• No results found

Hokvorm en hokuitvoering voor groeiende varkens: een synthese

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hokvorm en hokuitvoering voor groeiende varkens: een synthese"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

MOUDSOPGAVE

1 2 2.1 2.2 3 31* 32l 33* 34l 4 4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.3 4.4 4.5 5 5.1 5.2 5.3 54 5:5 6 6.1 62. 63. 64. 7 8 Pagina 4 8 SAMENVATTING SUMMARY INLEIDING INTRODUCTION

FAKTOREN DIE HET ONTWERP VAN HET HOK BEPALEN

RELEVANTASPECTS OF PEN DESIGN

Funktiegebieden

Afmetingen van het groeiende varken LIGRUIMTE

LYING AREA

Benodigde afmetingen Uitvoering

Plaats van de ligruimte in het hok Discussie

10

MESTRUIMTE

EXCRETION AREA

Benodigde afmetingen van de mestruimte Vloeruitvoering

Beschikbare roostertypen Eisen aan het rooster De dichte vloer Mestafvoer

Situering van de mestruimte in het hok Discussie

13

EET- EN DRINKRUIMTE

EATING AND DRINKING AREA

Benodigde eet- en drinkruimte Voersystemen

Drinkwatersystemen

Plaatsing van voer- en watervoorziening Discussie 20 BEWEGINGSRUIMTE ACT/VITY AREA Afmetingen Uitvoering Plaats in het hok Discussie

23

SYNTHESE VAN FUNKTIEGEBIEDEN TOT EEN HOKUITVOERING 25

SYNTHESIS OFA NEW PEN DESIGN

GERAADPLEEGDE LITERATUUR 27

LlTERATlJRE

REEDS EERDER VERSCHENEN PROEFVERSLAGEN 28

PUBLISHED RESEARCH REPORTS

(3)

ENVATTING

De huisvesting voor groeiende varkens ver-andert steeds. Zulke veranderingen kunnen voortkomen uit politieke besluitvorming (bij-voorbeeld ten aanzien van welzijn en milieu), uit betere kennis van de behoeften en het funktioneren van het dier of uit tech-nische ontwikkelingen.

De hokuitvoering moet aan een aantal voor-waarden voldoen. De varkenshouder moet er niet alleen zijn boterham mee kunnen verdienen. Kwaliteit van de arbeid, beheers-baarheid en eigen gezondheid gaan een steeds belangrijker rol spelen. Een goed overzicht is een voorwaarde voor het uitoe-fenen van gezondheidscontrole. Schoon-maakwerkzaamheden worden als noodza-kelijk, maar tevens als bijzonder onaange-naam ervaren. Stof schaadt de gezondheid. Ook het dier stelt eisen aan z’n leefomge-ving. Deze voorwaarden zijn te verdelen in hokuitvoering, verzorging, voeding, sociaal milieu en klimaat. De mate waarin de leef-omgeving voldoet aan de normen die het dier heeft valt af te leiden uit de technische resultaten, gezondheid en uitval, de lig-plaats- en mestplaatskeuze en de mate waarin agressief gedrag en abnormaal gedrag optreden.

De ligruimte Waardoor wordt de hokuitvoering bepaald ?

Een hok voor varkens kan in een aantal

Varkens maken onderscheid tussen een lig-functiegebieden worden opgedeeld. Een

en een mestplaats. De keuze van de lig-functiegebied is een ruimte binnen het hok,

plaats wordt door een groot aantal faktoren wel of niet duidelijk afgeschermd, waarin

bepaald. Een belangrijke faktor is de tem-het dier specifieke gedragingen uitvoert.

peratuur. Deze is in de zomer moeilijk in de Belangrijke gedragscomplexen die duidelijk

hand te houden. Dat kan bevuiling van de van elkaar onderscheiden worden, zijn

rus-dichte vloer tot gevolg hebben. De ligplaats ten of slapen (ligruimte), urineren en mesten

dient een aangename temperatuur te heb-(mestruimte), vochtopname (drinkruimte),

ben, dicht en droog te zijn en voldoende ruimte en rust te bieden. Het benodigde lig-voeropname (eetruimte) en spelen, vechten, exploreren (bewegingsruimte). leder funk-tiegebied heeft zijn eigen kenmerken. Hier-op wordt later ingegaan.

Bij het ontwerpen van een hok is het van belang om het bestaan van functiegebieden te onderkennen en hiermee rekening te houden. Sommige ruimten zijn goed van elkaar te onderscheiden, andere overlap-pen elkaar, of zijn alleen in de tijd gezien van el kaar gescheiden.

Behalve de kenmerken van de funktiegebie-den zijn ook de afmetingen ervan belang-rijk. Hiervoor is het nodig om kennis van de afmetingen van het groeiende varken te hebben. In de tabel wordt een overzicht gegeven van een aantal lichaamsmaten van varkens bij verschillende lichaamsgewich-ten. Deze afmetingen zijn benaderingen die voor een gemiddeld kruisingsprodukt gel-den.

Het ligoppervlak is niet alleen afhankelijk van het lichaamsgewicht, maar ook van de staltemperatuur. Als het warm is in de stal heeft het dier meer ligruimte nodig dan bij lagere temperaturen. In de tabel is uitge-gaan van de ideale staltemperatuur.

Tabel: Gemiddelde Iichaamsmaten (in m) en ligoppervlakten (in m2) van varkens bij ver-schillende gewichten

gewicht lengte breedte hoogte ligopper-vlak klauw-lengte klauw-breedte

7 kJ

0,57 0,12 0,30 0,09 0,018 0,027 15 kg 0,73 0,16 0,38 0,15 0,024 0,035 24 kg 0,86 0,18 0,45 0,20 0,028 0,041 50 kg IJ0 0,23 0,57 0,33 0,035 0,052 80 kg 1,28 0,27 0,66 0,45 0,041 0,061 95 kg 1,35 0,29 0,70 0,50 0,044 0,064 105 kg 1,40 0,30 0,73 0,54 0,045 0,066

(4)

oppervlak bedraagt ongeveer 0,20 m* voor biggen van 24 kg en 0,50 m* voor zware vleesvarkens. Dit betekent in de huidige hokken dat er aan het eind van de opfok- en mesterijperiode altijd dieren uit moeten wij-ken naar de roostervloer. Een groot opper-vlak dichte vloer verhoogt de kans op lig-plaatsbevuiling.

De mestruimte

Mest en urine moeten zo snel mogelijk uit het hok. Roosters geven daarvoor de beste garantie. De mestplaats is vaak een rustige hoek in het hok, bij voorkeur ver van de lig-plaats. Op basis van de afmetingen van de klauwen van varkens zou een spleetbreedte van 14 mm voor vleesvarkens bij opleg de voorkeur hebben. Bij toepassing van beton-rooster leidt dit echter tot onvoldoende afvoer van de mest.

De eet- en drinkruimte

De eet- en drinkruimte beslaat niet alleen de trog of de droogvoer- of brijbak, maar ook de ruimte die de etende dieren innemen. Dit houdt in dat er voldoende ruimte achter de eetplaats aanwezig moet zijn. Biggen moe-ten, zeker de eerste twee weken na het spe-nen, beperkt gevoerd kunnen worden. Een rechte of ronde trog is daarvoor het beste systeem. Ook zwaardere vleesvarkens, met name de borgen, moeten beperkt gevoerd kunnen worden.

De bewegingsruimte

In de bewegingsruimte vindt spelen en vechten plaats. Als zodanig wordt dit hok-onderdeel vaak over het hoofd gezien. Een stroeve vloer is een vereiste, zodat er geen risico op beschadiging is. Vaak wordt hier-voor de dichte vloer in het hok gebruikt. Nieuw vleesvarkenshok

Naar aanleiding van de uitkomsten van de studie is een nieuw vleesvarkenshok ont-worpen, dat getoetst zal worden op het Proefstation voor de Varkenshouderij. Het is een hok, bestemd voor 10 dieren. Synchro-nisatie van het gedrag maakt het mogelijk om eenzelfde hokonderdeel voor verschil-lende doeleinden te benutten. Het syn-chroon lopen van het gedrag van varkens wordt gestimuleerd door de dieren gelijktij-dig te laten eten, Dit kan alleen bij trogvoe-dering. De trog wordt buiten de voertijden om niet gebruikt en loopt zonder speciale maatregelen kans om bevuild te worden. Daarom zal worden onderzocht of de trog na het voeren langs de hokafscheiding omhoog gehaald kan worden.

Er zal worden getracht om het aandeel dichte vloer te verhogen. Gezien de gunsti-ge ervaringunsti-gen met de bolle vloeruitvoering in de praktijk, zal dit concept worden aan-gehouden. Bij opleg wordt echter een deel van de dichte vloer afgesloten om de risi-co’s op bevuiling te verkleinen. Om een vlot-te afvoer van de mest vlot-te bereiken zal een deel van de mestruimte met metaalroosters worden uitgevoerd.

(5)

su

ARY

The housing of pigs is continually changing. By designing a pen, it is important to meet some conditions. For the pigfarmer the follo-wing aspects are important: management, working conditions, his own health and financial aspects. For the pigs, the lay-out of the pen, the feeding, the climate, the servi-ce and the social environment are impor-tant.

A pen for pigs can be divided in a number of function areas. A function area is the space a pig needs for special behaviour. The following function areas can be distin-guished: resting area, excretion area, eating area, drinking area and activity area. By designing a pen, function areas and space requirements should be taken into account. The body size of the pig constitutes the basis for many of its space requirements. In table 1 the body size of pigs for different body weights is given. The laying area is calculated for thermoneutral pigs. Lying area

The lying area for pigs of 24 kg is about 0.20 m* and for pigs of 95 kg about 0.50 m? The lying area in most pens at the moment is smaller. This means that pigs at the end of the weaning period and at the end of the fattening period have to ly on the slatted floor. The lying area for pigs should have a comfortable temperature and a clo-sed floor and should be dry and peaceful. When the lying area is to big the pigs will foul their pen.

Excretion area

The excretion area is mostly in a quiet cor-ner and far from the lying area. Manure should be out of the pen as soon as possi-ble. Therfore the slatted floor is important. For pigs of 24 kg the most ideal slot width is 14 mm. By use of a concrete slatted floor this slot width cannot guarantee a quick removal of manure.

Eating and drinking area

The eating and drinking area encloses not only the area the drinking or feed system requires. There should also be enough space behind the eating and drinking place. It is important that weaned piglets and castrates can be feed restricted. Activity area

The activity area is used for fighting, playing and exploring. For this mostly the closed floor is used.

At the institute for pig husbandry at Rosma-A new pen design

len a new pen for fattening pigs is designed. It is a pen for 10 pigs. All pigs can eat together. They are feed in a through twice a day. After feeding the through is pul-led up.

