiek genoeg wees dat woorde uiteindelik in &e regte katego-

These inhibitors possibly bind to MAO-B with the caffeine ring located in the substrate cavity of the active site while the styryl substituent extends into the entrance

Little research has been done on the addition of starter cultures to enhance malt modification, although the use of microorganisms to increase the microbial

Het meest duidelijke symptoom van de geleidelijke teruggang van de persoonlijke verhouding tussen werkgever en werknemer in het ambacht is naar onze mening het streven om de

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of