Til1 about 50 kg liveweight the total area in the pen is 0.5 m* per pig and the lying area per pig is 0.25 m? After 50 kg liveweight the total area per pig is 0.7 m* and the lying area per pig 0.4 m? The slatted floor is of metal and the slot width is 20 mm.

Table 1. Calculated body sizes (m) and lying areas (m*) of growing pigs weight length width height

7 kg 0.57 0.12 0.30 15 kg 0.73 0.16 0.38 24 kg 0.86 0.18 0.45 50 kg 1.10 0.23 0.57 80 kg 1.28 0.27 0.66 95 kg 1.35 0.29 0.70 105 kg 1.40 0.30 0.73

lying claw claw area length width 0.09 0.018 0.027 0.15 0.024 0.035 0.20 0.028 0.041 0.33 0.035 0.052 0.45 0.041 0.061 0.50 0.044 0.064 0.54 0.045 0.066

(6)

1

G

In troduc tíon

Het onderzoek blijft zoeken naar betere huisvestingssystemen voor groeiende var-kens. Dit is gebaseerd op een toenemende kennis over de behoeften en het funktione-ren van de diefunktione-ren. Ook spelen steeds ver-anderende en nieuwe (politieke) inzichten en voorschriften een rol. De laatste tijd zijn dat vooral inzichten vanuit de hoek van milieu, welzijn en gezondheidszorg. Tenslot-te bieden Tenslot-technische ontwikkelingen nieuwe mogelijkheden voor de huisvesting.

Het varken bepaalt of zijn omgeving (hokuit-voering, verzorging, voeding, sociaal milieu en klimaat) naar behoren is uitgevoerd. Dit is af te leiden uit bijvoorbeeld de ligplaats-en mestplaatskeuze in relatie tot de daar-voor bestemde hokonderdelen, de mate waarin agressief gedrag en abnormaal gedrag optreden, technische resultaten gezondheid en uitval.

De dierverzorger stelt ook een aantal voor-waarden aan de ruimte waarin het varken is gehuisvest en waarin hij als verzorger dage-lijks moet werken. Deze voorwaarden heb-ben vooral betrekking op beheersbaarheid, arbeidsbehoefte, kwaliteit van de arbeid, eigen gezondheid en niet op de laatste plaats de financiële aspecten.

Kwaliteit van de arbeid, beheersbaarheid van het systeem en de gezondheid van de varkenshouder gaan een steeds belangrij-ker rol spelen. Schoonmaakwerkzaamheden na het afsluiten van een ronde zijn noodza-kelijk. Deze werkzaamheden worden echter als bijzonder onaangenaam ervaren. Ver-dergaande automatisering van het reini-gingsproces en toepassing van goed reinig-bare materialen verdient aandacht. Ook lig-plaatsbevuiling bij huisvesting op een (gedeeltelijk) dichte vloer dient zoveel mogelijk te worden voorkomen Ligplaatsbe-vuiling geeft smerige en natte varkens en het verwijderen van de mest is onaangena-me arbeid. Tevens wordt de NH3-uitstoot vergroot. Werken of continu verblijven in een stofrijke omgeving of in een omgeving met verhoogde concentraties schadelijke gassen gaat ten koste van de gezondheid. Dat geldt zowel voor de varkenshouder als voor de dieren.

De huisvesting moet economisch interes-sant zijn. Toch moet niet geheel worden uit-gesloten dat de wetgever bepaalde voorzie-ningen voorschrijft die kostprijsverhogend werken. Deze maatregelen zullen dan voor de hele sektor gelden en niet zozeer op het individuele bedrijf drukken.

Daarnaast kunnen groepen van bedrijven (kostprijsverhogende) houderijvormen toe-passen, met als achtergrond een produkt te leveren dat hoger (ook financieel) wordt gewaardeerd door bepaalde consumenten. Hierbij valt te denken aan scharrelvarkens-vlees en andere “predikaat”-produkten. De verwachting is, dat in de toekomst de afzet-mogelijkheden voor merkvlees zullen groei-e n

In dit rapport is getracht om te komen tot een hoktype dat toepasbaar is onder de huidige omstandigheden. Uitgangspunten daarbij zijn enerzijds het funktioneren van het varken en de kennis daaromtrent en anderzijds de produkteisen en de wensen van de varkenshouder. Voor de mestopslag en mestafvoer uit de stal is uitgegaan van nu gebruikelijke systemen in de varkens-houderij. Daarom is afgezien van het gebruik van strooisel als ligbed. Wel kan een beperkte hoeveelheid strooisel, bijvoor-beeld gehakseld stro, gebruikt worden als afleiding voor de dieren.

(7)

2

2.1

l--TWERP VA

Relevant aspects of pen design

Funktiegebieden

ten hok voor varkens kan in een aantal funktiegebieden worden opgedeeld. Een funktiegebied is een ruimte binnen het hok, wel of niet duidelijk afgeschermd, waarin het dier specifieke gedragingen uitvoert. Belangrijke gedragscomplexen die duidelijk van elkaar onderscheiden worden, zijn rus-ten of slapen (ligruimte), urineren en mesrus-ten (mestruimte), vochtopname (drinkruimte), voeropname (eetruimte) en spelen, vechten, exploreren (bewegingsruimte). Om tege-moet te komen aan de behoeften van het dier is het van belang om te onderscheiden hokonderdelen aan te bieden (De Koning, 1984, De Koning e.a., 1987). Sommige ruimten zijn goed van elkaar te onderschei-den, andere overlappen elkaar, of zijn alleen in de tijd gezien van elkaar gescheiden. De funktiegebieden kunnen direkt aan elkaar grenzen. Vaak zijn echter looproutes (ver-bindingspaden) aanwezig om een verplaat-sing van het ene naar het andere funktiege-bied te kunnen realiseren.

Bij het ontwerpen van een hok is het van wezenlijk belang om:

het bestaan van funktiegebieden te onderkennen en hiermee rekening te hou-den;

de afmetingen of het oppervlak van die gebieden goed vast te stellen;

de funktiegebieden de juiste kenmerken mee te geven, opdat ze door de dieren als zodanig worden herkend;

de onderlinge situering juist in te schatten; de mogelijkheden voor overlap (ruimtebe-sparing) te benutten.

De afmetingen van funktiegebieden worden meestal vastgesteld in vierkante meters per dier van een bepaalde gewichtscategorie. Dit is echter ontoereikend. Andere belangrij-ke factoren die in ogenschouw moeten wor-den genomen zijn:

* de vorm van het gebied (bijvoorbeeld: 4 m* kan worden gerealiseerd als een rechthoek van 0,5 bij 8 meter, maar ook als een vierkant van 2 bij 2 meter met totaal andere benuttingsmogelijkheden voor de dieren)

* de groepsgrootte (afmetingen van bepaal-de funktiegebiebepaal-den nemen vrijwel evenre-dig met het aantal individuen toe, andere blijven in verschillende groepsgrootten vrijwel gelijk).

2.2 Afmetingen van het groeiende varken Om maatvoeringen van funktiegebieden goed in te kunnen schatten is kennis van de afme-tingen van het groeiende varken noodzakelijk. Veel lichaamsmaten van varkens kunnen worden geschat uit het lichaamsgewicht, omdat het gewicht direkt gerelateerd is aan het volume. Evenzo zijn oppervlaktematen en lengtematen gerelateerd aan volume en daarmee ook aan gewicht.

Hendry (1978), Baxter (1984) en andere onderzoekers hebben de genoemde rela-ties onderzocht. Zij kwamen tot onderling goed vergelijkbare funkties. Deze zijn:

Lengte totaal (Ltot) = 300 Goj33 mm (G = gewicht varken in kg) Lengte staartinplant - schouder (Lss) = 185 Goj33 mm

Breedte schouder (Bsch) = 61 Go133 mm Breedte maximaal (Bmax) = 64 Goy mm Hoogte (Hmax) = 156 Gol33 mm

Ligoppervlak bij hoge temperatuur: Opp(Tmax) = 0,043 Go@ m* Ligoppervlak bij lage temperatuur: Opp(Tmin) = 0,016 Gog66 m2 Ligoppervlak thermoneutraal Opp(Tneutr) = 0,034 Gol66 m2

(8)

De invloed van de ruimtetemperatuur op het gerealiseerde oppervlak aan ligruimte is erg groot. Bij erg lage temperaturen kan met een vloeroppervlak worden volstaan dat 25 maal zo klein is als het benodigde opper-vlak bij erg hoge temperaturen.

In tabel 1 zijn op basis van deze formules de doorsnee lichaamsmaten van groeiende varkens bij verschillende gewichten bere-kend. Ten aanzien van het benodigde oppervlak aan ligruimte is uitgegaan van een erg gunstige ruimtetemperatuur, name-lijk die van de ondergrens van de comfort-zone. Deze streefwaarde van het benodigd vloeroppervlak kan in de zomermaanden niet altijd worden gerealiseerd. Overschrij-ding is dan te verwachten.

De maatvoeringen uit tabel 1 worden in de navolgende hoofdstukken gebruikt om de minimum afmetingen van hokonderdelen en funktiegebieden vast te stellen.

Tabel 1: De berekende Iichaamsmaten (in m) en ligoppervlakten (in m*) van groeiende var-kens bij verschillende gewichten.

Table 1: Calculated body sizes and surfaces of growing pigs.

LENGTE LENGTE BREEDTE BREEDTE HOOGTE LIGOPPERVLAK GEWICHT Ltot Lss Bsch Bmax Hmax Opp(Tcom)

Weight Length Length Width Width Height Lying total shoulder shoulder max max area

-7 kg

0,57 0,35 0,12 0,12 0,30 0,09 15 kg 0,73 0,45 0,15 0,16 0,38 0,15 24 kg 0,86 0,53 0,17 0,18 0,45 0,20 35 kg 0,97 0,60 0,20 0,21 0,50 0,26 50 kg 1,lO 0,67 0,22 0,23 0,57 0,33 80 kg 1,28 0,79 0,26 0,27 0,66 0,45 95 kg 1,35 0,83 0,27 0,29 0,70 0,50 105 kg 1,40 0,86 0,28 0,30 0,73 0,54 9

(9)

Lying area

Varkens zijn, in tegenstelling tot bijvoor-beeld runderen, zindelijke dieren. Dat wil zeggen dat ze onderscheid maken tussen een ligplaats en een mestplaats. Een varken zoekt eerst een geschikte ligplaats in een ruimte. Daarbij spelen zaken als uitvoering, temperatuur, droogheid en luchtsnelheid, rust, sociaal milieu en veiligheid een rol. De ligplaatskeuze is in principe vast. Maar als de omstandigheden in het hok zich wijzigen kan dit betekenen dat de dieren een andere ligplaats gaan uitzoeken. Een voorbeeld hiervan is de andere ligplaatsvoorkeur bij oplopende temperaturen, namelijk de roos-tervloer, die koeler is, een nat oppervlak heeft en waar een hogere luchtsnelheid heerst.

3.1 Benodigde afmetingen

Uitgaande van gangbare gewichtstrajekten van 7 - 24 kg voor gespeende biggen en 24 - 105 kg voor mestvarkens en een groeps-grootte die varieert van 8 tot 12 dieren zijn de maatvoeringen van de ligruimte bere-kend. De resultaten hiervan zijn weergege-ven in tabel 2. Bij mestvarkens (trajekt 24-105 kg) is ervan uitgegaan dat er (tenmin-ste) in twee keer wordt afgeleverd. Het gemiddeld gewicht van de dieren in een hok zal daarom ten hoogste 95 - 98 kg bedragen.

Ten aanzien van de ligruimte geldt dat het benodigde ligoppervlak evenredig

toe-neemt met het aantal individuen. De dieren rusten gedurende de nacht en een groot deel van de dag. Er moet derhalve voldoen-de ligruimte zijn zodat alle dieren tegelijker-tijd kunnen rusten. Het benodigde opper-vlak stijgt ook met het gewicht van de var-kens De diepte en breedte van de ligplaats moeten toelaten dat een varken volledig op de dichte vloer kan liggen. Daarom moet deze maat tenminste afgestemd zijn op het eindgewicht van de in dat hok te houden varkens. Deze minimale diepte of breedte van de ligruimte is onafhankelijk van het aantal dieren.

Als varkens een groot oppervlak aan dichte vloer aangeboden krijgen, dan kan bevui-ling van de dichte vloer optreden, omdat de dieren een deel gebruiken om te liggen en de resterende dichte vloer als mestplaats verkiezen boven de roostervloer. Dit wordt soms waargenomen in de eerste weken na opleg en ook wel bij toepassing van grote groepen (meer dan 20 dieren).

3.2 Uitvoering

Ten aanzien van de uitvoering van de lig-ruimte bestaan er duidelijke voorkeuren bij het varken. Het is echter niet zo dat dit voor-waarden zijn. Er kunnen situaties optreden waardoor de ligplaatskeuze door één factor wordt bepaald, die alle andere invloedsfac-toren ondergeschikt maakt. Dit is bijvoor-beeld het geval als de varkens bij hoge stal-Tabel 2: De minimum maatvoering van de ligruimte in een hok voor varkens bij verschillende

gewichten en groepsgroottes en bij een gunstige ruimtetemperatuur (ondergrens van de comfortzone).

Table 2: Minimum sizes of the lying area of growing pigs for different group sizes and at

various weights.

Trajekt (weight range) 7 kg - 24 kg 24kg-105kg Groepsgrootte (n pigs) 8 10 12 8 10 12 Ligruimte opleg (m*)

lying area at start Ligruimte aflever (m*)

lying area at end Minimum diepte (m)

minimum size

0,72 0,90 1,08 1,60 2,00 2,40 1,60 2,00 2,40 4,00 5,00 6,OO 0,86 0,86 0,86 1,40 1,40 1,40

(10)

temperaturen de voo rkeu r geven aan de roostervloer. Bij een dreigende stijging van de lichaamstemperatuur verkiest het dier een koele ligplaats boven een warmere dichte ligplaats.

Een geschikte uitvoering van de ligplaats voor varkens kan met de volgende omschrijving worden samengevat: dicht, droog en aangenaam van temperatuur. Een aangenaam klimaat is voor de varkens een eerste vereiste. Groeiende varkens rus-ten veel (onder onze omstandigheden tus-sen de 70 en 80% van het etmaal). Daarom is een comfortabele vloer, dat wil zeggen zonder scherpe randen of delen, goed ge’i-soleerd en dicht, een tweede vereiste. Beperking van de warmte-verliezen naar de ondergrond kan worden bereikt door isolatie, zo mogelijk in combinatie met vloer-verwarming, of door het aanbrengen van een flinke laag droog strooisel. Een laag van ongeveer 2 cm dikte heeft hetzelfde effekt als het toepassen van vloerverwarming. Onderzoek bij zeugen met biggen, waarin gebruik werd gemaakt van een vloer die was bedekt met een rubber mat, wees uit dat dit weliswaar een geprefereerd ligop-pervlak was, maar tevens aanleiding gaf tot een veel groter percentage kniebeschadi-gingen bij de biggen (Gravas, 1979). Door het aanbrengen van een dichte plaat boven de ligruimte (een zogenaamd onderkomen) wordt bereikt dat op de ligplaats minder luchtbeweging optreedt. Hierdoor wordt de opgewarmde lucht als het ware vastgehou-den.

Binnen het gewenste temperatuurtrajekt geven varkens de voorkeur aan een droge ligplaats. De omgeving van de drinkplaats wordt als ligplaats gemeden (Baxter, 1982). Kleine fouten in het mestgedrag kunnen worden gecorrigeerd door de uitvoering van de vloer (bol of onder afschot), door ver-snelde droging (via vloerverwarming) of door het aanbrengen van een vocht-absor-berende laag (dik strooisel).

Als het hok uitgevoerd is met een volledige roostervloer moet deze vloer tevens een redelijke ligruimte zijn. Een roostervloer is echter geen comfortabele ligplaats.

3.3 Plaats van de ligruimte in het hok -De ligplaats moet rust, veiligheid en een aangenaam thermisch klimaat bieden. Wat dit laatste betreft is in de vorige paragraaf al het een en ander aan de orde gesteld. Daaraan kan worden toegevoegd dat schadelijke (mest-)gassen en tocht onge-wenst zijn op de ligplaats.

Om rust en veiligheid te bieden moet de lig-ruimte buiten de andere funktiegebieden liggen en niet worden doorkruist met looproutes. Varkens maken bij het gaan lig-gen graag gebruik van een steunobjekt, zoals een soortgenoot of een wand. Het bevorderen van rust en een aangenaam kli-maat wordt ook bereikt door de afscheidin-gen met de buurhokken ter hoogte van de ligruimte dicht uit te voeren. De hokafschei-ding zou tot circa 40 cm. hoogte dicht moe-ten zijn en daarboven kan het hekwerk zijn. Ten aanzien van de situering van de ligruim-te ligruim-ten opzichligruim-te van het voerpad bestaat onduidelijkheid. Men zou verwachten dat de dieren graag goed zicht hebben in de ting van het voerpad, omdat vanuit die rich-ting verstoring (bijvoorbeeld de komst van een verzorger) verwacht kan worden. Vanuit de praktijk komen signalen dat de dieren graag naar licht (de ramen) kijken. Er komen echter ook signalen uit de praktijk dat er wat zicht betreft geen voorkeur van de dieren bestaat. Deze conclusie wordt getrokken omdat er ook weinig Iigplaatsbe-vuiling optreedt als de ligruimte voorin het hok is, in plaats van achterin.

Bij gelijktijdige voedering aan een trog met dwarsopstelling wordt de voorkeur gegeven aan een betrekkelijk smalle en diepe lig-ruimte. Bij gelijktijdige voedering aan een trog met lengteopstelling wordt de voorkeur gegeven aan een brede en ondiepe ligruim-te. Vindt de voerverstrekking plaats aan een éénvaks droogvoer- of brijbak, dan heeft een wat bredere en minder diepe ligruimte de voorkeur. Het is dan gemakkelijker om in en uit de ligruimte te gaan. Bezoeken aan de voerbak leiden daardoor minder tot ver-storing van rustende dieren.

(11)

3.4

Discussie

De ideale ligruimte dient een aangename temperatuur te hebben, dicht en droog te zijn en voldoende ruimte en rust te bieden. Een rustende big van 24 kg heeft ongeveer 0,20 m* ligoppervlak nodig, een rustend mestvarken van 95 kg ongeveer 0,50 m? In verband met het risico op hokbevuiling is het met de huidige hokuitvoeringen moeilijk om dit benodigd oppervlak als volledig dichte vloer aan te bieden. De voorstellen voor de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren zijn daarom ook minder vergaand en streven naar 0,15 m* dichte vloer per dier tot 24 kg en 0,35-0,40 m* dichte vloer per dier aan het eind van het mesttraject. Dit houdt in dat er bij gebrek aan dichte vloer-ruimte, bijvoorbeeld aan het eind van de opfok- of mestperiode, altijd dieren uit moe-ten wijken naar de roostervloer. In die situ-atie moet de ruimtetemperatuur afgestemd worden op deze, veelal ranglage, dieren. Dat is een minder gewenste situatie, omdat het dan weer te warm kan zijn voor de snelst groeiende dieren.

Vanwege de grote verschillen in ligopper-vlakbehoefte bij opleg en bij afleveren bestaat in de eerste weken na opleg gevaar voor Iigplaatsbevuiling. Kleine groepen ter grootte van een toom, zijn in dat geval gun-stiger ,dan grote groepen. Grote groepen hebben het voordeel dat er minder hekwerk en voorzieningen nodig zijn en dat de ruim-te efficiënruim-ter wordt benut.

Een andere mogelijkheid om hokbevuilen tegen te gaan is de grootte van de ligruimte tijdens een ronde aan te passen. Nadeel daarvan is de hoeveelheid extra arbeid die dat kost.

Strooisel lijkt niet noodzakelijk om varkens een comfortabele ligplaats te geven. Een comfortabele ligplaats is ook te realiseren met vaste, goed reinigbare materialen, zonodig aangevuld met verwarming. Er is geen duidelijke voorkeur voor een lig-plaats achterin het hok.

(12)

4

Excre tion area

Mest en urine moeten vanuit hygiënisch oogpunt en ter bevordering van een beter stalklimaat zo snel en volledig mogelijk uit het hok en vervolgens uit het mestopslagka-naal verwijderd worden. De noodzaak om de uitstoot van ammoniak, afkomstig van de veehouderij, binnen enkele jaren met min-stens 70% te verminderen vraagt om nieu-we ontwikkelingen in roostervloeren en mestafvoersystemen.

Het loopoppervlak van de mestruimte moet goed begaanbaar zijn. Varkens prefereren op een dichte vloer te mesten omdat deze het meest stroef is en waarschijnlijk ook omdat de klauwzolen gelijkmatig worden belast. Vanuit het oogpunt van mestafvoer levert het mesten op een dichte vloer echter problemen op.

Naast een goede ondergrond is ook rust van belang. De dieren zijn tijdens het mes-ten en urineren immers kwetsbaar. Varkens mesten/urineren bij voorkeur in een rustige hoek langs de wand. Het nadeel van mes-ten in een rustige hoek is dat de mest min-der snel door de roosters zal worden getrapt.

Voor een snelle en volledige mestafvoer is een hok met een volledig roostervloer en een hoge bezetting het meest ideaal. Een hok met een volledig roostervloer heeft ech-ter, gezien de eisen aan de ligplaats, duide-lijke nadelen. De verwachting is dat hokken met een volledig roostervloer zowel voor biggen als voor mestvarkens binnen afzien-bare tijd verboden worden.

Uit de mest die opgeslagen wordt in mest-kanalen onder de roostervloer komen gas-sen vrij als NH,, H2S, CH4, HCN en vele stankstoffen. Hierdoor kan het stalklimaat in ongunstige zin be’invloed worden. Het is belangrijk om de mest zo snel en zo volle-dig mogelijk uit de stal te verwijderen. 4.1 Benodigde afmetingen van de

mest-ruimte

De mestruimte moet de dieren voldoende ruimte bieden om te mesten en om te kun-nen draaien. Om gemakkelijk te kunkun-nen draaien en andere dieren te kunnen passe-ren, is tenminste 0,25 meter boven de lichaamslengte nodig.

De diepte van de mestruimte moet minstens een dierlengte bedragen. Het oppervlak van de mestruimte kent minimum afmetin-gen. Bij een groepsgrootte van 8 - 12 dieren zijn de afmetingen van de mestruimte niet gekoppeld aan het aantal dieren. In tabel 3 is aangegeven welke invloed het dierge-wicht heeft op de minimum maatvoering van de mestplaats.

Bij voeren in maaltijden is meer mestruimte nodig dan bij onbeperkte voedering, van-wege de sterkere synchronisatie van aktivi-teiten waaronder ook het mestgedrag valt. 4.2 Vloeruitvoering

Zowel bij biggen als bij mestvarkens wordt in de regel gebruik gemaakt van een hok Tabel 3: De minimum afmetingen van de mestruimte bij een groepsgrootte van 8 - 12

var-kens voor verschillende gewichtsklassen.

Table 3: Minimum sizes of the excretion area for growing pigs for groupsizes from 8 - 12

pigs and different live weights.

Trajekt (weight range) 7 - 24 kg 24- 105 kg Diepte (m) minimum depth Breedte (m) minimum width Minimum oppervlak (m*) minimum surface 1 ,oo 1,50 1,lO 1,60 1,lO 2,40 13

(13)

dat geheel of gedeeltelijk is uitgevoerd met een roostervloer.

Aan de roostervloer worden een aantal eisen gesteld:

de mestdoorlaat moet goed zijn;

het loopoppervlak moet goed begaanbaar en stroef zijn;

aanhechting van vuil, zowel op het loop-oppervlak als eronder, moet minimaal zijn; er mogen geen beschadigingen aan klau-wen ontstaan;

de levensduur moet voldoende lang zijn in relatie tot de prijs;

afgeronde kanten, geen scherpe hoeken; spleten gelijk van breedte;

goede reinigbaarheid.

4.2.1 Beschikbare roostertypen Betonroosters

- Betonroosters hebben een balkbreedte van 8-10 cm en een spleetbreedte van

15-2 cm. Een balkbreedte van 8-10 cm is noodzakelijk omdat de roosters versterkt zijn met een stalen wapening. Om de wapening moet minstens 25 cm beton zit-ten om betonrot te voorkomen. De mest-doorlaat van betonroosters is slecht. Deze roosters zijn ongeschikt voor biggen, van-wege de grote spleetbreedte, het risico op verwondingen, de slechte mestdoor-laat en de verhoogde kans op diarree (Klaver, 1981).

Er worden twee fabrikagemethoden toe-gepast De traditionele en goedkoopste (f 35,= tot f 45,= per m*) methode is die waarbij het rooster met de onderzijde in de mal ligt. De bovenkant van de balken wordt daardoor vlak of een beetje hol, wat de afvoer van mest en urine niet bevor-dert. De randen en het loopoppervlak van de balken moeten nogal eens worden afgebraamd voordat er dieren op

geplaatst worden. Bij de andere methode ligt het rooster met de bovenzijde in de mal. Hiervoor is een duurdere mal nodig en moet het beton langer harden voordat de mal wordt verwijderd. De bovenzijde van de balken is hierdoor strakker en min-der ruw afgewerkt dan “traditioneel” gefa-briceerde betonroosters. Ook kan een lichte bolling worden aangebracht waar-mee de afvoer van mest en urine wordt gestimuleerd. De kostprijs bedraagt onge-veer f 60,= tot f 70,= per m?

- Kunststofbetonroosters hebben een

balk-breedte van 4-5 cm en een spleetbalk-breedte van 1,2-l,4 cm. Kunststofbetonroosters zijn door de grotere dichtheid van het materiaal beter bestand tegen het indrin-gen van chemische stoffen (waaronder NH3). De mestdoorlaat van kunststofbe-tonroosters is beter dan die van gewone betonroosters. De prijs is hoger.

Metaalroosters

Er zijn veel soorten metaalroosters op de markt. Omdat de verschillende soorten sterk van elkaar verschillen mogen ze niet over één kam worden geschoren. De meest toegepaste metaalroosters zijn de driekant en de draadrooster, De draadroosters zijn verreweg het goedkoopste (ongeveer f 80,= per m*). Driekantroosters kosten ongeveer f 120,= per m* en erg dure metaalroosters, bijvoorbeeld gietijzer, kunnen wel f 300,= per m* kosten.

- Draadroosters hebben een draaddiameter van ongeveer 0,4 cm en een spleetbreed-te van ongeveer 1 cm. Het dragend oppervlak is vanwege de ronding minder dan 0,4 cm. Het dragend vermogen is hierdoor gering. Ze worden alleen in de biggenopfok toegepast. De mestdoorlaat van draadroosters is erg goed.

- Driekantroosters hebben een ondersteu-nend oppervlak van ongeveer 1 cm breed en een spleetbreedte van ongeveer 1 cm. De mestdoorlaat is goed. In vergelijking met draadroosters is de beloopbaarheid beter.

- Gietijzeren roosters hebben, afhankelijk van de uitvoering, een ondersteunend oppervlak van 1,5 - 2,5 cm breed en een spleetbreedte van 0,9 - 1,7 cm. De

beloopbaarheid van de roosters van gietij-zer hangt sterk af van de vorm van het ondersteunend oppervlak (de balk). Het ondersteunend oppervlak moet niet te bol zijn uitgevoerd. Bij een vergelijkbare spleetbreedte is de mestdoorlaat minder goed dan van driekantrooster. Gietijzeren roosters zijn erg duur.

- T-ijzerrooster hebben een ondersteunend oppervlak van 3 cm en een spleetbreedte van 1 cm. In vergelijking met andere metaalroosters is de mestdoorlaat minder goed. De roosters zijn erg glad.

- Geperforeerde plaatroosters worden gemaakt door in een metalen plaat gaten te stanzen. De vorm en grootte van de openingen zijn variabel. Zij hebben ten

(14)

opzichte van de meeste andere metaal-roosters een minder goede mestdoorlaat. Deze roosters zijn wel tredvast als het oppervlak is opgeruwd.

- Strekmetaalroosters hebben een redelijke mestdoorlaat. Bij strekmetaalroosters komen relatief meer klauw- en gewrichts-beschadigingen voor door de scherpe kanten aan deze roosters.

Kunststofroosters

Kunststofroosters zijn ongeschikt voor mest-varkens (Peerlings, 1983). Kunststofroosters zijn ontwikkeld door metaalroosters van een kunststof-omhulsel te voorzien. Er zijn veel soorten op de markt gebracht. De laatste jaren zijn daar roosters volledig van kunst-stof bijgekomen, de zogenaamde Volkern kunststofroosters. Kunststofroosters zijn prij-zig. De kosten variëren van ongeveer f 160,= tot f 250,= per m? Het is nog ondui-delijk of bij gebruik van kunststofroosters voldoende slijtage van de klauwen optreedt. Dit speelt echter bij biggen en mestvarkens een minder grote rol dan bij zeugen. - Geplastificeerde metaalroosters hebben

mestdoorlatende eigenschappen die tus-sen die van metaalroosters en betonroos-ters in liggen. De mestdoorlaat is geringer dan de meeste metaalroosters omdat het dichte oppervlak ongeveer 1,5 keer zo groot is, terwijl de spleetbreedte ongeveer gelijk is. Er zijn veel uitvoeringen verkrijg-baar. De uitval bij het gecoate

driekant-rooster is iets hoger dan dat bij het geplastificeerde draadrooster en het geplastificeerde driekantrooster (Hoofs,

1989). De beloopbaarheid van

kunststof-roosters is beter dan die van metaalroos-ters en het oppervlak voelt minder koud aan.

Over de duurzaamheid van geplastificeer-de metaalroosters valt op te merken dat deze voor de diverse merken maar ook binnen de bepaalde merken sterk ver-schillen

- Volkern kunststofroosters hebben in ver-gelijking met geplastificeerde metaalroos-ters een betere mestdoorlaat omdat de overgang van balk naar spleet scherper is. Het materiaal is erg glad en daardoor gemakkelijk reinig baar. Door het aan bren-gen van profiel wordt een redelijke tredze-kerheid bereikt. Volkern kunststofroosters worden uit kleine mallen vervaardigd en passen als een puzzel in elkaar. De ont-wikkeling van dit type rooster verloopt snel.

4.2.2 Eisen aan het rooster

Een goed loopoppervlak houdt allereerst in dat de spleetbreedte van de roosters niet te groot mag zijn. De breedte van beide klau-wen, gemeten volgens a (zie figuur 1) kan als een funktie van het lichaamsgewicht worden geschat volgens 14,3 Go,33 in mm, waarbij G voor het lichaamsgewicht van het abel 4: Klauwafmetingen (in mm), de hieruit afgeleide toelaatbare spleetbreedte (in mm) en

de huidige norm voor spleetbreedte (in mm) bij verschillende gewichten van var-kens.

‘able 4: Estimated claw dimensions of pigs in relation to live weight, and a comparison of

theoretical and standard slot width.

KLAUW KLAUW MAX.SPLEET HUIDIGE BREEDTE (a) LENGTE (b) BREEDTE NORM

claw claw

GEWICHT(weight width (a) length (b) slot width standard < 7 kg 7 kg 15 kg 24 kg 35 kg 50 kg 80 kg 95 kg 105 kg 27 18 9 35 24 12 41 28 14 46 31 16 52 35 18 61 41 21 64 44 22 66 45 23 10 12 -l2 12/20 20 20 20 20 20 15

(15)

dier in kg staat (Baxter, 1984). De lengte van de klauw, gemeten volgens b, is onge-veer 9,7 G”f33 in mm (Baxter, 1984). Wat spleetbreedte betreft wordt een maximale spleetbreedte aangehouden die de helft is van de kleinste maat van de klauw. Dit is de lengte (b) van de klauw. Er moet worden voorkomen dat een klauw beklemd raakt en als gevolg daarvan een beschadiging oploopt (tabel 4).

Figuur 1: Afmetingen van een varkenspoot

Dimensions of a pig claw

Volgens Baxter dient wat de minimale balk-breedte betreft een afmeting aangehouden te worden die tweemaal de breedte is van de spleet, dus waar de klauw altijd voldoen-de steun kan vinvoldoen-den.

In de praktijk is dit vaak niet het geval. Bij gespeende biggen is de balkbreedte vaak kleiner dan deze norm, bij mestvarkens vaak groter. Dit hangt samen met een ande-re eis die er aan roosters wordt gesteld, namelijk de mestdoorlaat. De mestdoorlaat neemt af als de spleetbreedte afneemt en de balkbreedte groter wordt.

Biggen zijn beweeglijk en licht. Zij zullen hierdoor minder snel beschadigingen oplo-pen Gespeende biggen zijn echter gevoeli-ger voor ziekten. Het optreden van diarree neemt toe naarmate de mestdoorlaat van de roosters slechter is. Bij gespeende big-gen wordt daarom in de regel gekozen voor roosters met een kleinere balkbreedte. Bij mestvarkens is het omgekeerde het geval. Mestvarkens zijn zwaarder en minder beweeglijk. Ze lopen daarom eerder

beschadigingen op bij een te grote spleet-breedte en een te kleine balkspleet-breedte. Bij

mestvarkens wordt in de regel gekozen voor roosters met een grotere bal kbreedte, namelijk betonrooster. Deze is goedkoop, stroef en duurzaam en garandeert voldoen-de slijtage van voldoen-de klauwen.

De vorm van de balk is ook belangrijk. Wan-neer de bovenkant van de balk vlak is, is de beloopbaarheid van het rooster beter dan wanneer de bovenkant van het rooster rond is. Voor een goede mestafvoer geldt het omgekeerde. Anderzijds zijn mestvarkens minder gevoelig voor ziekten die kunnen ontstaan door een slechte mestdoorlaat van de roosters.

Roosters met een grote balkbreedte worden bij bevuilen door mest en urine gladder dan roosters van hetzelfde materiaal met een kleinere balkbreedte. De eisen ten aanzien van een goede mestdoorlaat van de roos-ters worden hoger naarmate er meer opper-vlak per dier beschikbaar wordt gesteld. De kans op doortrappen van de mest wordt dan immers kleiner. Bij betonroosters wordt de balkbreedte door de wapening bepaald. Om toch een zo goed mogelijke mestdoor-laat te krijgen wordt een zo wijd mogelijke spleet toegepast. Een nadeel van beton-roosters is verder dat er tijdens de fabrikage en het transport door mechanische bescha-digingen scherpe en ruwe kanten aan de roosters kunnen komen.

Metaalroosters (bijvoorbeeld driekant) zijn door de smallere balkbreedte en de glad-heid van het materiaal in de regel minder goed begaanbaar dan betonroosters. De mestdoorlaat is echter beduidend beter. De prijs van metaalroosters is veel hoger (ongeveer het drievoud voor driekantroos-ters en ongeveer het zesvoud voor gietijze-ren roosters) dan die van betonroosters. Kunststofroosters hebben in vergelijking met metaalroosters een iets minder goede mestdoorlaatbaarheid. De begaanbaarheid van geplastificeerde metaalroosters is ech-ter meestal beech-ter omdat deze zachech-ter zijn dan metaal. Kunststof geleidt warmte min-der goed dan metaal. Als de varkens dan op de roostervloer gaan liggen koelen ze minder af. Mogelijk is bij een gedeeltelijk roostervloer het gevaar aanwezig dat de varkens juist op de roostervloer gaan lig-gen. Het gevolg is hokbevuiling. Dit is ech-ter niet proefondervindelijk bewezen. De

(16)

duurzaamheid van kunststofroosters loopt te sterk uiteen om deze te vergelijken met de duurzaamheid van metaalroosters. De prijs van kunststofroosters is op dit moment nog hoger dan die van metaalroosters. De snelle ontwikkelingen in deze sector kunnen zowel leiden tot een betere duurzaamheid als een prijsdaling.

4.2.3 De dichte vloer

Hoewel het niet de bedoeling is, zal in een hok met een gedeeltelijk roostervloer een deel van de mest en urine op de dichte vloer gedeponeerd worden. Deze mest en urine moet van de dichte vloer verwijderd worden. De eenvoudigste manier is het gebruik maken van een hellende vloer. Door het afschot naar de roosters toe te laten lopen, vloeit de urine meteen weg. De vaste mest blijft langer op de dichte vloer liggen Deze mest wordt langzaam naar de rooster-vloer verplaatst doordat de varkens erover heen lopen.

Het is mogelijk om vaste mest die op de dichte vloer valt met een schuif een aantal malen per dag te verwijderen. Het gebruik van een schuif geeft problemen met liggen-de dieren. Daarom zal, als liggen-de toepassing van een mestschuif overwogen wordt, het schoonschuiven gecombineerd moeten worden met het voeren aan een trog. Een bolle vloeruitvoering heeft voordelen ten aanzien van de bevuiling. De belangrijk-ste voordelen zijn dat in alle hoeken van het hok (in principe de mestplaats van een var-ken) een mestdoorlatend oppervlak aanwe-zig is en dat de weg die mest en urine over de dichte vloer af moeten leggen kort is. Als nadelen gelden de hogere investering die de aanleg van een extra mestkanaal met zich meebrengt en de slechte afvoer van mest uit dit kanaal. Bovendien wordt het verstrekken van strooisel bemoeilijkt. In het algemeen geldt dat de toepassing van een roostervloer moeilijk te kombineren is met strooiselverstrekking. Het gevaar is groot dat de roosters bij het verstrekken van lang stro verstopt raken. ~ehakseld stro of zaagsel geeft minder problemen.

4.3 Mestafvoer

Bij opslag van mest komen schadelijke gas-sen vrij uit de mest. De hoeveelheid gas hangt af van de hoeveelheid mest, die in de stal opgeslagen wordt. Als het mestopper-vlak toeneemt zullen er ook meer gassen en dampen vrij komen. Een derde faktor is de hoeveelheid mest die in de mestkanalen achterblijft na het leeglaten van de mestka-nalen. In deze mest zitten goed gedijende bakteriën. Ureum en eiwitten zullen daar-door versneld afgebroken worden. Hierdaar-door wordt het stalklimaat ongunstig be’invloed. Bij een diep mestkanaal en een afdeling waarvan de gehele ruimte onder de vloer onderkelderd is, kan de mest voor meer dan een half jaar opgeslagen worden. Als het diepe mestkanaal leeg is, kunnen er onge-wenste luchtstromen in het mestkanaal ont-staan.

Omdat er meestal maar één aflaatpunt per kanaal is, is een volledige verwijdering van de mest niet mogelijk. Het gevolg is dat er een hoeveelheid dikke mest in de kanalen achterblijft.

Als de mestkanalen voor en na het schoon-spuiten van de afdeling leeggelaten wor-den, wordt met het spuitwater nog een extra hoeveelheid mest meegenomen. Er blijft dan een kleinere hoeveelheid mest in de afdeling achter.

In een afdeling met ondiepe mestkanalen moeten de mestkanalen regelmatig leegge-laten worden. Een volledige verwijdering blijkt bij toepassing van slechts één afvoer-punt per kanaal niet mogelijk te zijn. Een meer volledige verwijdering is mogelijk wan-neer gebruik gemaakt wordt van het zoge-naamde rioleringssysteem. Onder de kel-dervloer wordt een rioolbuis gelegd. Op onderlinge afstand van ongeveer 2 meter is met een speciaal T-stuk een open verbin-ding gemaakt tussen afvoerbuis en mestka-naal. De rioolbuis is met een afsluiter vlak voor de opvangput afgesloten. Door het openen van deze afsluiter kan de mest wegstromen. De mest stroomt met grote snelheid uit het kanaal.

Bij het gebruik van ondiepe mestkanalen is opslagcapaciteit voor mest buiten de stal noodzakelijk.

Als er strooisel in het hok verstrekt wordt, kan het uit het mestkanaal verwijderen van het mengsel van mest en strooisel (met name bij gebruik van zaagsel) problemen

(17)

opleveren. Een oplossing voor dit probleem is de mest met een schuif uit het mestka-naal te verwijderen. Het is ook mogelijk om de mest uit het mestkanaal te spoelen. Omdat de emissie van ammoniak binnen enkele jaren met minstens 70 % terugge-bracht moet zijn, worden er momenteel diverse methoden beproefd om de mest zo snel en zo volledig mogelijk uit de mestka-nalen te krijgen zonder dat daarbij ammo-niak vrij komt. Deze methoden zullen echter in principe weinig invloed hebben op de hokuitvoering.

4.4 Situering van de mestruimte in het hok De mestplaats wordt in principe door de varkens zelf bepaald. De varkenshouder kan het varken sturen bij de keuze van de mestplaats door op bepaalde plaatsen in het hok specifieke omstandigheden te creë-ren Als de gewenste mestplaats niet over-eenkomt met de door de varkens gekozen mestplaats zal dat zich uiten in hokbevui-ling. Een varken mest en urineert bij voor-keur op een rustige plaats in het hok, om niet gestoord te worden. Met name de hoe-ken van een hok komen hiervoor in aanmer-king (Petherick, 1982). In principe kan een varken in iedere hoek van een hok mesten Of dit inderdaad gebeurt hangt af van de situering van de plaatsen waar de overige aktiviteiten van de varkens plaats vinden. De temperatuur op de mestplaats dient bij voorkeur lager (bij voorkeur iets onder de comfortzone) te zijn dan die op de ligplaats. Dit geldt alleen als de temperatuur in de lig-ruimte binnen de comfortzone ligt. Het is niet bezwaarlijk als er een beetje tocht optreedt op de plaats waar de varkens mes-ten. Bij hoge temperaturen dient de tempe-ratuur op de ligplaats bij voorkeur beneden de temperatuur op de mestplaats te liggen. Op deze manier wordt de kans kleiner dat de varkens in de mestruimte gaan liggen. Het bewerkstelligen van verschillen in lucht-snelheid binnen een hok blijft echter een moeilijk punt vanwege de geringe afmetin-gen van het hok. In de ligruimte is tocht ongewenst. Zonodig kan men een onderko-men boven de ligruimte of een afscheiding tussen ligplaats en mestplaats aanbrengen. De mestruimte dient voor de dieren goed bereikbaar te zijn. Als dit niet het geval is,

zal het varken eerder gaan mesten op een plaats waar dit niet gewenst is.

Als varkens bij een temperatuur gehouden worden die binnen de comfortzone ligt, kan het bevochtigen van de roosters het mest-en urineergedrag in positieve zin beïnvloe-den Het gevaar is echter aanwezig dat de roosters glad worden.

4.5 Discussie

Op basis van de maatvoering van de klau-wen van jonge mestvarkens brengt een spleetbreedte van 14 mm in plaats van 20 mm minder risico’s op klauwbeschadigin-gen met zich mee. Bij toepassing van gewone betonroosters garandeert een spleetbreedte van 14 mm een goede mestafvoer echter onvoldoende.

In kraamopfokhokken wordt steeds vaker gekozen voor kunststofroosters. Omdat kunststofroosters warmer zijn, verkleumen pasgeboren biggen minder. Bovendien zijn kunststofroosters beter begaan baar voor de biggen. De breedte van de spleet is over het algemeen niet te groot.

In biggenopfokhokken bestaat momenteel voorkeur voor metaalroosters met een spleetbreedte van 10-12 mm. De mestdoor-laat van deze roosters is goed, waardoor de kans op verspreiding van ziekten via de mest minder groot is. Bij een gedeeltelijk roostervloerhok nodigt dit rooster niet uit om erop te gaan liggen, omdat het rooster koud aanvoelt en het ondersteunend oppervlak gering is. Biggenbatterijen hebben meestal een volledige roostervloer van draad- of strekmetaalroosters. In deze hokken is een hoge ruimtetemperatuur noodzakelijk. In mestvarkenshokken worden vrijwel uitslui-tend betonroosters toegepast. Betonroos-ters hebben het grote voordeel dat ze goed-koop zijn. Mogelijk zal in de toekomst meer gekozen worden voor andere roosters (bij-voorbeeld metaal), omdat er in verband met de emissiebeperking van ammoniak hogere eisen gesteld gaan worden aan de mest-doorlaat van de roosters in een mestvar-kensstal (Hoofs, 1989).

Mest dient zo snel en zo volledig mogelijk uit de stal verwijderd te worden. Ondiepe

(18)
(19)

5

UI

Eating and drinking area

In de periode kort na het spenen komen veelvuldig problemen voor met slingerziek-te/speendiarree. Ter voorkoming van slin-gerziektelspeendiarree is het belangrijk de hoeveelheid gemakkelijk fermenteerbare voedingsresiduen in de darmen te vermin-deren Dit kan onder andere worden bereikt door de dieren beperkt te voeren, met name in de eerste twee weken na het spenen (Werkgroep gespeende biggen, 1989). Van-af twee weken na het spenen tot opleg op de mesterij kunnen biggen in het algemeen zonder problemen onbeperkt gevoerd wor-den Problemen met slingerziekte/speen-diarree kunnen ook verminderd worden door de voerfrequentie te verhogen. De die-ren kunnen dan een aantal kedie-ren per dag een beetje voer opnemen, waardoor ze zich minder snel zullen overeten. Beperkt voeren tijdens de opfok heeft naast een gunstige invloed op de gezondheid ook een gunstig effect op de slachtkwaliteit (Huiskes e.a.,

1989).

De slachtkwaliteit van de vleesvarkens wordt vooral be’invloed door de voeropname van de varkens. Borgen hebben bij onbe-perkte voedering in het algemeen een laag vleespercentage, Het vleespercentage is te verbeteren door de borgen beperkt te voe-ren Zeugen kunnen, bij een niet te hoge energiewaarde van het voer, onbeperkt wor-den gevoerd. Momenteel wordt dan ook algemeen geadviseerd om borgen en zeu-gen gescheiden te mesten en om zeker de borgen beperkt te voeren. Het is nog niet helemaal duidelijk of de dieren vanaf een gewicht van 45 kg af vanaf een gewicht van circa 70 kg beperkt gevoerd moeten wor-den. Een bijkomend voordeel van beperkt voeren aan een trog is dat er gemakkelijker gecontroleerd kan worden of alle dieren eten en of er geen dieren ziek zijn. Het is echter niet met alle voersystemen even goed mogelijk om beperkt te voeren en het vraagt in de regel ook extra arbeid.

5.1 Benodigde eet- en drinkruimte

Er zijn verschillende voer- en drinkwatersys-temen beschikbaar: de brijbak, de eenvaks-droogvoerbak, de meervaks-eenvaks-droogvoerbak, de rechte trog en de ronde trog en

even-tueel een voerstation. In een brijbak en bij brijvoedering in een trog zijn voer- en water-verstrekking gecombineerd. Drinkwater kan verder nog worden aangeboden via een aparte drinknippel of een drinkbakje. Als een voervoorziening een hele wand van een hok bestrijkt moet bij beperkte voede-ring voor vaststelling van de troglengte met de maximum breedte van een varken wor-den gerekend. Dit is de breedte ter hoogte van de heup. De varkens moeten namelijk recht voor de trog staan om te eten. Bestrijkt de voervoorziening slechts een gedeelte van een wand dan kan worden gerekend met de breedte van het varken ter hoogte van de schouder. Dit geldt ook voor een ronde trog.

Bij onbeperkte voedering aan een trog hoe-ven niet alle dieren tegelijkertijd te kunnen eten. Daar worden geen andere eisen gesteld aan de eetplaatsbreedte dan dat deze voldoende groot moet zijn om één var-ken te laten eten. Naarmate de eetplaats-breedte groter wordt vraagt de voervoorzie-ning meer ruimte en wordt de kans op ver-morsing van voer groter.

In tabel 5 is de benodigde eetruimte voor groeiende varkens bij verschillende voer-methoden en variabele diergewichten en groepsgroottes weergegeven. Bij onbeperk-te voedering aan een trog kan bij 8 dieren volstaan worden met een troglengte die aan één dier plaats biedt. Bij 10 of 12 dieren in een hok beslaat de benodigde troglengte één of twee eetplaatsen.

Achter de rechte trog moet nog ongeveer 0,50 meter sta-ruimte worden gerekend voor gespeende biggen en 0,85 meter voor mestvarkens. Daarnaast is er ook nog ruim-te nodig om elkaar ruim-te kunnen passeren, bij-voorbeeld om een plaats te zoeken aan de trog of om achter langs een etend varken aan een droogvoerbak te lopen. De hiervoor benodigde extra ruimte is ongeveer 0,35 m voor gespeende biggen en 050 m voor mestvarkens.

Bij beperkte voedering aan een trog is veel eetruimte vereist. Bij onbeperkte voedering kan met veel minder worden volstaan. Onduidelijk is nog of met een droogvoerbak

(20)

of brijbak beperkt kan worden gevoerd. Omdat het voer in een goed afgestelde brij-of droogvoerbak langzaam beschikbaar komt zal de voeropname meer worden gespreid. Er wordt dan ook niet op voor-hand uitgesloten dat beperkt voeren met één of enkele eetplaatsen niet mogelijk is. Momenteel wordt hiernaar onderzoek gedaan. De totale eettijd aan een droog-voerbak varieert voor een mestvarken van één tot anderhalf uur per etmaal.

In de regel is één drinkwatervoorziening (nippel of drinkbakje) per hok voldoende. Een gespeende big van 24 kg neemt onge-veer 0,90 m ruimte achter de drinkgelegen-heid in, een mestvarken van 105 kg onge-veer 1,40 meter. Als varkens droogvoer in maaltijden krijgen verstrekt, zullen alle die-ren rond dezelfde tijd willen drinken, Is dan slechts één watervoorziening aanwezig dan kan dit verhoogde agressie met zich mee-brengen. Waterverstrekking in of boven de trog is dan beter.

5.2 Voersystemen

Zoals al vermeld kan er worden gevoerd via een brijbak, een éénvaksdroogvoerbak, een meervaksdroogvoerbak, een rechte trog of een ronde trog.

Het gebruik van een rechte of ronde trog,

waarbij alle dieren tegelijkertijd voer kunnen opnemen, lijkt een goede methode om var-kens beperkt te voeren. Via een droogvoer-bak of brijdroogvoer-bak is dit moeilijker. Het risico is groot dat bepaalde dieren vrijwel onbeperkt worden gevoerd terwijl andere dieren onvol-doende voer krijgen. Ook zal de onrust waarschijnlijk toenemen doordat dieren ver-jaagd worden. Onrust bij de dieren moet juist voorkomen worden omdat dit negatief werkt ten aanzien van speendiarree / voe-dingsdiarree.

Onderzoek van Baxter (1989) heeft uitgewe-zen dat de aanwezigheid van kleine schei-dingen tussen de vreetplaatsen in een trog de rust tijdens het eten aanzienlijk bevor-dert. Ook bij zo’n voersysteem blijft het ech-ter mogelijk dat de snellere vreech-ters meer voer opnemen dan de langzame vreters en dat de ranghogere dieren de ranglagere dieren zullen verjagen.

Vaker voeren per dag oftewel maaltijdvoe-dering is eveneens het gemakkelijkst uit-voerbaar als via een trog wordt gevoerd. Alle dieren kunnen dan tegelijkertijd vreten. Vaker voeren per dag vraagt wel extra arbeid. Handmatig voeren kan leiden tot een voerfrequentie van driemaal daags. Een hogere voerfrequentie dan driemaal daags is vrijwel alleen haalbaar bij een geautomatiseerd voersysteem. Een te hoge

Tabel 5: De benodigde eetruirnte (in cm) voor groeiende varkens bij verschillende voerrne-thoden en variabele diergewichten en groepsgroottes.

Table 5: Required feeding space for growing pigs using different feeding systems and

fee-ding methods at various weights and group sizes.

Trajekt (weight range) 7 - 24 kg 24- 105 kg Groepsgrootte (n pigs) 8 10 12 8 10 12 Rechte trogvoedering (lengte cm):

- onbeperkt 17 17134 17134 28 28156 28156 - beperkt tot 24 kg 146 182 218 - beperkt tot 105 kg 238 297 357 Ronde trogvoedering: - beperkt tot 24 kg diameter trog cm 44 55 66 diameter dieren cm* 150 161 172 - beperkt tot 105 kg diameter trog cm 70 87 105 diameter dieren cm 242 259 277 Droogvoerbak, onbeperkt en beperkt: zie trogvoedering onbeperkt

* diameter dieren = 2 x LSS + diameter trog

(21)

voerfrequentie is ongewenst, omdat dit waarschijnlijk onrust zal geven en het aktivi-teiten- en rustpatroon van de dieren zal aan-tasten.

Bij het voeren via een trog wordt nogal eens voer vermorst doordat dieren met hun voor-poten in de trog gaan staan. Daartegen kunnen trogkleppen worden gebruikt of kan een beugel voor de trog of een hoogtebe-grenzing net achter de trog worden gemaakt. Momenteel wordt in Sterksel een nieuw type Zwitserse trog onderzocht. Het principe van deze trog is dat mestvarkens tot 40-45 kg lichaamsgewicht om te kunnen vreten met de voorpoten op een opstapje moeten gaan staan a Zwaardere mestvar-kens kunnen rechtstreeks uit de trog vreten. Daarnaast moet de schuine voorkant er ook voor zorgen, dat er niet ir

gemest.

de trog wordt

5.3 Drink~atersyste~en

Water kan worden verstre ct via een drink-nippel in een brijbak, een aparte pel, een drinkbakje of een aparte drinknip-pel in de trog. Als de dieren onbeperkt wor-den gevoerd is één drinkwatervoorziening per hok voldoende. Deze moet wel continu water leveren.

Als de dieren met brij worden gevoerd in de trog kan al het water via de brij worden ver-strekt. Een extra drinkwatervoorziening is alleen nodig bij bijvoorbeeld ziekte, opleg en erg warm weer.

Als de varkens droogvoer in maaltijden in de trog krijgen verstrekt, zullen de dieren rond dezelfde tijd willen drinken. Is dan slechts één watervoorziening aanwezig dan kan dit enige agressie oproepen. Waterver-strekking in de trog of op meer plaatsen boven de trog is dan beter. Plaatsing in de trog voorkomt tevens heen en weer geloop tussen de trog en de elders geplaatste drinkwatervoorziening en leidt ook tot min-der watermorsing.

Op het Varkensproefbedrijf Raalte zijn de bijtnippel, de brijbak en het drinkbakje met elkaar vergeleken (Bokma en Duijf, 1988). Het waterverbruik bij het drinkbakje en de brijbak bleek lager te zijn, vermoedelijk als gevolg van minder vermorsing. Bij het gebruik van de bijtnippel is de waterop-brengst van de nippel van grote invloed op

het waterverbruik. Hoe hoger de waterop-brengst, des te hoger is ook het waterver-bruik door vermorsing. Vermorsen kan wor-den tegengegaan door de nippels op de juiste hoogte te plaatsen en door de var-kens te dwingen om rechtstandig voor de nippel te gaan staan. De wateropbrengst van de nippels in de brijbak en in het drink-bakje is minder aan een maximum gebon-den omdat het morswater bij deze syste-men opgevangen wordt. Ditzelfde geldt bij het verstrekken van water via de trog. Bij het drinkbakje is de kans op bevuiling van het water groter, Dit risico wordt kleiner bij een juiste vorm van het bakje en een goede plaatsing binnen het hok. 5.4 Plaatsing van de voer- en

vvater-voorziening

Als het voer in maaltijden wordt verstrekt, waarbij alle dieren gelijktijdig kunnen eten, dan heeft plaatsing van de trog op de lig-ruimte de voorkeur. Bevuilen van de trog wordt dan tegengegaan.

Bij voedering via een droogvoerbak of via een brijbak wordt de eetactiviteit over een groter deel van de dag verspreid. Plaatsing van de bak op de ligruimte is dan, vanwege de onrust, minder gewenst. Een betere positie is langs de tussenwand, halverwege de roostervloer, of op de scheiding van de dichte vloer en het rooster. Als er veel dich-te vloer beschikbaar is, is een plaats op de dichte vloer ook mogelijk (Buré, 1986). De combinatie van een breed en ondiep hok met een gedeeltelijk roostervloer en voedering via een droogvoerbak leidt in het algemeen snel tot hokbevuiling, met name in de vrije hoek van de dichte vloer. De aparte drinkwatervoorziening (dus niet een brijbak) moet altijd boven de rooster-vloer gesitueerd zijn. Er zijn twee voorkeurs-plaatsen. De eerste is tussen droogvoerbak en voorwand van het hok. De varkens kun-nen dan in de tegenoverliggende hoek mesten. De tweede voorkeursplaats is tegenover de droogvoerbak. Droogvoerbak en drinkwatervoorziening moeten dan zo dicht mogelijk tegen de dichte vloer geplaatst worden. De varkens kunnen dan langs de gehele voorwand van het hok mesten. In de regel wordt in een vrije hoek gemest, dat wil zeggen niet bij de drink-plaats. Als er echter veel water gemorst

(22)

wordt of als er elders geen rustige hoek is, kan dit het mest- en urineergedrag be’in-vloeden. Baxter (1982) concludeert dat de drinkplaats geen speciale aantrekkings-kracht op het varken uitoefent om daar ook te mesten en urineren. Gebeurt dat wel dan komt dit omdat de drinkplaats ver van de ligplaats en naar alle waarschijnlijkheid ook in een rustige hoek is gelegen.

Als de voerverstrekking plaats vindt aan een trog dient de mestruimte niet aan de trog te grenzen. Op deze manier wordt voorkomen dat de varkens in de trog mes-ten Als dit niet mogelijk is, dan is een trog-klep of een andere hindernis om mesten in de trog te voorkomen noodzakelijk. 5.5 Discussie

Biggen moeten, zeker de eerste weken na spenen, beperkt gevoerd kunnen worden. Een rechte of ronde trog is dan het beste voersysteem. Nader onderzoek naar de veel toegepaste meervaksdroogvoerbak is gewenst. Op dit moment is er geen aanlei-ding om tot het einde van de opfok beperkt te voeren.

Het verbeteren van de troguitvoering ter voorkoming van het vermorsen van brij of het bevuilen van de trog, vraagt nog extra aandacht. Dit geldt zowel voor een trog voor gespeende biggen als voor een trog voor mestvarkens.

Zwaardere varkens moeten tot afleveren beperkt gevoerd kunnen worden. Met de huidige kennis betekent dit dat voedering aan een trog de voorkeur heeft. Een bezwaar is dat een trog veel ruimte vraagt en voorwaarden oplegt aan de afmetingen van het hok. Voor voeren aan een ronde trog bijvoorbeeld is een grote vierkante ruimte vereist.

6 BEWEGI

Activity area

Vooral jonge dieren (gespeende biggen) besteden veel tijd aan spel. Vaak is dit te zien als het achter elkaar aan rennen of het twee aan twee vechten. Als alle dieren in een hok tegelijkertijd deze aktiviteiten uit-voeren, kunnen andere funktiegebieden (mits goed uitgevoerd) hiervoor ook worden benut.

Naast een funktie als speelruimte heeft de bewegingsruimte ook het doel om de behoefte aan exploratief-gedrag te bevredi-gen. Hiervoor zijn middelen, zoals bijvoor-beeld strooisel, noodzakelijk.

6.1 Afmetingen

Voor het uitvoeren van een (normaal) kop-kopgevecht moet een cirkelvormige ruimte met een diameter van ongeveer twee dier-lengtes beschikbaar zijn.

In tabel 6 worden de diameters van de cir-kels gegeven voor gespeende biggen en mestvarkens. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat spel vooral bij gespeende biggen vooral de eerste weken na opleg (tot ongeveer 15 kg) een rol speelt en dat bij mestvarkens de cirkelvormige ruimte vooral nodig is direkt na opleg, als de rangorde-gevechten plaatsvinden.

Voor het uitvoeren van exploratief gedrag is de afmeting van de bewegingsruimte min-der van belang als de aanwezigheid van een hiervoor geschikt substraat.

6.2 Uitvoering

De bewegingsruimte dient van een goed begaanbare vloer te zijn voorzien, die geen risico op beschadiging met zich meebrengt. Een roostervloer voldoet hier niet aan, omdat de spleten tussen de balken bij de onverhoedse bewegingen altijd risico op letsel met zich meebrengen. Een dichte vloer, bij voorkeur voorzien van strooisel, geeft de meeste steun en biedt de minste kans op beschadigingen. De varkens zelf hebben ook een uitgesproken voorkeur voor de dichte vloer.

Om aan de behoefte van exploratief gedrag te voldoen is het gewenst om steeds vers (dat wil zeggen stalgeur-vreemd) materiaal aan te bieden. De hoeveelheid speelt een

(23)

--u -. -* u -.L. w - cn Q CD CJ -.

P

I i

(24)

THESE VAN DE FU KTIEGEBIEDE

HOKUITVOERING

Svnthesis of a new x3en desian

J I L/

Nu de maatvoeringen van de funktiegebie-den zijn bepaald aan de hand van de afme-tingen van de dieren en de uitvoering ervan is beschreven, dient te worden bekeken in hoeverre funktiegebieden kunnen worden gecombineerd tot een hokuitvoering. Dit geeft immers een kostenbesparing te zien, In feite is deze gedachte bij de biggenbat-terij (onbewust) ver doorgevoerd. De hele (rooster)vloer doet dienst als mestruimte, ligruimte, eetruimte (staan voor trog), drink-ruimte en bewegingssdrink-ruimte. Geen wonder dat met ongeveer 020 m* per gespeende big kan worden volstaan. Bij een goede staltemperatuur is dit immers de ligruimte-behoefte van een big van 24 kg. Belangrijk voor het funktioneren van de batterij is de verregaande synschronisatie van het gedrag. Is dit niet het geval, bijvoorbeeld door plaatsing van een droogvoerbak, dan zal de biggenbatterij niet naar verwachting funktioneren.

Synchronisatie van het gedrag maakt het mogelijk om eenzelfde hokonderdeel in de tijd gezien voor verschillende doeleinden te benutten. Een voorwaarde voor het welsla-gen daarvan is dat de uitvoering dit moge-lijk moet maken (een trog kan geen dienst doen als ligruimte). Eenzelfde vloeruitvoe-ring kan wel achtereenvolgens gebruikt worden als ligruimte, sta-ruimte bij simul-taan voeren en aktiviteitenruimte.

De belangrijkste aanbevelingen uit voor-gaande hoofdstukken geven ten aanzien van de verschillende hokonderdelen het volgende beeld:

- groeiende varkens dienen over het hele groeitrajekt over een dichte ligruimte te kunnen beschikken.

- te veel dichte vloer bij opleg brengt grote risico’s ten aanzien van hokbevuiling met zich mee.

- er moet ten allen tijde beperkt kunnen worden gevoerd. Hiervoor is een rechte trog het meest voor de hand liggend. Deze hoeft niet permanent in het hok aan-wezig te zijn.

- synchronisatie heeft als voordeel dat rust-en bewegingsruimte kunnrust-en wordrust-en

gecombineerd.

er dient voldoende bewegingsruimte te zijn, uitgevoerd met een dichte vloer. ter bevrediging van de behoefte aan exploratief gedrag dien t enig strooisel te worden verstrekt, bij voorkeur na het voe-ren

bij toepassing van roostervloer in de mestruimte mag bij een gewicht van 24 k de spleetbreedte ten hoogste 14 mm bedragen, vanaf een gewicht van 50 kg ongeveer 18 mm.

g

Op basis van de bovenstaande aanbevelin-gen kan het volaanbevelin-gende hok voor vleesvar-kens worden ontworpen (zie ook figuur 2): Een groepsgrootte van 10 dieren,

Een gedeeltelijk roosterhok met een beschikbaar oppervlak van 0,7 m* per mestvarken aan het eind van de mestperio-de en een beschikbaar oppervlak van ongeveer 05 m* tot 50 kg lichaamsgewicht. Trogvoedering met een eetplaatslengte van 28 cm per dier, waarbij de trog na het voe-ren buiten het bereik van de dievoe-ren wordt gehesen en gevuld. De ruimte waar de trog stond komt dan geheel ten goede aan de dieren.

Roosterafmetingen van 1,60 m bij 1,40 m, uitgevoerd in 12 mm driekant metaal of giet-ijzer.

Een dichte vloer van 1,60 bij 1,40 m bij opleg, uitgevoerd onder afschot en voorzien van warmwater vloerverwarming.

Een wegdraaibare achterwand, waardoor de ligruimte met 1 JO meter dichte vloer kan worden vergroot en er bovendien een roos-ter van 50 cm (beton-uitvoering)

beschik-baar komt. De dichte vloer verandert hier-mee van een vloer onder afschot in een bol-le vloer.

Een strooiseldosator, waarmee het mogelijk is om na iedere voerbeurt (automatisch) een kleine hoeveelheid strooisel te verstrekken. Ook is de eis gesteld dat het hok tenminste moet voldoen aan de voorstellen die in de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren worden gedaan. Deze zijn: tenminste 0,5 m2 hokoppervlak per mestvarken tot 50 kg en 0,7 m2 per mestvarken daarna. Daarvan

(25)

0,25 respectievelijk 0,40 m* dichte vloer, verstrekking van enig strooisel en roosters met een spleetbreedte van ten hoogste 20 mm.

Het spreekt verder voor zich dat de ruimte waarin de dieren gehouden worden, voor-zien is van een goede klimaatregeling. Dit is een eerste voorwaarde voor een goed hok-gebruik.

Figuur 2: Synthese van een hok voor 10 groeiende varkens in het gewi~h~s~rajek~ van 24-105kg.

I

metaalrooster strooisel-dosator dichte vloer tot 45 kg extra dichte vloer vanaf 45 kg

I

I

beton-I

rooster

I

-- _--- ---- -0 0 0 0 0 - --m _Lcr- 0 ~----~~~~~ mest-mestkanaal kanaal 1, 4 440 llB

(26)

ADPLEEGDE LITERATUUR.

Litera ture

Baxter, M . R. ( 1982).

Environmental determinants of excretory and laying areas in domestic pigs. Appl. Anim. Ethol. 9: 195.

Baxter, M.R. (1989).

Design of a new feeder for pigs. Farm Building Progress 96: 19 - 22. Baxter, S.H. (1984).

Intensive Pig Production: environmental management and design.

Granada Publishing Ltd, London, U.K. 585 paginas.

Bokma, S. en J.M. Duijf (1988).

Drinkwatervoorziening voor gespeende big gen.

PV, Rosmalen, proefverslag nummer P 1.25 Buré, R.G. (1986).

Hokindeling be’invloedt lig- en mestgedrag Boerderij / Varkenshouderij 71: 14 - 15. English, P.R., Fowler, VR, Baxter, S.H. en B. Smith (1988).

The growing and finishing pig: Improving Efficiency.

Farming Press, Ipswich, U.K., 555 paginas. Gravas, L. (1979).

Behavioural and physical effects of flooring on piglets and sows.

Appl. Anim. Ethol. S: 333-345. Hendry, D. (1978)

The static dimensions of growing and finishing pigs.

Unpublished Int. Report, SFBIU, Aberdeen. Hoofs, A. (1989)

Roosters: De ontwikkelingen en het onder-zoek gaan door

PV, Rosmalen, Praktijkonderzoek Varkens-houderij 3.3: 8-10.

Hoofs, A. (1989)

Mestvarkenshokken: Beton nu, metaal mor-gen?

PV, Rosmalen, Praktijkonderzoek Varkens-houderij 3.3: 15-17.

Huiskes, J.H., C.M.C. van der Peet-Schwe-ring, P. Walstra, A.W. Jongbloed en G. Mate-man, (1989).

Invloed van voeding van biggen en vlees-varkens op groei en karkaskwaliteit.

PV, Rosmalen, proefverslag nummer P 1.34. Klaver, J. (1981)

Vergelijking van kraamopfokhokken I Ia Varkensproefbedrijf Zuid- en West-Neder-land te Sterksel,

proefverslag 19. Koning de, R. (1984)

An environmental model for sows: Materiali-zing physical and behavioural needs. Ann. Rech. Vet. 15: 303 - 307.

Koning de, R., Sj. Bokma, P. Koomans en G. van Putten (1987)

Praktijkonderzoek naar groepshuisvesting van zeugen in combinatie met een kracht-voerstation.

PV, Rosmalen, proefverslag P 1 .14. Peerlings, J. (1983)

Mogelijkheden van geïsoleerde betonters en kunststofroosbetonters in de volledig roos-tervloerstal voor mestvarkens.

Varkensproefbedrijf Zuid- en West-Neder-land te Sterksel,

proefverslag 29. Petherick, J.C. (1982).

A note on the space use for excretory beha-viour of suckling piglets.

Appl. Anim. Ethol. 9: 367 - 371. Petherick, J.C. (1983).

A note on allometric relationships in Large White x Landrace pigs.

Anim, Prod. 36: 497 - 500.

Petherick J.C. and S.H. Baxter (1981). Modelling the static spatial requirements of I ivestoc k.

In: McCormack; Modelling, design and eva-luation of agricultural builings (1982), Aberdeen, pp 75 - 82.

(27)

R VERSCHE EN PROEFVERSL

PUBLISHED RESEARCH REPORTS

Proefverslag P 1.37

“Vergelijking tussen twee plafondventilatie-systemen en werkgangventilatie bij mest-varkens”

Proefverslag P 1.38

“Wel of niet aanbinden van zeugen in het kraamopfokhok”

Proefverslag P 1.39

“Periodiek werk op zeugenbedrijven, het weekschema en alternatieven”

Proefverslag P 1.40

“Bedrijven met Scharrelvarkens. Een enquê te onder bedrijven met scharrelvarkens in 1988”

Proefverslag P 1.41

“Kwaliteitsverschillen bij biggen en vlees-varkens”

Proefverslag P 1.42

“Opfok van gespeende biggen” Proefverslag P 1.43

“Klimaatsnormen voor varkens” Proefverslag P 1.44

“Kwaliteitsverschillen bij biggen en moge-lijkheden tot meten en uitbetalen”

Proefverslag P 1.45

“Brijvoedering gespeende biggen” Proefverslag P 1.46

“Ruwe celstofrijke voeders voor dragende zeugen”

Proefverslag P 1.47

“Toepassing van biobedden in de varkens-houderij”

Proefverslag P 1.48

“Toevoeging van Calprona-P aan biggen-voeders”

Proefverslag P 1.49

“Ontsloten gerst en Borcilac in biggenvoe-ders”

Proefverslag P 1.50

“De invloed van het aantal zaadcellen per inseminatie op de reproduktie-resultaten bij varkens”

Proefverslag P 1.51

“Ontwikkeling in informatiebehoefte en infor-matiesystemen op varkensbedrijven” Proefverslag P 1.52

“Invloed van granen in het voer op de pro-duktiviteit van zeugen”

Proefverslag P 1.53

“Lysine- en eiwitgehalte in vleesvarkensvoer bij driefasenvoedering”

Proefverslag P 1.54

“Praktijkonderzoek naar groepshuisvesting van drachtige zeugen anno 1990”

Proefverslag P 1.55

“Buitenopslag van varkensmest” Proefverslag P 1.56

“Vergelijking brijbakldroogvoerbak bij gespeende biggen”

Exemplaren van proefverslagen kunnen worden verkregen door f 7’50 per verslag over te maken op postgirorekeningnummer 51.73.462 ten name van het Proefstation voor de Varkenshouderij, Lunerkampweg 7, 5245 NB ROSMALEN, onder vermelding van het gewenste verslagnummer.

U kunt zich ook abonneren op het periodiek PRAKTIJKONDERZOEK VARKENSHOUDE-RIJ. U ontvangt dan 6 keer per jaar een periodiek met daarin de resultaten van het onderzoek. U heeft dan de mogelijkheid om onderzoeksverslagen gratis te bestellen. Bovendien ontvangt u de jaarverslagen van de regionale proefbedrijven en het Proefsta-tion gratis. U kunt zich hierop abonneren door f 45,- over te maken op postgiroreke-ningnummer 51.73.462 ten name van het Proefstation voor de Varkenshouderij, Luner-kampweg 7,5245 NB ROSMALEN, onder vermelding van POV, Nieuw abonnement.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als de buitenlandse deelneming wordt geliquideerd en er zijn nog compensabele verliezen die dreigen te verdampen, kunnen deze op basis van deze regeling op indirecte wijze ten

Dit betekent dat een medewerker van de ACM u voorafgaand aan uw bezoek zal vragen om uiterlijk één werkdag voorafgaand aan uw bezoek uw contactgegevens te verstrekken aan

Methodological research to improve the analysis of natural experiments in public health: feasibility study and proof-of-principle with a special focus on alcohol licensing..

seksuele intimidatie: iedere vorm van verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie dat als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van een persoon

Met deze brief wil ik u informeren over de mogelijkheid dat uw instelling in 2016 wordt bezocht door het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of

Zijn er aanvullend aan de landelijke afspraken concrete afspraken met ZBC’s in de regio gemaakt hoeveel en welk personeel wanneer en waar wordt ingezet in fase 3 maar ook

Bamboo Supreme Bamboo Plex Finebamboo Bamboo Forest Bamboo Industriale Bamboo Noble Bamboo Noble Bamboo Elite Purebamboo Bamboo X-treme Bamboo Tapis Topbamboo Unibamboo plank

• De bron van pijn in artrose is onbekend, er is bewijs voor centrale sensitisatie bij chronische pijn. • Dit suggereert dat weefsel regerenatie, met een focus op kraakbeen, maar